Spokanisch Archief  

Plafotô-seert

Op bladzijde 101 in de reisgids Spokanië: Berref staat het volgende:

Bij de brokstukken van het voormalige kasteel Plafotô-seert aan de oostkant van het Plafotô-meer is het een geliefde picknickplaats: voor u ligt het glinsterende water, achter u rijzen de Azÿ-wanden hoog op.

We willen u niet onthouden wat voor drama's zich in dit voormalige kasteel hebben afgespeeld. Lees nu verder!


De Plafotô-ruïne is het restant van een trots kasteel uit het begin van de 16e eeuw. Volgens de kroniek van het klooster in het naburige Plercô telde het op het laatst zeker 34 vetrekken, de onderkomens voor personeel en soldaten niet meegerekend. De stallen konden meer dan 120 paarden bevatten, en in het slaapvertrek van de kasteelheer konden wel "zeven man de nacht doorbrengen".

Zeven man? Wat moet men zich daarbij voorstellen? Dat vroegen de monniken zich ook af toen, in 1710, na de verwoesting van het kasteel door troepen van de koning, een 16-jarige stalknecht als enige overlevende het klooster in Plercô wist te bereiken. Men kan uit hun kroniek opmaken dat de monniken op dit punt danig hebben doorgevraagd, want hoewel de slachting nogal terloops wordt afgedaan, wordt het "slaapkamergebeuren" tot in details beschreven. Op basis van deze kroniek en van oude volksverhalen is de geschiedenis van de ondergang van deze burcht te reconstrueren:

Het huwelijk van graaf Pôrtessi Hiylft met gravin Eenara was slecht, maar vruchtbaar. Driemaal, telkens met twee jaar tussenpauze, beviel ze van een tweeling, zodat er zes zoons waren. Daarna stierf ze door een val van haar paard. De jongens groeiden op in een sfeer van bruutheid, want de graaf was een gewelddadig man die met moord en plundering een fabelachtig fortuin had weten te verzamelen. Hij gedroeg zich in wezen als de roofridders van weleer, wat hem niet alleen tot een anachronisme maakte, maar ook tot schrik van heel Berref, waarover al menigmaal radeloze kooplui of geïntimideerde edelen bij koning Krafta Ber Côhale hadden geklaagd.

Ook ten kastele vreesde men zijn grillige humeur. Zo ergerde hij zich op een gegeven moment dermate aan het feit dat hij zijn tweelingen niet uit elkaar kon houden dat hij ze "merkte". Eentje van het oudste paar ramde hij de voortanden uit de mond, eentje van het middelste paar hakte hij een hand af, en eentje van het derde moest een oog missen (waarna deze altijd een zwart lapje voor de holle kas droeg). Deze wreedheid jegens zijn eigen vlees en bloed werd spoedig alom bekend en verafschuwd.

Verder deed de graaf niets liever dan bezit verzamelen. Het kasteel puilde uit van de kostbaarheden: schitterende schilderijen, mummies uit Egypte, rijke gobelins, met zilver ingelegde kurassen, loodzwaar damast, bont gestempeld leder, opgezette exotische dieren, zeldzame zwaarden, antieke beelden, weelderig houtsnijwerk, en verder gouden kandelabers, gouden munten, gouden bestek, gouden deurklinken, klompgoud en stofgoud, alles hoog opgetast in hoeken en nissen, en vaak nog niet eens uit de zakken gehaald waarin het was aangevoerd. Hij hield precies bij wat hij had, en besteedde veel tijd aan het controleren of alles er nog was. Men noemde hem de rijkste man van Berref. Soms, wanneer hij in een goede bui was, voerde hij zijn sporadische gasten langs de collectie, maar kon absoluut niet velen dat men ergens naar wees, laat staan dat iemand de voorwerpen aanraakte.

Toen zijn zoons 18, 16 en 14 jaar waren voltrok zich een merkwaardige omslag: de graaf leek het te betreuren dat de jongens eigenlijk in een isolement waren opgegroeid en weinig benul hadden van zaken die adellijke jongemannen behoorden te weten. Hij kondigde aan dat hij zijn zoons, tweelingsgewijs, naar respectievelijk Frankrijk, Engeland en Spanje zou sturen, om zich daar aan de hoven te bekwamen in kwesties die passend waren voor mannen van de wereld.

Ten afscheid werd er een groots festijn aangericht dat de hele nacht duurde. Op het hoogtepunt zonderde de graaf zich met zijn zoons af in het slaapvertrek, om daar nog rustig het een en ander te bespreken en een laatste glas op de reis te drinken. Toen iedereen de volgende dag zijn roes had uitgeslapen, waren de jongens al vertrokken.

Een paar weken later kreeg de graaf plotseling last van een vreemde kwaal. Zodra de duisternis inviel, zag hij van achter de gordijnen en uit de nissen "rare gezichtjes" opdoemden, en ook onder het bed vandaan kropen allerlei griezelige dieren (nota bene slangen!). Men kon het zich moeilijk voorstellen, maar er werd geopperd dat het kwam omdat hij zijn zoons miste.

In het begin bood licht wel enig soelaas bij de aandoening, maar stond het slaapvertrek eenmaal vol kaarsen en flambouwen dan deed de kasteelheer ook weer geen oog dicht. Op aanraden van zijn lijfarts liet hij daarom een gewapende soldaat bij zijn bed de wacht houden. Dat hielp een beetje, en de graaf kon af en toe enkele minuten in slaap vallen. Misschien, zo opperde de arts, zouden twee soldaten afdoende zijn. Met nog een soldaat erbij trad er wel een lichte verbetering op, zodat de graaf zelfs een half uur aan een stuk sliep, maar bij lange na niet de hele nacht. Dus de nacht daarop stonden er drie soldaten aan zijn bed, daarna vier, en toen uiteindelijk de bedgarde tot zes soldaten was uitgegroeid bleek de kasteelheer rustig een nacht te kunnen doorslapen. Dat was voor iedereen een hele opluchting. Wel vroeg menigeen zich af waarom nou precies zes soldaten de remedie bleken - waarom niet zeven of acht? Sommigen fluisterden dat het iets met zijn zes zoons te maken had, maar de geneesheer kwam met een plausibeler verklaring: elk zintuig van de graaf had een wachter nodig, dus vandaar.

Drie jaar later werd het kasteel in puin geschoten door de koninklijke kanonnen, en wist alleen de stalknecht te ontkomen. De kroniek vermeldt verder dat de abt een half jaar daarna met enkele monniken een bezoek bracht aan de ruïne. Dat hier ooit een leven in grote staat was gevoerd was niet meer te zien. De koninklijke troepen hadden vreselijk huisgehouden en alles van hun gading meegenomen; wat restte waren geblakerde muren. Op de plek waar het slaapvertrek zich bevonden had troffen de vrome mannen iets aan dat hun met grote ontzetting vervulde. De muur van de haard was ingestort toen het kasteel uitbrandde. Er achter bleek een ruimte te zijn, niet geschonden door het vuur, waarin zes vrijwel ontbonden lichamen lagen. Drie ervan waren direct herkenbaar: één schedel miste twee voortanden, een andere had nog steeds een half vergaan zwart lapje om, en een derde lijk bezat maar één hand. Er was geen twijfel mogelijk, hier lagen de zes zoons. Omdat er geen sporen van ander geweld waren, had hun vader ze waarschijnlijk vergiftigd.

"Nee," zo sprak de abt bedroefd, "niet zijn zes zintuigen behoefden ieder een wachter, maar de zes rusteloze geesten die zijn zwarte ziel belaagden. Zijn zintuigen waren zo door hebzucht verschrompeld dat hij het niet verkroppen kon dat zijn zonen ooit zijn bezit zouden erven." De doden werden meegenomen en op het kerkhof van het klooster plechtig begraven. De grote zerk met hun namen staat er nog. De kroniek bevindt zich trouwens ook nog in het klooster, en is op afspraak te bezichtigen.

Wie denkt dat daarmee alles over de zaak gezegd is, vergist zich. Omstreeks 1980 kwam de Spokanische homobeweging op het idee dat graaf Pôrtessi Hiylft niet een psychopaat was, maar juist een slachtoffer van (rooms-katholieke) repressie. Hij mag dan een tikje "wild" geweest zijn, maar het meeste wat we over hem weten komt uit verdachte bron en is gekleurd door een giftige, gefrustreerde monnikspen. De graaf was natuurlijk gewoon een homo die het met zes soldaten tegelijk deed. Met name het feit dat hij in zijn slaapkamer "slangen" zag geldt als significant, maar ook de opulentie van zijn levensstijl wordt "typisch gay" gevonden.

Hij is dan wellicht niet de uitvinder van groepssex geweest, maar dat hij aan de wieg van de dark room heeft gestaan is in bepaalde kringen een dogma. Het verwekken van zes zoons wordt daarbij afgedaan als een in die tijd verplicht nummer. Vorig jaar werd zijn icoon zelfs meegevoerd aan het hoofd van de eerste Spokanische gay parade te Amahagge, in de vorm van een zes meter hoge opblaaspop.
Dat er geen enkele afbeelding van de graaf bewaard is gebleven is trouwens een geluk - want wat als hij oerlelijk was geweest? Tegenwoordig is zijn portret (met appetijtelijk gespierd, tot de verbeelding sprekend lijf) op prentbriefkaarten en erotische posters verkrijgbaar in het "roze circuit", doorgaans in Tom-of-Finlandstijl.

© Joost den Haan

14 feb 2000