Woordenboek
Spokaans-Nederlands | Nederlands-Spokaans

Spokaans—Nederlands     A B C D E F G H I J K L M N O P Q R S T U V W X Y Z

 

Nederlands—Spokaans     A B C D E F G H I J K L M N O P Q R S T U V W X Y Z
 

a::

  1. (naam vd letter A) a {C}; »zeggen.
  2. {VZ} Ȉ.

à::

  1. (per stuk) ri'ef {VZ}; vier stuks ~ 6 herco: fâr tiyns ri'ef 6; vijf stuks ~/voor 3 herco per stuk: hent tiyn furt 3 ri'ef tiyn (dus totaal 15 herco);
  2. (tussen) tukst {VZ} (afk= tt); 5 ~ 6 stuks: 5 tt 6 tiyns;
  3. ~ la: (op de wijze van) na {VZ}; een dictatuur ~ la Noord-Korea: eft diktaturiy na Nutter-Korea;
  4. ~ propos (tussen haakjes): arvendelira {I}.

aai:: aos {C}.

aaien:: ae {K; gst= at; vdw= ajet}.

aak::

  1. (boot) acc {C}.
  2. (=esdoorn) Spaanse ~: jakâm-kyfaf {C} (L. Acer campestre).

aal:: (=paling) iyliy {C}, ÿl {C} (dl= West-Liftka) (L. Anguilla anguilla); "grauwe ~": grist iyliy (zeepaling die ook ondiepere wateren opzoekt, zoals het Tsjok-meer; nog het meest verwant aan de Amerikaanse kongeraal (Conger oceanicus)) (L. Conger glaucus); (sprkw) ~ is geen paling: eft piâ nert melde eft boert.

•aal:: •alo (zn); •ala (bv); (er zijn vele uitzonderingen, zie desbetreffende lemma's).

aalbes:: benda {C}.

aalmoes:: pôrket {C}.

aalmoezenier:: (legerpriester) verestâ-pryst {C} (RK geestelijke met de rang v kolonel); voor militaire rangen, zie .

aalscholver:: cermrent {C} (L. Phalacrocorax carbo).

Aalst:: Aliyst {G}.

aambeeld:: hecrân {C}; mecrân {C} (spr: contaminatie v mecre en hecrân).

aambeien:: hamorotiys {Cmv}.

aamborstig:: sókbasciy {I}.

aamborstigheid:: sókbascer {C}.

aan::

  1. (plaats) armt |ant| {VZ}; een schilderij ~ de muur: eft platiranu armt ef krur; (plaats aan een rivier:) ~ de: armt ef (afk= af of a/e); Tona aan de Grât: Tona af Grât = Tona a/e Grât; een vlag ~ de stok: eft flâ kaf ef jeglazorâ; een hond ~ de lijn: eft hurt fes ef jûlt; ~ stuurboord/bakboord: kaf stubert/babert; hij is docent ~ de universiteit: do melde kolester fes ef universitiy; ~ het begin: fes ef finn; ~ het diner: fes dinelo; ~ het strand: kaf ef ager; ~ de oever: kaf ef klarbÿr/rivo; ~ de kust: kaf/fes ef xijera; ~/langs de kust (maar IN het water): kusamat ef xijera; de hond ligt ~ mijn/jouw/zijn (enz) voeten: ef hâst gvenke luft ef tiffugs;
  2. (betrekking); er is iemand ~ de telefoon: rast melde fes ef telefonos; 200 miljoen herco ~ subsidie: 200 melôn herco furt supsiðiy; de ouders krijgen hem niet ~ het studeren: ef fosies nert eftarse den do finne beri stûdere; (fig) een woud ~ camera's: eft wuma lef cameras (zo veel palen met camera's dat het geheel op een woud lijkt);
  3. (indirect object) ón {VZ/DT}; piti {VZ2n} (in spr soms met pv-1n); (bij sommige ww'n is hetzij alleen ón, hetzij alleen piti, mogelijk; zie aldaar); ik geef het boek ~ hem: gress kette ef mimpit ón do/piti zirrel (in spr ook: piti do); hij vertelt het niet ~ mij (hij vertelt het me niet): do nert rafane ef ón gress/piti tsil (in spr ook: piti gress); hij schrijft de maagpijn toe ~ de zure wijn: do miype ef ként-ÿkatle ón ef azino weinô (niet: piti); zij staat haar fiets ~ mij af: eup fômpe sener pitter piti tsil (niet: ón);
  4. (bw: ingeschakeld, werkend) fes {III}; de lamp is ~: ef litalu melde fes; (ook op schakelaars ed) aan/uit: fes/mip;
  5. (idioom) er is niets moeilijks ~: nÿf diffiyk tiyns melde lef ef; ik vind er niets ~: na gress, flâjû melde lef ef.

aanaarden:: pazzoste-kaf {K}.

aanbellen:: bij iemand ~: [argerat-]zefe hôs rast {U}; tevergeefs ergens ~ (men is thuis maar doet niet open): ef zefe korsamÿr.

aanbenen:: hurtiy-farte {U}.

aanbesteden:: (v opdracht) mipkette {K}.

aanbesteding:: (v opdracht) mipkettos {A}.

aanbetalen:: ~ op iets (eerste deel betalen): kanas-kafte furt flaju {K}.

aanbevelen:: (=aanprijzen) rekomendere |..ÿje| {K}, mache {K}; ~ aan: nareppe ón {K}.

aanbevelenswaardig:: mache-âp {I}.

aanbeveler:: (=voorvechter) macher {C}.

aanbeveling:: (=aanprijzing) rekomendašo {C}, machos {A}, nareppos {C}; een ~ aan iemand: eft rekomendašo ón rast; op ~ van: âfry nareppos/machos pai (vz-uitdr).

aanbevelingsbrief:: rekomendere-letra |..ÿje-| {C}.

aanbiddelijk:: beri-adore {I}.

aanbidden:: adore {K}.

aanbidder:: adoratjen {C}.

aanbidding:: adoros {A}.

aanbieden:: ~ aan: offerte ón {K}, qualostiye ón {K}, veše ón {K} (arch/dl= Liftka); ~ en adviseren: óge {K}; zich ~ (aangeboden worden, leverbaar zijn): offerte {Upr}; het ~ (aanbieding): qualostiyos {A}; ze bieden me een goede baan aan: óps offerte eft quista jobiy ón gress; te koop ~: ef qualostiye fara póbaros; iets ~ voor 2 herco: ef qualostiye flaju furt 2; we bieden deze producten tegen een bijzondere prijs aan: kirro qualostiye dena prodûks lef eft flacÿr ðÿny; het product wordt in kleine en grote verpakkingen aangeboden (is leverbaar): ef prodûk sen offerte fara belt iyicels ur âs hupster tiyns; ze biedt zich aan als werkster: eup sen offerte fara mingatra.

aanbieding:: (=aanbod) offertos {A}, qualostiy {C}; (het aanbieden) qualostiyos {A}; in de ~: fara offertos.

aanbijten:: (vis: in het aas bijten) yntaje {K; gst= yntat}.

aanbinden:: (=vastbinden) feste {K}; (fig: v strijd) markiyne {K}.

aanblaffen:: ~ tegen iemand/iets: helderte rast/flaju {K}.

aanblazen:: fitrute-armt {K}.

aanblijven::

  1. (aanstaan: licht/kachel) colafese {Upr}, tinde-armt {U}; het licht mag ~!: ef armâtat sen colafesog!;
  2. (niet weggaan) fesquÿe {U; gst= fesquÿt}.

aanblik:: (=gezicht) stjôft |stôft| {C}; bij de eerste ~: lóf ef bent stjôft.

aanbod:: (=aanbieding) qualostiy {C}, offertos {A}; een ~ aan voortreffelijke wijnen: eft qualostiy rifo yfla weinôsta; ~ met advies: ógos {C}; het ~ aan iets: ef qualostiy frópjÿ flaju.

aanbonzen:: ~ tegen: benše armt {U}.

aanboren:: (lett/fig) créne {K}; (v olie) injektere |..ÿje| {K}; (fig) ubere {Kpr}.

aanboring:: (lett/fig) crénos {C}; (v olie) injektašo {C}.

aanbouw:: (uitbouw: vast aan groter gebouw) suhuflif {C}; (ook bijgebouw: losstaand) nefhuflif {C} (het onderscheid tussen suhuflif en nefhuflif wordt in de praktijk niet altijd gemaakt (wel in een ambtelijke context)); (alg: het aanbouwen) âlbos-luft {C}; (het aanbouwen v extra deel aan huis) xolaros {A}; (een extra deel aan huis) xolaros {C}; in ~: lóf ef lâlbos {C}.

aanbouwen:: (=bijbouwen) âlbe-luft {K}; (v terras/balkon/extra deel aan woning) xolare {K}; (=telen: koren) riffe {K}.

aanbranden:: (zodat het vastzit aan de bodem vd pan): ef pónze pân-fest {III}.

aanbreken::

  1. (v dag/nacht) finne {U}; de dag breekt aan: ef tof finne; het ~ van de nacht: miskoffin {C};
  2. (v fles) erfentunne {K}.

aanbreking:: (v fles) erfentunnos {C}.

aanbrengen::

  1. (=aanklagen) jiyme {K};
  2. (=aanbouwen: bijv aan een woning) xolare {K}; het ~: xolaros {A};
  3. (=opbrengen: v verf) xolare {K};
  4. iemand ~ bij [de politie]: publisere rast furt [ef polišo].

aandacht:: kalómba {Aef}; zijn ~ richten op iets: ef lone ef kalómba kaf flaju; hij luistert met ~: do nute lef kalómba; ~ schenken/besteden aan: kalómbije {K; gst= kalómbit}; de ~ verschuiven naar: ef lose ef kalómba helkara; ~ vestigen op: âksentuere {K}; ~ vragen voor, de ~ vestigen op: kalómbare {K}; iets onder iemands ~ brengen: ef kalómbe flaju ón rast {K}; de ~ trekken: ef trekke ef kalómba; de ~ trekkend (wakkerschuddend, verrassend): kaine-pâtelira {I}; veel ~ voor: pert kalómbas furt.

aandachtig:: kalómba {I}.

aandeel:: (=deel) kanas {C}; (effect: geld) fôrmler {C}; een ~ in [de winst]: eft kanas mip [ef quamp].

aandeelhouder:: fôrmlerater {C}.

aandenken:: (=souvenir) miyparâ {C}; een ~ aan iets/iemand: eft miyparâ armt flaju/rast.

aandienen:: (=aankondigen/aanmelden) kjônde {K}; ik dien hem aan bij de directeur: gress kjônde do luft ef prest.

aandikken:: (v woorden) riffe {K}; (v verhaal) kešâe {K; gst= kešât}.

aandoen::

  1. (met boot bezoeken) quardere {K}; (=aanleggen bij: schip) kaffarte {K}; (~ ve haven) gare {U};
  2. (=berokkenen) qugle {K; gst= qugg}; iemand schade ~: ef qugle sgâtos ón rast;
  3. (=aantrekken) oimetere {K};
  4. (=ontsteken: v licht) armâte {K} (arch/poe).

aandoening:: (=emotie) emošo {SC}; (=kwaal) radiyk {C}; (ve orgaan) kariyme {C}; een ~ aan [zijn longen]: eft radiyk fes [groft ÿrôste]; eft ÿrost-radiyk.

aandoenlijk:: (=zielig) ostraliatan {I}.

aandraaien:: (=vastdraaien) gre ... lo fest {K; gst= gret}; ik draai de schroef aan: gress gre ef fiys lo fest.

aandrang:: pafytos {A}, forsos-armt {A}; op ~ van (krachtens): tu {VZ2n}; ik doe het op ~ van jou: gress paine ef tu fimpt.

aandrijfas:: ósoe-spil {C}.

aandrijven:: (machine) ósoe {K; gst= ósot; vdw= póso}; (=voortdrijven: v kudde) krette {K}; »aansporen.

aandrijving:: (machine) ósoos {C}; (v kudde) krettsiy {C}.

aandringen:: ~ [op]: forse-armt {K}, pafyte {K}; blijven ~ (doordrammen): keldare {U}; Elsa dringt aan om te helpen: Elsa pafyte, den [eup] cÿrtire = Elsa pafyte eupex ÿcÿrtiros; ze dringen aan op ons vertrek: óps pafyte kult ÿrba'ekos; ze dringt er bij Lerdu op aan om me te helpen (dat hij me helpt): eup pafyte den Lerdu cÿrtire gress; op ~ van iemand: pafytelira pai rast (vz-uitdr).

aandrukken:: [zich] ~ tegen: ðée sumâ {Upr}.

aanduiden:: mâe {K; gst= mât}; (vrnl fig) ÿfattospâšele {K}.

aanduiding:: mâos {C}; (=[keur]teken/merk) blâtiy {C}; (opschrift) blâtorm {C}; (vrnl fig) ÿfattospâšelos {C}; beschermde geografische ~ (BGA): paaftor geografise blâtiy {C} (afk= PGB) (officieel keurmerk).

aandurven:: ÿrðore {K}, dare [beri/den] {K}; hij durft het niet aan om te klagen: do nert dare beri gûfque; hij durft dit werk wel aan: do dare jazy dena ÿrôm; »durven.

aanduwen:: [zich] ~ tegen: ðée sumâ {Upr}.

aaneen:: (=aan elkaar) diyst {III}.

aaneengeschakeld:: qutva {I}.

aaneengesloten:: diyst-clošor {I}.

aaneenschakeling:: qutva {Aef}, seriy {C}.

aaneensluiten:: (=aansluiten, passen) fitte {U}.

aanfluiten:: (fig: =bespotten) stiyne {K}.

aanfluiting:: (fig) obezjeros {C}, stiynâ {Aef}; een ~ waard zijn: stiynâ {I}.

aangaan:: (vuur/licht) fesstrôle {U}, flecse {Upr}, finne {Upr}; (betreffen) farte luft {U}; zij ging een huwelijk met hem aan: eup sen finno eft ÿmarianos lef do; dat gaat mij niet aan: mittof nert farte luft gress.

aangaande:: (wat betreft; met betrekking tot) frópjÿ {VZ}; (=betreffende) bzeurelira {VZ}.

aangapen:: (stom aanstaren) gaffe {K}, prule {K}.

aangebakken:: (=aangebrand) pân-fest {I}.

aangebedene:: fynniy {C}.

aangebonden:: kort ~ (gauw driftig): kâperor {I}.

aangeboren:: dres-mebar {I}.

aangebrand:: (=aangebakken) pân-fest {I}.

aangedaan:: (=geëmotioneerd) sovósiy {I; [mv=enk]}; (=ontroerd) druff-uberor {I}.

aangegeven:: »aangeven.

aangeklaagde:: (=beklaagde) jiymacc {C}.

aangekleed:: (kleren aan) oimeteror {vdw}; netjes ~: âpor {I}.

aangekoekt:: rafetiy {I}.

aangeleerd:: grecc {I}.

aangelegenheid:: (=zaak) pošah {C}, furâs {SC}.

aangenaam::

  1. guria {I}; (=leuk) aoliy {I; [mv=enk]}; (=fijn/prettig) olla {I}, trojo {I; vt= vózÿr; ot= trotiy; vk= lâgt; mt= qury} (trappen v verg voor zowel olla als trojo); (v weer/temperatuur) nane {I};
  2. iets zeer aangenaams||vervelends: eûrts {Cid}; .

aangenomen:: (v naam) mjochor {I}, kir {I}; een ~ naam (een pseudoniem): eft kir quanka.

aangepast:: [goed] ~ zijn aan iets/iemand: ef melde fes [quista] ÿrfótos kaf flaju/rast.

aangeschoten:: (lett: vogel) kroffiy {I}; (=dronken) wûltiy {I; [mv=enk]}, ojabriy-muliy {I} (pop), dóm {I} (spr).

aangesloten:: (vaste telefoon- of internetverbinding) fest {I}; we hebben geen [vaste] telefoon[aansluiting]: kirro nert melde fest fes ef telefonos.

aangetast:: ~ zijn (door vocht, bijtende stof): ajare {U}.

aangetrokken:: zich ~ voelen tot: lelperre eft ÿrraptos lef.

aangeveegd:: ust {I}.

aangeven:: (fig: bijzonderheid ed) feskoffe {K}; het ~: feskoffos {C}; ~ aan: armtkette ón {K}; zich ~ (bij politie): publisere |..ÿje| {Upr}; iemand ~ bij [de politie]: publisere rast furt [ef polišo]; het staat aangegeven dat ...: ef frart feskoffe, den .../..lira.

aangewezen:: ~ op (afhankelijk van; niet buiten iets/iemand kunnen): natumt ón {I} (ón is vz; vz-uitdr).

aangezicht:: (gelaat) lomkâ {C}, fronta {C}; van ~ tot aangezicht: lÿ lomkâ hiycce lomkâe (rs!).

aangezien:: (reden/oorzaak: =omdat/doordat) janof {VG}, lifrostiy {VG} (schr), ma {DT}; ik blijf thuis ~ ik nog veel moet werken: gress tinde fesért, janof gress ÿrômât velk pert; hij blijft thuis ~ het regent: do tinde fesért, janof ef bidale = do ma tinde fesért, ef bidalilóme; de straten zijn glad, ~ het gevroren heeft: ef mirras melde glal, janof ef cryra.

aangifte:: publiseros {C}; ~ doen (belasting): declare {K}.

aangorden:: (v zwaard ed) giyrðe {K}.

aangording:: giyrðos {C}.

aangrenzend:: prexâiy {I}.

aangrijnzen:: frense-armt {K}.

aangrijpen:: (fig: te baat nemen) hendre {K}; het ~ (het zich vastklampen): hendros {A}; (=ontroeren) turrene {K}; een ~de voorstelling: eft turrenelira stâgos.

aangrijpend:: (emoties opwekkend) turreh {I}.

aangroeien:: (=toenemen) inkraše {U}, rÿlempe {U}.

aangroeiing:: (=vermeerdering) rÿlempos {C}.

aanhaken:: (=vasthaken) klâmare {K}.

aanhalen::

  1. (touw) idetamÿre {K}; het ~ (touw): idetamÿros {C};
  2. (=citeren) kurareppe {K}, dâlme {K}, sitere |..ÿje| {K};
  3. (=liefkozen) leve {K}.

aanhalig:: (geneigd om iemand te strelen) levent {I}; (graag aangehaald willen worden; v mens of dier) leve-etet {I}.

aanhaling:: (=citaat) kurareppos {C}, dâlmos {C}; (vrnl schriftelijk) siteros {C}.

aanhalingsteken:: (") sitere-ponto |..ÿje-| {C}.

aanhang:: (fig) ralaiy {C}, keldestiy {C}.

aanhangen:: (leer/religie ed) raliye {K}, echiylke {K}.

aanhanger::

  1. (persoon: v leer/religie ed) raliyatjen {C}, keldester {C};
  2. (achter vrachtauto) trekknolac {C}; »aanhangwagen; zie ook Weggebruikers in .

aanhangmotor:: kir-moter {C}.

aanhangsel:: (=appendix) rijes {C}.

aanhangwagen:: (alg: achter personenauto) juknolac {C}; (=caravan) jukâklo; (=caravan; met nadruk op kamperen) kâmpe-jukâklo {C} (soms wordt jukâklo gebruikt voor zowel "caravan" als "aanhangwagen"; in dat geval brengt kâmpe-jukâklo uitsluitsel); ~tje (achter fiets ed): juklot {C}; »aanhanger 2; zie ook Weggebruikers in .

aanhankelijk:: affionom {I}.

aanhankelijkheid:: affionomiy {A; mv=enk}.

aanharken:: râstele {K}.

aanhebben:: (dragen: v kleren) lelperre-armt {K}, imetere {K} (dl= Centraal-Berref); hij heeft zijn nieuwe schoenen aan: do vende fes ef kleter musts.

aanhechten:: (=vasthechten) feste {K}.

aanhechtingspunt:: fixe-ponto {C}.

aanhef:: gâle {C}; (gezang ed) tsento {C}; (v brief) prucra {C}.

aanheffen:: (gezang ed) tsentoe {K}.

aanhitsen:: (=ophitsen) môrtéše {K}.

aanhitsing:: (=ophitsing) môrtéšos {C}.

aanhoorder:: (=toehoorder) fe-ušer {C}.

aanhouden::

  1. (niet uitdoen) (alg: v kleren) luftularâfe {K}; (v jas, als men op bezoek is) lelperre-luft {K};
  2. (taxi, bus, persoon op straat) stanare {K};
  3. (=arresteren) vôrdre {K; gst= vôrt; wst= vôrd•};
  4. (v voorraad ed) wencate {K};
  5. ~ op (de kust): lâlenke {K}.

aanhoudend:: (=voortdurend) jÿrðen {I}; (doorlopend, constant) fartâzjet {I}.

aanhouding:: (=arrestatie) vôrdros {C}.

aankaarten:: créne {K}. aankap:: (=kapplaats) axos {C}.

aankijken::

  1. (kijken naar) lâzerfe {K}, sgebje {K; gst= sgepp}; het ~: sgebjos {C};
  2. (alg: iemand ~, zodanig dat de aangekekene verlegen wordt en doet of hij niets merkt; soms: een ober/serveerster roepen die dit wel hoort maar duidelijk negeert) kajjynte {K}; ik heb de ober al een paar keer geroepen, maar hij komt maar niet opdagen: gress ef harber kajjynte pip lóf gopirus tims.

aanklacht:: jiymos {A}.

aanklagen:: (=aanbrengen) jiyme {K}.

aanklager:: jiymer {C}.

aanklampen:: (iemand aanspreken) fânche {K}; (iemand aanschieten) lassote {K}; »aanpappen.

aankleden:: (kleding aantrekken) oimetere {K}; de moeder kleedt haar dochter aan: ef sientur oimetere sener ûsto; het ~: helbios {C}.

aankleding:: (v feest ed) oimeteros {C}.

aanklikbaar:: (met de muis) lâkliykamiy {I}; de plaatjes zijn ~: ef tjefts melde lâkliykamiyn.

aanklikken:: (met de muis) lâkliyke {K}.

aankloppen:: bij iemand ~ om (geld ed): lâclenpe rast furt flaju {K}.

aanknopen:: (v relatie) jÿndrare {K}; (v gesprek) fulle {K}; het ~: jÿndraros {A}; fullos {C}.

aanknoping:: (v relatie) jÿndraros {A}; (v gesprek) fullos {C}.

aanknopingspunt:: (fig) fixe-ponto {C}.

aankomeling:: finnatjen {C}.

aankomen::

  1. (in gewicht toenemen) fónopare {U};
  2. (=arriveren) mešane {U}; ~ bij (=arriveren bij): mešanare {K};
  3. ~ op (betreffen; van belang zijn): cÿrzâe {K}; als het erop aankomt: âme ef câre cÿrzâe;
  4. niet zien ~: taubere {K}; hij zag het ongeluk niet ~: do taubera ef lâcÿrs rifo ef moplariy.

aankomst:: mešanos {C}.

aankondigen:: (=aandienen/aanmelden) kjônde {K}; ik kondig hem aan bij de directeur: gress kjônde do luft ef prest.

aankondiging:: (=aanmelding) kjôndos {C}.

aankoop:: lorerdos {A}.

aankoopbelasting:: lorertâx {C} (als iemand iets koopt voor een bedrag dat hoger is dan het bruto-jaarinkomen, betaalt hij 2,6% van dat bedrag aan de fiscus; het betreft hier typisch de aanschaf v onroerend goed, dure auto's, plezierjachten, kunst of antiek).

aankoopsom:: lorerdepecc {C}.

aankopen:: (=aanschaffen) (ihb: voor eigen behoefte kopen) juste {K}.

aankoper:: (=koopman) lorerdater {C}.

aankrijgen::

  1. (v schoenen) armtpevutre {K; gst= armtpevutt};
  2. ~ van (ontvangen van: goederen): kettare rifonn {K}.

aankunnen::

  1. het fysiek/geestelijk niet meer ~ (fig: afknappen): kniyke {U};
  2. iemand op wie je aan kan (een geschikt persoon): eft nâf fes eft quâstiy; ~ op iemand: lelperre eft trustiy kura rast.

aanlaten:: (alg: v jas) wencate {K}; (v jas, als men op bezoek is) lelperre-luft {K}; (v radio/licht) colafese {K}; »laten 1.

aanleg::

  1. (lett: het aanleggen) pildos-armt {C}; (het aanleggen: v weg/kanaal) xolaros {A};
  2. (=talent) mipertos {A};
  3. (v geweer) rum {C}.

aanleggen::

  1. (maken) (v weg/kanaal/terras) xolare {K}; (v weg/kabel) pilde-armt {K}; het ~: pildos-armt {C}; (v verband) sÿrte {K}; (v vuur) tuve {K}; hij legt een vuur in de haard aan: do tuve ef mÿrt-sÿrt;
  2. (v schip) (=meren: groot schip) tôrsare {K}; (=haven aandoen) gare {U}; ~ bij (=aandoen): kaffarte {K}; het ~: tôrsaros {C}, garos {C};
  3. (bij herberg ed) lifte {U}, wegsÿrte luft {U}, quardere {K};
  4. (fig: =aanpakken/doen) ef paine leldelira (= tdw v lelde); hij heeft het heel handig aangelegd: do paina leldelira ef lo terat habilem ki;
  5. (v geweer) rume {K}.

aanleghaven:: kaffarte-port {C}.

aanlegplaats:: (alg) garos {C}; (v schip) kaffarsÿr {C}.

aanlegsteiger:: tjôg {C}, stygg {C} (dl= Tjemp/Plefô).

aanleiding:: tsazzos {A}; ~ geven tot: tsazze {K}; naar ~ van: tsazi {VZ2n}; naar ~ van de slechte kritiek voel ik er niet zo veel voor om de voorstelling te gaan zien: tsazi ef tildâ critiycs, gress nert miypare beri lutterafe ef stâgos.

aanlengen:: (met water verdunnen ed) gvenke {K}.

aanleren:: belde {K}, fôrdare {K}; (v gewoonte) putte-armt {K; vdw= potter-armt}; het ~: puttos-armt {A}.

aanleunen:: ~ tegen (lett): haiyrume sumâ {U}.

aanliggend:: (v hoek) lunne {I}.

aanlokkelijk:: raptroiy |ratroiy| {I}.

aanlokken:: (fig: =aantrekken) raptre |ratre| {K; gst= rapeter; wst= rapt•; vdw= râpet}.

aanlokking:: raptros |ratros| {A}.

aanloop:: (=start) start {C}.

aanloophaven:: kaffarte-port {C}.

aanloopprobleem:: start-môntyos {A}.

aanlopen::

  1. (wiel) vûkgre {U; gst= vûkgret};
  2. komen ~ (eraan komen): fartmešane {U}.

aanmaak:: (vervaardiging in voorraad) furtriffos {C}.

aanmaakhout:: finne-cÿrot {Sef}; (spr) finne-bures {S}.

aanmaken:: (v licht/vuur) finne {K}; (=vervaardigen) furtriffare {K}; (v sla ed) sôpe {K}.

aanmanen:: palleharbe {K}.

aanmaning:: palleharbos {Crs}.

aanmatigen:: zich ~: érchûve {K}.

aanmatigend:: érchûvelira {I}.

aanmatiging:: érchûvos {A}.

aanmelden:: zich ~: publisere |..ÿje| {Upr}; zich ~ bij: kjôndare {K}; iemand ~ bij: kjônde rast luft {K}; iets ~ bij: tijâreppe flaju luft {K}; ik meld me aan bij de directeur: gress kjôndare ef prest; ik meld hem aan bij de directeur: gress kjônde do luft ef prest.

aanmelding:: (=aankondiging) kjôndos {C}.

aanmerkelijk:: lelperrelira ef progrâm; kafzerfen {I}.

aanmerken:: risâne {K}; (=opmerken) remarce {K}; (in aanmerking nemen) cônsidere [lo] |..ÿje| {K}.

aanmerking:: risânos {C}, ÿzerfos {C}; in ~ komen: ef vende kaf ef ÿzerfos; in ~ komen voor iets: bermare kaf flaju {U}; in ~ nemen (=aanmerken): cônsidere [lo] |..ÿje| {K}; niet in ~ nemen (uitsluiten): eâre {K}; het in ~ nemen (beschouwing): cônsideros {A}.

aanmeten:: zich iets ~ (fig): prap lâkre flaju {Kpr; gst= lâkret}.

aanminnig:: (=aanvallig) lyrren {I}.

aanmoedigen:: xóbrâbe {K}.

aanmoediging:: xóbrâbos {A}.

aanmonsteren:: (v zeelui) zaloe-fes {U}.

aanmunten:: drure {K}.

aannemelijk:: xâreâ {I}; (=aanvaardbaar) quiyralôg {I}.

aannemelijkheid:: xâreé {SC; rs= xâreet}; (=aanvaardbaarheid) quiyralôgiy {A; mv=enk}.

aannemen::

  1. (v aanbieding: =accepteren) âkseptere |..ÿje| {K};
  2. (als lid; sollicitant) kadyre {K};
  3. (v naam; wetsvoorstel ed) mjoche {K};
  4. (v bouwwerk) fesputte {K};
  5. (de vorm krijgen van) kettare {K};
  6. (veronderstellen; vermenen) amifftûre {K}; neem aan dat ... (stel dat ...): esseðer {III}; (met tdw-constructie in bijzin:) neem aan dat hij het boek gelezen heeft, dan nog kent hij de materie niet goed: esseðer do enn ef mimpit trempe, do nert tiffelira quista ef ÿrûša.

aannemer:: (v bouwwerk) fesputtatjen {C}.

aanneming::

  1. (v aanbieding: =acceptatie) âksepteros {C};
  2. (als lid) kadyros {C};
  3. (ritueel waarbij een kind in de Erg kerk aangenomen wordt) kadyr {C};
  4. (v bouwwerk) fesputtos {C};
  5. (veronderstelling) amifftûros {A}.

aannemingsbedrijf:: fesputtâs {C}.

aanpakken::

  1. (=beetpakken) lelde {K}; (=vastgrijpen: bij een handvat) vase {K};
  2. (fig: te baat nemen) nastae {K};
  3. (fig: =benaderen/bejegenen) werôxe {K};
  4. (fig: aanleggen/doen) ef paine leldelira (= tdw v lelde); hij heeft het heel handig aangepakt: do paina leldelira ef lo terat habilem ki; ik weet niet hoe ik mijn scriptie moet aanpakken: gress nert tiffe, kol perke beri paine leldelira sener revertafiy.

aanpappen:: (een praatje beginnen): ~ met iemand: fûppe ón rast {U} (niet opdringerig); ~ met iemand: fûppe-fes rast {K} (opdringerig); hij papt met iedereen op straat aan: do fûppe-fes jadâk tehaste.

aanpassen:: (=passen: v kleren) trije {K; gst= trit}; wilt u de broek ~?: aftel gÿrs tritavy ef bof?; ~ aan: ÿrfótare ón {K}; zich ~ aan: ÿrfóte ón {E; vdw= ÿrfotiy}.

aanpassing:: ÿrfótos {A}.

aanplakbiljet:: toyclómmos {C}, kjônder {C}.

aanplakbord:: liysta {C}, kjônde-sinn {C}.

aanplakken:: kjôneldeste {K}.

aanplant:: (plantage) plânta |plÂnta/plântA| {C; mv= plântaes}.

aanplempen:: (=aanstampen) stie {K}.

aanplemping:: (=aanstamping) stios {C}.

aanporren:: (=aanstoten) flûpake {K}.

aanpraten:: iemand iets ~: kafpjôle flaju ón rast {K}.

aanprijzen:: (=aanbevelen) rekomendere |..ÿje| {K}, mache {K}.

aanprijzing:: (=aanbeveling) rekomendašo {C}, machos {A}.

aanpunten:: (punt maken aan) pontoe {K}.

aanraden:: iemand iets ~: naxyfole flaju ón rast {K}; ~ om: naxyfole beri/den.

aanraken:: (=beroeren) jabie {K}, tuše {K}; (=betasten) tušare {K}; niet ~ (afblijven van): qufferte {K}; niet ~! (als opschrift): nÿf tušôsta!, nÿf vûmsôsta!.

aanraking:: (=betasting) tušos {C}; in ~ komen met (fig: geconfronteerd raken met): tygtjapâre {K}.

aanrakingspunt:: côntakte-ponto {C}.

aanranden:: (=verkrachten) prelde {K}; (jur: onzedelijk betasten) perogiffiy-kiyne {K}.

aanrander:: (=verkrachter) prelder {C}; (jur) perogiffiy-kiyner {C}.

aanranding:: (=verkrachting) preldos {C}; (jur) perogiffiy-kiynos {C}.

aanrecht:: (in keuken) luf {C; mv= lufa}.

aanreiken:: ~ aan: armtkette ón {K}.

aanrekenen:: iemand iets ~: ÿrtare rast furt flaju {K}.

aanrichten:: (=veroorzaken/teweegbrengen: schade) ciyfe {K}, qugle {K; gst= qugg}; schade ~: ef ciyfe/qugle sgâtos; een feestmaal ~: ef qugle eft feninner.

aanrichting:: (veroorzaking v schade) ciyfos {C}.

aanrijden::

  1. komen ~ (met voertuig): ufirmešane {U}; (te paard) rÿtmešane {U};
  2. ~ op (af komen rijden op): lâufire na {U}; hij komt hard op me afrijden: do lâufire hups na gress;
  3. ~ tegen (ongeluk veroorzaken): kafufire {K}; hij rijdt tegen de brug aan (ongeluk): do kafufire ef pônt.

aanrijding:: (=ongeluk) kafufiros {C}.

aanrijgen:: (v kralen, laarzen) répe {K}.

aanroepen:: (=oproepen) rupke-kaf {K}.

aanroeping:: (=oproep) rupkos-kaf {A}.

aanroeren:: (onderwerp) kéne {K}.

aanrollen:: ~ en breken van golven (op strand): surde {U}.

aanrukken:: merte-armt {U}; laten ~ (v wijn): kirturare {K}.

aanschaffen:: (=aankopen) juste {K}; het ~ (aanschaffing): justos {A}.

aanschaffing:: (wat aangeschaft is) justos {C}; (het aanschaffen) justos {A}.

aanschieten:: (lett: v vogel) kroffe {K}; (fig: iemand aanklampen) lassote {K}; (kleren snel aandoen) armtklâme {K}; [komen] ~ (toesnellen): tnade {U}.

aanschijn:: (=gelaat) fronta {C}.

aanschouwelijk:: (=duidelijk) clerr {I}.

aanschouwelijkheid:: clerâ {C}.

aanschouwen:: kaftorke {K}.

aanschouwing:: kaftorkos {A}.

aanschrappen:: (met een streep markeren) lÿnte {K}; (v lucifer) flecse {K}; het ~: flecsos {C}.

aanschrijven:: iemand ~ (officiële brief sturen): rélve ón rast {U}.

aanslaan::

  1. (intrans: =starten: v motor) finne {Upr}, slitare {Upr}; de motor wil niet ~/starten: ef moter sen nert slitaravy;
  2. iemand ~ (voor de belasting): blaffe mip rast {K}; het belastingkantoor slaat hem voor 2000 aan: ef tâx-ofiss blaffe 2000 mip do;
  3. (dierengeluid bij onraad) (v hond) helderte-kaf {U}; (alg: v dier) rupke-kaf {U} (bij onraad geluid beginnen te maken; ook v ganzen ed);
  4. (gewaardeerd worden) mikkelše {U}; het ~: mikkelšos {C};
  5. (toon, snaar) vûrre {K};
  6. »beslaan 2.

aanslag::

  1. (moord~) âtacos {C}; (met bom) plâts {C};
  2. met het geweer in de ~: lef ef quutû, meldelira jelp;
  3. (=corrosie/condens) rékóf {Sef}; (vrnl condens) decc {S}; bedekt met ~: rékóf {I};
  4. (het aanslaan: v toon/snaar) vûrros {C}.

aanslibben:: idefonise {U}; aangeslibt stuk land: frûnsper {C}, (kan ook rivier- of meeroever zijn) cvemp {C} (dl= Tjemp/Ales).

aanslibbing:: idefonisa {C}, frûnsper {C}, (kan ook rivier- of meeroever zijn) cvemp {C} (dl= Tjemp/Ales).

aanslibsel:: cvempiy {S}.

aansluiten:: armtôle {K}; (op telefoonnet) feste {K}; (=aaneensluiten, passen) fitte {U}; ~ op: cônekše {K} (trein, bus).

aansluiting:: armtôlos {C}; clošâf {C}; (=connectie) cônekšo {C}; (v trein, bus) cônekšos {C}; we hebben de ~ gemist: kirro ef cônekšos perde; een ~ van A: eft cônekšos rifo A (= men kan overstappen van de aankomende trein A op een vertrekkende trein B); een ~ op A: eft cônekšos armt A (= men kan overstappen van een aankomende trein B op de vertrekkende trein A); (deze terminologie vindt men vooral in spoorboekjes ed).

aansmeren:: (v muur ed) smenne {K}; (fig) iemand iets ~: pote flaju ón rast {K}.

aansnijden:: (v taart) erfentunne {K}.

aansnijding:: (v taart) erfentunnos {C}.

aansnoeren:: (=vastsnoeren) klempe {K}.

aanspannen:: (v rechtszaak) rupke-kaf {K}, preipsÿrte {K}.

aanspoelen:: svâme-armt {U}; aangespoeld voorwerp: svâmos-armt {C}; er liggen heel wat dingen aangespoeld op het strand: xanân svâmôsta-armt melde kaf ef ager.

aanspoeling:: svâmos-armt {C}.

aansporen:: (=porren) éne {K}; (=opjagen) croje {K; gst= crot; vdw= crôjâs of regelm.} (dl= Lomky/Tigof); (opkrikken, stimuleren) trekke-preip {K}; iemand ~ tot iets: ÿrzoze rast helkara flaju; lufténe flaju ón rast |luftÉne| {K}.

aansporing:: (=porring) énos {C}; (fig) ÿrzozos {A}; crojiy {C} (dl= Lomky/Tigof).

aanspraak:: (tegen elkaar praten) pjôlos {A}; (recht) clémos {A}; ~ maken op: cléme {K}.

aansprakelijk:: clémate {I}; iemand ~ stellen voor iets: ef pilde ef clémos ón rast frópjÿ flaju.

aansprakelijkheid:: clémos {A}; wettelijke ~: clémos âfry ef lacs (afk= CâL).

aanspreektitel:: ellerijos {C}.

aanspreken::

  1. (=toespreken) lâchaquinde {K};
  2. (=aanklampen) fânche {K};
  3. (=bevallen) insule {K}; het schilderij spreekt me niet aan: ef platiranu nert insule gress;
  4. iemand ~ op iets (ter verantwoording roepen): chaquinde rast furt flaju;
  5. (voedsel) ÿozzije |wozz..| {K; gst= ÿozzit; vdw= regelm.}; het ~ (voedsel): ÿozzijos |wozz..| {C};
  6. (fles drank) zvânge {K} (iro/pop).

aanstaan::

  1. (=aanblijven) colafese {Upr}; de radio staat aan: ef raðo sen colafese;
  2. (=bevallen) insule {K}; het schilderij staat me niet aan: ef platiranu nert insule gress;
  3. (deur: op een kier staan) ajeruffe {U}.

aanstaand:: arfinvelk {I}; (=eerstvolgende) arfinn {II} (afk= arf.); de nieuwe regeling geldt vanaf 1 januari ~e: ef kleter reglos jufte hurtos 1 arfinn januy; we vertrekken ~e zaterdag: kirro prate fes arfinn sâmtof.

aanstalten:: ~ maken om: armtloine {K} (met gedeverbaliseerd ww); âtemelira beri; hij maakt ~ om te vertrekken: do armtloine ef ÿpratos; do âtemelira beri prate.

aanstampen:: stéfe {K}; (=aanplempen) stie {K}.

aanstamping:: (=aanplemping) stios {C}.

aanstappen:: flink ~ (er de pas inzetten): istebe {U}.

aanstaren:: (staren naar) qume helkara {U}; vol verbazing ~: qumare {K}; onbeleefd lang ~ (wegkijken): kestprule |..sp..| {K}.

aanstekelijk:: ÿrzozelira {I}, imitiy {I; [mv=enk]}.

aanstekelijkheid:: imiter {A; mv=enk}.

aansteken::

  1. (v vuur) flecse {K}; het ~ (v vuur): flecsos {C};
  2. (aan een pen steken: v vlees) pinne {K};
  3. (na laten doen) ÿrzoze {K};
  4. (v ziekte) smette {K}.

aanstellen::

  1. (=benoemen) šÿrtyce-armt {K}, fesperkoše {K};
  2. zich ~ (overdreven doen): gjortare {U}; (iemand die zich vaak aanstelt (en/of flauwvalt): festjerpe-kors {C}.

aanstellerig:: chusst {I}; (=geaffecteerd) tošaðôriy {I}; (=geforceerd/krampachtig) meggor {I}; ~/gemaakt doen: jymazôzje {K; gst= jymazôss}.

aanstellerij:: chusstiy {C}.

aanstelling:: (=benoeming) šÿrtycos-armt {A}, fesperkošos {A}.

aansterken:: miltefe-armt {U}.

aanstevenen:: ~ op (=aansturen): lone fes {U}.

aanstichten:: šyne {K}; (onheil ed) qugle {K; gst= qugg}.

aanstichting:: šynos {A}; (onheil ed) quglos {A}.

aanstippen:: (terloops noemen) ÿrlânte {K}.

aanstoken:: (ruzie) raptre |ratre| {K; gst= rapeter; wst= rapt•; vdw= râpet}.

aanstonds:: (=weldra) dra {I}, kelt {III}.

aanstoot:: ~ geven: hûlme {E}; het ~ geven: hûlmos {A}; ~ nemen aan: hûlmare {K}; het ~ nemen: hûlmaros {A}.

aanstoten:: (=aanporren) flûpake {K}.

aanstrepen:: (met een streep markeren) lÿnte {K}.

aanstreping:: lÿntos {C}.

aanstrijken:: (v lucifer) qubre {K; gst= qupp}; (v muur: met cement ed) pâlme {K}.

aansturen:: ~ op (=aanstevenen; lett): lone fes {U}; (fig) nolce ef tiyn helkara.

aantal:: nûmp {C}; een ~ dingen: eft nûmp rifo tiyns; het ~ vaststellen van: nûmpe {K}.

aantasten:: tâste {K}.

aantasting:: tâstos {C}; een ~ van (ingreep in) het recht op onderwijs: eft wôlpios rifo ef kolestiy-rigt.

aantekenboekje:: notimip {C}.

aantekenen:: (brief) réchiyse {K; vdw= réchiys}; (=noteren) kafstinde {K}, muðe {K}; het ~: muðos {C}; (aantekening[en] maken) nôtice {K}; per aangetekende post: tjâg réchiys pôstos.

aantekening:: (=notitie) kafstindos {C}, muðos {C}, muðâ {C}, nôtica {C}; ~[en] maken (aantekenen): nôtice {K}; [goede/slechte] ~: mârc {C; mv= merc}.

aantijging:: ulotos {A}.

aantikken:: (v snaar ed) ticre {K}.

aantocht:: chabôrtos {C}, cÿranos {C}; in ~ zijn: quvârpje {U; gst= quvârpt}.

aantonen:: sfsyce |sfyke/sefsyke| {K}; het ~: sfsycos |sfykos/sefsykos| {C}.

aantoning:: (het aantonen) sfsycos |sfykos/sefsykos| {C}.

aantrappen:: (met de voet aanstampen) ðette {K}; (motor v motorfiets) kyke {K}.

aantreden:: ef giffe armt lÿnt.

aantreffen:: (=vinden) minkede {K}; (=ontmoeten/tegenkomen) méte {K; vdw= méts}; elkaar ~: méte {Upr; vdw= méts}; de collega's die elkaar aangetroffen hebben: ef méts côlegjes.

aantrekkelijk:: (alg) ôsemah {I}; (uiterlijk) tu'errt {I}; een ~ voorstel: eft ôsemah šÿrtyc; zij is ~: eup arfine helkara ef tu'errtiy {A}.

aantrekkelijkheid:: (v uiterlijk) tu'errtiy {A; mv=enk}.

aantrekken::

  1. (v jas) oimetere {K}; ze trekt haar jas aan: eup oimetere ef kas;
  2. (v magneet/zwaartekracht) trekke-armt {K};
  3. (touw: trekken zodat het strak gaat staan) répe {K};
  4. (=aanlokken) raptre |ratre| {K; gst= rapeter; wst= rapt•; vdw= râpet}; die rode auto trekt hem het meest aan (vindt hij het mooist): bô mindefit oto lelperre ef progrâm furt do;
  5. zich ~ van (zich druk maken om): cÿrstûlée {K}.

aantrekkingskracht:: (lett) trekke-armt-crâf {C}; (fig) raptre-crâf {C}, tu'errtiy {A; mv=enk}.

aanvaardbaar:: (=aannemelijk) quiyralôg {I}.

aanvaardbaarheid:: (=aannemelijkheid) quiyralôgiy {A; mv=enk}.

aanvaarden:: (aanbod) putte-armt {K; vdw= potter-armt}; (reis/eis/plicht) quiyrâše {K; vdw= quiymp of regelm.}.

aanvaarding:: (aanbod) puttos-armt {A}; (reis/eis/plicht) quiyrâšos {A}.

aanval:: xÿjaros {C}, âtacos {C}; (op voedsel) erfentunnos {C}; snelle en korte ~ (v leger): tundos {C}.

aanvallen:: xÿjare {K}, âtace {K}; ~ op (voedsel): erfentunne {K}; plotseling ~ (van korte duur): tunde {K}.

aanvallig:: (=aanminnig) lyrren {I}.

aanvalsoorlog:: âtacÿsÿr {C}.

aanvang:: (=begin) finne {C}, finnos {A}; erfentunnos {C}; een ~ nemen: erfentunne {Upr}.

aanvangen:: (=beginnen) finne [beri/den] {E}; ~ met: ÿzâmstjece |..stjece/..stece| {K}.

aanvangssnelheid:: jelpjeve-vitešo {C}; (natuurkundig) jelvi {C}.

aanvankelijk:: ÿzâmstjeche |..steche| {III}.

aanvaren:: ~ tegen (ongeluk veroorzaken): kafkarée {K}.

aanvaring:: (lett) kafkaréos {C}.

aanvatten:: (=beetpakken) lelde {K}; (=stevig vastgrijpen) riye {K; vdw= rao}.

aanvechtbaar:: pallefartatt {I}.

aanvechten:: (fig: =bestrijden) pallefarte {K}.

aanvechting:: (fig: =bestrijding) pallefartos {Ars}; (fig: =neiging) bugos {A}.

aanvegen:: tygtjauste {K}; (=vegen) uste {K}; het ~: ustos {C}; dorre bladeren ~ en verbranden: zaare {K}.

aanvliegen:: (fig: iemand) axe {K}.

aanvoegen:: (=aanvullen) afule {K}; (=bijvoegen) riješe {K}.

aanvoegend:: ~e wijs (taalk: conjunctief): cônjunktiviy {C}, uengepainn {C}.

aanvoeging:: (=aanvulling) afulos {C}.

aanvoelen:: centare {K}; (=voelen) cente {K}; het ~ (aanvoeling): centaros {A}.

aanvoeling:: (het aanvoelen) centaros {A}.

aanvoer:: snora {C}, trânsportašo {C}.

aanvoerder:: (=leider) lydres {C}, lytt {C} (arch).

aanvoeren:: (lett) trânsportere |..ÿje| {K}; (=leiden) lyde {K}; (redenen, argumenten) xafollée lef {U}; hij voert een goede reden aan: do xafollée lef eft quista baso.

aanvoering:: lydos {C}; onder ~ van: fes ef lydos pai (vz-uitdr).

aanvraag:: (=verzoek) linnos {C}, prÿme {C}, pryos {A}; (v paspoort ed) prÿmos {C}.

aanvragen:: (paspoort ed) prÿme furt {U; vdw= prÿtt}; het aangevraagde paspoort: ef prÿtt pâs.

aanvrager:: (v paspoort ed) prÿmatjen {C}.

aanvullen:: (=aanvoegen) afule {K}.

aanvullend:: (=verder) liliy {I; [mv=enk]}; ~e informatie: liliyn informaša (mv).

aanvulling:: (=aanvoeging) afulos {C}.

aanvullingsbegroting:: nefÿozos = suÿozos {C}.

aanvullingsblad:: (bij een losbladige uitgave ed) afulafiy {C}.

aanvullingsexamen:: jÿšede-exâm |ks| = ..-eksâm {C}.

aanvuren:: (=inspireren) inspirere |..ÿje| {K}; (fig: =ophitsen) flecse {K}.

aanvuring:: (fig: =ophitsing) flecsos {C}.

aanwakkeren:: (lett/fig) armtriffe {K}.

aanwakkering:: (lett) armtriffos {C}; (fig) armtriffos {A}.

aanwas:: armtleldos {C}; (=toename) inkrašos {C}.

aanwenden:: ~ voor: kelde-mip ón {K}.

aanwennen:: zich ~: kurae {K}.

aanwenning:: (=gewenning) kuraos {A}.

aanwensel:: tesâniy {C}, plô'inâ {C}.

aanwezig::

  1. iftamk'mi {I}; ~ zijn: k'mamelde {U}; ~e (persoon): k'mamelder {C}; lijfelijk ~ zijn: liff-k'mamelde {U}; niet meer ~ (=weggetrokken/voorbij: donderbui/dreiging/persoon ed): •ora {SX > c};
  2. die ~ zou kunnen zijn (Erg: wiens aanwezigheid alom gevoeld wordt [maar er niet is]): hûšat {I}; tijdens de begrafenis leek [de geest van] de overleden vader ~ te zijn (onder hen te verkeren: een gevoel dat in de Ergemip beschreven staat): lóf ef terrafanos ef poirdÿf follus meldo hûšat;
  3. aanwezig||ontbrekend: lânt {Iid}; .

aanwezige:: (persoon die er is) k'mamelder {C}.

aanwezigheid:: k'mameldos {C}, iftammeldos {C}; hûšat {Aef}; in ~ van (in het bijzijn van): fes ef hûšat rifo (vz-uitdr); »aanwezig.

aanwijzen:: (lett) prabare {K}; (=bedoelen) calijanone {K}.

aanwijzend:: ~ voornaamwoord: prabaroroni {C}.

aanwijzing:: (=bedoeling) calijanonos {A}; (=instructie) praba {C}.

aanwinst:: panôzjec {SCef}; (vrnl lett) truff {C}; die nieuwe fauteuil is een hele ~: dena kleter kreslô melde eft ubâfta truff.

aanwrijven:: iemand iets ~: kaftrûnige rast ón flaju {K}.

aanzegger:: (dorpsomroeper; die het nieuws en de sterfgevallen in een dorp meedeelt) rélvâs {C}.

aanzetten:: (motor) finne {K}, gre-fes {K; gst= gret-..}; (vet maken) fette {E}; (fig: opjagen) ðée {K}, croje {K; gst= crot; vdw= crôjâs of regelm.} (dl= Lomky/Tigof); ~ tot (zorgen dat iemand iets doet): kafrakle helkara {K; gst= kafrakk}; hij heeft mij tot nadenken aangezet: do gress kafrakle helkara ef ÿkuramiyparos.

aanzetting:: (fig: opjaging) ðéos {C}.

aanzien::

  1. (zn: uiterlijk) mipÿrs {C}; niet in ~: nequpp {I}; (=aanblik) stjôft |stôft| {C}; ten ~ van (=jegens/voor): ump {VZ} (betrekking: personen); zerfelira tygtja (afk= z/t) (= tdw v zerfe) (vz-uitdr); liefde ten ~ van iemand: rovretos ump rast/zerfelira tygtja rast; eerbied ten ~ van zijn ouders: ef pagiyry ump sener fosies/zerfelira tygtja sener fosies; in ~ staan: lifrate {U};
  2. (ww: bekijken) lifroste {K}.

aanzienlijk:: lifrostos {I}; (=belangrijk) wuxelira {I}.

aanzitten:: ~ aan het diner: viylke fes dinelo {U}.

aanzoek:: mÿzer {C}; (huwelijk ed) demandiy {C}.

aanzwengelen:: (v motor) poirare {K}; (entameren; tot leven wekken) poirarupke {K}.

aap:: kloitt {C; mv= klôt}; in de ~ gelogeerd zijn: ef feldre kaf ef dufja-ferdu; daar komt de ~ uit de mouw!: eft idesakoos melde!.

aar:: (=halm) hâlm {C}.

aard:: (=soort) frenvu {C}; van tijdelijke ~: fes fortos frenvu; van dien ~ dat ...: rifo frenvus ur vrôks, den ...; (=karakter) carakterr {SC}.

aard•:: (=bodem•) pazzo• {PX}; »aarde.

aardappel:: cartôlk {C}, pomelade {C}; (klein: krieltje) potafy {C}.

aardappelbovist:: (paddenstoel) fâkomm-cartôlk {C} (L. Scleroderma citrinum).

aardappelmesje:: quâstiy-knyfo {C}.

aardbei:: mentusar {C}.

aardbeiboom:: qumôs {C} (L. Arbutus unedo).

aardbeivlinder:: mâlva-flyddere {C} (L. Pyrgus malvae).

aardbeving:: prajilaicô {C}.

aardbol:: claba {C}; op de ~ (op deze planeet): teclabae {I}.

aarddistel:: tiffug-pâpšérr {C} (L. Cirsium acaulon).

aarde::

  1. (=aardbol) claba {C}; op ~: kaf ef claba; op de ~ (op deze planeet): teclabae {I}; opwarming van de ~: wertlâ-cÿrzramos {C};
  2. (=grond; vormeloze vaste stof waar planten in groeien; bovenste laag in tuin, op akker ed) ciytravint {S}; ~/grond bevattende; van ~ gemaakt: prosôc {I}; er zit geen ~ in de bloempot: ef kvâlo nert melde prosôc; (RK) gewijde ~ (waarin rooms-katholieken begraven worden): terra {S};
  3. (=bodem; bovenste laag vd aardkorst) pazzosti {Crs}; aard•: pazzo• {PX}; ter ~ (plaats en richting): tepazzoste {III}; »grond 3.

aarden::

  1. (ww) ~ naar: léche tukst {Upr}; kunnen ~: moftose {U}; ik kan hier niet ~: gress nert moftose k'mi; (apparaat: met de aarde verbinden) ciytravintare {K}; de koelkast is niet geaard: ef frigidara nert lelperre ef ciytravintaros.
  2. (v aardewerk) travintiy {I}; een ~ schotel: eft travintiy sejis.

aardewerk:: (=keramiek) travint {S}; pot van ~: pirt {C}; stuk ~/~ voorwerp: zâps {C}.

aardgas:: pazzogaza {Srs}; vloeibaar ~ (lng): plistepiy pazzogaza (afk= PP); [verzamelnaam voor] ~ en aardolie en steenkool: ciytrón {C}; (ciytrón bevattende; van ciytrón gemaakt) ciytróniy {I}.

aardhommel:: moflÿr {C} (L. Bombus terrestris).

aardig:: (=vriendelijk) flifados {I}, piaquan {I}; (=leuk) mindoh {I}; (aanzienlijk, leuk: v bedrag ed) nânk {I}; ~ zijn tegen iemand: ef melde flifados armt rast; ~ vinden (mogen): nrÿte {K}; ik vind hem wel ~: gress nrÿte jazy do.

aardigheid:: (=grap) flifader {C}.

aarding:: (het verbonden-zijn met de aarde) ciytravintaros {C}.

aardkluit:: prosôciy {C}.

aardleiding:: (in de grond) pazzolâftos {Crs}; (die een apparaat met de aarde verbindt) ciytravint-lâftos {C}.

aardmuis:: pazzorât {Crs} (L. Microtus agrestis).

aardolie:: pazzool (pazzoool) {Srs}; [verzamelnaam voor] aardgas en ~ en steenkool: ciytrón {C}; (ciytrón bevattende; van ciytrón gemaakt) ciytróniy {I}.

aardpeer:: pazzoartišec {Crs} (L. Helianthus tuberosus).

aardrijkskunde:: ciytifkâ {C}, geografijâ {C}.

aardrijkskundig:: (=geografisch) geografise {I}.

aards:: clabaiy {I}, ciytraventô {I}.

aardsatelliet:: clabaxaftos {C}.

aardschok:: clabachycos {C}.

aardverschuiving:: tujen {C}, pazzotujen {Crs}.

aars:: (=anus) bliyf {C}.

aarts•:: ark• {PX > zn}.

aartsbisschop:: arkbiyšôp {C}, mennbiyšôp {Crs}.

aarvederkruid:: plônsor fedre-krutt {C/S} (L. Myriophyllum spicatum).

aarzelen:: cecÿre {U}; (verplichte kerndeletie in den-zin:) hij aarzelt om te antwoorden: do cecÿre, den vertare; zonder (te) ~: ðÿmcecÿrosiy {I}.

aarzeling:: cecÿros {A}.

aas:: (=lokvoer) notéšâ {C}; (op speelkaart) poiros {A}.

aaskever:: scôl-zârer {C} (L. Necrodes littoralis).

abattoir:: (=slachthuis) vlemótsért {C}.

abces:: (=gezwel) fitrutos {C}.

abdij:: âbiy {C}.

abdis:: âbiysa {C}, âbess {C} (mv= âbesses).

abeel:: witte ~ (populier): blakker peple {C; mv= peplân} (L. Populus alba).

abnormaal:: (=ongewoon) nenôrmala {I}.

abnormaliteit:: nenôrmalitiy {C}.

abonnee:: âbonematjen {C}.

abonnement:: âbonementa {C}; »abonneren.

abonneren:: zich ~ op: âbonemere |..ÿje| fes {U}; ik abonneer me op de Amagene (ik neem een abonnement op de Amagene): gress âbonemere fes Amagene; ik abonneer Petriy op de Amagene: gress kette eft Amagene-âbonementa ón Petriy.

abortus:: abortiy {C}.

abri:: (=wachthuisje: bus/tram) isÿqu {C}.

abrikoos:: aberkô {C}.

abrikozenboom:: aberkôs-vildul {C}.

abrupt:: môðitiy {I}.

absent:: (=afwezig) noik'mi {I}.

absoluut:: (=beslist) {I}; (volstrekt; niet relatief) kirgif {I}; ~ niet (stellig niet): noi gû; ~ niet (geenszins): pasoðami {I}.

absorberen:: (=inzuigen) stûlée {K}.

absorptie:: (=inzuiging) stûléos {C}; (als Erg-ritueel bij het vollemaansfeest) stûléos, Stûleeos {C}.

abstract:: âpstracc {I}; (taalk) ~ substantief: âpstraccer {C}, âpstracc supstantiviy {C} (in de Spok taal: alle woorden die in dit woordenboek met {A} zijn gemerkt); ~e voorstelling (v iets): âpstrahašo {C}.

abstraheren:: âpstrahere |..ÿje| {K}.

abstrahering:: âpstrahašo {C}.

abt:: âbat {C}, âbe {C}.

abuis:: fotel {C}; per ~ (abusievelijk): na fotel.

abusievelijk:: (per abuis) na fotel {C}.

acacia:: witte ~: robinja {C} (L. Robinia pseudo-acacia).

academie:: akademiy {C}; zie ook Academies in .

academisch:: akademise {I}.

accent:: (alg) âksent {C}; (fig: =nadruk) purfa {C}; acuut ~ ('): akutt {C}; ~ leggen op (fig: betonen): purfille {K}; het ~ leggen: purfillos {A}.

accentueren:: âksentuere |..ÿje| {K}.

accentuering:: âksentueros {C}.

acceptabel:: dres-putte-âp {I}.

acceptatie:: âksepteros {C}, dres-puttos {A}.

accepteren:: âkseptere |..ÿje| {K}, dres-putte {K}.

acceptgirokaart:: kafte-dres-puttos {C}.

accessoire:: âsesoriy {C}.

accidentatie:: (v terrein) jekos {C}.

accijns:: âksenns {C}; zie ook Accijnzen in .

accommodatie:: âkomodašo {C}, fescÿrbatt {C}.

accompagnement:: malodé-šentôf {C}.

accordeon:: (alg: trekharmonica) trekke-vluto {C}; (ihb) âcorðen {C}; »trekharmonica.

accountant:: notatjen {C}.

accu:: (=batterij) âku {C}, bateriâ {C; rs= bateriât}.

accuraat:: (=nauwkeurig) ypâramiy {I}.

accuratesse:: (=nauwkeurigheid) ypâramos {A}.

ach:: ~!: âke!.

Achilles:: Akills {N}; de snelvoetige ~: rittâtiffug-Akills.

Achilleshiel:: (fig) Akills-hyliy {C}.

Achillespees:: (lett) akillsoblô {C}.

acht::

  1. (zn) in ~ nemen: kafkrose {K}; het in ~ nemen (inachtneming): kafkrosos {C}; in ~ nemend (serieus: v persoon): kafkrošiy {I}; ~ slaan op: rafe {K}; het ~ slaan op: rafos {C}; geen ~ slaan op (negeren): xliffašene |X| {K}.
  2. (tw: 8) âke {TW}, nala {TW}; (rekenkundig) âke {TW}.

achteloos:: brenjiy {I; [mv=enk]}, nekafkrošiy {I}, kafkrôšiye {I} (dl= Liftka).

achteloosheid:: (=nonchalance) brenjer {A; mv=enk}.

achten:: quppe {K}; ik acht hem een groot man: gress quppe do lo eft hupster merater; gewenst ~: jóchée [beri/den] {K; vdw= jóchet}; ik acht het uitgesloten dat ...: gress quppe lo šâmsÿrt, den/..lira; we worden geacht om ...: kirro melde fes ef qupp beri ....

achtentwintig:: tenerg {TW}; (rekenkundig) tensa-âke {TW}.

achter::

  1. (plaats) blef {VZ}; de schuur staat ~ het huis: ef kul melde blef ef sért; hij loopt [rond] ~ het huis: do farte blef ef sért; ~ om: blefkest {VZ};
  2. (richting) blef {VZrs}; blefonn {VZ}; hij verdwijnt ~ het huis (was eerst VOOR het huis): do allove blef ef sérte (rs!); hij kijkt ~ de schutting (maar STAAT ervoor): do zerfe blefonn ef ûrbest; (vgl) hij kijkt ~ de schutting (en bevindt zich er ook achter): do zerfe blef ef ûrbest; (blefonn is dikwijls abstracter dan blef);
  3. (bw) blefa {III}; ~ groeien zes grote iepen: blefa sers hupster ypriys lelde (achter het huis);
  4. (fig); »staan 4.

achteraan:: blefiy {I}.

achteraf:: (=uiteindelijk) mintofess {III}; (=naderhand) blefÿrs {I}.

achteraf-weg:: (=binnenweg) kronomirra {C}.

achterbaks:: lurr {I}, simajelira {I}.

achterbalkon:: (v tram) blef-plât {C}.

achterband:: (v fiets/auto) blef-bent {C}.

achterblijven::

  1. (niet bij kunnen houden) bleffe {U}; het ~: bleffos {C};
  2. (niet mee kunnen komen) ispsóte {U}; ~ bij (fig: niet mee kunnen komen): ispsóte âst {U}; de winst blijft achter bij voorgaande jaren: ef quamp ispsóte âst bentvendiyn zempers; het ~ (=achterstand): ispsótos {C};
  3. (niet opgeruimd zijn) hâtse {U}; er is veel stof achtergebleven: pert tûst hâtse.

achterbuurt:: (=sloppenwijk) hâjach {C}, zries {C} (dl= Tjemp/Plefô); de mensen uit de ~: ef veldurs meldelira blefa.

achterdek:: blefdec |..ft..| {C}.

achterdeur:: (=keukendeur) temperat {C}.

achterdocht:: miypos-armt {A}, omber {Aef}; met ~ bespeuren: âskânare {K}.

achterdochtig:: miypelira-armt {I}, omber {I}; ~ zijn (argwaan hebben): lésore {U}; zeer ~ persoon: šâfpe-siker {C}.

achtereen:: somperiy {I}; drie dagen ~: dur somperiyn terrats.

achtereenvolgend:: fôlgelira {I}.

achtereenvolgens:: arfinelira {II}; de ~ beproefde middelen: ef arfinelira chéft nôziys.

achtereind:: (alg) blefponto {C}; (=zitvlak) trunntiyn {C}; zo stom als het ~ van een varken: lo pûl lo Lotôlmensten.

achterelkaar:: (=opeenvolgend) fôlgelira {I}.

achteren:: van ~ (plaats): blefa {III}; naar ~ [toe] (beweging): blefae {III}.

achtergebleven:: ~ zijn (=achterblijven; niet opgeruimd zijn) hâtse {U}; er is veel stof ~: pert tûst hâtse.

achtergesteld:: (minder begunstigd) blefsÿrtor {I}.

achtergevel:: tempruttôs {C}.

achtergrond:: bleteffat {C}; op/in de ~: bleteffatiy {I}.

achterhalen:: (zoeken) flamete {K}; (ontdekken) ÿtrempe {K}; de politie heeft de dief achterhaald: ef polišo ef zâft flamete; we moeten de gegevens identiteit [zien te] ~: kirro ÿtrempûs ef kettosz/identitiy; (te voorschijn halen) pâre-minkÿr {K}.

achterhoede:: knûšâ {C}, limmerân {Crs}; (vrnl fig) blef-gerdros {C}; uit de ~ naar voren komen: merte {U}; het naar voren komen uit de ~: mertos {C}.

achterhoofd:: iðella {C}; ik ben niet op mijn ~ gevallen: gress nert mebaro fes ef aðiyk móns; iets in zijn ~ hebben/houden: ef lelperre/wencate flaju fes ef blef-brenkâ.

achterhouden:: (=inhouden: geld/iets v waarde) migûe {K}; (niet willen weggeven) zuttre {K; gst= zutts}.

achterin:: bleffes {I}.

achterkant:: blefovap {C}.

achterkleinkind:: nefpyzô = supyzô {C}.

achterland:: blefšark {C}.

achterlaten::

  1. (in een toestand/op een plaats laten) (bewust) afânole {Krs}; (per ongeluk) afâne {K};
  2. (laten voortbestaan) ÿrgvéne {K}; zij laat hem verbaasd achter: eup ÿrgvéne do lo cyres;
  3. achterlaten||meenemen: afe {Kid; gst= afet}; .

achterlating:: ÿrgvénos {C}.

achterlicht:: (auto/fiets) trunntat {C}, blefâtat {C}.

achterlijk:: (niet bij de tijd: zaken; debiel: persoon) blefmiypiy {I}; (stom) drâmp {I}.

achterlopen:: (klok) haltoare {U}.

achterna:: (richting) blef {VZrs}, blefminkÿr {VZ}.

achternaam:: familijâ-quanka {C} (in Spok: de meestal dubbele achternaam, gedragen door de ouders en hun kinderen); »familienaam; zie ook Achternamen in .

achternagaan:: (volgen) kafsompe {K}; het ~ (achtervolging): kafsompos {C}.

achternalopen:: (lett) farte-minkÿr {K}.

achternarennen:: (lett) zyle-minkÿr {K}.

achternazitten:: (lett: =najagen) tukstfarte |..ksf..| {K}.

achterneef:: nefoluquy = suoluquy {C; rs= suoluqute}.

achternicht:: nefšâfla = sušâfla {C}.

achterom:: blefkest {I}.

achterop:: blefkaf {I}; het kind zit ~ (de fiets bijv): ef efanty feldre blefkaf {I}; (vgl) het kind zit achter op de fiets: ef efanty feldre blefkaf {VZ+VZ} ef pitter.

achteropkomen:: (inhalen) logyre {K}.

achterover:: bleftess {I}.

achterplecht:: blefdec |..ft..| {C}.

achterpoot:: bleflippio {C; rs= bleflippót}.

achterstallig:: luftopjÿgiy {I}; ~ onderhoud: miptrekke-naliycos {A}.

achterstand:: blefchy {Aef}; (het achterblijven) ispsótos {C}; ~ hebbend (met achterstand): blefchy {I}.

achterstandswijk:: ispsóte-oftian {C}.

achterste::

  1. (=achtereind) trunntiyn {C}; (=kont) blef-tiyn {C}.
  2. (bv) blefiy {I}.

achterstellen:: (minder schatten/begunstigen dan een ander) blefsÿrte {K}.

achtersteven:: (v schip) blefmét {C}.

achterstevoren:: furtablefa {III}.

achtertuin:: (klein: in stad) temparâbe {C}; ([groot:] bij vrijstaand huis): gart {C}.

achteruit:: prôât {III}; ~ omhooggaan: ecÿrlafe {U}; de auto rijdt ~ de helling op: ef oto ecÿrlafe helkara ef plaju.

achteruitgaan::

  1. (lett) ef vende prôât {U}; blefare {U}; het ~ (=achteruitgang): blefaros {C};
  2. (fig) (=teruglopen) idevendare {U}; (verslechteren) ðédamarte {U}; in rang/waarde ~ (=degraderen): slompe {U}; er sociaal op ~: pente {Upr}.

achteruitgaand:: (fig: verslechterend) ðédam {III}.

achteruitgang:: (lett: het achteruitgaan) blefaros {C}; (=verloop/verval) temp-flectros {C}; (verslechtering/verlies van reputatie) tiympos {A}; (fig: =terugloop) idevendaros {A}; (=degradatie/degeneratie) slompos {A}; (fig: verslechtering) ðédamarte {SC}.

achteruitkijkspiegel:: (in auto) prôâtzerfi {C}.

achteruitlopen:: (lett: achteruitgaan, -rijden) blefare {U}.

achteruitrijden:: (=achteruitgaan) blefare {U}.

achteruitstellen:: (fig: =opzijzetten) ðée bleftess {K}.

achteruitzetten:: (lett: tafel ed) prôâte {K}; (=terugzetten: v klok) gre-blef {K; gst= gret-..}.

achtervoegsel:: (=suffix) mipfiy {C}.

achtervolgen:: (vervolgen) klynše {K; vdw= klynšet}.

achtervolging:: (vervolging) klynšos {C}; (het achternagaan) kafsompos {C}; (te voet) fartos-minkÿr {C}.

achterwaarts:: blefÿr {I}.

achterwege:: ~ blijven: tÿrtole {U}; het ~ blijven: tÿrtolos {A}; ~ laten: tÿrtolare {K}; het ~ laten: tÿrtolaros {A}.

achterwerk:: (=bil) âlbât {C}.

achterwiel:: blef-trôchâ {C}.

achterzijde:: blefovap {C}; (andere kant) gep {C}.

•achtig:: •erÿ {SX > add}; roodachtig: mindefiterÿ; heesterachtig: srialyotûerÿ; nachtmerrie-achtig: kâsleccerÿ.

achting:: quppos {A}, mulk {C}.

achtvoud:: nalatimiy {C}.

acteur:: (man die optreedt) âktôr {C}, stâgatjen {C}.

actie:: âkšo {C}; (=activiteit) klymâ {C}; in ~ komen (handelen): kafpaine {E}; ~[s] ondernemen: ef enterprise âkšo[s].

actief:: (=arbeidzaam) âkteff {I}; ~ zijn (in werking zijn): âkteffe {U}.

actieradius:: âkšo-raðus {C}.

actievoeren:: âkšo-qugle {U; gst= ..-qugg}.

activiteit:: âktivitiy {SC}; (=actie) klymâ {C}; zie ook Toeristische activiteiten in .

actrice:: âktôra {C}, stâgatjena {C}.

actualiteit:: âktualitiy {SC}.

actueel:: âktuela {I}.

acuut:: érpâfiy {I}; ~ accent ('): akutt {C}.

Adam:: Adâm {J}.

adamsappel:: Adâm-geffy {C}.

adder:: (gifslang; onbekend in Spok) quento {C} (L. Vipera berus); (sprkw) er schuilt een ~ onder het gras: eft zlako tyjare fes ef kles.

adderwortel:: wÿss-moftos {C; mv= ..-moftosz} (L. Polygonum bistorta).

additief:: (taalk: Spok woordklasse die bv en bw omvat, in dit woordenboek gemerkt met {I}, {II} of {III}) afuler {C}, riješer {C}.

adel:: kniteg {C}; van ~ (=adellijk): knitegiy {I}; zie ook Adel in .

adelaar:: (=arend) art {C}, égiyliy {C} (poe) (in niet-poëtische taal wordt met égiyliy vrnl "steenarend" bedoeld: L. Aquila chrysaetos).

adelborst:: (alg: cadet bij marine) cadett {C}; (marinerang in Spok) ajudent-mennofeserr {Crs}; voor militaire rangen, zie .

adellijk:: (van adel) knitegiy {I}; ~e afkomst: knitegos {S}.

adem:: aderm {C}; buiten ~ raken: farte-zléf {U}; op ~ komen (uitblazen): fesaderme {E}; opgelucht ~ halen (herademen): nâs-ûeme {U}; naar ~ snakken: ef funse furt fôrs {C}.

adembenemend:: (fig) aderm-blaffelira {I}.

ademen:: aderme {U}; (hoorbaar) ûeme {U}.

ademhaling:: adermos {C}; (hoorbaar) ûemos {C}.

ademing:: adermos {C}.

ademloos:: (luisteren ed) ûeme-silens {I}.

adequaat:: âp-trusske {I}.

ader:: ksiyg {C}, vÿn {C}; (laag steenkool of erts in de grond ed) streg {C}.

adertje:: (bv op insectenvleugel) tec {C}.

aderverkalking:: arteriôklerosiy {C}, vÿnkâlkos {C}.

adieu:: ~!: aðiye!.

adjectief:: (taalk); »additief.

adjudant:: ajudent {C}.

adjudant-onderofficier:: (land- en luchtmacht) seršent-majoriy {C}, (vrw) seršent-majora {C; mv= ..-majoras}; (marine) ajudent-suofeserr {C}; voor militaire rangen, zie .

administrateur:: lajjefatjen {C}.

administratie:: âtministrašo {C}, lajjefos {C}; ~ voeren (administreren): lajjefare {K}; het voeren van de ~: lajjefaros {C}.

administratief:: âtministrateff {I}, lajjeftiy {I}.

administreren:: (administratie voeren) lajjefare {K}.

administrering:: (het voeren van de administratie) lajjefaros {C}.

admiraal:: (alg) âtmerall {C}; (hoogste rang, alleen in oorlogstijd) âtmerall-generalo {C}, (vrw) âtmerall-generala {C; mv= ..-generalas}; voor militaire rangen, zie .

adolescent:: (=puber) mrest {C}.

adopteren:: (v kind) mjochare {K}.

adoptie:: (v kind) mjocharos {C}.

ad rem:: (spontaan: geen blad voor de mond nemend) nâfxu {I}; (vrijpostig: niet op zijn mondje gevallen) wufta-sgârf {I}.

adres:: aderessôs {C; mv/rsmv= aderessôsa}; op het ~: kaf ef aderessôs (vz-uitdr); hij woont op het ~ Schoolstraat 4: do zâre kaf ef aderessôs Koles-mirra 4; aan het verkeerde ~ komen (fig: de verkeerde voor je hebben): pojare {U}; zie ook Spokanische adressen in .

adresboek:: (algemeen) zâre-mimpit {C}; (officiële staatsuitgave) zâreramâ {C}.

adreskokertje:: (aan halsband v hond/kat) aderessôs-silint {C}.

adsorberen:: (=inzuigen) stûlée {K}.

adsorptie:: (=inzuiging) stûléos {C}.

adverbium:: (taalk); »additief.

advertentie:: âtvertenšo {C}, lânðos {C}.

advertentiebureau:: yošéme-buro {C}.

adverteren:: âtvertere |..ÿje| {U}, lânðe {U}.

advies:: (goede raad) naxyfolos {A}; (het adviseren, ihb beroepshalve) âtviseros {A}; een dringend ~: eft ðéelira naxyfolos; aanbod met ~: ógos {C}; voor ~ over een geschikte hypotheek, ...: frópjÿ ef naxyfolos kura eft empajiy smurflu'ettos, ....

adviseren:: âtvisere |..ÿje| {K}; aanbieden en ~: óge {K}.

adviseur:: âtviserr {C}.

advocaat::

  1. (juridisch) lacsater {C};
  2. (drank) tustu-svegt {S} (ong: in Spok: DUNNE alcoholische drank met eigeel en vanille).

af:: (=klaar/gereed) próp {I}, klótarus {I}; ~ hebben (gereed/klaar hebben): klótaruse {K}; ~ en aan (rijden): ðôhenn {III}, henn ur ðô {III}; na het treinongeluk rijden de ziekenauto's ~ en aan: mintof ef treno-moplariy ef kinânolacs ufirfire ðôhenn; (=vanaf) rifonn {VZ}; de prijzen gelden ~ fabriek: ef ðÿnys jufte rifonn ef fabrokiy; »op 4.

afbakenen:: (lett/fig) kilârfe {K}; (fig) bûe {K; gst= bût}.

afbakening:: (lett/fig) kilârfos {C}; (fig) bûos {A}.

afbeelden:: (lett) jynte {K}; tjefe {K}.

afbeelding:: (lett) jyntomiy {C}; (het afbeelden) tjefos {C}; (=plaatje) tjeft {C}.

afbellen:: (telefonisch afzeggen: v afspraak ed) krÿše-tijâ {K}; het ~ (telefonische afzegging): krÿšos-tijâ {C}.

afbestellen:: ojelste-tijâ {K}.

afbestelling:: ojelstos-tijâ {C}.

afbetalen:: luftkafte |lufk..| {K}; gedeeltelijk ~ (en de rest wordt kwijtgescholden): friyme {K}.

afbetaling:: luftkaftos |lufk..| {A}; op ~: lef luftkaftos; op ~ kopen: ef lorerde fes ef luftkaftos.

afbladderen:: (verf) kirene {U}; het ~; afgebladderde [stukken] verf: kirenos {C}.

afblaffen:: (=afsnauwen) sparste {K}; iemand die anderen graag afblaft: sparste-kijjiys {C}.

afblaffing:: (=afsnauwing) sparst {C}.

afblijven:: (laten zoals het is; niet aanraken) kirture {K}; blijf van die vaas af! (laat die vaas staan!): kirture-tûe ef vasa!; ~ van (niet aanraken): qufferte {K}.

afborstelen:: râge {K}.

afbouw:: (lett) âlbaros {C}.

afbouwen:: (lett) âlbare {K}.

afbraak:: (het afbreken: tak ed) tundarÿnos {C}; (=sloop) terftos {C}; (het slechten) ideâlbosiy {A; mv=enk}.

afbranden:: bure {E}; (tot de grond toe verbranden) fjojabure {U}; (met branden verwijderen: verf, stoppels, heide ed) mâterpe {K; vdw= mâterp}.

afbreekstreepje:: tunder {C} (in Spok werd vroeger het teken = gebruikt, maar tegenwoordig ook -).

afbreken::

  1. (tak ed) tundarÿne {K}; het ~ (tak ed): tundarÿnos {C}; (plotseling: afknappen) spéce {U};
  2. (=slopen) terfte {K}; (=slechten) ideâlbe {K};
  3. (bruusk afkappen: gesprek) môðite {K}.

afbreuk:: ~ doen aan: ef qugle ef nenniy kaf {C}.

afbrokkelen:: (lett) ôtre {K; gst= ôtt}, lepe {K}.

afbrokkeling:: ôtros {C}.

afdak:: (=luifel) qujoh {C}; (dak zonder wanden) logjâ {C}.

afdalen:: (alg: omlaag gericht zijn) monente {U}; (alg: zich omlaag bewegen langs helling ed) kjârte {K}; (=neerdalen) idexâmée {U}; snel ~ (langs helling): flûfe {U}.

afdaling:: (=neerdaling) idexâméos {C}; (=helling) kjârtos {C}; snelle ~ (langs helling): flûfos {C}.

afdanken:: (=afschrijven/opgeven) prence {Krs}; ~ en door een ander vervangen: zaprence {K}; wij hebben een nieuwe koelkast gekocht [en de oude weggedaan]: kirro ef frigidara zaprence; »afgedankt.

afdanking:: (=afschrijving) prencos {A}.

afdekken:: caribe-tijâ {K}.

afdekking:: caribos-tijâ {C}.

afdelen:: (in afdelingen onderverdelen) ÿrzjôdele {K}; het ~ (afdeling): ÿrzjôdelos {C}.

afdeling:: (v kantoor/ziekenhuis ed) ÿrzjôðiy {C}; (het afdelen) ÿrzjôdelos {C}.

afdelingshoofd:: (=chef) cÿrater {C}.

afdichten:: (=dichtmaken) klahere {K}.

afdichting:: klaheros {C}.

afdichtring:: grent-riyn {C}.

afdingen:: (op de prijs) tÿrtebyte {U}; (alg) ~ op: mipqufrate {K}.

afdinging:: (op de prijs) tÿrtebytos {C}; (alg) mipqufratos {C}.

afdoen::

  1. (=afzetten: kleding/hoed/masker ed) paine-ðô {Kpr}; oste {K} (dl= Tigof/Lomky);
  2. (=afvegen: met een vochtige doek) ducce {K};
  3. (v zaken) parfâsare {K}; zonder af te doen aan (=onverminderd): šâm tijâ rifo (vz-uitdr).

afdoende:: endiy {I; [mv=enk]}.

afdraaien:: (=losdraaien) grÿne {K}; je moet het deksel eraf ~: tu grÿnât ef decs lo kir.

afdragen:: (opdragen: v kleren) šûrstÿne {K}, ideÿtine {K}; (v geld) rÿke {K}.

afdrijven:: (v schepen) idexijere {U}; (v onweer) kimme {U}.

afdrogen:: kÿponje {K; gst= kÿponn; wst= kÿpon[j]•}; het ~: kÿponjos {C}.

afdronk:: (wijn) mip-pliyfon {C}.

afdruiprek:: kÿponje-râc {C; mv= ..-rec}.

afdruk:: (=indruk: v voetstap ed) fesðéos |..stj..| {C}; (v teken: in was ed) press {C}; (reproductie) kabitiyn {C}; (=afschrift, afschrijving) copy {C}.

afdrukken:: (lett: v voetstap ed) fesðée |..stj..| {K}; (v teken: in was/klei ed) presse {K}; (=afschrijven) copye {K}; (v boeken/tekst) kabie {K}.

afdwalen:: (lett: langzaam de juiste route uit het oog verliezen) pinne-tijâ {E}, xurgae {U}; (fig) ~ van: frute-tijâ rifo {U}; weg die men al ~de heeft afgelegd: pinnosiy {C}.

afdwaling:: (lett) pinnos-tijâ {C}.

affectie:: (=genegenheid) affectos {A}.

affectief:: affectiy {I}.

affiche:: (=poster) poster {C}.

affix:: (taalk) klâmarer {C}.

afgaan::

  1. (=aflopen: wekker) kirre {U};
  2. (het toneel verlaten) pratare {U};
  3. (mislukken: v artiest) okoðe {U}; (alles fout doen) jerdonneve {U};
  4. ~ op (fig): armtkobature {K}; je moet niet op zijn uiterlijk ~: stus nert armtkobaturât groft mipÿrs.

afgang::

  1. (verlaten vh toneel) prataros {C};
  2. (mislukking: v toneelstuk/artiest) okoðos {C}; (slechte indruk) jerdonnevos {C}.

afgebrand:: (=verbrand) nestep {I}.

afgedankt:: (=afgeschaft) melt {I}; ~ zijn (niet meer gebruikt worden): tlazre {U; gst= tlass; wst= tlaz•}.

afgehandeld:: ~ worden: kestûae {U; gst= kestûat}.

afgeknapt:: (fig: fysiek/geestelijk ingestort) kniykiy {I}; het ~-zijn: kniykos {A}.

afgelasten:: (niet laten doorgaan) idequae {K; gst= idequat; vdw= idequjer}.

afgeleefd:: prérp {I}; ~ raken (verzwakken door ouderdom): prérpe {U}; (=afgetobt) poiror-luft-slaveren {II}.

afgelegen::

  1. (ver weg) plâks {I; vt= lilepiy; ot= laniy; vk= cÿry; mt= rofa};
  2. (=stil) xog {I};
  3. (=onbereikbaar) trâ {I}; een ~ (moeilijk te bereiken) eiland: eft trâ ileset; zeer ~ wonen: ef zâre fes eft smyl;
  4. afgelegen||druk bezocht: kynne {Iid}; .

afgelopen:: (=voorbij) dlett {III}; (=vorig) ~ jaar/maand/week: ef furtzemper/furthertel/furtmink {C}; ~ nacht (hedennacht: 22-4 uur): lâst kÿl; de ~/voorbije zomer: ef kormondô meldelira dlett = ef dlett meldelira kormondô.

afgemat:: (=uitgeput) pâraðoh {I}, câmme {I}.

afgemeten:: (=afgepast) késoriy {I; [mv=enk]}; (kortaf, uit de hoogte) toh = {I}.

afgepast:: (op maat gebracht) tûrgiy {I}; (=afgemeten) késoriy {I; [mv=enk]}.

afgerond:: (=klaar/voltooid) zett {I}; ~e hoek: slaquðos {C}; »afronden.

afgeschaft:: (=afgedankt) melt {I}; (=vervallen) dÿfiiy {I}.

afgesproken:: (=overeengekomen) leniy {I; [mv=enk]}; afgesproken! (oké!/in orde!) quts!, lenn! (pop); ~, we vertrekken morgen: leniy, kirro prate mas.

afgestemd:: gazeût {I}; ~ op: gazeût ón (ón is vz; vz-uitdr).

afgestudeerde:: miptremper {C} (iemand die zijn (universitaire) studie heeft afgerond maar (nog) geen baan heeft).

afgetobt:: (=afgeleefd) poiror-luft-slaveren {II}.

afgetrapt:: (schoenen) lâtôrtor {I}.

afgevaardigde:: deputt {C}.

afgeven:: (=bezorgen) luftmÿze {K}; (=verstrékken) mipkette {K}; (verf/vuil) xoge {U}.

afgewist:: ust {I}.

afgezaagd:: (lett) ororor {vdw}; (fig) keldariy {I}; (weinig origineel) ferk {I}; stuk ~ hout: krâtstiyn {C}.

afgezant:: lozôstjemm {C}.

afgezien:: ~ van (betrekking: =buiten): dotoje {VZ}; ~ van het slechte weer was het een fijne wandeling: ef tildâ wónzol dotoje ef, eft olla mirros meldo.

afgezonderd:: (=apart) iy'ass {I}.

Afghaan:: Âfganistâny {Cef}.

Afghaans:: (bv) âfganist {IIef}; ~e vrouw: Âfganistâna {Cef}.

Afghanistan:: Âfganist {G}.

afgietseldiertje:: infusorjâ {C}.

afgifte:: (=bezorging) luftmÿzos {C}; (=verstrekking) mipkettos {C}.

afglijden:: ~ van (lett): zâgnare {K}.

afgod:: todiô {SC; rs= todiet}; (fig) adores {C}.

afgraving:: plâko {C} (uitgegraven [deel ve] helling, veelal met steunmuur; bijv om ruimte voor een huis/weg/spoorlijn te maken).

afgrendelen:: (lett) môðite {K}.

afgrendeling:: môðitos {C}.

afgrijselijk:: (=afschuwelijk) ezanyjo {I}; chuqug {I} (dl= Bloi); een ~ voorval: eft ezanyjo {Aef}; »verschrikkelijk.

afgrijselijkheid:: (afgrijselijk ongeluk) ezanyjo {Aef}.

afgrijzen:: (=afschuw) ezanyjo {Aef}; chuquges {SC} (dl= Bloi).

afgrond:: (=ravijn) gôrg {C}, wódenn {C}; sermen {C} (dl= Centraal-Liftka).

afgunst:: afgunst||bewondering: monslâ {SCid}; .

afgunstig:: »afgunst.

afhakken:: axÿne {K}.

afhalen:: (v bed) mipputtare {K}; (schoonmaken v bonen ed) lâtrekke {K}; ~ van (trein/vliegtuig ed): pârare rifo {K}; tijdstip van ~ (v trein ed): pâraros {C}.

afhandelen:: (v zaak) tijâreverte {K}; (fig: afwikkelen) mipwoiyste (mipoiyste) {K}; afgehandeld worden: kestûae {U; gst= kestûat}.

afhandeling:: (ve zaak) tijârevertos {A}; (fig: afwikkeling) mipwoiystos (mipoiystos) {A}.

afhangen:: ~ van iets: quankare flaju {K}; ~ van iets/iemand: ef zerfe natumt ón flaju/rast (ón is vz); het hangt ervan af: ef zerfe natumt.

afhankelijk:: (onzelfstandig) natumtiy {I}; natumt {I}; ~ van: natumt ón (ón is vz; vz-uitdr); ~ van (bepaald wordend door): zytt {VZ}; de hoogte van de belasting is ~ van die van het inkomen: ef tâx-hupsteriy melde zytt ef fes-jalos-ôc; de aantrekkingskracht neemt ~ van de afstand af (neemt met de afstand af): ef trekke-armt-crâf âcÿre zytt ef distânt; de invalide man is ~ van zijn vrouw: ef tôgériy merater melde natumt ón sener tubôs (kan niet zonder de hulp v zijn vrouw).

afhankelijkheid:: (onzelfstandigheid) natumtiy {Aef}.

afhebben:: (=afmaken: met nadruk op de "voltooiing") dÿfe {K} (perfectief); Pyt maakt/heeft om 5 uur zijn werk af: Pyt dÿfe sener ÿrôm kest 5 zurt.

afhechten:: (draad) sfârðe {K}.

afhechting:: (draad) sfârðos {C}.

afhouden:: (lett: boot ed) wencate-tijâ {K}; het ~: wencatos-tijâ {C}; ~ van: miptaffe luft {K}; hij houdt Pyt van zijn werk af: do miptaffe Pyt luft groft ÿrôm.

afkammen:: (kritiek leveren; de grond in boren) fâlmpe {K}, xÿje {Krs; gst= xÿt}.

afkamming:: (slechte kritiek) fâlmpos {C}, xÿjos {A}.

afkappen:: (lett) axÿne {K}; (bruusk afbreken: gesprek) môðite {K}.

afkapping:: (fig: gesprek) môðitos {C}.

afkeer:: fÿkriyf {Aef}, gót {SC}; ~ inboezemen (afstoten): ÿrmlesende {K}; een ~ hebben aan iets/iemand: nâltare flaju/rast {K}; een ~ aan onbekende dingen of personen ve andere generatie/vreemd ras: nâltiyne {I}.

afkerig:: fÿkriyf {I}, gótiy {I; [mv=enk]}; ~ van: fÿkriyf fes (vz-uitdr); ~ zijn van iets: ef melde fÿkriyf fes flaju; een man die van veel dingen ~ is (aan veel de pest heeft): eft fÿkriyf merater.

afkeuren:: baxeske {Krs; gst= baxess}; (=verwerpen) cÿrapljôce |..pjô../..plô..| {K}; sterk ~ (=laken): chola'âte {K}; schandelijk vinden en ~: nitre {K; gst= nitt}; (v soldaat) netâpe {K}.

afkeurenswaardig:: râgt {I}, nitre-âp {I}; dat wat sterk ~ is (dat wat te laken): chola'âtt {SC}.

afkeuring:: nitros {A}; (=verwerping) cÿrapljôcos |..pjô../..plô..| {A}; sterke ~: chola'âtos {A}; zijn ~ uitspreken over: ef chaquinde-mip sener nitros-chola'âtos kura.

afkijken:: (=spieken) jepsare {K}.

afknappen:: (lett: knakken) stâcce {K/U}; (plotseling afbreken) spéce {U}; (fig: het fysiek/geestelijk niet meer aan kunnen) kniyke {U}; het ~ (afknapping): kniykos {A}; iets waar men van/op afknapt (fig: afknapper): kniykos {C}.

afknapper:: (fig: iets waar men van/op afknapt) kniykos {C}.

afknapping:: (lett: het knakken) stâccos {C}; (fig: het afknappen) kniykos {A}.

afknippen:: (ruw, met happen) weste {K}; het ruw ~: westos {C}.

afkoelen:: šege {K}.

afkomen::

  1. (lett/fig) op iets ~: ef melde ðô kaf flaju; de wespen komen op de worst af: ef ÿvânas melde ðô kaf ef soza; hij verjaagt de wespen die op de worst zijn afgekomen: do ierquare ef ðô-meldor ÿvânas kaf ef soza;
  2. (zich ontdoen van) we moeten van Jân zien af te komen (we moeten ons van Jân ontdoen): kirro sena ideleltûs mip Jân.

afkomst:: mešann {C}; met mensen van hogere ~ omgaan: ef melde fianites {I}; een mynall is een paard van hogere ~ dan een trekpaard: eft mynall melde eft fianites blof âst eft rót.

afkomstig:: ~ uit/van: mešanô {VZ} (betrekking); van de boerderij uit welke plaats is hij ~?: do melde mipennÿr keldus?.

afkondigen:: (=proclameren) rupke-fes {K}; een wet ~: ef kjônde eft lacs.

afkondiging:: (=proclamatie) rupkos-fes {A}.

afkooksel:: (=extract) izart {C}.

afkopen:: spâkare {K}.

afkoping:: spâkaros {C}.

afkorten:: (ve woord) porte {K}.

afkorting:: portos {C}.

afleggen::

  1. (gaan) (v afstand) farte {K}; (v weg) riffe {K}; hij heeft de weg binnen 10 minuten afgelegd: do ef weg riffe ânt 10 mitarr;
  2. (fig: v examen ed) pilde {K}; een eed ~: ef promise eft ÿðe; een verklaring ~: ef paine eft pryÿllos;
  3. (v dode) moje {K; gst= mot; vdw= regelm.}.

afleiden:: ~ uit: qu'errepe lÿ {K}; (storen) iemand ~: tijâvure rast {K}; dat wat afgeleid is (afleiding): qu'errepos {C}; het ~ [uit] (afleiding): qu'errepos {A}; hij leidt haar aandacht af: do miptaffe eup luft belt kalómba.

afleiding:: (dat wat afgeleid is) qu'errepos {C}; (het afleiden [uit]) qu'errepos {A}; (geestelijk) hûrxy {SC}.

afleren:: quirche {K; gst= quirs}; iemand iets ~: ðoféne flaju ón rast {K}; het ~: quirchos {A}.

afleveren:: (goederen) luftpâre |lufp..| {K}; ([opgedragen] werk) mipðobiyre {K}; de schilder heeft slecht werk afgeleverd: ef verfuto eft tildâ ÿrôm mipðobiyre.

aflevering:: (goederen) luftpâros |lufp..| {C}; (v tv-serie ed) episoðiy {C}.

afloop:: (vloeistof) sput {C}; (=einde) dÿfos {A}; (v tijd) grens {C}; (=uitkomst) mip-arfinos {A}; na ~ van: mintof ef dÿfos kura (vz-uitdr).

aflopen::

  1. (=eindigen) dÿfe {Upr}; het is afgelopen/uit!: dÿfo melde!; verkeerd ~: jâûge {U}; het loopt verkeerd af (het gaat mis): ef melde mip nÿr; ef paceresto ombrelije;
  2. (v weg; door stad) farte-ðô {K};
  3. (hellen) kjârte {U};
  4. (afgaan: wekker) kirre {U}.

aflossen:: (wacht/persoon) vraše {K}; (schuld) feskafte {K}; (hypotheek) krâme {K}.

aflossing:: (wacht/persoon) vrašos {C}; (schuld) feskaftos {A}.

afluisteren:: nutare {K}; het ~: nutaros {C}; afgeluisterd gesprek: nutaros {C}.

afmaken:: (=volbrengen; ook dier doden) jizjÿe {K; gst= jizjÿt; vdw= jiystâs}; (=afhebben: met nadruk op de "voltooiing") dÿfe {K} (perfectief); (doden) prence {Krs}; de dierenarts heeft de koe afgemaakt: ef belp-medikiy ef boert jizjÿe; Petriy maakt/heeft om 5 uur zijn werk af: Petriy dÿfe sener ÿrôm kest 5 zurt.

afmaking:: (=volbrenging) jizjÿos {A}; (doding) prencos {C}.

afmatten:: châfare {K}; (=uitputten) ef vende fes klao; câmane {K} (dl= Tjemp/Plefô); dit werk mat me af (put me uit): gress vende fes klao pai dena ÿrôm.

afmattend:: câmann {I} (dl= Tjemp/Plefô).

afmatting:: (=uitputting) klao-vendos {C}.

afmeten:: (maat nemen) messe {K}.

afmeting:: (formaat) tûrg {C}; van de ~[en], van het formaat: âfry ef tûrgs.

afname:: (=vermindering) âcÿros {C}, krišos {C}.

afnemen::

  1. (=afpakken) stÿle {K}; iemand iets ~: ef stjoftôe flaju ón rast |stof..| {K};
  2. (=afzetten: hoed) idemirare {K};
  3. (speelkaart) putte {K; vdw= potter};
  4. (=kopen) lorerde {K};
  5. (examen) gâfje {K; gst= gâff; wst= gâf•}; de docent neemt morgen de studenten het examen af: ef kolester gâfje mas ef exâm ón ef stûdents;
  6. (=verminderen) âcÿre {U}, kriše {U};
  7. (=verslechteren/in reputatie achteruitgaan) tiympe {U};
  8. (stof, vuil) grÿðe {K}.

afnemer:: (klant) morg {C}.

afneming:: (het afpakken) stjoftôos |stof..| {C}; (examen) gâfjos {C}.

afpakken:: (=afnemen) stÿle {K}; iemand iets ~: ef stjoftôe flaju ón rast |stof..| {K}; het ~: stjoftôos |stof..| {C}; wringend ~ (ontfutselen): idefutsie {K}; iemand iets ~: ef idefutsie flaju mip rast.

afpersen:: (lett: een gasbuis ed) sóðe-kaf {K}; (fig) ÿgeše {K}, geše {K} (arch/poe); iemand ~: ef qugle stjoftôl ón rast |stof..| {C}.

afperser:: ÿgešer {C}.

afpersing:: stjoftôl |stof..| {C}, ÿgešos {C}, gešos {C} (arch/poe).

afraden:: (=ontraden) idexyfole ón {K}; het ~ (ontrading): idexyfolos {A}.

afranselen:: (met zweep) tesmriye |M| {K}; (alg: erop los slaan) ÿoðe {K}, râfe {K}.

afranseling:: (met zweep) tesmriyos |M| {C}; (alg) ÿoðos {C}.

afrasteren:: barere (bârere) kest/kusamat {U}; hij rastert het weiland af (hij zet een hek om/langs het weiland): do barere kest/kusamat ef blufk.

afrastering:: barera (bârera) {C}; gazen ~/hek: râf {C}; van een metalen ~ voorzien: râfe {K} (dl= West-Liftka/Tigof); schapen binnen een metalen ~: râfor hâpyjas.

afreageren:: spépe {U}; het ~: spépos {C}.

afreis:: (=vertrek) pratos {C}.

afreizen:: (overal heen gaan) tupplipe-ðô {K}; hij reist de hele wereld af: do tupplipe-ðô ef pijâ wertlâ.

afrekenen:: (=betalen) kafte {K}; mag ik even ~?: kolpert zjol? (pop).

afremmen:: (lett) pramsare {K}; het ~ (afremming): pramsaros {C}; (fig) ÿpjare {K}; ef kette prams ón; het ~ (afremming): prams-kettos {C}.

afremming:: (lett: het afremmen) pramsaros {C}; (fig) ÿpjaros {A}, prams-kettos {C}.

africhten:: kóvate {K}; (v valken voor de valkenjacht) gédre {U; gst= géter}; het ~ (v valken): gédros {C}.

africhting:: kóvatos {C}.

afrijden:: (v erf/pont ed) rifonnufire {K}; (rijexamen doen) exâm-ufire |ks| = eksâm-ufire {U}; de auto's rijden de pont af: ef otos rifonnufire ef nûrcus.

Afrika:: Afriy {G}.

Afrikaan:: Afro {Cef}.

Afrikaans::

  1. (zn: taal) afrikanise {C};
  2. (bv) afriy {IIef; mv=enk}; ~e vrouw: Afra {Cef}.

afrikaantje:: (bloem) tryp-huron {C} (L. Tagetes).

afrollen:: tylpare {K}.

afromen:: romyare {K}.

afronden:: (getal) pluzarje {K; gst= pluzarr}; (taak/onderzoek/hoek/scherpe kant) slaquðe {K}; (fig: gesprek/onderzoek) sfârðe {K}; afgerond zijn (fig): sfârðe {Upr}.

afronding:: (v getal) pluzarjos {C}; (lett: ronde hoek) slaquðos {C}; (fig: taak/onderzoek) slaquðos {A}; (fig: gesprek/onderzoek) sfârðos {A}.

afschaffen:: chabe {K; gst= chabet; vdw= chaper}, nâs-ôrganisere |..ÿje| {K} (euf).

afschaffing:: chabos {C}, nâs-ôrganisašo {C} (euf).

afscheid:: hatoos {C}; ~ nemen van iemand: hatoe ón rast {U}.

afscheiden:: (vocht) njaare {K}; (distilleren) izarde {K}; zich ~: mipsivve {U}; ~ van (lett): mipsivve trâk {U}; (=afzonderen) disjungere |..ÿje| {K}; het zich ~ (afscheiding): mipsivvos {C}.

afscheiding::

  1. (vocht dat afgescheiden wordt) njamâs {C};
  2. (het zich afscheiden/afzonderen) mipsivvos {C};
  3. (het afscheiden/uit elkaar gaan) disjungašo {C};
  4. (iets dat twee dingen van elkaar scheidt, bv hek of schot) disjungos {C}; houten ~ (beschot): bret {C};
  5. (iets dat ergens van afgescheiden is) disjunger {C}.

afscheidsgeschenk:: hastram {C}.

afschepen:: ~ met: idelate armt {K}.

afscheping:: idelatos {A}.

afscheren:: râše {Krs}; hij scheert zijn baard af: do râše ef bârbee (rs!).

afschermen:: (lett) paafte {K}; ~ tegen iets (ook fig): paafte vûk flaju.

afschermend:: (lett) paafâ {I}.

afscherming:: (=scherm) paaftos {C}; (het afschermen) paafâ {Aef}.

afscheuren:: (intrans) kreche {Upr}; (trans) piylase {K; vdw= piylasô}, kreche {K}; hij scheurt het papier af: do piylase/kreche ef kornin.

afschieten:: (=doodschieten: dier) reve {Krs}; (wapen) miplade {K}; het ~ (wapen): miplados {C}.

afschilderen:: (geheel schilderen) verfutare {K}.

afschrift:: (=kopie) dubla {Cef}; (=afdruk, afschrijving) copy {C}.

afschrijven:: (waardevermindering) mitahue {K}; (=afdanken/opgeven) prence {Krs}; (=afdrukken) copye {K}; iets ~ van een bankrekening: mipputtare flaju rifonn eft zolle-nota.

afschrijving:: (waardevermindering) mitahuos {A}; (=afdanking) prencos {A}; (=afdruk, afschrift) copy {C}.

afschrikken:: kjope {K}.

afschrikking:: kjopos {A}.

afschrikwekkend:: kjopiy {I}.

afschuiven:: (iemand die altijd alles op een ander afschuift/een ander de schuld geeft) liyrshos-ketter {C}.

afschuw:: katšer {C}; vol ~: katšeriy {I}; (=afgrijzen) ezanyjo {Aef}.

afschuwelijk:: (=afgrijselijk) ezanyjo {I}, katšeriy {I}; ([heel] lelijk) kariy {I}; kakariy {I}; (=verschrikkelijk) chuqug {I} (dl= Bloi).

afslaan:: (lett: richting) gre {K; gst= gret}; (fig: verzoek) revuse {K}; (v motor) brûpare {E}.

afslag:: (afrit; het afslaan ve weg) grefiy {C}.

afsluiten::

  1. (=versperren) averde {K}; (v weg, gebouw ed) cjolare {K};
  2. (=dichtdraaien: kraan ed) scvÿze {K};
  3. (beëindigen [met]: verhaal/film/gesprek/vergadering ed, zonder dat de nadruk op "voltooiing" gelegd wordt) croifte [tjâg] {K}; de voorzitter sluit de vergadering af [met een welgemeend dankwoord]: ef ziyter croifte ef gadros [tjâg eft âšÿriy misse-mux];
  4. (v verzekering) preipsÿrte {K}.

afsluiter:: (=klep) scvÿs {C}; (=kraan) closeft {C}.

afsluiting::

  1. (=versperring) averden {C}; (v weg, gebouw ed) cjolaros {C};
  2. (=kraan) closeft {C}; (dop/kurk v fles ed) cjolos {C};
  3. (het afsluiten: verhaal/film/gesprek/vergadering ed) croiftos {C};
  4. (slot: laatste deel v verhaal/film/gesprek/vergadering ed) croift {C}.

afsnauwen:: (=afblaffen) sparste {K}, bekke {K}; iemand die anderen graag afsnauwt: sparste-kijjiys {C}.

afsnauwing:: (=afblaffing) sparst {C}.

afsnijden:: (met mes) ba'efrÿne {K; gst= baefrÿn}; (=afsteken: kortere weg nemen) ef putte sto'efy luft; iemand de weg ~: ef barere ef weg furt rast.

afsnijding:: (met mes) ba'efrÿnos {C}.

afspelen:: (grammofoonplaat ed) kuramerre {K}; zich ~ (=gebeuren): realisere |..ÿje| {E}.

afspraak:: (overeenkomst/belofte) nâmpi {C}; (voor een bezoek) querg {C}, quergos {A}; op ~: âfry ef quergos; een ~ met iemand maken: ef riffe eft quergos lef rast; zakelijke ~: ÿnâmpi {C}.

afspreken:: iets ~ met iemand (bezoek plannen): querge flaju ón rast {K}.

afstaan:: ~ aan: fômpe piti {K}.

afstammeling:: dokverfer {C}.

afstammen:: ~ van/uit: dokverfe {K}.

afstamming:: dokverfos {C}; hocilos {A}.

afstand::

  1. (lett) distânt {C}; over een ~ van 300 m: lóf eft distânt rifo 300m; op 4 km ~: fes eft distânt rifo 4km; (lett/fig) iets op een ~ houden: ef wencate flaju furt distânt;
  2. (lett/fig) xolija {C}; ~ nemen van (fig): xolija-kette {K}; ~ doen van (lett): idekette {K}, mipxolije |X| {K; gst= mipxolit};
  3. (=verwijdering) réa {C; rs= rétt}.

afstandelijk:: xolijate {I}.

afstandelijkheid:: xolijatos {A}.

afstandsbediening:: portdreutos |pordr..| {C}.

afstappen:: (lett: v fiets/stoep) idelappe {E}; (fig: v onderwerp/idee) jûmpre {K; gst= jûmper; wst= jûmp[r]•}; het ~: jûmpros {A}.

afsteek:: (kortste weg) sto'efy {C}.

afsteken:: (met beitel of spade) xôtÿne {K}; (boot) prame {K}; (vuurwerk) bedare {K}; (=afsnijden: kortere weg nemen) ef putte sto'efy luft; ~ tegen (=uitkomen tegen: kleur ed): kéte armt {U}.

afstellen:: (apparaat/ontsteking in auto ed) vyche {K}; opnieuw ~ (bijstellen: machine/ontsteking): yge {K}.

afstelling:: (apparaat/ontsteking in auto ed) vychos {C}; (=bijstelling: machine/ontsteking) ygos {C}.

afstemmen:: ~ op: gazeûte {K; vdw= gazeût}.

afstempelen:: stâmpe {K}.

afstempeling:: stâmpos {C}.

afsterven:: (langzaam sterven: bos ed) doétare {U}; (zn) doétaros {C}.

afstevenen:: ~ op (fig): tôze {K}.

afstijgen:: (=stijgen: ve paard) ðesate {K}; ze stijgen van hun paard [af]: óps ðesate sener blofs.

afstoffen:: (lett: stof verwijderen) idetûste {K}; (alg: schoonvegen) grÿðe {K}; het ~: grÿðos {C}.

afstompen:: mipquistuxe {K}.

afstomping:: mipquistuxos {A}; idebrenkâos {C} (pop).

afstotelijk:: ÿrmlesendelira {I}.

afstoten:: (=afstuiten, afweren) gróvéne {K}; (afkeer inboezemen) ÿrmlesende {K}; (van de hand doen) ef sÿrte luft ef stovy.

afstoting:: ÿrmlesendos {A}.

afstropen:: (=aftrekken: vel ed) brine {K}; het ~ (het aftrekken); afgestroopt vel (v paling ed): brinos {C}.

afstuderen:: ~ [in]: miptrempe [furt] {U}.

afstuiten:: (=afstoten, afweren) gróvéne {K}; ~ op (fig): stóte sumâ {U}.

aftaaien:: (er tussenuit knijpen): bautoe {K; vdw= bauter} (pop).

aftakelen:: aan het ~ zijn: ef jepsarelira sener béliy.

aftakeling:: clajos {C}.

aftakken:: ~ van: zvyge mip {U}; de industriespoorlijn takt af van de hoofdlijn: ef arânkaôm zvyge mip ef mennarânka.

aftakking:: (fig) zvygos {C}.

aftands:: (heel oud) gôlnurpiy {I}; fara Stentkô |stenkô| (dl= Berref).

aftap:: (aftapping) jepsaros {C}.

aftappen:: jepsare {K}.

aftapping:: ([af]tap) jepsaros {C}.

aftappunt:: (stroom/gas/water) lydos {C}.

aftekenen:: (=paraferen) ÿrûše {K}; (lett/fig) zich ~: psétlace {E}; iets ~ tegen (lett/fig: iets contrasteren met): psétlacare flaju lef {K}; zich ~ tegen (lett/fig: contrasteren met): psétlacare lef {Upr}.

aftekening:: psétlacos {C}.

aftocht:: rémmatân {Crs}; de ~ blazen: ef kjônde ef rémmatân.

aftrappen:: (schoenen) tôrte-tijâ {K}.

aftreden:: hintare {Upr}; het ~ (aftreding): hintaros {C}.

aftreding:: (het aftreden) hintaros {C}.

aftrek:: (korting) lesiy {C}; (gewild zijn) trekk {C}; ~ vinden: trekke {E}.

aftrekken::

  1. (rekenkundig) lese {K};
  2. (=afstropen: vel ed) brine {K}; het ~ (het afstropen) brinos {C}.

aftrekking:: (=aftreksom) lesos {C}.

aftreksel:: (van kruiden) miyna {S}; (=extract) bruos {C/S}.

aftreksom:: (=aftrekking) lesos {C}.

afvaardigen:: lozôstje {K; gst= lozôster; vdw= lozôstjey}; het ~ (afvaardiging): lozôstjos {A}.

afvaardiging:: lozôstjos {C}.

afvaart:: (=vertrek) pratos {C}.

afval:: (restmateriaal, vuilnis) miptiyn {C}; defekšo {S} (euf/officieel); (v geloof) apostaše {SC}.

afvalcontainer:: miptiynlot {C}.

afvallig:: (v geloof) apostašiy {I}.

afvalstof:: miptiyn {C}.

afvalstoffenheffing:: miptiyn-tâx {C}.

afvalverbranding:: defekšo-cÿrefos {S}.

afvalverbrandingsinstallatie:: (AVI) defekšo-cÿrefe-todreutÿ {C} (afk= decto).

afvalzak:: (=vuilniszak) todirtÿ-sako {C}.

afvegen:: (alg) uste {K}; (met borstel) brûste-tijâ {K}; (=afdoen: met een vochtige doek) ducce {K}.

afvlakken:: mâdriye {K}, ole {K}; het ~: olos {C}.

afvoer:: (goederen) gabanos-tijâ {C}; (het afvoeren: v [overtollig] water ed) ðuzyos {C}; (=afwatering) ðuzy {C}.

afvoeren:: (=vervoeren) gabane {K; vdw= gabent}; (=wegvoeren) gabane-tijâ {K; vdw= tijâgabent}; (v [overtollig] water ed) ðuzye {K}.

afvoering:: (goederen) gabanos-tijâ {C}.

afvoerpijp:: (v water) ðuzyer {C}; (riool) njame-jéns {C}.

afvragen:: zich ~: dâlme {E}, tjyme {K}; ik vraag me zulke dingen nooit af: gress tjyme kvâ sest tiyns.

afvuren:: flecse {K}; een revolver ~: ef flecse eft grerefjéns; het ~ (v wapen): flecsos {C}.

afwaaien:: »waaien.

afwachten:: (wachten tot iets gebeurt) quÿare {K}; je moet de uitnodiging ~: tu quÿarât ef invóbos.

afwas:: (=vaat: om te wassen) toknufÿ {C}; tiyns-ur-tiynstes {Cmv}; de ~ doen: ef lukte ef toknufÿ.

afwasmiddel:: toknufÿ-tiyn {C}.

afwassen:: (=wassen) lukte {K}; (de vaat doen) toknufÿe {U}.

afwatering:: (het afvoeren van overtollig water) ðuzy {C}.

afweer:: (=vermijding) albos {A}; (=noodweer) devendos {C}.

afweergeschut:: ideplanoos {C}.

afwegen:: (lett) drakare {K}; (fig) mortéše {K}; af te wegen; het ~ waard (fig): zoôfðâ {I}.

afweging:: (lett: het afwegen) drakaros {C}; (fig) mortéšos {A}, zoôfðâ {Aef}.

afwenden:: gre-tijâ {K; gst= gret-..}, grÿne {K} (dl= Bloi/Tjemp/Plefô).

afwending:: (=wering) tijâgros {C}.

afwennen:: (=ontwennen) idequgme {K; gst= idequgg}.

afwenning:: (=ontwenning) idequgmos {A}.

afweren:: (=afstuiten, afstoten) gróvéne {K}; (=schuwen) albe {K}.

afwerend:: ~ gebaar (lett): xliffa |X| {C}.

afwerken:: (netjes maken) skâfe {K}.

afwerking:: (het afwerken) skâfos {C}; (resultaat) skâf {C}.

afweten:: ~ van (op de hoogte zijn van): tâgare {K}.

afwezig:: (=absent) noik'mi {I}; ~ zijn (lett): noimelde {U}.

afwezige:: (persoon over wie gesproken/geroddeld/beraadslaagd wordt): vure {C}.

afwezigheid:: (lett) noimeldos {A}; bij ~ (v tijdelijke aard): lóf noimeldos; bij ~ (permanent): langiy noimeldos.

afwijken:: tôrvyde {U}; ~ van (lett/fig): devijate rifo {U}; ~ van (fig: een regel/mening): witlyre luft {U}.

afwijking:: (lett) tôrvytt {C}; (lett/fig) devijatos {A}; (fig: regel/mening) witlyros {A}; (anders zijn dan normaal) ivejôll {SC}.

afwijzen:: (sollicitant/kandidaat) rexûe {Krs}; (=weigeren) revuse {K}; (=verwerpen) fle {K; gst= flet}, zuobe {K}.

afwijzing:: (sollicitant) rexûos {C}; (=weigering) revusos {A}; (=verwerping) flos {A}, zuobos {A}.

afwikkelen::

  1. (lett) lôpse {K}; ze wikkelt de klos garen af: eup lôpse ef miyns-gmul; het ~ (lett: afwikkeling): lôpsos {C};
  2. (fig: afhandelen) mipwoiyste (mipoiyste) {K}; (v zaak) cûnðie {K}.

afwikkeling::

  1. (lett: het afwikkelen) lôpsos {C};
  2. (fig: afhandeling) mipwoiystos (mipoiystos) {A}; (fig: v zaak) cûnðios {A}.

afwisselen:: henntÿrte {U}, ferbje {K; gst= ferp}; ~ met: fesšampâe tygtja {U}; [elkaar] ~ (v 2 dingen): priyxe {U}.

afwisselend:: ferbiy {I}.

afwisseling:: henntÿrtos {A}, ferbjos {A}, fesšampâos {C}; (v 2 dingen) priyxos {C}.

afwissen:: uste {K}; het ~: ustos {C}.

afzagen:: orore {K}; (in stukken zagen) ororÿne {K}; stuk afgezaagd hout: krâtstiyn {C}.

afzeggen:: (bezoek ed) reppe-tijâ {K}; (=opzeggen) idereppe {K}.

afzegging:: (bezoek ed) reppos-tijâ {C}; (=opzegging) idereppos {C}; (opzegging: schriftelijk) idereppafiy {C}; telefonische ~ (het afbellen): krÿšos-tijâ {C}.

afzender:: mirrof {C; mv/rsmv= mirrôfe} (afk= mrf.).

afzending:: (het verzenden) zâlbinasos {A}.

afzet:: (=verkoop) bleteffat {C}.

afzetgebied:: (=markt) mârket {C}, tomârketÿ {C}.

afzetten::

  1. (=uitdoen: radio/motor) stôpe {K};
  2. (=afnemen: hoed) idemirare {K}; (=afdoen: hoed/masker ed) paine-ðô {Kpr}; oste {K} (dl= Tigof/Lomky);
  3. (=amputeren) cÿrtôxÿne {K}, âmputere |..ÿje| {K};
  4. (=omranden) hâmare {K}; een met bont afgezette mantel: eft sluja, hâmar pai furo;
  5. (bedriegen) pârme {K}; (grover: =belazeren) idequppe {K};
  6. (uit een ambt) idequanke {K}; (v koning/regering) flepse {K};
  7. zich ~ [tegen]: (lett) prešare [sumâ] {U}; (fig) kafðée ón {Upr}.

afzetter:: (bedrieger) pârmatjen {C}.

afzetterij:: (bedriegerij) pârmos = pârm {C}; (grover: =belazerij) idequppos {C}.

afzetting:: (=barrière) siyr {C}; (chemische neerslag) ðobiyros {C}; (=corrosie/condens) rékóf {Sef}; bedekt met ~: rékóf {I}.

afzichtelijk:: (niet om aan te zien) zerfe-gift {I}.

afzien:: ~ van: mipmuðe {K}; van een plan ~; ervan ~ om: nertytende beri/den {E}; ze ziet ervan af om morgen te vertrekken: eup nertytende beri prate mas.

afzijdig:: netovapiy {I}; zich ~ houden van: ef tinde netovapiy furt.

afzonderen:: mipbautoe |mipa..| {K}; bautoe {K; vdw= bauter}; (=afscheiden) disjungere |..ÿje| {K}; het ~ (afzondering): bautoos {A}.

afzondering:: mipbautoos |mipa..| {C}; (verblijf in eenzaamheid) bautot {C}; (het afzonderen) bautoos {A}.

afzonderlijk:: bauto {I}.

afzuigkap:: tijâ-fôltser {C}.

afzwemmen:: (zwemdiploma halen) exâm-svime |ks| = eksâm-svime {U}.

afzweren:: jurare {K}, jure-tijâ {K}; het ~: juros-tijâ {A}.

agaat:: (materiaal) agatiy {S}; (steen) agatiyn {C}; van ~ gemaakt; met agaten bezet (agaten): agata {I}.

agaatslak:: gladde ~: belt-hôrna {C} (L. Cochlicopa lubrica).

agaten:: (van agaat gemaakt; met agaat bezet) agata {I}; ~ voorwerp: agatiyn {C}.

agave:: (vetplant) agaviy {C} (L. Agave).

agenda:: âgda {C}; (=dagboek) jornâ {C}.

agendapunten:: (v vergadering) cÿrlénafiy {C}.

agent:: (=vertegenwoordiger) agentiy {C}.

agitatie:: agitašo {C}, tuffesuberos {C}.

agitator:: (=opstandeling) tuffesuberatjen {C}.

agiteren:: agitere |..ÿje| {U}; ~ tegen: tuffesubere {K}.

agrariër:: (als ondernemer gezien) enterprisoukér {C}.

agrarisch:: (mbt de landbouw) agrarise {I}; (landbouw•/veeteelt•) •ukér {SX.zn}; ~ bedrijf: safôtukér {C}; ~e sector: siycloukér {C}.

agressie:: agresy {C}.

agressief:: agreseff {I}, révondrû {I}.

agrimonie:: gewone ~: Sebâlex ef ardekir {C} (L. Agrimonia eupatoria) (genoemd naar Sinto-Sebâl-klooster bij Bôrâ).

ahorn:: (=esdoorn) kyfaf {C} (L. Acer pseudoplatanus).

airconditioned:: ayror {I}.

airconditioning:: ayros {C}.

aircosysteem:: ayre-systemm {C}.

akelig:: (=naar; niet leuk) prylt {I}, hina'ôc {I}; (=naar; beetje ziek) gôp {I}; (=bar) noðiy {I; [mv=enk]}.

Aken:: Aago {G}.

akker:: agen {C}; op de ~: teagene {I}; op de ~ werken: ef ÿrôme fes ef šark.

akkerbouw:: agenleldâ {C}.

akkerdistel:: agen-pâpšérr {C} (L. Cirsium arvense).

akker-ereprijs:: agen-veronica {C/S} (L. Veronica agrestis).

akkerhoningklaver:: [agen-]ylsa-xejafiy |X| {S} (L. Melilotus officinalis).

akkerhoornbloem:: Quper-jakâm-huron {C} (L. Cerastium arvense).

akkerkers:: wuma-zlânt {S} (L. Rorippa sylvestris).

akkerkool:: gratân-lofa {C/S} (L. Lapsana communis).

akkerleeuwenklauw:: mesâ-huron-krutt {C/S} (L. Aphanes arvensis).

akkermunt:: agen-mennt {C/S} (L. Mentha arvensis).

akkerviooltje:: pleko-vjoly {C} (L. Viola arvensis).

akkerwinde:: agen-wÿsger {C} (L. Convolvulus arvensis).

akkoord:: (muziek) akort {SC}; (=verdrag) lu'ettos {A}; zeggen dat je met de koop ~ gaat (een koop beslissen): ðôpecce {K}; akkoord! (oké!): quts!.

akte:: (=document) dokumentos {C; mv= dokumentâs}; (bewijs: vis-/jacht- ed) kornin {C/S; mv= kartafiy}; (notarieel ed) âkt |âtt| {C} (mv: |âtts|).

al::

  1. (=reeds) pip {III}, rif'al {III} (arch/dl= Centraal-Berref); ook ~ niet; ~ dan niet: ni dus niye {III}; ook ~ komt hij niet: ni dus niye do arfine; ~ dan niet: iftam-noi {III}; een ~ dan niet betrouwbare collega: eft iftam-noi trustatt côlegje; ~ te (meer dan): pâlt• PX; gretig/~ te gretig: amest/pâltamest; ~ X, toch/zeker Y: nert ðoboelira X, Y jazy; ~ loopt hij hard, hij zal toch te laat komen: do farte-hups nert ðoboelira, do di mešanu kiygt jazy; ~ regent het, we zullen zeker naar het feest gaan: ef bidale nert ðoboelira, quardere kirro ef fenta jazy; ~ zijn we geen familie, we zullen hem toch feliciteren: kirro melde ðoboelira familas, felisitere kirro do kiykirot; nu ~: ralpip {III}.
  2. (ov)
    1. ~ de (=alle): cradef {OV} (mv-concr; mv-semc/abstr; stoff); mics {OV} (arch: mv); Elsa hakt ~ de bomen in de tuin om: Elsa axe cradef vilduls fes ef arâbe; in ~ deze huizen: fes mittof/lelmos/tem/bôs cradef sérts; ~ onze kippen zijn dood: kult cradef vults melde koffon; (soms ook c) ~ dat geschreeuw: dena cradef scemros; ~ die dingen; dat allemaal: cradef panas;
    2. werkelijk ~ de/het: nyses {OV} (stoff/mv); werkelijk ~ het water in het meer is verontreinigd: nyses knurfel fes ef ses melde neming;
    »alle B.

alarm:: alârma {C}; loos ~: quennât {C}.

alarmschel:: (=brandschel) bure-zeft {C}.

Alaska:: Alâska {G}; van/uit ~: alâska {IIef}.

Albanees::

  1. (zn: bewoner) Albano {Cef};
  2. (zn: taal) albanise {C};
  3. (bv) albaniy {IIef; mv=enk}; Albanese vrouw: Albana {Cef}.

Albanië:: Albaniy {G}.

album:: âlbûm {C}; (=plakboek) platimip {C}.

alcohol:: âlkool {S}; met [veel] ~ (geestrijk): ÿndvotiy {I}; iemand verbieden ~ te gebruiken (droogleggen): idepliyfoniôse {K}.

alcoholisch:: âlkooliy {I}; ~e/sterke drank: spiryt {S}.

alcoholist:: spiryter {C}.

alcoholverbod:: (=drooglegging) idepliyfoniôsos {C}.

aldaar:: kusamass {I}; het ~ gelegen huis: ef kusamass sért.

aldus::

  1. (op deze wijze) na {I}; de ~ ontstane problemen: ef na môntyosz;
  2. (vz) âfry {VZ}; het nieuwe wetsontwerp is nog vatbaar voor wijzigingen, ~ de minister: ef kleter lacsplan damaifât velk nâs-zerfôsta, âfry ef menester.

alert:: kainot {I}; ~ persoon (iemand die [snel] alles opmerkt): rijôft {C}; ~ blijven (wakker blijven): kainotÿne {U}.

alfabet:: abeke {C}, bróft {C} (dl= Peg).

alfabetisch:: âlfabetise {I}; in ~e volgorde: lef abeke-xinâs.

algemeen:: generâl {I}; in/over het ~: gei {I}, uta {I}; in/over het ~ niet: gei noi.

algen:: (=wier) dyek {C/S}.

Algerije:: Algeriy {G}.

Algerijn:: Algero {Cef}.

Algerijns:: (bv) algeriy {IIef; mv=enk}; ~e vrouw: Algera {Cef}.

Algiers:: Âlger {G} (stad).

alhier:: kusamiss {I}; het ~ gelegen huis: ef kusamiss sért.

alikruik:: (slak) nefull |nefUll| {C} (L. Littorina).

alinea:: fûtiu {C; rs= fûtitt}.

alk:: (vogel) âlka {C} (L. Alca torda).

Allah:: Âlla {N}; ~ is almachtig: Âlla pippôriye.

allang:: (subjectief: al wel [erg] lang; heus wel, maar al te goed) ips {I}; ik ben ~ blij dat ik niet mee hoef: gress gladoe ips, denn gress nert ventât rala; hij begrijpt ~ wat je bedoelt: do unere ips, kluft tu splônje ef; »lang 3.

alle::

  1. (zv) ~[n]
    1. (iedereen: refererend aan de gehele wereld/kosmos) pipar {ZV; gnp= piparer; gnz= pipacÿr; rs= piparr); •pirr {SX.vz} (gereduceerde vorm; dl= Zuid-Liftka/Tigof/Lomky); voor ~: furtpirr = furt pipar; een atoombom verwoest [ons] ~n (alles en iedereen): goe atomm-bômbas tjestrove piparr (er blijft niets meer over); ~n die jong zijn; ~ jongeren: ÿrkamÿr pipar;
    2. (allemaal: ve gesloten groep of verzameling) crados {ZV; gnp= cradoser; gnz= cradosÿr of cradÿr; rs= cradoses}; ~n mogen op mijn feestje komen; ze mogen allemaal op mijn feestje komen (dwz allen uit mijn kennissenkring): crados quarderÿt kost fenta; geen van ~[n]: cradôse {ZV; gnp= cradôser; gnz= cradôsÿr; rs= cradôset}; cradôs {ZV} (dl= Ales/Jelafo); (mv: in spr evtl met extra ontkenning nert): hij kent [ze] geen van ~n: do [nert] tiffe cradôse; Pyt heeft veel schilderijen, maar ik vind de kleuren van geen van ~ mooi: Pyt lelperre pert platiranûe, tur gress affionnose cradôsÿr marâsz; geen van ~n behalve ik: gress ur cradôse; zij ~n; zij allemaal: cradef óps;
    3. (alle[n] ve gesloten groep of verzameling) cratiyn {ZVrs} (enk); de iepen zijn ziek, en ~ worden omgehakt: ef ypriys kinure, ur blul axelije cratiyn; »degene.

  2. (ov)
    1. cradef {OV} (mv-concr; mv-semc/abstr; stoff); mics {OV} (arch: mv); Elsa hakt ~ bomen in de tuin om: Elsa axe cradef vilduls fes ef arâbe; ~ vijf [de] bomen: cradef vÿr vilduls; vijf van ~ bomen: vÿr [mip] cradef vilduls; niet ~ bomen: noi cradef vilduls;
    2. werkelijk ~: nyses {OV} (enk-semc/abstr; stoff; mv); ze haat werkelijk ~ vreemdelingen: eup hatre nyses tneferdesz; Petriy heeft echt ~ bomen in de tuin omgehakt: Petriy nyses vilduls fes ef arâbe axe;
    »al B.

allebei:: (=beide) perdÿr {I}; piten {ZV} (spr: = pip + ten); »alletwee.

alledaags:: (=gewoon) presÿr {I}, tlosiy {I; [mv=enk]}.

alleen::

  1. (=eenzaam; zonder anderen) mainkelot {I}, main• {PX}; ~ laten (in de steek laten): clajûzuobe {K};
  2. (=slechts/louter) ne'âma {III}; (de combinatie ne'âma âme wordt gereduceerd tot ne'âma of ne'âme:) ~ als de zon schijnt zullen we gaan wandelen: ne'âma/ne'âme ef kôbo nÿle, kirro di mirru; ~ nog: tuffianto velk;
  3. (echter) [maar] ~ ...: tur iftam ...; (aan het begin ve zin:) het was een geslaagde vakantie, ~ regende het de hele tijd (of: ... alleen, het regende de hele tijd): eft ošém zirrot melda, tur iftam ef bidalo jÿrðen;
  4. niet ~ X maar ook Y: tygrônsc X igt Y; hij is niet ~ gemeen, maar ook dom: do melde tygrônsc fâkomm igt pûl; niet ~ X, maar ook/bovendien nog Y: X wânta, tur Y lilepiy; hij is niet ~ voor zijn examen geslaagd, hij was ook de beste kandidaat: do vreéða ump sener exâm wânta, tur do enn ef guldâ ifâm melde ur lilepiy; ik werk niet ~ om geld te verdienen, maar bovendien omdat ik er plezier in heb: gress ÿrôme, den rinne smurf wânta, tur janof gress ollae ef ur lilepiy;
  5. »maar; »slechts.

alleenheerschappij:: mainjacispiratso {C}.

alleenlating:: clajûzuobos {C}.

alleenrecht:: mainrigt {C}.

alleenspraak:: (=monoloog) dres-reppos {C}.

alleenstaand:: mainmeldiy {I}.

alleenverkoop:: mainstovy {C}.

alleenvertegenwoordiger:: mainlozôstjemm {C}.

alleenvertegenwoordiging:: mainlozôstjemm {C}.

allemaal:: hij zegt ~ rare dingen: do reppe ânân pÿr tiyns (spr); ~ [gezeur]: cratiyn meldelira [senjos]; dat ~ (al die dingen): cradef panas (die binnen de context zijn genoemd); dit ~ (dit alles): sest cratiyn; zij ~; zij allen: cradef óps; »alle A.2.

allemansvriend:: crado-frint {C}.

allen:: »alle A.

allengs:: lôftquârda |..fq..| {III}.

aller•:: oÿss {I; =ot v ubâfta}; ~grootst: oÿss hupster (sterker dan ot: hupster oras); syliy {I; [mv=enk]} (drukt extreme ot uit:) van deze kerken is de Sinto-Lâgtiy de ~grootste: mip lelmos hupster kordas Sinto-Lâgtiy melde syliy; van deze kerken is de Sinto-Zeefâ de ~kleinste: mip lelmos belt kordas Sinto-Zeefâ melde syliy; zij zijn de ~beste van deze leerlingen: óps melde syliyn mip lelmos quista bellarts; dat tv-programma is het ~slechtste dat ik sinds jaren gezien heb: bô tildâ TV-progrâm melde syliy, gress zerfolira lóf zempers.

allerbeste:: (=superieur) superierr {I}; ik wens je het ~: gress blaveše ef guldâ tiyns ón tu.

allereerst:: brôepbent {I}.

allerergst:: oÿss {I; =ot v ubâfta}.

allergisch:: âlergise {I}; ~ zijn voor: ef melde âlergise furt.

allerhande:: (=uiteenlopend) idevendiy {I}.

Allerheiligen:: Cradef Sintos {N}.

allerlaatst:: brôepaðiyk {I}; »laatst.

allerlei:: sylâ {OV} (enk-semc/abstr); hij maakt ~ narigheid mee: do ecÿrlafe sylâ pryltiy; sylâ = metteraf {OV} (stoff); in de tuin staat ~ onkruid; fes ef arâbe sylâ/metteraf toklesÿ melde; ~ soorten klei: sylâ/metteraf klao; metteraf {OV} (mv); ik spaar ~ [soorten] boeken: gress feszolle metteraf mimpits; hij heeft ~ voorrechten: do lelperre metteraf ÿrozzermosz.

allerliefst:: mennrovret {I}.

allerminst:: fes noi litel (afk= f.n.l.).

allerwegen:: (=overal) ân {I}.

Allerzielen:: Cradef Ÿrgô'iycs {N}.

alles::

  1. (alles ve gesloten groep of verzameling) cratiyn {ZVrs} (enk); ~ loopt verkeerd af: cratiyn jâûge; ik heb ~ geprobeerd (dwz alles wat in mijn vermogen lag): gress cratiyn trije; de bom heeft ~ verwoest (dwz alles in de buurt vd bom, wat te verwoesten viel): ef bômba tjestrovo cratiyn; dit ~ (dit allemaal): sest cratiyn;
  2. ~ [en iedereen] (refererend aan de gehele wereld/kosmos): pipar {ZV; gnp= piparer; gnz= pipacÿr; rs= piparr}; pipar pip (spr: met emfase); •pirr {SX.vz} (gereduceerde vorm; dl= Zuid-Liftka/Tigof/Lomky); voor ~: furtpirr = furt pipar; een atoombom verwoest ~ [en iedereen]: goe atomm-bômbas tjestrove piparr (er blijft niets meer over); ik heb werkelijk ~ geprobeerd: gress pipar trije (emfatischer dan: gress cratiyn trije); hij is werkelijk van ~ het slachtoffer (overal het slachtoffer van): do melde pipacÿr mâšecc; je kan het aan ~ (overal aan) zien: stus zerfecû ef armt pipar; ~ op ~ zetten: ef axe ef keša oras vildull;
  3. van ~ en nog wat (wat dan ook): selm {ZV; rs= selme} (enk); hij liegt van ~ en nog wat; hij liegt ~ aan elkaar: do merfe selm; er gebeurt hier van ~ [en nog wat]: selm hâftere kusami; je kan van ~ [en nog wat] (wat dan ook) beweren, maar ik geloof je toch niet: tu zjoffog selm, tûre gress hozâve tu liyche;
  4. (bepalingaankondigend) ~ wat (wat ook): selm {ZV; rs= selme} (enk) (als selm = zinskern, dan 3pv of stus in bijzin; anders bt in bijzin); ~ wat verkeerd is, doet hij; hij doet ~ wat verkeerd is: selm melde ðobo, do paine ef; het kan me niet schelen wat er ook gebeurt: selm hâftere, gress nert wékorare ef; ~ wat ik weet, dat zeg ik; ik zeg ~ wat ik weet: gress tiffe selm, gress reppe té.

allesbehalve:: (beslist niet: bep bij add) pasot {III}, tygrônsc {I}; zij is een ~ beleefde vrouw: eup melde eft pasot/tygrônsc slamestiy mosjeus; (vgl) zij is een voorname en beleefde vrouw: eup melde eft tygrônsc én slamestiy mosjeus.

alleseter:: cralarder {C}.

allesomvattend:: (grootscheeps; zeer uitgebreid) luftkoldrelira {tdw}; ~ zijn (universeel zijn): luftkoldre |lufk..| {K; gst= luftkolt; wst= luftkold•}.

allesweter:: (=betweter: iemand die alles weet/denkt te weten) tiffer {C}.

alleszins:: luft arkette ur obezjere (afk= l.a/o); het is ~ de moeite waard: ef kikie l.a/o.

alletwee:: (beide[n]) tersas {ZV; gnp= tersaser; gnz= tersasÿr; rs= tersat}, perdÿrs {ZV; gnz= perdÿrser; gnp= perdÿrsÿr; rs= perdÿrses} (mv); ik heb twee boeken gekocht en ~ vallen ze tegen: gress ten mimpits lorerde ur tersas/perdÿrs frylôpe; Tek negeert hen ~: Tek co'ifche tersat/perdÿrses.

allochtoon:: kûf-zârer {C}.

allooi:: (=gehalte) oaros {A}; van slecht ~ (minderwaardig): kirðiyk {I}.

allure:: alura {SC}; met ~: fes ef alura.

almacht:: (onbeperkte macht) topôrÿ {C}.

almachtig:: pippôriy {I}.

almanak:: âlmanek {C}; (=jaarboek) zempermip {C}.

alom:: (=overal) famelira {I}.

Alpen:: de ~: Âlps {Gmv}.

alpenden:: (=arve) roffiy sparot {C} (L. Pinus cembra).

Alpenmarmot:: murmunt {C} (L. Marmota marmota).

alpenroos:: gewimperde ~: Âlp-roza {C} (L. Rhododendron hirsutum).

alpino:: »alpinopet.

alpinopet:: eft bâskiy leteh {C}.

als::

  1. (vz)
    1. (=zoals/gelijk aan) [fit]fara {VZ}; een vod ~ (in de functie van) tafelkleed: eft krûgt [fit]fara kelbrafâsto; Mariy praat ~ [een] politicus (ze IS politicus en in die hoedanigheid spreekt ze): Mariy chaquinde [fit]fara eft politiycera; »ware;
    2. (gelijkend op) lo {VZ} (alg); zÿtâ {VZ/VG} (schr); Mariy praat ~ [een] politicus (ze is GEEN politicus): Mariy chaquinde zÿtâ/lo eft politiycera; hij leeft ~ een miljonair (maar is het niet): do poire zÿtâ/lo eft miljonarr; we hebben Elsa ~ een prinses ontvangen: kirro Elsa zÿtâ eft prensa kettare; Mefa is ~ een moeder voor mij: gress melde uberelira eft sientur rifonn Mefa (eig. ik vat Mefa op als een moeder); »zowel.
  2. (vg/dt)
    1. (gelijktijdigheid: =wanneer) fara {VG}; fara {DT} (duratief; met dt ra in bijzin); ik kan niet werken ~ hij praat: gress nert ÿrômecû, fara do pjôle = gress nert fara ÿrômecû, do pjôlilóme ra; telkens ~, iedere keer ~: plôji fara; de telefoon gaat iedere keer ~ ik in bad zit: ef telefonos rupke, plôji fara gress feldre fes ef wik;
    2. (positieve voorwaarde: =indien/mits) âme {VG}, dira {DT} (bijzin in de toek tijd, uitgedrukt met di; dira mag ook weggelaten worden); je krijgt een paard, ~ je eerst zelf een stal bouwt: tu pónze eft zlef, âme quandro tu âlbe bent eft kredek = tu [dira] pónze eft zlef, quandro tu di âlpilóme bent eft kredek;
    3. (aangezien, omdat; met de reden) ~ we 25 herco vragen, is dat een koopje: janof kirro linne 25 herco, ef melde eft nerikariy;
    4. (retorische vraag die een reden/tegenstelling uitdrukt: als A het geval is, wat is B dan wel niet?); ~ hij zo hoest, dan moet hij toch wel erg verkouden zijn?: do ma hiyste, aftel do lelperrilóme eft graviy marteltšiy dus?; ~ de auto slipt, hoe glad moet de weg dan wel niet zijn?: ef oto ma sliyse, ef mirra meltilóme kol glal dus?; ~ ik het gras binnen een kwartier kan maaien, kan jij het dan niet in een uur?: gress motecû ef kles ânte eft kortarr, aftel tu nert motecû ef ânte eft zurtarr?;
    5. (vergelijking) twee keer zo veel ~ ...: ten tims vluf dus ...; het tarief is twee keer zo veel ~ hij afgesproken heeft: ef tareff melde ef dubla tiyn fitus do enn ef smurfe; drie keer zo groot ~ ...: dur tims hupster terat dus ....
  3. (bt) (tijdsbepaling =wanneer/dat) den = fara {BT} (enk/mv), dens = faras BT (arch: mv); de dag ~/wanneer/dat hij vertrekt: ef tof, den/fara do prate; alle dagen ~/wanneer/dat hij vertrekt: cradef terrats, den/fara do prate = (arch:) mics terrats, dens/faras do prate.

alsdan:: kÿ {III}.

alsjeblieft:: (bij geven: kijk eens!) k'mije! (spr); (bij accepteren) merdom! (pop); »alstublieft.

alsmaar:: (=voortdurend) cÿrbé {I}.

alsmede::

  1. (=benevens/en óók) zarô {VZ} (het gebruik v zarô als vg en als synoniem van én wordt als incorrect beschouwd); Mariy geeft een cadeautje aan mij, ~ aan Petriy: Mariy kette eft pamel ón gress, zarô Petriy;
  2. (=en/benevens) én {VG}; zarô {VG}; de bussen ~ de trams uit Amahagge: ef amahagge gerlasz én trems; hij geeft een bos bloemen ~ een boek aan Elsa: do kette eft huron-mûsoll zarô eft mimpit ón Elsa.

alsnog:: lich mintofess {III}.

alsof:: (vergelijking) faroft {VG}, gôf {DT}; zÿtâ {VG}; hij loopt ~ hij dronken is (maar hij is niet dronken): do farte, faroft do yspe = do gôf farte, do yspilóme; hij praat tegen me ~ ik een kind ben: do gôf chaquinde piti gress, gress meltilóme eft efanty; ze heeft zich voor Petriy uitgesloofd, ~ het haar broer is: eup sen miptreska ón Petriy zÿtâ sener frera (maar hij is haar broer niet); (vergeet niet dat ..., stel je voor dat ...) dus den; ~ hij het wel zou weten: dus den do tiffui iftam; ~ je het niet weet!: dus den tu tiffe ef!; net ~: toubâfta {I}; »doen 7.

alstublieft:: (alsjeblieft) (bij vragen en gebiedende wijs) fara quiste! (afk= F.Q.); tevi (heel familiair); vraag het formulier ~ aan: prÿme-gôrse furt ef fôrmeler, fara quiste; geef me eens een biertje, alsjeblieft: kette-tûe eft bjerr, tevi; (bij accepteren) merdišof indsom {I}, merdom {I} (pop); wilt u een kopje koffie? – ~ (ja graag): aftel gÿrs zecofe eft cafer-tašâ? – merdišof indsom.

alt:: (stem) âlt {C}.

altaar:: otariy {C}; (Erg: =offersteen; buiten, om lammeren/stierkalveren ritueel te slachten; binnen, als tafel voor heilige attributen) trull {C}.

alternatief:: (zn) âlternateff {Cef}; (bv) âlternateff {I}.

althans:: (=tenminste) kelot {III}, ÿrpéh {III}; fes tom {III}.

altijd::

  1. (=immer) riyfain {III}, piptim |pitim| {III} (arch; ook emf), af {III} (dl= Liftka); zoals ~: yrt {I}; [lang] niet ~: [pert] noi riyfain; bijna ~: pordel riyfain; »nog;
  2. (duratief/habitueel) ra {DT}; hij lacht ~ erg luid (hij heeft de gewoonte om erg hard te lachten): do obezjere ra terat hups ki.

aluin:: aluma {S}.

aluinaarde:: (=aluminiumoxide) aluminymôksitt {S}.

aluminium:: (zn) aluminym {S}; (bv; van ~ gemaakt) alumina {I}.

aluminiumoxide:: (=aluinaarde) aluminymôksitt {S}.

alvast:: (in afwachting v wat volgt) pipral {III}.

alver:: (zoetwatervis) lâmdo {C} (L. Alburnus alburnus).

alvorens:: (voortijdigheid: =voor[dat]) futtof {VG}; ik wil verhuizen ~ met vakantie te gaan: gress sértaravy, futtof gress vende helkara zirrot.

alweer:: brôepwet {I}; (opnieuw) pipwet (pipet) {I}; ~ niet: brôepwet noi; ~ een mond om te voeden: eft sompat motrik furt ef ÿlardaos; er is ~ een dag zonder vorderingen voorbij: eft sompat tof ðÿm ryndosz melde tijâ.

alwetend:: pipknôf {I}.

alzo:: (=dus) pek {III}.

amandel:: (vrucht) amendle {C}; (boom) toamendleÿ {C} (L. Prunus dulcis); (in keel) tônsel {C}.

amandelslijmkop:: (paddenstoel) cÿralo-blâsnurp {C} (L. Hygrophorus agathosmus).

amateur:: (leek) jolapainer {C}.

amateurwetenschapper:: (=vrijetijdswetenschapsman) totibâner {C}.

amazone:: (vrw ruiter) spuja {C; mv= spujas}.

ambacht:: gillt {C}, slojet {C}; (sprkw) twaalf ~en, dertien ongelukken: yrgtâ furt pipar, gekker furt nÿfs; zie ook Ambachten in .

ambachtelijk:: slojetiy {I}.

ambachtsman:: gillter {C}.

ambachtsschool:: slojet-koles {C}.

ambassade:: ambâše {C}; zie ook Ambassades in .

ambassadeur:: ambâšederr {C}; de Finse ~ in Duitsland: ef finlandes ambâšederr furt Mârkalandes.

amberboom:: Ameriy-kyfaf {C} (L. Liquidambar styraciflua).

ambigu:: âmbiguiy {I}; (fig: =tweeslachtig) uroftiy {I}.

ambiguïteit:: âmbiguitiy {C}.

ambitie:: (=aspiratie) nôzjos {A}.

ambitieus:: (met overgave) hyc {I}.

ambt:: pryk {C}; uit ~ zetten (ambtenaar): flepse {K}.

ambtenaar:: (=beambte) hut {C}, pryk-merater {C}.

ambtshalve:: prykann {I}.

ambtsvervulling:: mannaros {A}.

ambulance:: (=ziekenauto) kinânolac {C}.

amendement:: lacs-reppos {C}.

Amerika:: Ameriy {Gef}.

Amerikaan:: Amero {Cef}.

Amerikaans::

  1. (zn: variant v Engels) amerise {C};
  2. (bv) ameriy {IIef; mv=enk}; ~e vrouw: Amera {Cef}.

amethist:: (materiaal) ametistiy {S}; (steen) ametistiyn {C}; van ~ gemaakt; met ~en bezet (amethisten): ametista {I}.

amethisten:: (van amethist gemaakt; met amethist bezet) ametista {I}; ~ voorwerp: ametistiyn {C}.

ameublement:: tofutjuÿ {C}.

amfibie:: (dier) blacrosvimer {C}.

ammonia:: (oplossing in water) amonjacc-knurfel {S}, amon-knurfel {S}.

ammoniak:: amonjacc {S}.

amnestie:: âmestiy {C}.

amoebe:: (slijmdiertje) amóba {C}.

Amos:: (bijbel) Amôs {N} (afk= Amô).

amper:: (=nauwelijks) quoss {I}.

ampul:: âmpull {C}.

amputatie:: cÿrtôxÿnos {C}.

amputeren:: cÿrtôxÿne {K}, âmputere |..ÿje| {K}.

amusant:: potôiy {I}; ~ voorval (grappige gebeurtenis): potô {C}.

amuseren:: zich ~: potóðe {E}.

analfabeet:: primitremper {C}.

analfabetisch:: primitrempiy {I}.

analfabetisme:: primitrempos {C}.

analist:: analistiy {C}.

analoog:: ÿrlikwysiy {I}; ~ aan: luet ón {III} (ón is vz; vz-uitdr); een analoge redenering: eft ÿrlikwysiy kvâmpos.

analyse:: analyss {C; mv= analyses}.

analyseren:: analysere |..ÿje| {K}.

ananas:: tritÿr {C}.

anarchist:: anârgistiy {C}.

anarchistisch:: anârgistise {I}.

ander::

  1. (bv) (niet dezelfde) lelpiru {II}; van een ~ (=vreemd): entraferiy {I}; onder ~e: fes pip guldâ (afk= f.p.g.); hij wil nooit met enig ~ mens omgaan: do parfâsavy kvâ nÿf lelpiru veldurs; hij zingt als geen ~: do chafoste, ur nÿf lelpirus; hij is als geen ander gespecialiseerd in oude postzegels: do lelperre ef progrâm frópjÿ liftkar gorbasz, ur nÿf lelpirus; de ~e kant (vd straat: =overzijde): ef gânamÿr {C}; een ~ dan: eft lelpiru tiyn dus (zowel persoon als zaak);
  2. (ov) een of ~ (enig, een enkel) eftofpira {OV} (enk); ken je een of ~ sprookje?: aftel tu tiffe eftofpira cofðiy?; hij heeft een of ~ probleem: do lelperre eftofpira môntyos.

andere:: ~[n] (zv): lelpirus {ZV; gnp= lelpiruser; gnz= lelpirusÿr; rs= lelpiruses} (mv), •pirrs {SX.vz} (gereduceerde vorm; dl= Zuid-Liftka/Tigof/Lomky); voor ~: furtpirrs = furt lelpirus; Maliy en Lerdu bezoeken mij vaak, maar ~n zie ik zelden: Maliy ur Lerdu quardere gress lilt, tur gress zerfe lendiy lelpirus; ik houd niet van Berka's muziek, heb je niets van ~n? (heb je geen muziek van iemand anders): gress nert affionnose Berkaex ef malodé, aftel tu nert lelperre lelpiruser tiyns?; de ene en de ~: ef ére ur ef lelpirutt {C}; de ene man en de ~: ef ér merater ur ef lelpirutt; onder ~: fes pip guldâ.

anderen:: »andere.

anderhalf:: ér-ur-holfe {TW} |éruhofe|.

andermaal:: (voor de tweede keer) tertefar {III}.

andermans:: (van iemand anders) lelpirutter {OV} (enk-concr).

anders::

  1. (ongelijk) querdoelira {I}; (niet hetzelfde) querdo {I}; (op een andere manier) kûf {III}; (overigens; in andere gevallen) furtkurame {III}; het is ~ dan je denkt: ef melde querdoelira dus tu miype; het ~ zien (andere mening hebben): ef zerfe ef querdo; je moet het ~ doen: tu painât kûf ef; ik kan me niet ~ dan op krukken voortbewegen: gress félecû tjâg pakks ur noi kûf; Jân die ~ zo krenterig is, heeft een kostbare klok gekocht: Jân eft mikar kloppa lorerde, té melde fit knist lelpiru tims;
  2. iets ~ (niet hetzelfde): querdo {ZV} (spr); iets ~ dan: querdo fitfara; ik eet liever iets ~ dan pap: gress larde omeneé eft querdo tiyn dus molarriy; (spr) gress larde omeneé querdo fitfara molarriy; ik eet liever iets ~, pap bijvoorbeeld/zoals pap: gress larde omeneé querdo, molarriy kurre-melde; niemand ~ dan ik: râste hinta gress; niemand ~: râste hinta ef = râste hintaf; niets ~: flâjû hinta ef = flâjû hintaf; iemand/iets ~: lelpiru rast/flaju; »iemand; »iets; »ander 1;
  3. niets ~ doen dan: aenollafyte beri |we..| {U}; hij doet niets ~ dan lachen; hij lacht alleen maar: do aenollafyte beri obezjere;
  4. ~ dan (niet volgens; op een andere manier): âfriye {VZ}; Petriy loopt ~ dan de meeste mensen: Petriy farte âfriye ef ðârlo veldurs; ~ dan het weerbericht zegt gaat het stormen: âfriye ef wónzol-tÿden ef di mónsu; ~ dan (zoals niet het geval is bij): noi fitfara; Petriy drinkt – ~ dan Elsa – veel bier: Petriy pliyfone pert bjerr – noi fitfara Elsa;
  5. (gevolg: zo niet dan) ny {DT}; kûf {III}; je moet je haasten, ~ zal de trein vertrokken zijn: tu ny hurtiyrât, ef treno di meltilóme tijâ; maak je bed op, [want] ~ word ik boos: dreumâne-tûe sener slapelsat, brâ kûf gress vrontese;
  6. (in andere gevallen; andere keren) lelpiru tims; (niet vertaald in:) Lerdu's vriendin rookt nu een sigaret, terwijl ze ~ altijd sigaren rookt: Lerduex ef frinta hyra uokke ral eft sigarett, eup uokkilóme ra sigarrs.

andersdenkende:: (=buitenbeentje) querdomiyper {C}.

andersom:: querdogror {I}, gror {I}; je moet het papier ~ leggen: tu piltât ef kornin lo [querdo]gror.

anderszins:: nykluft {III}.

anderzijds:: (fig: aan de andere kant) lelpirovap {III}; »enerzijds.

andijvie:: endyfa {S}; (bep bittere soort, met hartvormige bladen) halac {S}.

Andorra:: Ândorr {G}.

Andorrees::

  1. (zn: bewoner) Ândory {Cef};
  2. (bv) ândorr {IIef}; Andorrese vrouw: Ândora {Cef}.

Andromeda:: (sterrenbeeld) Andromeda {N}.

anekdote:: anekdotiy {C}; leuke ~ om te onthouden (wetenswaardigheidje): quiyrda-texos {C}.

anekdotisch:: anekdotise {I}.

anemoon:: krutt-huron {C} (L. Anemone).

angel:: (=vishaak) klâm {C}; (v bij/wesp) crin {C} (dl= Tjemp/Bloi).

Angola:: Angoll {G}.

Angolees::

  1. (zn: bewoner) Angoly {Cef};
  2. (bv) angoll {IIef}; Angolese vrouw: Angola {Cef}.

angst:: ânkest {SC}; (arch) frôsal {SC}, frôsall {SC}; ~ hebben: ânkeste {U}; uit ~ voor iemand/iets: ânkest lelperrelira luft rast/flaju (vz-uitdr); ânkest lelperrelira rast/flaju (arch; vz-uitdr); uit ~/vrees voor: luft ef baniyle kura (vz-uitdr); iemand die (iets dat) ~ veroorzaakt: ânkestaros {C}; in [voortdurende] ~ leven: ef poire lef [jÿrðen] ânkestaros; met ~ en beven: lo baniyl-tserelira.

angstaanjagend:: frôsaliy {I; [mv=enk]}; ~e gebeurtenis/persoon/voorwerp: baniylos {A}.

angstig:: baniyl {I}; iets dat ~ maakt: ânkestaros {C}.

angstvallig:: faller {I}.

Anguilla:: Angylla {G}.

anijs:: aniso {S}; van ~ gemaakt, naar ~ smakend: anisa {I}.

anijsplant:: toanisoÿ {C} (L. Pimpinella anisum).

animatie:: animašo {C}.

anjelier:: »anjer.

anjer:: lÿgiy {C} (L. Dianthus caryophyllus).

anker:: (schip) nâmbrešiy {C}.

annatto:: (kleurstof) anatto {S}.

annex:: (met bijbehorend[e]) ÿryliy {VZ}.

annexatie:: šark-envanos {A}.

annexeren:: šark-envane {K}.

anoniem:: net-kimoriy {I}.

anorak:: (jas met capuchon: =parka) pârka {C}.

ansichtkaart:: trofiy-kinner {C}.

ansjovis:: anšova {S}.

Antarctica:: Ântarctic {G}.

Antarctisch:: (bv) ântarctise {IIef}.

antenne:: ântenn {C}.

anthologie:: ântolôiy {C}.

anti•:: (meestal met politieke associatie) ânt-• {PX > add}; anti-Amerikaans: ânt-ameriy; antimilitair: ânt-militerr.

anti-Amerikaans:: ânt-ameriy {IIef}.

anticiperen:: ~ op (op iets vooruitlopen): ef kette eft nakaftos ón.

antiek:: (zn) ântikiy {Sef}, ântikas {Cmv}; (bv) ântikiy {I}; ~ voorwerp: ântikiyn {C}; ~e voorwerpen: ântikas {Cmv}; (oud) flôgt {I} (dl= vrnl Tjemp).

antiekbeurs:: ântikiy-farr {C}.

antiekhandelaar:: ântiker {C}.

Antigua:: Antiga {G}.

Antillen:: Antills {Gmv}; de Nederlandse ~: Nelandes-Antills {Gmv}.

Antilliaan:: (bewoner) [Nelandes-]Antillo {Cef}.

Antilliaans:: (bv) antills {IIef}; (van de Nederlandse Antillen) nelandes-antills {IIef}; ~e vrouw: [Nelandes-]Antilla {Cef}.

antiloop:: antelopiy {C}.

antimilitair:: ânt-militerr {I}.

antiquair:: ântiker {C}.

antiquariaat:: mimpit-sivvos {C}.

antiquiteit:: ântikiyn {C}; ~en: ântikiy {Sef}.

antivries:: ânt-cryr {S}.

antraciet:: doffiy-zjol {S}.

antropologie:: ântropolôiy {C}.

antropologisch:: ântropologise {I}.

antropoloog:: ântropolôche {C}.

Antwerpen:: Ântwerp |ânterp| {G}.

antwoord:: tloise {C}, vertaros {C}; ~ aan/op: tloise ón (ón is vz); schriftelijk ~: vertarafiy {C}; een ~ op uw reactie: eft tloise ón gert vertaros; in ~ op: fara tloise ón (vz-uitdr).

antwoorden:: iemand ~: vertare ón rast {U}.

anus:: (=aars) bliyf {C}.

AOW:: (ong) Gei Liftkariy-Fônts {N} (afk= G.L.F.).

apart:: (=bijzonder) flacÿr {I}; (=afgezonderd) iy'ass {I}.

apartheid:: apârtiy {SC}, ûplefjungeros {C}.

apegapen:: op ~ liggen: ef ufirare ef tûndare blof.

apenpokken:: (ziekte) kloitt-topuccÿ {C}.

apenstaartboom:: (=slangen-den) arocerja {C} (L. Araucaria araucana).

aperitief:: (drankje vóór het eten) âperiteff {S}.

apostel:: apostliy {C}.

apostolisch:: apôstolise {I}.

apostrof:: ba'efrÿner {C}.

apotheek:: fârmašen {C}.

apotheker:: fârmašen {C}.

apparaat:: âparatâ {C}.

apparatuur:: toâparatâÿ {C}; huishoudelijke ~: sért-dreuts {Cmv}.

appartement:: (=flatwoning) goftróda {C}.

appel::

  1. (vrucht) geffy {C}; (bep soort kleine zure ~) teldo {C}; wilde ~ (boom): wuma-togeffyÿ {C} (L. Malus sylvestris); (sprkw) door de zure ~ heen bijten: ef cente [beffe] ef tesmriy; (sprkw) de ~ valt niet ver van de boom: azino vilduls, azino geffys (bij slechte eigenschappen); grum vilduls, grum geffys (bij goede eigenschappen).
  2. (=appèl) apell {SC}.

appèl:: apell {SC}.

appelbladroller:: (vlinder) geffy-lofa-rôlatjen {C} (L. Cydia pomonella).

appelboom:: geffys-vildul {C}, togeffyÿ {C}.

appelgebak:: »appeltaart.

appeljenever:: teldo-pâla {S} (sterke drank: destillaat v appel[schillen] uit Bloi).

appelmoes:: geffy-brûe {S; rs= ..-brûet}.

appeltaart:: geffy-tróma {C}; fónðâ {C} (dl= Liftka).

appelvink:: nutâ-lâkmtiy |M| {C; rs= ..-lâkmtiyt} (L. Coccothraustes coccothraustes).

appelwijn:: (=cider) sido {C/S} (met koolzuur); vyn {C/S} (zonder koolzuur).

appendicitis:: (=blindedarmontsteking) âpendisitiys {C}, tointestinn-tochos {C}.

appendix:: (=aanhangsel) rijes {C}; (inclusief blindedarm) tointestinn {C}.

applaudisseren:: jogge {U}.

applaus:: jogg {C}; (=bijval) hentrupk {C}.

appreciëren:: iets ~ (op waarde schatten): ef ðobiyre flaju ump la'ycâ.

april:: aprila {Cef} (afk= ap of apr); aprihertel {C} (arch), raphertel {C} (arch).

aquamarijn:: (materiaal) acamarenn {S}; (steen) acamarenn {C}; van ~ gemaakt; met ~en bezet (aquamarijnen): acamarenna {I}.

aquamarijnen:: (van aquamarijn gemaakt; met aquamarijn bezet) acamarenna {I}; ~ voorwerp: acamarenn {C}.

aquarel:: (schilderij) tintos {C}.

aquarelleren:: tintos-drave {U}.

aquarium:: acarym {C}.

Arabië:: Arabyja {G}.

Arabier:: Arabyjany {Cef}.

Arabisch::

  1. (zn: taal) arabise {C};
  2. (bv) arabyja {IIef}; ~e vrouw: Arabyjana {Cef}.

arbeid:: (=werk) ÿrôm {C}.

arbeider:: (=werkman) ÿrômer {C}.

arbeiderskind:: fabro-efanty {C} (kind uit een arbeidersmilieu).

arbeidsbureau:: (ong) šâmÿrômiy-még {C} (in Spok combinatie v Sociale Dienst en Arbeidsbureau).

arbeidscontract:: ÿrôm-lu'ettos {A}.

arbeidsproductiviteit:: ÿrômÿrfâshâc {C}.

arbeidsvoorwaarde:: ÿrôm-regliss {C; mv= ..-regliše}.

arbeidzaam:: giss {I}; (=actief) âkteff {I}.

archaïsch:: eker-meldor {I}.

archeologie:: ârgeolôiy {C}.

archeologisch:: ârgeologise {I}.

archeoloog:: ârgeolôche {C}.

archief:: ârgeff {C}; zie ook Archieven in en het Spokanisch Archief in .

archiefbrand:: dokumentos-buros {C}.

archipel:: (=eilandengroep) tohynnÿ {C}; (land bestaande uit eilanden) ilešark {C}.

architect:: flartolar {C} (afk= Fl.).

architectuur:: âlbe-vrôk {SC}; fraaie ~ (stedenschoon): tonn {C}; zie ook Architectuur in .

architraaf:: ecron-trajiy {C; mv= ..-trâjen}.

archivaris:: ârgeffer {C}.

Arctisch:: arctise {IIef}.

Ardennen:: de ~: Ârdens {Gmv}.

are:: (100 m²) jak {C}.

areaal:: (gebied met een bepaald gewas) areûukér {C}; een ~ suikerbieten: eft sucrolâse-areûukér.

arend:: (=adelaar) art {C}, égiyliy {C} (poe) (in niet-poëtische taal wordt met égiyliy vrnl "steenarend" bedoeld: L. Aquila chrysaetos).

argeloos:: trustane {I}, efanter {I}.

Argentijn:: Argentino {Cef}.

Argentijns:: (bv) argentiniy {IIef; mv=enk}; ~e vrouw: Argentina {Cef}.

Argentinië:: Argentiniy {G}.

argument:: lâprôfa {SC}; (wiskunde/logica) fûnkšo-šampattiy {A; mv=enk}; nietszeggend ~ (dooddoener): fartos-cor {C}.

argumentatie:: tolâprôfaÿ {SC}.

argusogen:: met ~: na ojel-eits.

argwaan:: lésoriy {Aef}; ~ hebben (achterdochtig zijn): lésore {U}.

argwanend:: lésoriy {I}.

aria:: arja {C}.

aristocraat:: lytpôratjen {C}.

aristocratie:: lytpôr {SC}.

aristocratisch:: lytpôriy {I}.

ark:: ârka {C}; de ~ van Noach: Noax ef ârka.

arm::

  1. (zn: lichaamsdeel) milâ {C}, cria• {PX > c}, mil• {PX > c} (dl= Centraal-Berref/Tjemp); ~ in ~ (gearmd): lef milâ-uzos {C}; (zoveel als je in je ~en kunt dragen) hij loopt met een ~ vol hout: do ÿtine eft vylk rifo bures (dl= Tigof/Lomky).
  2. (bv)
    1. (niet rijk) pôr {I}; ~ als Job: pôr lo eft fors kaf ef clamiða;
    2. (=behoeftig) kabor {I}; (euf: achtergesteld) blefsÿrtor {I};
    3. (=armelijk/armzalig) jÿtâ {I};
    4. (=zielig) pôrer; dat ~e kind!: dena pôrer 'fanty!;
    5. arm||rijk: herpsa {Iid}; ;
    6. ~ aan ...: ...-huâs; een natrium-~ dieet: eft natrym-huâs regimiy.

armband:: criabent {C}, milbent {C} (dl= Centraal-Berref/Tjemp).

arme:: (behoeftige: persoon zonder geld of bezittingen) kabor {Cef; mv= kabôrm}.

Armeens::

  1. (zn: taal) armenos {C};
  2. (bv) armeniy {IIef}; ~e vrouw: Armena {Cef}.

armelijk:: (=armzalig) jÿtâ {I}.

Armenië:: Armeniy {G}.

Armeniër:: Armeno {Cef}.

armoede:: pôrafÿ {C}.

armsein:: (seinpaal/semafoor: bij spoorwegen) sÿnzorâ {C}.

armslag:: (=bewegingsruimte) rumpstjô |rumstô| {C}.

armstoel:: (=leunstoel) kreslô {C}; (=fauteuil) fotull {C}.

armzalig:: (=arm[elijk]) jÿtâ {I}, mâlde'uss {I}; (=gering) piyðe {I}.

aroma:: (vgl maggi: aftreksel v oa lavas, kervel en peper, als ~ voor soep en vlees gebruikt) kyrt {S}.

aromatisch:: aromatise {I}.

aronskelk:: (alg) arum {C} (vrnl is samenstellingen); gevlekte ~: liyt-arum {C} (L. Arum maculatum).

arrangement:: (muziek) musiyc-mipÿrômos {C}; (verzorgde reis met excursies ed) [tupplip-]mipÿrômos {C}.

arrangeren:: (lett: op een bepaalde wijze neerzetten) fest-giffe {K}.

arrangering:: (lett: =opstelling) fest-giffos {C}.

arrenslee:: nylt {C}.

arrest:: giyrt {C}; in ~ nemen: giyrtare {K}; in ~ zitten: giyrte {U}.

arrestant:: (door de politie opgebracht) giyrtâm {C}; (=gevangene) leldast {C}.

arrestatie:: (=aanhouding) vôrdros {C}.

arresteren:: lelde {K}; (=aanhouden) vôrdre {K; gst= vôrt; wst= vôrd•}.

arriveren:: mešane {U}; ~ bij: mešanare {K}.

arrogant:: kafšovelira {I}.

arrondissementsrechtbank:: (in Spok ong: "eilandsrechtbank") ileset-korsamen {C}.

articuleren:: ârticulere |..ÿje| {K}.

artiest:: artiys {C; mv= artiyst}; (=kunstenaar) kûrater {C}.

artikel:: (alg) ârtycla {C; mv= ârtycele}; gekocht ~ (boodschap): lebetjus {C}; »wetsartikel; zie ook Artikelen van publicaties in .

artillerie:: torevosÿ {C}.

artillerist:: torevosÿer {C}.

artisjok:: artišec {C}.

artistiek:: (=kunstzinnig) kûraiy {I}.

arts:: (=dokter) medikiy {C}; (=specialist) ylâmer {C}.

Aruba:: Aruba {G}.

arve:: (=alpenden) roffiy sparot {C} (L. Pinus cembra).

as::

  1. (=spil) spil {C}.
  2. (verbrandingsrest) âše {S}; in de ~ leggen: ef tâmlekare fes âšes.

asbak:: ~[je]: âšelot {C}.

Ascension:: Asenšon {G}.

asfalt:: âsfalt {S}; laag ~: lââsfaltos {C}.

asfalteren:: lââsfalte {K}.

asfaltering:: lââsfaltos {C}.

asfaltweg:: lââsfaltos {C}, âsfalt-mirra {C}.

asgrauw:: âše-grist {I}.

asiel:: (voor personen) wygce-wós {C; mv= ..-wósa}; (kennel: honden/katten) kaniyl {C}.

asielzoeker:: ([politieke] vluchteling) wygce-wóser {C}.

asociaal:: blôfor {I}; ~ persoon: lâp {C} (spr).

aspect:: âspecc {SC}.

asperge:: âsperša {C}.

aspiratie:: (=ambitie) nôzjos {A}.

aspirine:: âspirynn {S}.

Assepoester:: šejâše {N}.

assimilatie:: asimilašo {SC}.

assistent:: cÿrtiratjen {C}.

assistentie:: cÿrtiros {C}.

assisteren:: wÿrte {K}.

associatie:: (vereniging) âsošatt {C}; (gedachte) ðônosmiypos {A}.

associëren:: ðônosmiype {K}.

assortiment:: (alles wat een zaak verkoopt) clobjiyt {C}.

assuradeur:: (=verzekeraar) insûratjen {C}.

assurantie:: (=verzekering) insûrânsos {A}.

assureren:: (=verzekeren) insûrere |..ÿje| {K}.

aster:: star-huron {C}.

asteroïde:: âsteroitt {C}.

astma:: fôltsbasc {C}.

astrologie:: star-pjakos {C}; »astronomie.

astronomie:: âstrolôiy {C}; »astrologie.

astronomisch:: âstrologise {I}.

astronoom:: âstrolôche {C}.

Aswoensdag:: še-wetestof {N}.

asymmetrie:: nesymetrijâ {C}.

asymmetrisch:: nesymetrise {I}; (=scheef) kell {I}.

atalanta:: (vlinder) atalânta {C} (L. Vanessa atalanta).

atelier:: (=werkplaats: artiest/ambachtsman) šôp {C}.

Athene:: Aten {G}.

atheneum:: (ong: school die opleidt voor universitaire studie) lurgiy-koles = lurgkoles {C}; (gezien als Spok onderwijsinstituut) Lurgiy-Koles {N}.

Atlantisch:: atlântise {I}; ~e Oceaan: Atlânto-zee {G}.

atlas:: attar {C; mv= ataren}; zie ook Spokanische atlas in .

atlasceder:: (ong) Lomky-seder {C} (L. Cedrus lomkyi) (nauw verwant aan de atlasceder (L. Cedrus atlantica), maar met donkere tapse kegels; op Lomky en Garos).

atleet:: âtleter {C}.

atletiek:: âtletiyc {C}.

atletisch:: âtletise {I}.

atmosfeer:: (vrnl lett) âtmosfero {C}; (fig: sfeer) lén {C}.

atmosferisch:: âtmosferise {I}.

atomair:: atomerr {I}.

atoom:: atomm {C}.

atoombom:: atomm-bômba {C}, A-bômba {C}.

atoomenergie:: atomm-energiy {C}.

atrium:: atrym {C}.

attent:: (=zorgzaam) nelatiyca {I}.

attentie:: ter ~ van: helkara ef aderessôs rifo (afk= h.e.a.r.) (vz-uitdr).

attest:: (=getuigschrift) hajemafiy {C}.

attractie:: raptre-tiyn |ratre-| {C}; zie ook Toeristische attracties in .

aubade:: gurtfost {C}.

aubergine:: (=eierplant) beringel {C}.

audiëntie:: oðenšo {C}.

audiologie:: oðolôiy {C}.

auditief:: oðiteff {I}.

auerhoen:: wuma-jâlp {C} (L. Tetrao urogallus).

augurk:: corniseja {C}.

augustijn:: (mnl lid v RK kloosterorde) ogustino {C}.

augustines:: (vrw lid v RK kloosterorde) ogustina {C; mv= ogustinas}.

augustus:: ogust {Cef} (afk= og of ogu); oghertel {C} (arch), oguhertel {C} (arch).

Augustus:: (keizer) Ogustiy {N}.

aula:: (=gehoorzaal) kamâr {C}.

au pair:: au pair |Fra.| {C}.

aureool:: ryft {C}.

Australië:: Ostralyja {G}.

Australiër:: Ostralyjany {Cef}.

Australisch:: (bv) ostralyja {IIef}; ~e vrouw: Ostralyjana {Cef}.

auteur:: (=schrijver) otôr {C}, stindiy {C}; (vrw) stindiyta {C; mv= stindiytas}.

auteursrechten:: copyright |Eng.| {C}.

autistisch:: otistise {I}.

auto:: oto {C}, ÿrlat {C} (schr), •nolac {SX > c}; oude ~: krûgt {C} (pop); klein ~otje: flecsÿrotlot {C} (pop); te veel ~'s (autoplaag): pâltoto {C}; ze zijn aan het [auto]rijden; ze zijn met de ~ gekomen: óps ufirelira.

autoband:: bent {C}.

autobus:: gerlas {C}; (arch) ômbus {C}; zie ook Weggebruikers in .

autochtoon::

  1. (zn) opârga {C}, dres-zârer {C};
  2. (bv) opârgiy {I}.

autodealer:: (nieuwe auto's) otoer {C}.

autogas:: (=LPG) oto-gaza {S}.

autohandelaar:: (nieuwe auto's) otoer {C}; (2e-hands auto's) ÿrlater {C}.

automaat:: otomat {C}.

automatisch:: otomatise {I}; (machinaal) oto• {PX}; (zonder er iets aan te hoeven doen) ðÿm/šâm mârtep {C}.

automatiseren:: otomatisere |..ÿje| {K}.

automatisering:: (alg) otomatiseros {C}; (in gebruik nemen v computers) otomatisašo {C}.

automobiel:: »auto.

automobilist:: oto-lenker {C}.

automonteur:: oto-tegnicy {C}.

auto-ongeluk:: drôm {C} (pop).

autoped:: (=step) kike-scooter |-squter| {C}, stâper {C} (pop).

autoplaag:: (te veel auto's) pâltoto {C}.

autoracen:: oto-zylos {C}.

autoreparateur:: oto-tegnicy {C}.

autorijden:: oto-ufire {U}; ze houdt van ~: eup affionnose ef oto-ufire.

autoriseren:: (machtigen, erkennen) fescašoe {K; gst= cašot}.

autorit:: (korte reis) oto-poh {C}; (langere reis) oto-trip {C}.

autoritair:: (bv) otoriterr {I}.

autoriteit:: otoritiy {C}; ~en (gezag): stat {C}.

autosnelweg:: mennweg {Crs} (met gescheiden rijbanen en ongelijkvloerse kruisingen; verboden voor langzaam verkeer; min. snelheid 50 km/u; max. snelheid 100-130 km/u); zie ook Autosnelwegen in .

autotelefoon:: ototariy {C}.

autotocht:: (=autorit: korte reis) oto-poh {C}; (langere reis) oto-trip {C}.

autotoeter:: (=klaxon) hupp {C}.

autotrein:: oto-treno {C}.

autoveer:: oto-nûrcus {C}; zie ook Autoveren in .

autoweg:: oto-mirra {C} (elke weg waarop langzaam verkeer verboden is).

autowrak:: ÿrlatt {C} (eig rs v ÿrlat, maar nieuwe rs-vorm ÿrlatte is mogelijk).

avant-garde:: avângardiy {Cef}.

avant-gardistisch:: avângardiy {I}.

avegaar:: (grote boor met dwarsstang) spijjiy {C}.

avenue:: (brede laan) avenû {C}.

averechts:: tygtjafest {I}.

averij:: haverje {C}.

aversie:: kafðéos {C}; ~ tegen: kafðéos piti.

avond:: (17-22 uur) luppor {C}; afgelopen ~: lâst luppor; zo goed als elke ~ ('s avonds): lupporas {III}; elke ~: riyfain lupporas; (vóór een feestdag: kerstavond ed) lók {C}; kerst~: Kriystâs-lók; ~ worden (donker worden): zutte {U}.

avondblad:: (krant) luppoiyrda {C}.

avondeten:: (=diner) dinelo {C}.

avondjapon:: (=avondjurk) luppômhûls {C}.

avondjurk:: (=avondjapon) luppômhûls {C}.

avondkoekoeksbloem:: blakker hélfer {C} (L. Melandrium album).

avondmaal:: (=diner) dinelo {C}.

Avondmaal:: Heilig ~: Sinto-dinelo {N}.

avondrood:: (lett) blôfe-flecs {S}; (vlinder) hordâ mindefit-bloer {C} (L. Deilephila elpenor).

avondschemering:: (tussen tof en miskof) tofkof {C}, blôfe-tofkof {C}.

avondtoilet:: luppômhûls {C}.

avondvullend:: luppor-ÿrgelira {I}.

avonturier:: âtventuratjen {C}.

avontuur:: âtventuriy {C}.

azalea:: azalje {C}.

Azerbeidzjaan:: (=Azeri) Azerbedjany {Cef}.

Azerbeidzjaans:: (=Azeri)

  1. (zn: taal) azerbedjanos {C};
  2. (bv) azerbedjan {IIef}; ~e vrouw: Azerbedjana {Cef}.

Azerbeidzjan:: Azerbedjan {G}.

Azeri:: »Azerbeidzjaan; »Azerbeidzjaans.

Aziaat:: Aso {Cef}; (pej: "geelhuid") kolai {C}.

Aziatisch:: (bv) asiy {IIef; mv=enk}; ~e vrouw: Asa {Cef}.

Azië:: Asiy {Gef}.

azijn:: usynn (uasynn) {S}.

Azoren:: Azorr {Gef}.

azuren:: (blauwe kleur) lómiy {I}.

 

© (2000) De Twee Hanen v.o.f. • Kimswerd • The Netherlands

DICTIO