Grammatica van het Spokaans

<< Hoofdstuk 10 | Hoofdstuk 20 >>
1. Introductie

11. Uitspraak en spelling


Opbouw van dit hoofdstuk:
  1. Uitspraak
  2. Vocaallengte en accent
  3. Spelling/uitspraakvariaties, hoofdletters en afbreken

11.1

De fonetische symbolen die gebruikelijk zijn om de uitspraak van het Spokaans mee te beschrijven, zijn reeds in Hoofdstuk 10, tezamen met het alfabet, behandeld. We zullen ons nu bezighouden met de volgende onderwerpen:

  1. uitspraak
  2. vocaallengte en accent (vanaf § 11.17)
  3. spelling/uitspraakvariaties, hoofdletters en afbreken (vanaf § 11.32)

11.2   ad § 11.1   A. Uitspraak

Sommige lettercombinaties hebben een eigen uitspraak, onafhankelijk van de uitspraken van de letters apart:

chAls [ç]: mechiy [meçî] (onverdraagzaam); monche [monçe] (feest vieren); lécht [léçt] (schuilplaats); chalfeaLfe] (toepassen).
Aan het woordeinde verliest de combinatie ch haar speciale uitspraak [ç], en klinkt dan als [kH]. Vergelijk: liyche [lîçe] ~ lich [likH] (toch niet ~ toch wel); fânche [fânçe] ~ fânch [fân°kH] (aanspreken, aanklampen ~ aangesproken, aangeklampt). Dit is feitelijk de "regelmatige" uitspraak, want elke h aan het woordeinde klinkt als [H] (zie § 11.4 letter h).1

1De ch klinkt als [k] indien deze lettercombinatie oorspronkelijk aan het woordeinde stond, maar nu binnen een onscheidbare samenstelling staat, of gevolgd wordt door een suffix dat met een consonant begint. Bijvoorbeeld: brechtiyn [brektîn] (litteken) (samengesteld uit brech (kloof) en tiyn (ding)); Wânchzâr [wân°ksâr] (inwoner van Wânch); jûfâchleldâ [jûfâkleLdâ] (zalmteelt) (samengesteld uit jûfâch (zalm) en -leldâ (teelt).
Let ook op de uitspraak van Jûfâchka [jûfâ:ka] (de Zalm (naam v.e. schip)), waarbij de als [k] uitgesproken ch en de eropvolgende k feitelijk een verdubbeling van de k inhoudt, wat leidt tot een verlenging van de voorafgaande â (§ 11.17).

dlAls [dł]: dlâc [dłâk] (ongemanierd); medliy [medłî] (eentonig); hardlap [haRdłap] (hoog).
De dl komt nooit aan het woordeinde voor.

tlAls [tł]: tlypje [tłypje] (grinniken); matliy [matłî] (lucht); mistlikoe [mistłikowe] (wildernis).
De tl komt nooit aan het woordeinde voor.

iyAls [î]: riyts [rîts] (vrijstelling v.e. religieus gebod); tiytiy [tîtî] (netheid); jiys [jîs] (loof, kruin).
Zie ook § 11.3.

quAls [kú]: quft [kúft] (vos); sqularr [skúla:r] (passer); aquonda [akúwonda] (nationaal).
De q wordt altijd gevolgd door een u; de u wordt slechts in de combinatie qu als [ú] uitgesproken.

szIs in feite de meervoudsuitgang voor substantieven die op een s eindigen, en komt daarom alleen aan het woordeinde voor. Klinkt als [sT] (d.w.z. als [s], gevolgd door een sterk geaspireerde [t]): koles [koles] ~ kolesz [kolesT] (school ~ scholen). Zie ook § 30.5.

ÿrAls [ÿjer], dus twee lettergrepen, waarbij de [e] nooit het accent kan krijgen: Brÿr [brÿjer] (naam v.e. eiland); sÿrtos [sÿjeRtos] (plaatselijk); acÿr [akÿjer] (ui).
Verdubbeling van de r maakt de combinatie ÿr monosyllabisch: ÿra [ÿjera] ~ ÿrra [ÿra] (muts ~ tak).

11.3

Van een aantal letters of lettercombinaties uit § 11.2 wordt de uitspraak beïnvloed door hun positie binnen het woord:

Vocalen

aWordt [â] indien onmiddellijk gevolgd door een h aan het woordeinde: kah [kâH] (kade). Zie ook bij de h.

âWordt [a] indien onmiddellijk gevolgd door een meervouds-s: flâ [flâ] ~ flâs [flas] (vlag ~ vlaggen).

éWordt [ë] indien onmiddellijk gevolgd door een r: més [més] ~ mér [mër] (wakken (mv.) ~ nis, inham); sénta [sénta] ~ sért [sëRt] (onwil ~ huis).

iWordt [î] indien onmiddellijk gevolgd door een h aan het woordeinde: pih [pîH] (rafelig). Zie ook bij de h.

iyWordt [i] indien onmiddellijk gevolgd door een meervouds-s: kniy [knî] ~ kniys [knis] (knie ~ knieën).

oWordt [ô] indien onmiddellijk gevolgd door een h aan het woordeinde: pjoh [pjôH] (bot, stomp). Zie ook bij de h.
Wordt [ö] indien onmiddellijk gevolgd door een r: lom [lom] ~ Lor [lör] (loom ~ hoofdstad v. Teujan); fost [fost] ~ fort [föRt] (samenscholing ~ tijd).

ôWordt [o] indien onmiddellijk gevolgd door een meervouds-s: cnô [knô] ~ cnôs [knos] (deurknop ~ deurknoppen).

uWordt [û] indien onmiddellijk gevolgd door een h aan het woordeinde: duh [dûH] (gebaar). Zie ook bij de h.
Wordt [ú] indien onmiddellijk voorafgegaan door een q: kugt [kugt] ~ qugt [kúgt] (hooghartig ~ steenberg (mijnafval)).

ûWordt [u] indien onmiddellijk gevolgd door een meervouds-s: lôrgû [lôRgû] ~ lôrgûs [lôRgus] (waterhoen ~ waterhoenderen).

11.4

Consonanten

hWordt aan het woordeinde [H]: mehan [mehan] ~ weh [weH] (balustrade ~ wee); pjohelle [pjohe:le] ~ pjoh [pjôH] (beschimpen ~ bot, stomp). De a, i, o en u welke direct aan de [H] voorafgaan, krijgen respectievelijk de uitspraak [â], [î], [ô] en [û].1 Zie § 11.3.
Aan het woordeinde verliest de combinatie ch zijn speciale uitspraak [ç] (zie § 11.2) en wordt feitelijk regelmatig: [kH]: liyche [lîçe] ~ lich [likH] (toch niet ~ toch wel).

1Als woorden op een h eindigen, en ze worden verrijkt met een suffix dat met een vocaal begint (of slechts een vocaal is), blijft de uitspraak [â], [î], [ô] en [û] van a, i, o en u behouden. Vergelijk: pjoh [pjôH] ~ pjohiy [pjôhî] (bot ~ botheid), maar pjohelle [pjohe:le] (beschimpen).

Als woorden op een h eindigen, en ze worden verrijkt met een suffix dat met een consonant begint, wordt de h stom. De aan de h voorafgaande vocaal mag eventueel verlengd worden. Vergelijk: Rônuh [rônûH] ~ Rônuhzâr [rônûzâr] of [rônû:zâr] (naam v.e. dorp ~ inwoner van Rônuh); nokôlah [nokôlâH] ~ Nokôlahka [nokôlâka] of [nokôlâ:ka] (tarbot ~ de Tarbot (naam v.e. schip)) (scheepsnamen eindigen altijd op het suffix -ka, zie § 21.30 suffix -ka).

Vocaalverlenging blijft achterwege indien een andere vocaal in het woord reeds verlengd is (en dan meestal ook het accent draagt), zoals iypsohkinn [îpsôki:n] en niet *[îpsô:ki:n] (twistziek), of prâggahmert [prâ:gâmeRt] en niet *[prâ:gâ:meRt] (prâggah-spel) (een prâggah is een driesnarig strijk- en tokkelinstrument).


jWordt stom indien onmiddellijk voorafgegaan door twee of meer consonanten (dus indien de j het laatste element van een cluster is): tjôftâr [tjôftâr] ~ stjôft [stôft] (spook ~ aanblik).
De j wordt in 3 gevallen echter wél uitgesproken:2

  1. Indien j direct gevolgd wordt door de eind-e van een werkwoord: marestje [marestje] (waken over); ferbje [feRbje] (afwisselen).
  2. Indien de cluster het gevolg is van een samenstelling: minfjy [minfjy] (close-up) (samengesteld uit minteffat (voorgrond) en fjy (beeld)).
  3. Indien een stomme j leidt tot een homofoon (omdat er reeds een j-loos woord is dat identiek wordt uitgesproken): stjece [stjeke] ~ steke [steke] (tonen, voordoen ~ schokken).

2Op deze regels zijn diverse uitzonderingen. In woordenboeken wordt aangegeven indien de uitspraak van de j zich anders gedraagt dan hier uiteengezet.

lOnmiddellijk vóór een vocaal als [l], in alle andere gevallen als [L]: rala [rala] ~ ral [raL] (mee ~ nu); lelde [leLde] (groeien).

mOnmiddellijk vóór d en t als [n]: lemt [lent] (wierook); lâmdo [lândo] (alver (zoetwatervis)).
In een aantal leenwoorden uit het Pegrevisch komt een syllabische m voor. Deze wordt aangeduid met [m], en kan, hoewel hij een aparte lettergreep vormt, nooit het accent dragen: tesmriy [tesmrî] (zweep); upmstóf [upmstóf] (zoutpan).
Veel Spokaniërs inserteren een [e] of [ê] vóór de [m], waarbij het syllabische aspect van de m verdwijnt: [tesêmrî], [upemstóf], ed.

nOnmiddellijk vóór b en p als [m]: riynbe [rîmbe] (uithollen); kânp [kâmp] (soort berk).
In een aantal leenwoorden uit het Pegrevisch komt een syllabische n voor. Deze wordt aangeduid met [n], en kan, hoewel hij een aparte lettergreep vormt, nooit het accent dragen: snta [snta] (kiezelsteen).
Veel Spokaniërs inserteren een [e] of [ê] vóór de [n], waarbij het syllabische aspect van de n verdwijnt: [senta] of [sênta].

ngWordt aan het woordeinde [nç]: engare [engare] ~ eng [enç] (vernauwen ~ nauw).
De combinatie ngs wordt uitgesproken als [nkþ], dus feitelijk als "nx" waarbij de x klinkt als [kþ] (zie § 11.5); ngs komt alleen voor bij subst.n op -ng die een meervouds-s krijgen: ÿrâng [ÿjerânç] ~ ÿrângs [ÿjerânkþ] of [ÿjerân°kþ]3 (bolwerk ~ bolwerken).
De ng wordt nooit uitgesproken als ng in N. "eng"! ([ñ]).

3In de uitspraak "[ÿjerân°kþ]" is tussen de n en k een korte sjwa [°] ingevoegd, om assimilatie van de n onder invloed van de k te voorkomen. Zie hiervoor § 11.16. Voor de meervoudsvorming, zie § 30.3.

rOnmiddellijk vóór een andere consonant als [R], in alle andere gevallen als [r]: mara [mara] ~ mârket [mâRket] (nachtduivel ~ markt); prôrgy [prôRgy] (rijst); pakre [pakre] (kwetsen).

sgWordt [s] aan het begin van een woord: sgôrt [sôRt] (schort); sgônse [sônse] (overtreffen); sgre [sre] (slingeren).
De sg blijft [sg] in alle andere gevallen.

11.5

wDe klank [w] wordt aan het woordbegin geschreven als w: wet [wet] (weer); wós [wós] (plek, plaats); wufmip [wufmip] (woordenboek).
Intervocalisch wordt [w] niet geschreven, echter wél altijd uitgesproken: bae [bawe] (uitspoken); quûx [kúwûkþ] (ruïne); paafâ [pawafâ] (afscherming); biÿae [biwÿwawe] (op stapel staan).
Tussen twee vocalen die onmiddellijk achter elkaar staan wordt altijd een [w] uitgesproken.1 Alleen tussen de vocaalparen ee en oe (als varianten van é en ó) (§ 11.34) en iy kan nooit een [w] ingelast worden, omdat deze paren telkens één klank representeren (resp. [é], [ó] en [î]).
De letter w wordt alleen aan het begin van een woord geschreven en uitgesproken, tenzij een dergelijk woord als tweede lid van een samenstelling optreedt. In dat geval mag de w eventueel weggelaten worden. Bovendien wordt hij stom als hij onmiddellijk achter een consonant volgt:

weg [weg] ~ mennweg = menneg [me:neg]weg ~ snelweg
wet [wet] ~ pipwet = pipet [pipet]weer ~ alweer
waler [waler] ~ suwaler = sualer [suwaler] zoon ~ neef

1Een ['] (glottisslag) en een [j] worden intervocalisch alleen uitgesproken als ze ook werkelijk geschreven zijn. Vergelijk dit met het Nederlandse woord "na-apen" waarin tussen de twee a's een ['] te horen is, of met het Nederlandse "Maria" waarin tussen de i en a een [j] te horen is. Een Spokaniër zou na-apen uitspreken als [nawapen], en Maria als [Mariwa].

xIn leenwoorden klinkt de x als [ks]: bôx [bôks] (doosje); taxi [taksi] (taxi); exâm [eksâm] (examen).
Velen geven er de voorkeur aan om in dergelijke woorden de x door ks te vervangen: bôks, taksi, eksâm en dergelijke. Bij sommige leenwoorden is de ks-spelling geheel geaccepteerd, bij andere is het slechts een secundair alternatief. In woordenboeken staat aangegeven wat de voorkeur heeft: x of ks.
In oorspronkelijk Spokaanse woorden heeft de x twee waarden:2

  1. indien onmiddellijk gevolgd door een consonant, als [þ]: xla [þla] (extra); xny [þny] (huidig); hylxta [hyLþta] (waterkan);
  2. indien onmiddellijk gevolgd door een vocaal, als [kþ]: xog [kþog] (vaag, stil); tex [tekþ] (dijk).

2Op deze regel zijn uitzonderingen; zie de uitspraakmarkeringen in het woordenboek.

11.6

'De glottisslag ['] wordt voor een beginvocaal van een woord nooit geschreven, echter wél uitgesproken: abeke ['abeke] (alfabet); ur ['ur] (en); érsplôn ['ëRsplôn] (ondubbelzinnig).
Intervocalisch wordt ['] aangeduid met een apostrof, die in dit geval als "echte letter", en niet als leesteken, beschouwd wordt: ne'âma [ne'âma] (slechts); xo'et [kþo'et] (waarheid).
Vergelijk de glottisslag ook met de letter w: miân [miwân] ~ mi'ân [mi'ân] (minstens ~ zwoerd); laycache [lawykaçe] ~ la'ycâ [la'ykâ] (waarde hechten aan ~ waarde).
De initiale glottisslag wordt bij een fonetische transcriptie vrijwel nooit aangegeven, want deze gaat aan elke beginvocaal vooraf, en wordt, in tegenstelling tot de intervocalische glottisslag, niet als apart foneem beschouwd; in plaats van ['abeke] zal dus altijd [abeke] geschreven worden.
De apostrof wordt ook gebruikt om aan te geven dat er een of meer letters uit een woord zijn weggevallen. In dat geval is de ' een leesteken, en geen letter: hajajan [hajajan] = 'jan [jan] (jongen); kusami [kusami] = k'mi [kmi] (hier).
Soms dient de apostrof zowel voor de markering van weggevallen letters als voor de glottisslag: colafess [kolafe:s] = co'ess [ko'e:s] (vervolgens); rifo ef [rifef] (van de) ~ ri'ef [ri'ef] (van de; per). In dit geval wordt de ' als letter (en niet als leesteken) beschouwd.

11.7

In clusters worden één of meer consonanten dikwijls gedeleerd (ofwel: niet uitgesproken). Hoe meer consonanten een cluster bevat, hoe groter de kans op deletie. In clusters met slechts twee consonanten vindt maar in enkele gevallen deletie plaats, bijvoorbeeld: ljeðâget [ledâget] (veenbes) (zie ook § 11.4; de ð is tot d gereduceerd); holfe [ho:fe] (half; helft); belp [beL] (dier); gress [ges] (ik) (alleen in poëtisch taalgebruik wordt de r uitgesproken; zie ook § 70.6).1
In clusters van drie of meer consonanten wordt in ieder geval een eind-j gedeleerd (behoudens de uitzonderingen genoemd in § 11.4 letter j): ÿstrjôfje [ÿstôfje] (verlenen); stjôft [stôft] (aanblik).
Andere deleties: ômpste [ômste] (zich vermeien); sfsyce [sfyke] of [sefyke] (aantonen); jesfsâ [jefsâ] of [jestâ] (strijd); sfiylmpe [sfîmpe] (vergiftigen); armt [ant] (aan); quamptûne [kúwantûne]2 (winnen); liftkar [lifkar] (oud); pretšÿr [prešÿjer] (stem).


1 Let op: bij holfe zorgt deletie van de l voor een verlenging van de o; bij gress is de e kort, ondanks dat de s verdubbeld staat.


2Omdat de p wegvalt, staat de m feitelijk onmiddellijk voor de t, wat ertoe leidt dat de m als [n] uitgesproken wordt, zie § 11.4 letter m.

11.8

De cluster str klinkt in de meeste gevallen als [st] en mag ook zo geschreven worden: óstre = óste [óste] (ondermijnen); ôstrommente = ôstommente [ôsto:mente] (van belang zijn); qustre = quste [kúste] (verlegen). De uitspraak [str] wordt voornamelijk op het toneel en bij declamaties gehoord.
In leenwoorden echter vindt géén deletie plaats: strâle [strâle] (stralen; uitzenden); cônstrukšo [kônstrukšo] (constructie).
Als deletie van de r leidt tot homofonie (omdat er reeds een ander woord bestaat met de combinatie st), dan wordt de r niet gedeleerd: strôle [strôle] ~ stôle [stôle] (stoken ~ roeien).
Zie verder in het woordenboek voor de eventuele uitzonderingen.

11.9

Bij woorden die met twee vocalen beginnen komt dikwijls aferesis voor, oftewel de beginvocaal wordt gedeleerd. Omdat tussen twee vocalen een [w] uitgesproken wordt (§ 11.5 letter w), houdt deletie dus in dat het woord nu met [w] begint. Aferesis doet zich vooral voor als de tweede vocaal verlengd is (zie ook § 11.10): yargeloh [waRgelôH] (met betrekking tot); ôave [wave] (wuiven); uokk [wo:k] (rook); yelles [we:les] (gerucht).
Als aferesis leidt tot homofonie, zal in één van de woorden geen aferesis plaatsvinden: eott [ewo:t] ~ ÿott [wo:t] (weeklacht ~ pak slaag) (de e van eott wordt dus niet gedeleerd); yelfte [yweLfte] ~ welfte [weLfte] (openhartig zijn ~ zwikken). Een uitzondering vormt de aferesis bij ûice [wike] (ingaan op), die toegestaan is hoewel dit woord nu hetzelfde klinkt als wike (baden).1
Op het toneel en bij declamaties mag aferesis altijd achterwege blijven, en bovendien mag het achterwege blijven indien de duidelijkheid dat vereist. Of woorden al dan niet voor aferesis in aanmerking komen is in de woordenboeken aangegeven.


1Ondanks dat ûice en wike beide als [wike] klinken, begint ûice in grammaticaal opzicht met een vocaal, en wike met een consonant. Dit blijkt bijvoorbeeld uit prefigering:

ûice [wike] ~ ef lûicos [lûwikos]ingaan (op iets) ~ het ingaan (op iets)
wike [wike] ~ ef ÿwikos [ÿwikos]baden ~ het baden, gebaad

Vergelijk ook:

ôave [wave] ~ ef lôavos [lôwavos]wuiven ~ het gewuif
wale [wale] ~ ef ÿwalos [ÿwalos]huilen ~ het gehuil (wolven)

Voor de circumfixen l--os en ÿ--os, zie Blok 126.5.


11.10

In woorden met drie of meer lettergrepen waarin een van de vocalen verlengd is, kunnen een of meer van de overige vocalen tot een sjwa [ê] gereduceerd worden. Soms vindt er een complete vocaaldeletie plaats: ommonecoliy [o:mênêkolî] of [o:mnêkolî] (stoot, duw); taušâmelle [tawêšême:le] (misbruik maken van); ÿozzije [wo:zêje] of [wo:zje] (bezetten) (zie ook § 11.9 voor deletie van de beginvocaal).
Ook geografische namen zijn vaak gevoelig voor reductie of deletie: Spooksoliy [spowêksolî] of [spwôksolî]1 (Spokanië); Panosarejee [panêsêrejé]; Seertzeekoles [sîtsîkoLs]; Lammafin [la:mfin] of [la:mfên].
In alle gevallen wordt in (zeer) verzorgd taalgebruik een dergelijke reductie of deletie vermeden. Alleen de plaatsnaam Seertzeekoles wordt uitsluitend zo uitgesproken als hierboven aangegeven (er is dus geen "regelmatige" uitspraak).


1Sommigen spreken Spooksoliy met het accent op de eerste lettergreep uit: [spoksolî], [spoksêlî], [spwôksolî] of [spwôksêlî]. Het Spokaans kent geen enkel woord met zo veel verschillende uitspraakvarianten als juist de landsnaam Spooksoliy.

11.11

Als in een zin een woord met een vocaal begint, en het eraan voorafgaande woord eindigt met een consonant, dan wordt deze consonant uitgesproken alsof hij de beginconsonant van het eropvolgende woord was. Er vindt dus een verschuiving van de woordgrens plaats (zogenoemde "consonantische dislocatie"). Dit verschijnsel is met name goed waar te nemen in langzaam gesproken taal, waarbij de woordgrenzen duidelijk hoorbaar zijn. Bijvoorbeeld:

Eft ajir afdrah ipâle. [ef taji rafdrâ hipâle]1
Er heerst een verschrikkelijke stank.

Lelmos arfjet otos ufirÿt éfti. [lemo saRfje toto sufirÿ téfti]
Deze gammele auto's mogen niet meer rijden.

Eit furt eit, ynt furt ynt. [ewi fuR tewi tynt fuR tynt]
Oog om oog en tand om tand.2

Spokaniërs schijnen een Spokaans sprekende buitenlander in de meeste gevallen te herkennen aan het feit dat deze de consonantische dislocatie veronachtzaamt.


1Merk op dat de eind-h van afdrah (stank) binnen deze zin niet meer als geaspireerde [H] uitgesproken wordt, want deze klank geldt alleen aan het einde van een woord. Binnen deze zin is de h feitelijk de beginletter van het eropvolgende woord.


2Vanwege het idiomatische karakter van dit spreekwoord wijkt de uitspraak op nog twee punten af van de regelmatige uitspraak: (i) in het eerste woord eit is de eind-t stom: [ewi] (normaliter wordt deze t wel uitgesproken); (ii) de komma achter het tweede eit, die normaliter voor een pauze zou moeten zorgen (zodat een consonantische dislocatie wordt vermeden), wordt genegeerd.

11.12

Als het ene woord eindigt op een zogenoemde rekklank1 die identiek is aan de rekklank waarmee het volgende woord begint, vervaagt de woordgrens (of liever: de pauze tussen de twee woorden) en vindt er consonantverlenging plaats, of liever: de woordgrens wordt nu gemarkeerd door een verlengde consonant. We zullen dit met enkele voorbeelden illustreren, waarbij we uitgaan van langzaam uitgesproken woordgroepen:

lelmo sluja [lemo sluja] ~ lelmos slujas [lemos:lujas]2
deze mantel ~ deze mantels

ef ortos [e föRtos] ~ ef fortos spura [ef:öRtos:pura]
het bijten ~ het tijdelijke spoor

eft mikar hamiy [et mikaR hamî] ~ eft mikar ramiy [et mikar:amî]3
een duur halsjuk ~ een duur kozijn

1Rekklanken zijn de consonanten die lang aangehouden kunnen worden. Zij kunnen geïsoleerd (zonder een omgeving van vocalen) uitgesproken worden. In het Spokaans zijn dat [ç], [þ], [f], [ƒ], [g], [h], [l], [L], [m], [n], [r], [s], [v], [z].
Alle overige consonanten behoren tot de puntklanken: zij kunnen alleen in een omgeving van vocalen uitgesproken worden, zoals [b], [p], [t], enz.


2Het aanw.vnw. lelmo wordt altijd uitgesproken als [lemo]; zie § 52.3.


3In eft (een) is de f normaliter stom: [et]. Zie ook § 50.2.

11.13

Enclise komt vooral voor bij de lidwoorden ef en eft, en houdt in dat deze lidwoorden qua uitspraak een deel van het voorafgaande woord worden. Dat voorafgaande woord is meestal een voorzetsel, maar het kan ook de neutrale/definitieve vorm van een werkw. of een infinitief zijn (eindigend op -e of -a).
We onderscheiden twee vormen van enclise: óf de eindvocaal van het voorafgaande woord blijft behouden (zie a.), óf de begin-e van het lidw. blijft behouden (zie b.). Als de eindvocaal eveneens een e is, is er geen verschil tussen a. en b. Bijvoorbeeld:

a.ja eft [jat]tussen een
 pai ef [paf]1door de/het
 Ef chat zirde zjoba ef kelbra.De kat ligt onder de tafel.
 [ef çad ziRde zjobaf keLbra] 
 Do trempa ef mimpit.Hij las het boek.
 [do trempa:f mimpit]2 

b.rifo ef [rifef]van de/het
 helkara eft [heLkaret]naar een

a./b.rempe eft [rempet]vanaf een
 Do byte ef hurt. [do bytef huRt]Hij slaat de hond.

Behalve bij ef en eft, wordt enclise niet als correct beschouwd. Tussen twee vocalen van verschillende woorden wordt dan een glottisslag geprefereerd:

Jân zerfe eup. [jân zeRfe 'ep]  (en niet [jân zeRfep])3Jân ziet haar.
lelmo otÿ [lemo 'otÿ]  (en niet [lemotÿ])deze verpleegster

1De determinant pai wordt altijd uitgesproken als [pa]; zie § 90.2.


2Hier wordt de beklemtoonde a verlengd uitgesproken, zie ook § 111.42 voetnoot 1.


3Het pers.vnw. eup (zij) wordt altijd uitgesproken als [ep] of [e:p]; zie § 70.6.

11.14

In verzorgd taalgebruik werkt regressieve assimilatie alleen op de l (varianten [l] en [L]), op de m (varianten [m] en [n]), op de n (varianten [n] en [m]) en op de r (varianten [r] en [R]). Dit is besproken in § 11.4. Deze assimilatieverschijnselen doen zich ook voor over de woordgrenzen heen (dus uitwendige assimilatie of sandhi). Vergelijk:

eft frumbiyl areû [et frumbî larewû]een naargeestig gebied
eft frumbiyl lârk [et frumbîl:âRk]een naargeestige heuveltop
eft frumbiyl sért [et frumbîL sëRt]een naargeestig huis

eft sóm grulôt [et sóm grulôt]een zwakke dam
eft sóm tex [et són tekþ]een zwakke dijk

eft pôr efanty [et pô refanty]een arm kind
eft pôr ralfrint [et pôr:aLfrint]een arme metgezel
eft pôr merater [et pôR merater]een arme man

11.15

Andere assimilatieverschijnselen komen alleen in minder verzorgde en/of snel gesproken taal voor, en ze blijven bovendien beperkt tot uitwendige assimilatie. Hierbij is het opvallend dat stemloze consonanten zich in principe altijd aanpassen aan stemhebbende, en nooit andersom:

ef zé [ev zé] of [eb zé]  (en niet [ef sé])de zee
gress zerfe [gez zeRfe]  (en niet [ges seRfe])ik zie
eft belt zopini [ed beLd zopini]  (en niet [et peLt sopini])een klein gaatje

Een eind-n wordt soms als [m] uitgesproken indien het volgende woord met [k] begint: eft markiyn kamo [et maRkîm kamo] (een gulzige kameel).
Hierdoor wordt voorkomen dat de n tot [ñ] (als ng in N. "eng") assimileert, een onbekende klank in het Standaardspokaans.
Assimilatie binnen een woord komt in principe niet voor, zelfs niet in minder verzorgd taalgebruik. Alleen bij enkele onscheidbare samenstellingen is assimilatie mogelijk: fesðée [festjéwe]1 (afdrukken).


1Merk op dat hier bij wijze van uitzondering sprake is van een aanpassing aan de stemlóze consonant, niet de stemhebbende.

11.16

Alle assimilatieverschijnselen, behalve die welke genoemd zijn in § 11.14, kunnen vermeden worden door epenthesis, ofwel sjwa-insertie. Het Spokaans gebruikt hier een zeer korte [ê], die fonetisch voorgesteld wordt door [°]:

kânks [kân°ks]  ([°] voorkomt dat n wordt [ñ]kanker
réngs [rén°kþ]  ([°] voorkomt dat n wordt [ñ]1dekzeilen (mv)
Edprof [ed°prof]  ([°] voorkomt dat d wordt [t] of p wordt [b])(plaatsnaam)
kafbyte [kaf°byte]  ([°] voorkomt dat f wordt [v])overvallen

Ook de minder correcte uitwendige assimilatie kan worden voorkomen door epenthesis:

ef zé [ef° zé] of zelfs [efê zé]de zee
eft belt zopini [et° beLt° zopini]een klein gaatje
eft markiyn kamo [et maRkîn° kamo]een gulzige kameel

1Als ng direct gevolgd wordt door een meervouds-s, klinkt de cluster ng als [nkþ] of [n°kþ]. Zie § 11.5 en § 30.3.

11.17   ad § 11.1   B. Vocaallengte en accent

In het Spokaans zijn lange en korte vocalen distinctief. In de spelling komt vocaalverlenging tot uitdrukking in de dubbel geschreven consonant onmiddellijk achter deze vocaal; vergelijk:

Ar [ar] ~ arr [a:r](naam v.e. beek) ~ district
zefe [zefe] ~ zeffe [ze:fe]bellen ~ vertellen
rit [rit] ~ ritt [ri:t]machtig ~ riet
râviy [râvî] ~ râvviy [râ:vî]opmerking ~ uitschot
flest [flest] ~ Flesst [fle:st]flesje ~ (personificatie v.d. Redding)

11.18

Het Spokaans kent twee soorten woordaccent:1

  1. variabel accent
  2. gefixeerd accent

Het variabele accent ligt altijd op de vóórlaatste lettergreep. Als er een lettergreep achteraan toegevoegd wordt (bijvoorbeeld een suffix), verschuift het accent een lettergreep naar rechts, naar de nieuwe voorlaatste lettergreep. Evenzo verschuift het accent een lettergreep naar links als er een lettergreep wegvalt (bijvoorbeeld als van een werkwoord een stam gevormd wordt door de infinitief-e eraf te halen). Vandaar de term "variabel accent":

storâs [störâs] ~ storâsa [störâsa]verhaal ~ verhalen
zefe [zefe] ~ zefelira [zefelira]bellen ~ bellende
gre [gre] ~ grelira [grelira]draaien ~ draaiende
paine [pawine] ~ pain [pawin]doen ~ doe

1Als er in deze grammatica over "accent" gesproken wordt, wordt altijd het hoofdaccent bedoeld. In woorden die minstens twee lettergrepen links, of twee lettergrepen rechts van dit hoofdaccent hebben, bevindt zich altijd een nevenaccent op de lettergreep die niet onmiddellijk aan de lettergreep met het hoofdaccent grenst. De volgende patronen kunnen onderscheiden worden (we beperken ons tot woorden met maximaal 4 lettergrepen; waarbij × = willekeurige lettergreep; H = lettergreep met hoofdaccent; N = lettergreep met nevenaccent):

H; H×; ×H; H××; ×H×; ××H; H×N×; ×H×N; N×H×; ×N×H


11.19   ad § 11.18   b. Gefixeerd accent

Het gefixeerde accent kan alleen op een verlengde vocaal liggen, en elke verlengde vocaal heeft per definitie een gefixeerd accent. Als er een lettergreep achteraan toegevoegd wordt (bijvoorbeeld een suffix), of er wordt een lettergreep weggehaald, verandert er niets aan de plaats van het accent; vandaar de naam "gefixeerd".1 Vergelijk ook de voorbeelden in de vorige paragraaf:

missis [mi:sis] ~ missisa [mi:sisa]paddenstoel ~ paddenstoelen
zeffe [ze:fe] ~ zeffelira [ze:felira]vertellen ~ vertellende
misst [mi:st] ~ mitramisst [mitrami:st]briket ~ bruine briket
lajjefare [la:jefare] ~ lajjefar [la:jefar]administreren ~ administreer

Komen er twee of meer verlengde vocalen in één woord voor, dan valt het gefixeerde accent altijd op de eerste verlengde vocaal:

affionnose [a:fiwo:nose]houden van
nelatiykkettâ [nelatî:ke:tâ]zorgwekkend

In snelle spreektaal blijft de tweede (dus ongeaccentueerde) vocaalverlenging dikwijls achterwege, dus: [a:fiwonose] en [nelatî:ketâ].


1In de combinatie ÿrr staat de verdubbeling van de r níét voor een vocaalverlenging maar dient deze om de uitspraak [ÿr] weer te geven. Vergelijk: ÿra [ÿjera] ~ ÿrra [ÿra] (muts ~ tak) (§ 11.2 combinatie ÿr). Bij woorden waarin ÿrr voorkomt, is dan ook geen sprake van een gefixeerd accent. Vergelijk ÿrralo [ÿralo] (salaris) met het variabele accent op de a, met irreâ [i:rewâ] (balustrade), waarin de verdubbelde r zorgt voor een verlengde i met gefixeerd accent.

11.20

Bij de behandeling van de resultatief (Hoofdstukken 61–63) zal blijken hoe een variabel accent omgezet kan worden in een gefixeerd accent op de laatste lettergreep:

vildul [viLduL] ~ vildull [viLdu:L]boom
mârjôft [mâRjôft] ~ mârjôfft [mâRjô:ft]droefheid

De oppositie variabel ~ gefixeerd is dus niet alleen fonetisch, maar ook morfosyntactisch.

11.21

In een aantal gevallen is er sprake van een gefixeerd accent, zonder dat dit tot uitdrukking komt in een eropvolgende consonantverdubbeling:

  1. bij werkwoorden in de definitieve en toekomende tijd;
  2. bij werkwoorden die een modaal suffix dragen;
  3. bij verscheidene samengestelde woorden;
  4. bij verscheidene geografische namen.

11.22   ad § 11.21   1.

Werkwoorden in de definitieve tijd eindigen op het suffix -a (§ 111.42) en in de toekomende tijd op -u (§ 111.57). Het accent ligt bij dergelijke vormen op deze -a of -u, en de geaccentueerde vocaal mag kort of lang uitgesproken worden:

zerfe [zeRfe] ~ zerfa [zeRfa] of [zeRfa:]kijken ~ hebben gekeken
paine [pawine] ~ painu [pawinu] of [pawinu:]doen ~ zullen doen

Bij de definitieve tijd op -a vindt feitelijk hetzelfde procédé plaats als bij de vorming van de resultatief in § 11.20: het accent verschuift naar de laatste lettergreep en wordt gefixeerd. Dat het infinitief-suffix -e hierbij in -a verandert heeft een historische reden: in het Oudspokaans eindigden werkwoorden op het suffix -el. Door verdubbeling van de l werd een gefixeerd accent gecreëerd, geheel analoog aan de tegenwoordige resultatiefvorming.1 Vergelijk de Oudspokaanse vorming van de definitieve tijd in a. met de huidige resultatiefvorming in b.:

a.†zerfel [zeRfeL] ~ †zerfell [zeRfe:L]kijken ~ hebben gekeken
b.leftel [lefteL] ~ leftell [lefte:L]lepel

Maar bij de verbale vorm in a. heeft zich een klankwijziging voorgedaan, die bij de nominale vorm in b. achterwege is gebleven: de oude uitgang †-ell [e:L] is gerond en gevocaliseerd tot [a:], wat tegenwoordig ook als zodanig geschreven wordt: -a. En omdat er geen orthografische indicatie (ofwel: consonantverdubbeling) meer is waaruit blijkt dat hier sprake is van een lange a, wordt deze letter tegenwoordig dikwijls kort uitgesproken.
Voor de vorming van de toekomende tijd op -u geldt een analoge redenering (zie ook § 111.24).


1In feite is de definitieve tijd een verbale resultatiefvorm. Dit is altijd min of meer als vanzelfsprekend aangenomen, maar in Lônder-Heenôše (1988) wordt deze relatie tussen nominale en verbale vormen nader geanalyseerd. Zie ook Tweehuysen (1994).

11.23

Dat er bij de definitieve en toekomende tijd sprake is van een gefixeerd accent, en niet van een variabel accent dat toevallig op de laatste lettergreep valt, wordt aangetoond als definitieve of toekomende tijdsvormen gesuffigeerd worden: in dat geval blijft het accent op de a, resp. u, en verschuift niet naar rechts. Vergelijk de neutrale tijd op het suffix -e, waarbij het accent variabel is (en dus consequent op de voorlaatste lettergreep valt), met de definitieve tijd op -a:

zerfe [zeRfe] ~ zerfelira [zeRfelira]
kijken ~ kijkende

zerfa [zeRfa] of [zeRfa:] ~ zerfalira [zeRfalira] of [zeRfa:lira]
hebben gekeken ~ gekeken hebbende

11.24

De tempussuffixen -a en -u leggen zo'n sterke claim op het accent, dat werkwoorden die van zichzelf reeds een gefixeerd accent hebben, dit kunnen verliezen ten gunste van het accent op deze -a of -u:

zeffe [ze:fe] ~ zeffa [ze:fa] of [ze:fa] of [ze:fa:]
vertellen ~ hebben verteld

affionnose [a:fiwono:se] ~ affionnosu [a:fiwo:nosu] of [a:fiwo:nosu] of [a:fiwonosu:]
houden van ~ zullen houden van

Spokaans-taligen op Berref zijn eerder geneigd om het accent naar de suffixen -a of -u te verschuiven dan Spokaans-taligen in andere delen van het land. Accentuering van de suffixen -a en -u bij werkwoorden met een gefixeerd accent komt echter algemeen voor als de definitieve of toekomende tijd extra benadrukt wordt:

Gress nert tmopplimara, gress di tmopplimaru ef!
Ik héb het niet opgeruimd, ik zál het [nog] opruimen!

11.25   ad § 11.21   2.

Als er achter een werkwoordstam een modaal suffix toegevoegd wordt, verschuift het oorspronkelijk variabele accent níét in de richting van dit suffix, maar blijft op de plaats die het reeds bij de infinitief had: het is nu een gefixeerd accent geworden (hoewel het de kenmerkende eigenschap van vocaalverlenging mist):1

farte [faRte] ~ fartavy [faRtavy]
lopen ~ wil lopen

dreumâne [drewumâne] ~ dreumânecû [drewumânekû]
optuigen ~ kan optuigen (v. schip)

Zie verder Hoofdstuk 110.


1Bij werkwoorden die reeds een gefixeerd accent hebben, heeft de toevoeging van een modaal suffix geen enkel effect op accent of vocaallengte:

tassare [ta:sare] ~ tassarecû [ta:sarekû]omvallen ~ kan omvallen

11.26   ad § 11.21   3.

Bij verscheidene samengestelde woorden is het variabele accent vervangen door een gefixeerd accent op de eerste lettergreep (waarbij géén vocaalverlenging plaatsvindt). Deze bijzondere accentvorm dient meestal om een dergelijke samenstelling te onderscheiden van een overigens identiek woord, bijvoorbeeld:

a.suâpe (= su- + âpe)1 [suwâpe] ~ suâpe [suwâpe]
 minder geschikt zijn ~ trekken (lot, pijp)

b.fes-âlbe [fesâLbe] ~ fesâlbe [fesâLbe]
 inbouwen ~ overrompelen

In a. wordt de prefix-status van su- gemarkeerd door het accent erop te leggen. In suâpe met de betekenis 'trekken' is su daarentegen géén prefix.
In b. is fes (in) in beide gevallen een prefix, maar dit wordt in de scheidbare samenstelling fes-âlbe gemarkeerd door het accent erop te leggen. De onscheidbare samenstelling fesâlbe draagt het accent daarentegen op de normale (voorlaatste) positie.
Zulke bijzondere vormen van het gefixeerde accent zijn onvoorspelbaar, en daarom worden ze in woordenboeken aangegeven.


1Het prefix su- betekent 'neven-, onder-, minder'; zie § 83.21.

11.27

Bij enkele samengestelde woorden met een oorspronkelijk gefixeerd accent heeft de eerste lettergreep het accent gekregen, geheel analoog aan wat er in § 11.26 gezegd is. Vergelijk a. en b. uit de vorige paragraaf met:

a.nefull (= ne- + full) [nefu:L] ~ nefull [nefu:L]
 onvoltallig ~ alikruik (schelp)

b.kaf-putte [kafpu:te] ~ kafputte [kafpu:te]
 opnemen in ziekenhuis ~ onthouden

11.28   ad § 11.21   4.

Ook in geografische namen komt soms een gefixeerd accent voor, zonder dat dit met consonantverdubbeling gemarkeerd is, en dikwijls zonder dat er van vocaalverlenging sprake is:

Enelandes [enelandes]1Engeland
Balison [balison] of [baliso:n] 
Seertzeekoles [sîtsîkoLs](zie ook § 11.10)

1Wellicht ligt hier het accent op de eerste lettergreep om een duidelijk onderscheid te kunnen maken met Nelandes [nelandes] (Nederland).

11.29

Letterwoorden die "per letter" uitgesproken worden, hebben een gefixeerd accent op de voorlaatste lettergreep. Als de voorlaatste lettergreep identiek is aan de gehele naam van de letter, kan er vocaalverlenging plaatsvinden (zoals bij de S, T en H in (1), (2) en (3)). Vergelijk:

(1)S [és] + A [a] > SA [ésa] of  [é:sa]
 ("Spooksoliy Arânkas")

(2)P [pe] + T [te] + T [te] > PTT [petete] of  [pete:te]
 ("Pôst, Telegrafos, Telefonos")

(3)F [éf] + I [i] + H [ha] + Z [ze] > FIHZ [éfihaze] of  [éfiha:ze]
 ("Feslosos furt Industriela Herita-zollos"
(Stichting voor het Behoud van Industrieel Erfgoed))

(4)K [kaji] + Û [u-pira] > KÛ [kaji-u-pira] of  [kaji-û]
 ("Kelte-Ûn" (Boeren-Unie); voormalige politieke partij)

(5)G [ge] + G [ge] + K [kaji] > GGK [gegekaji]
 ("Gerlas-gabanos Knolbol" (Bus-vervoer Knolbol))

(6)U [u] + Û [u-pira] > UÛ [uwû]1
 ("Urapas Ûn" (Europese Unie))

Zie ook § 10.17 voor "lange" en "korte" letternamen (zoals haji of ha voor de letter h; of u-pira of û voor de letter û).


1In sommige afkortingen wordt een [w] tussen de vocalen ingevoegd, zoals beschreven in § 11.5. In woordenboeken is eventueel de juiste uitspraak van afkortingen aangegeven.

11.30

De zinsmelodie in het Spokaans, met zinsaccent, toonhoogtes en dergelijke is nog niet voldoende onderzocht. Een aantal kenmerken is evenwel duidelijk te onderscheiden en geldt voor (bijna) het gehele Spokaanse taalgebied.
Het zinsaccent (= meest prominente woordaccent in een zin) wordt door pragmatische factoren bepaald. In een "neutrale" zin (waarin geen enkel element met opzet benadrukt wordt) valt het zinsaccent altijd binnen het predicaat. Over het algemeen kan het zinsaccent als volgt beschreven worden, ongeacht op welk woord het in de zin valt, en ongeacht de reden waarom het juist op dít woord valt (de pragmatische reden):

  1. Als het zinsaccent op een korte vocaal (dus meestal met variabel accent) valt, zal deze vocaal een relatief hogere toon hebben dan de overige geaccentueerde vocalen in de zin. Deze toonstijging valt bij de eerstvolgende ongeaccentueerde lettergreep onmiddellijk weer terug naar de gemiddelde toonhoogte van de zin. Als we de keten van min of meer hoge en lage tonen die buiten het zinsaccent vallen voorstellen door een golflijn, en het extra hoge accent is een dikkere streep, dan ziet het toonverloop van een neutrale zin er zo uit:

  2. Als het zinsaccent op een verlengde vocaal (dus met gefixeerd accent) valt, zal deze vocaal gedurende het uitspreken ervan in toon stijgen. De aanzet van de verlengde vocaal gebeurt op dezelfde hoogte als de voorafgaande lettergreep, tijdens het uitspreken stijgt de toon tot boven het gemiddelde, en deze hoge toon zakt héél langzaam tijdens de rest van de zin. Het stijgende zinsaccent stellen we voor door een boog; de daling kan niet door een golflijn worden voorgesteld omdat deze geleidelijk verloopt:

    Als het zinsaccent op de verlengde vocaal min of meer aan het einde van de zin volgt, is de toon nog niet geheel tot het gemiddelde niveau (golflijn) gezakt, met als gevolg dat de zin op een hogere toon dan de aanvangstoon eindigt; de zin krijgt een soort "vragende" intonatie (althans in de oren van een Nederlander):

11.31

Voorbeelden van neutraal uitgesproken zinnen (dus met het zinsaccent op het werkwoord):

Gress nert zerfe ef.    Ik zie het niet.
[ges neRd zeR-fef]

Gress nert zeffe ef.    Ik vertel het niet.
[ges neRd ze:-fef]

(1)Do fartavy helkara ef dunjes.    Hij wil naar de duinen lopen.
 [do faR-tavy heLkarev dunjes]

 

(2)Do pittavy helkara ef dunjes.    Hij wil naar de duinen fietsen.
 [do pi:-tavy heLkarev dunjes]

 

Als in de neutrale zinnen (1) en (2) ef dunjes benadrukt wordt, vervalt de langzame toondaling na de verlengde vocaal: de zinsmelodieën in (1) en (2) worden identiek, alleen het woordaccent van fartavy en pittavy is verschillend:

(3)Do fartavy helkara ef dunjes.    Hij wil naar de duinen lopen.

 

(4)Do pittavy helkara ef dunjes.    Hij wil naar de duinen fietsen.

 

Deze summiere uitleg moge voldoende zijn om een indruk te geven van het gecompliceerde en nog weinig onderzochte fenomeen van zinsaccent in het Spokaans. Een al te gedetailleerde beschrijving hiervan is enerzijds (nog) niet mogelijk, en valt anderzijds buiten de opzet van dit grammaticaboek.

11.32   ad § 11.1   C. Spelling/uitspraakvariaties, hoofdletters en afbreken

De diverse spellingswijzigingen zoals genoemd in § 10.8 hebben meestal geen invloed gehad op de spelling van eigennamen. Vooral familienamen kunnen nog wel eens op eigenaardige manieren geschreven worden. Enkele voorbeelden:

chKan stom zijn: Boesch [bós].
Als [k]: Bachstrom [bakstrom].

ckAls [k]: Panosarejeck [panêsarejek]; Greickiy [grewikî]; Plôck [plôk].

djAls [ð]: Djeršâcje [ðeRšâkje]; Ikerdja [ikeRða].

jStom: Steefj [stéf]; Qurfj [kúRf]; Fyljgiy [fyLgî].
Diftongerend: Laj [laj]1; Warej [warÿ]; Ejtsa [ÿtsa].

hStom: Brÿgh [brÿg]; Thor Tirith [töR tirit]; Boesh [bós].
Als [j]: Cheetukhâ [çétukjâ]; Myhhen [myjen] of [my:jen]; Nahôs [najôs].2

pbAls pp: Lepberiy [le:perî]; Olâpba [olâ:pa].

sjAls [š]: Mantsjôks [manšôks].

vAls [f]: Gyntâv [gyntâf]; Steev [stéf]; Heelver [héLfer].

wAls [v]: Cwerdehille [kveRdehi:le]; Gwârcer [gvâRker]; Perswyt [peRsvyt]; Cwânt [kvânt].

1[aj] als Nederlands "aai".


2Het zijn altijd van oorsprong Pegrevische namen waarin de h als [j] wordt uitgesproken.

11.33

Ook geografische namen bevatten nog wel restanten van een oude spelling, zoals:

Tejho [tÿjo]; Qulboech [kúLbók]; Tsjech [tsek]; Asjetto [aše:to]; Nayes [najes];
Ÿrtuhaj [ÿjeRtuha]; Otânocki [otânôki]; Sweinô [svÿnô].

De meeste geografische namen zijn echter na de gemeentelijke herindeling van 1978 aan de laatste spelling aangepast, dit in tegenstelling tot familienamen, zodat plaatsnamen die tevens als familienaam dienst doen nu op twee manieren gespeld worden:

Frâk (plaats) ~ Frâck (familienaam)
Lâuben (plaats) ~ Rifo Lawúbn [lâwuben] (familienaam)

11.34

Voor zowel geografische namen als eigennamen geldt dat zij niet meegedaan hebben aan de wijziging van ee naar é, en van oe naar ó (zoals op 23 mei 1977 is vastgelegd). Dit houdt in dat de diakritische tekens é en ó in eigennamen nooit voorkomen. Let nu op het verschil:

zéer-póntelzeemanscafé; café voor zeelieden
Zeeër-Poentel(eigennaam: "Zeemanscafé", hoeft niet per se
voor zeelieden bestemd te zijn)

Spreek beide woorden uit als [zéweRpónteL] (hoofdaccent op é, nevenaccent op ó), en let op het trema in Zeeër, dat bij zéer niet nodig is (zie § 11.36).

11.35

Ook in opschriften, krantenkoppen en kapitaal geschreven woorden komen we dikwijls ee en oe in plaats van é en ó tegen:

MERRE-RUMPSTJÔ FURT VELDURS EEN BELPS
[me:re-rumstô furdveLduR sén beLps]
Speelplaats voor mens en dier  (leuze op een affiche)

11.36

Vóórdat é en ó in gebruik kwamen, was het trema een enkele keer nodig om ambiguïteit in de uitspraak te vermijden. In § 11.34 zagen we reeds: Zeeër, teneinde aan te geven dat de eerste twee e's als één klank gelden. Weglaten van het trema (dus: Zeeer) zou, per definitie, betekenen dat de laatste twee e's als één klank beschouwd worden, wat leidt tot de uitspraak [zewër].
Toen é en ó nog niet gebruikt werden, golden de volgende regels voor het gebruik van een trema:

  1. Als ee uit twee klanken bestaat ([ewe]), krijgt de tweede e een trema: ef kelteër (tegenwoordig: ef kelteer) [keLtewer] (van de boer).
    Als ee één klank voorstelt ([é]), blijft het trema achterwege: ef ðeer (tegenwoordig: ef ðér) [ðër] (het leder).

  2. Als in eee de eerste twee e's als één klank optreden, krijgt de derde e een trema: zeeër (tegenwoordig: zéer) [zéwer] (zeeman).
    Als in eee de laatste twee e's als één klank optreden, blijft het trema achterwege: omeneee (tegenwoordig: omeneé) [omenewé] (liever).

  3. Als oe uit twee klanken bestaat ([owe]), krijgt de e een trema: ef eggoëcÿr (tegenwoordig: ef eggoecÿr) [e:gowekÿjer] (van de echo); ef reoëcÿr (tegenwoordig: ef reoecÿr) [rewowekÿjer] (van de maaltijd).
    Als oe één klank voorstelt ([ó]), wordt er geen trema gebruikt: ef woenzol (tegenwoordig: ef wónzol) [wónzoL] (het weer).

  4. Géén trema wordt gebruikt bij oee, want deze combinatie kan alleen zo geïnterpreteerd worden dat de twee e's samen één klank vormen: [owé]. De uitspraak [ówe] komt nimmer voor (in moderne spelling: de combinatie óe komt nooit voor). Dus: emploee (tegenwoordig: emploé) [emplowé] (werknemer), en nooit *emploëe (zoals men wel abusievelijk tegenkomt).

  5. Géén trema wordt gebruikt bij oer, want deze combinatie kan alleen zo geïnterpreteerd worden dat o en e twee aparte klanken vormen: [ower]. De uitspraak [ór] komt nimmer voor (in moderne spelling: ó kan nooit direct worden gevolgd door een r). Dus: gloert (tegenwoordig idem) [gloweRt] (minst echt), en nooit *gloërt.

11.37

De regels uit de vorige paragraaf mogen tegenwoordig nog facultatief toegepast worden bij eigennamen waarin ee of oe voorkomt:

Dysseëx ef pitter = Dysseex ef pitter [dy:sewekþ]Dysse's fiets
Leoëx ef cravato = Leoex ef cravato [lewowekþ]Leo's stropdas

Daar -ex een als zodanig herkenbare genitiefuitgang is en Dysse en Leo bekende voornamen zijn, leidt weglating van het trema niet tot uitspraakproblemen: niemand zal de neiging hebben om [dy:sékþ] of [lewókþ] te zeggen.

11.38

Bij de spellingswijziging van 1966 (§ 10.8) werd voorgesteld om de "doorgestreepte y" () te vervangen door ÿ. In de oude spelling was het gebruikelijk om het prefix met de uitspraak [ÿjer] te schrijven als -, en om in alle andere gevallen ÿr te schrijven. Vergelijk:

âng [ÿjerânç] (prefix -)bolwerk
ÿrâliy [ÿjerâlî] (geen prefix)verwaande vent

Pas in 1977, in de aanvulling op de spellingswijziging, is geheel afgeschaft, zodat âng nu werd: ÿrâng. Deze wijziging betrof ook alle eigennamen, maar er zijn nog altijd conservatief ingestelde Spokaniërs die hun naam met een doorgestreepte y schrijven. Met name adellijke geslachten, zoals dat van Ÿrtuhaj Opjevuter, stellen het op prijs om de oude spelling te handhaven. Hierbij wordt ÿr als een eenheid gezien en in zijn geheel als ligatuur geschreven, bijvoorbeeld: tuhaj Opjevuter ([ÿjeRtuha jopjevuter]).

11.39

Het valt buiten het kader van dit boek om alle dialectische varianten in de fonologie van het Spokaans te bespreken. We zullen ons beperken tot enkele uitspraakvarianten die het "beschaafde" karakter van het Spokaans geen geweld aandoen en die bovendien waargenomen worden in de gebieden waar het Spokaans door de meerderheid van de bevolking als moedertaal gesproken wordt. Uitspraakvarianten die als "plat" of als "dialectisch" aangemerkt worden, blijven buiten beschouwing. Zo zullen bijvoorbeeld de diftongering van de a en â ([ä], als Nederlandse "au") die zo typisch is voor Tjemps-taligen die Spokaans spreken, of de bilabiale variant van de f ([ƒ]) die zo typisch is voor de Pegrevisch-taligen die Spokaans spreken, niet behandeld worden. Zie ook Hoofdstuk 173 voor een behandeling van dialecten.
Binnen het Spokaanse taalgebied (zie kaartje onder § 10.6) worden de volgende varianten nog tot de "beschaafde" taaluitingen gerekend (hoewel er ook personen bestaan die elke afwijking van de regels in § 11.2–23 afkeuren):

cKlinkt in het district Plefô als [G] (als g in E. "good"). Dit is in feite de authentieke uitspraak zoals die in het Oudspokaans gold. Zowel deze archaïsche uitspraak van de c als nog enkele andere archaïsche verschijnselen op grammaticaal gebied zijn de reden dat het Spokaans in Plefô als een onderdialect van het Spokaans beschouwd wordt, en aangeduid wordt met Plefô-Spokaans. In dit dialect bestaat dus een uitspraakverschil tussen cnô [Gnô] (deurknop) en knô [knô] (knop (v.e. bloem)).

chKlinkt in het gebied van het Môliy-Spokaans (Zuidwest-Liftka) altijd als [š]: chat (kat) en šat (sprokkelhout) klinken hier dus beide als [šat].
Dat ch ([ç]) en š ([š]) wel vaker door elkaar lopen blijkt onder meer uit de dubbelvormen in het Standaardspokaans: châfâ = šâfâ (helaas) en chôrlige = šôrlige (vertrouwd zijn).

eDe infinitief-e van een werkwoord klinkt in het Plefô-Spokaans als [é]: farte [faRté] (lopen); krabée [krabéwé] (beïnvloeden).
Zowel in Plefô als in West-Bloi (Ameronne en omgeving) klinken de lidwoorden ef en eft als resp. [îf] en [ît] (en worden daarom soms wel geschreven als iyf en iyft/iyt).

iKlinkt op Zuidwest-Liftka (Môliy-Spokaans) en op West-Tigof (Neno-Spokaans) even lang als de overige vocalen (dus als [i:]). De lange i klinkt hier extra lang, als [i::], ook wel aangeduid met [i].

iyKlinkt in het Plefô-Spokaans als [é]: metoðiy [metoðé] (methode); tiytiy [tété] (netheid). Lâme (suffen) en lâmiy (dromerig) klinken in Plefô dus beide als [lâmé].

jIs op West-Tigof (Neno-Spokaans) stom na een consonant (invloed van het Cheetuc): Asjetto [ase:to]; miytjâ [mîtâ] (gemiddeld); fjojae [fojawe] (slechten; met de grond gelijk maken). Uitzondering: in werkwoorden op -je blijft de j uitgesproken: zrempje [zrempje] (blijken uit); klatje [klatje] (overtuigd zijn).
Op Zuidoost-Liftka (Hazâcki-Spokaans) klinkt een korte sjwa ([°]) tussen een consonant en een eropvolgende j: kjupt [k°jupt] (warm); splônje [splôn°je] (bedoelen). Dit geldt niet bij lj: ljôl [ljôL] (rups).

o/ôWorden [â:] op Noordwest-Liftka (Ÿrofly-Spokaans) indien het accent erop valt: lomp [lâ:mp] (wie); Bôrâ [bâ:râ]; tofkof [tâ:fkof] (schemering).

rKlinkt in Hirdo en omgeving altijd als [r] (rollend). [R] komt hier niet voor: furt [furt] (voor); ber Hirdo [ber hirdo] (in Hirdo). De [r] wordt wel spottend de "radio-r" genoemd, omdat vroeger de meeste radio-omroepers uit Hirdo kwamen en met een rollende r spraken.
Is in het gebied van het Môliy-Spokaans (Amahagge en Zuidwest-Liftka) voor consonanten stom, terwijl een voorafgaande accentdragende vocaal verlengd wordt: furt [fu:t] (voor); larde [la:de] (eten); lardacc [lada:k] (voogd); ber Hirdo [be hi:do] (in Hirdo).
In het noordoostelijke deel van het gebied waar Ÿrofly-Spokaans gesproken wordt (Noordoost-Liftka) wordt metathesis toegepast: de combinatie vocaal + r klinkt hier dikwijls als r + vocaal: furt [frut] (voor); terde [trede] (tellen). Bijzonder is, dat de diftongering van de é en o die door een eropvolgende r wordt veroorzaakt (§ 11.3) behouden blijft als de r vanwege de metathesis vóór de é of o verschijnt: fort [fröt] (tijd); térte [trëte] (smoren; sudderen). Zie ook het artikel van Kerido-Jûst (1993) over dit verschijnsel.

sKlinkt in het gebied van het Môliy-Spokaans als [þ]: husof [huþof] (kasteel); sért [þé:t] (huis). Uitzondering: als s voorafgegaan wordt door een andere consonant, klinkt hij als [s]: hupster [hupster] (groot).

yKlinkt op West-Tigof (Neno-Spokaans) als [i:]. Dus fit (zo) en fyt (rietstengel) klinken hier beide als [fi:t].

xKlinkt in Noord-Bloi (Krappa-Spokaans) altijd als [þ]. Geldt ook voor leenwoorden: taxi [taþi] (taxi).

11.40   Gebruik van hoofdletters

De volgende woorden worden met een hoofdletter geschreven:

  1. Het eerste woord van een zin.

  2. De namen van goden en gepersonifieerde begrippen (die als eigennaam opgevat worden), zoals Diô (God); Erget; Vilauta (personificatie v.d. Tijd); Iyer (personificatie v.d. Wijn); Rovret (Liefde); Beecân (Vrede).

  3. Voor- en familienamen; ook de voorvoegsels die erbij horen, bijvoorbeeld: Rifo Ef Prusot; Blef Ef Kul; Frâkkeny Rifo Flâgpe. Echter niet de voorzetsels die twee delen van een adellijke naam verbinden, zoals: De Labouillaire ur Steefj; Rifo Feenn tukst Klamitje; Clermont de Fontaigny.

  4. Als toenaam gebruikte naamwoorden achter een familienaam (en ook het bijbehorende lidwoord), zoals: Cârle Ef Hupster (Karel de Grote); Lotôlmensten Ef Pûl (Lotôlmensten de Domme); Herneg Ef Zeeër (Hendrik de Zeevaarder).
    Rangnummers achter koningen (en pausen) worden vaak in Arabische cijfers geschreven, eventueel als hoofdtelwoord in letters, bijvoorbeeld: Lovyc 14 of Lovyc Erg (Lodewijk XIV). Maar ook het meer internationale gebruik van Romeinse cijfers komt steeds vaker voor: Lovyc XIV.

  5. Geografische namen, namen van straten, pleinen ed., van kerkelijke feestdagen, van sterren en sterrengroepen, van kranten en tijdschriften, van openbare en andere bekende lichamen, van schepen en vervoermiddelen, zoals: Hirdo; Nelandes (Nederland); ef Renn (de Rijn); Kleterzemp (Nieuwjaar); Pakra1 (Vollemaansfeest (Ergynne-feestdag)); Venes (Venus); Kleter Hirdoegg (naam v.e. krant); Zâmporementec2 (Volksvertegenwoordiging (als officieel lichaam v.d. Spokanische regering)); Distrycc-korsamen (Kantongerecht); Rajiytoska (de Hoop (naam v.e. schip)); Umynastno (de Mijnwerker (naam v.e. locomotief)); Snoopy-no (Snoopy (naam v.e. auto)).3

  6. Eigennamen en geografische namen die het eerste lid van een scheidbare samenstelling vormen, zoals: Adâm-geffy (adamsappel); Pask-zirrot (paasvakantie); ef Hoggebim-tofentÿ (het Hoggebim-festival); Ergânt-wefot-spokânda4 (Ergânt-Spokaans). In onscheidbare samenstellingen wordt een kleine letter geschreven: kriystâdul (kerstboom); sinto-berneturt (sint-bernardshond); ôplybâr (Ôply-boter (speciaal soort vette boter in het voorjaar; Ôply is de personificatie v.d. Overvloed)).
    Ook overdrachtelijk gebruikte namen die soortnamen zijn geworden, worden klein geschreven: diesel (dieselmotor); gerlas (autobus (genoemd naar Moffain Gerlas)); eft rubens (een (schilderij van) Rubens); lóf ef mazu côhale (gedurende de regeringsperiode van (koning) Mazu Côhale).5

  7. Genitiefvormen van eigennamen en geografische namen, bijvoorbeeld: Jânex ef pitter (Jâns fiets); Spooksoliyex ef šâmÿrômelde (de werkloosheid van/in Spokanië). Additiefvormen (adjectieven) worden echter klein geschreven: ef spooksoliy prusots (de Spokanische rivieren); ef leiden stûdent (de Leidse student).6

  8. Titels: Korrepir (Hare Majesteit); Eertef Merater (Zijne Excellentie); Jolarater (Hoogwelgeboren Heer (baron)); Ÿrslâfer (Hooggeboren Heer (graaf)). Als dergelijke titels klein geschreven worden, geven zij alleen de functie of stand aan, vergelijk: vereslytt Xâsma Bonair (hertog X.B.) en: Vereslytt Xâsma Bonair (Zijne Doorluchtigheid X.B.).

  9. Vele afkortingen, zoals NAXÔ (NAVO); PTT; SEQU (VVV). In afkortingen die met hoofdletters geschreven worden, worden géén punten geplaatst; in klein geschreven afkortingen is dit wel mogelijk, zoals: f.e.s.r. (i.p.v.); jg. (jr.). Uitzonderingen: F.Q. (s.v.p.; a.u.b.); K.T. (N.T.); L.T. (O.T.) (Nieuwe en Oude Testament). Ook afgekorte namen van bedrijven en organisaties wijken wel van de regels af, zoals A.K.I. voor Aquonda Kânks-instituša (Nationaal Kankerinstituut) of Qu.E.E. voor Ququlâ rifo Elx Ergôte (Vereniging van Bescheiden Bedrijven (belangenorganisatie voor het mkb)).

1Wordt gewoon 'volle maan' bedoeld, dan met een kleine letter: pakra.


2Vergelijk: zâmporementec (willekeurige volksvertegenwoordiging) (in overdrachtelijke zin, of in een ander land dan Spokanië).


3Voor de naamgeving van vaar- en voertuigen, zie § 21.30 suffixen -ka en -nolac.


4Normaliter beginnen namen van talen en dialecten met een kleine letter. In teksten waarin namen van talen en dialecten een prominente rol spelen, leidt het gebruik van hoofd- en kleine letters tot een weinig consistent geheel. Zo moeten Ergânt-wefot-spokânda en Plefô-wefot-spokânda met een hoofdletter, omdat Ergânt en Plefô geografische namen zijn, maar lurgiy-wefot-spokânda moet met een kleine letter, omdat lurgiy (midden) geen eigennaam is. Zo moet môliy-wefot-spokânda-nutter met kleine letters, maar in môliy-wefot-spokânda-Brâeenc staat een hoofdletter B omdat Brâeenc de naam van een regio is. En bij Nes-pegreviy is het onduidelijk: enerzijds betekent nes 'landtong', en dan zou het hier gesproken dialect nes-pegreviy moeten heten; anderzijds wordt de noordoostelijke uitloper van het eiland Brÿr ook Ef Nes (De Landtong; De Neus) genoemd, en dan is het een geografische naam die een hoofdletter N rechtvaardigt.
Om dit "gegoochel" met hoofdletters te vermijden wordt er in teksten met veel taal- en dialectnamen meestal voor gekozen om consequent hoofdletters toe te passen. Dit is in deze grammatica in Hoofdstuk 173 ook gebeurd. Het hoofdlettergebruik bij talen en dialecten past ook beter in een Nederlandstalige tekst.


5Zie ook § 20.45–45a voor de nominalisatie van eigennamen.


6Zie ook § 40.63.

11.41   Afbreken van woorden

  1. Als afbreekteken wordt traditioneel een kort =-teken gebruikt (korter dan het standaard =-teken), tenzij het woord wordt afgebroken daar waar reeds een filâsto ('koppelstreepje': -) aanwezig is. Dit blijft dan behouden, en het afbreekteken = wordt niet gebruikt. Vergelijk: kafputte wordt: kaf= + putte, maar kaf-putte wordt kaf- + putte.

  2. Woorden worden bij voorkeur zo afgebroken dat beide delen volgens de Spokaanse regels nog uit te spreken zijn, ofwel dat beide delen een Spokaans woord hadden kunnen zijn. Dus: bâr=stos of bârs=tos of bârst=os, maar niet: *=rstos. Dus: har=dlap, want dl vormt één klank ([dł]), maar niet: *ha=rdlap of *hardl=ap of *hard=lap (geen stemhebbende consonant op het eind!). Dus: fer=bjare, maar niet: *ferb=jare of *ferbj=are.

  3. Er wordt niet afgebroken als een van de delen dan uit slechts één letter zou bestaan, dus niet: *mast=é, maar wel: mas= of ma=sté.

  4. Een apostrof (glottisslag) blijft altijd bij het rechter deel, dus: ne='âma, en niet: *ne'=âma.

  5. De letterparen die samen één klank vormen, mogen niet gesplitst worden, dus: ma=chos of mach=os1, maar niet: *mac=hos. Dus: miy=rûs of miyr=ûs, maar niet: *mi=yrûs. Vergelijk: mi=ôlos (of miô=los of miôl=os).

  6. Consonantverdubbelingen mogen wél gesplitst worden, dus: mus=stasiy (of muss=tasiy, maar niet: *mu=sstasiy, want consonantverdubbelingen kunnen nooit aan het begin van een woord staan). Dus: mir=ra, maar niet: *mi=rra of *mirr=a (laatste deel bevat nu slechts één letter).

  7. Ook stemhebbende consonantverdubbelingen mogen gesplitst worden (dit is het enige geval dat een stemhebbende consonant aan het einde is toegestaan), dus: myb=be, maar niet: *my=bbe of *mybb=e. Dus: hub=briyt, maar niet: *hu=bbriyt of *hubb=riyt of *hubbr=iyt.

  8. Ten slotte zij vermeld dat velen er de voorkeur aan geven om een woord, indien mogelijk, juist op een morfeemgrens (scheiding van hoofdwoord en affix bijvoorbeeld) af te breken. In dat geval verdient de afbreking bârst=os de voorkeur boven bâr=stos of bârs=tos, want -os is het suffix achter de stam bârst.

1Sommigen keuren mach=os af, omdat de ch op het woordeinde een andere uitspraak heeft dan aan het begin of in het midden van een woord. Wij houden ons echter aan het principe dat deze wijze van afbreken wel geoorloofd is omdat ook het linkerdeel mach als apart woord kan optreden (ondanks het feit dat de ch hierin anders klinkt dan in machos).

11.42

De laatste jaren verschijnen er in Spokanië steeds meer teksten waarin de filâsto als afbreekteken wordt gebruikt, in plaats van het teken =. Als een woord wordt afgebroken op de plaats waar reeds een filâsto als koppelstreepje fungeert, worden er twee filâsto's gebruikt: een aan het eind van de regel, en een aan het begin van de volgende regel; soms ook alle twee aan het eind van de regel. Vergelijk: kafputte wordt: kaf- + putte, maar kaf-putte wordt kaf- + -putte of kaf-- + putte.
Deze manieren van afbreken zijn niet officieel, maar winnen terrein, waarschijnlijk ook door het feit dat de afbreekroutines in computer-tekstverwerkers automatisch een filâsto zetten, en met een specifiek teken als = geen raad weten.


TOP
<< Hoofdstuk 10 | Hoofdstuk 20 >>

© (2000) Rolandt Tweehuysen, Kimswerd, the Netherlands