Grammatica van het Spokaans

<< Hoofdstuk 50 | Hoofdstuk 52 >>
5. Lidwoorden en lidwoordvervangende voornaamwoorden

51. Bezittelijke voornaamwoorden


Opbouw van dit hoofdstuk: Blokken:

51.1   Algemeen

Bezittelijke voornaamwoorden (bez.vnw.) behoren, tezamen met de aanwijzende en onbepaalde voornaamwoorden (Hoofdstuk 52) tot de zogenoemde lidwoordvervangende voornaamwoorden. Zij kunnen in de plaats van een lidwoord komen, of nauwkeuriger, in de plaats van het bepaalde lidwoord ef. De syntactische voorwaarden waaraan het gebruik van ef moet voldoen, gelden in grote lijnen eveneens voor het gebruik van een lidwoordvervangend voornaamwoord.

51.2

De bezittelijke voornaamwoorden kunnen in twee groepen onderverdeeld worden:

  1. expliciete bez.vnw.n (vanaf § 51.3)
  2. impliciete ofwel reflexieve bez.vnw.n (vanaf § 51.5)

Het gebruik van de bez.vnw.n zal in meer algemene termen besproken worden vanaf § 51.21.

51.3   ad § 51.2   A. Expliciete bez.vnw.n

Expliciete bezittelijke voornaamwoorden
persoonantecedent = enk.antecedent = mv. of stoff.
1kostmijnkultons, onze
2 fam.viltjouwgertjullie
2 bel.gertuwgertuw
3 C-mn.groftzijnhifthun
3 C-vr.belt, grofthaarhort, hifthun, haar
3 C-nt.groftzijnhifthun
3 C-zk.groftzijn, ervanhifthun, ervan
3 S hiftzijn, ervan
3 A+SCustzijn, ervanustzijn, ervan

fam.familiair gebruik
bel.beleefd gebruik
C concrete substantieven (inclusief eigennamen)
S stoffelijke substantieven
A abstracte substantieven
SC semi-concrete substantieven
zk. zakelijk (alles, behalve mensen en dieren)

De regels voor het gebruik van de familiaire en beleefde vorm zijn uitgelegd in § 70.9–10. Deze regels gelden onverminderd voor de keuze tussen vilt (jouw) en gert (uw). Merk op dat dit onderscheid in het meervoud geëlimineerd is (beide gert (jullie, uw)).

51.4

Hort (hun, haar (mv.)) wordt slechts gebruikt indien er uitsluitend aan vrouwelijke personen of dieren gerefereerd wordt. In de spreektaal worden hort, en in mindere mate ook belt (haar (enk.)), steeds meer verdrongen door de geslachtsloze vormen hift en groft.1 Als het bez.vnw. belt gevolgd wordt door het additief belt (klein), wordt ook in de schrijftaal liever groft gebruikt:

Gress bôrade belt belt hurt = Gress bôrade groft belt hurt.
Ik laat haar kleine hondje uit.

Zie voor een algemene bespreking van het gebruik van bez.vnw.n. ook § 51.21 en verder.


1Aan de typisch vrouwelijke vormen belt en hort wordt de voorkeur gegeven indien er misverstanden kunnen ontstaan, zoals in:

Gress cÿr Lerduex is Elsaex ef mippildos rifo ef zaftakyn nute, tur gress cônsidere
belt bzagoos lo xâreâ oras.
Ik heb zowel Lerdu's als Elsa's lezing van de diefstal gehoord, maar ik vind haar uitleg
het aannemelijkst.

Het vette belt drukt hier expliciet uit dat het om Elsa's lezing gaat.
In meer formele spreektaal kan ook de determinant ki gebruikt worden om het antecedent (extra) te markeren dat bij het bez.vnw. hoort (zie hiervoor ook § 133.15):

Gress cÿr Lerduex is ki Elsaex ef mippildos rifo ef zaftakyn nute, tur gress cônsidere
groft/belt bzagoos lo xâreâ oras.
Ik heb zowel Lerdu's als Elsa's lezing van de diefstal gehoord, maar ik vind haar uitleg
het aannemelijkst.

51.4a

In het Nederlands wordt bij een zakelijk of abstract antecedent de voorkeur gegeven aan ervan, bijvoorbeeld:

Ef rigtâtatjen werôxe kâ cÿrfros lo terat serio ki, brâ ust somposz meltecos graviyn.
De rechter neemt deze overtreding zeer serieus, want de gevolgen ervan kunnen ernstig zijn.

Het antecedent cÿrfros (overtreding) is een abstract substantief.

51.5   ad § 51.2   B. Impliciete of reflexieve bez.vnw.n

Impliciete bez.vnw.n worden prototypisch gebruikt als zij binnen dezelfde zin refereren aan de entiteit(en) uit de zinskern. Er zijn slechts twee impliciete bez.vnw.:

Impliciete bezittelijke voornaamwoorden
persoonantecedent = enk.antecedent = mv. of stoff.
1 / 2 / 3senerseners  of  sener

In feite is sener de genitiefvorm van het wederkerende voornaamwoord sen (zich[zelf]). Vandaar dat sener ook wel een reflexief (= wederkerend) bez.vnw. wordt genoemd. Zie Blok 72.3.

51.6

De meervoudsvorm seners is tegenwoordig vrijwel in onbruik geraakt, en wordt vervangen door sener. Alleen als het antecedent tu (jullie) of gÿrs (u (mv.)) is, is het meervoudige seners nog gangbaar. Dit om onderscheid te kunnen maken met tu (jij) en gÿrs (u (enk.)). Vergelijk:

Gress ichize sener ûsto.Ik kus mijn [eigen] dochter.
Do ichize sener ûsto.Hij kust zijn [eigen] dochter.
Ef sientur ichize sener ûstos.De moeder kust haar [eigen] dochters.
Tu ichize sener ûsto.Jij kust jouw [eigen] dochter.
Gress unquarderelije pai sener ÿksanuter.Ik word lastig gevallen door mijn buurman.
Blul ef mimpit kettelije-tÿrt ón sener spâklân.Het boek is aan zijn eigenaar teruggegeven.
Tu ichize seners ûsto.1Jullie kussen je [eigen] dochter.
Óps ichize sener[s] ûsto.1Zij kussen hun [eigen] dochter.
Petriy ur Ina ichize sener[s] ûsto.1Petriy en Ina kussen hun [eigen] dochter.
Ântfort gÿrs quarderelije pai sener blaffoser.2Binnenkort wordt u (enk.) door uw
belastinginspecteur bezocht.
Ântfort gÿrs quarderelije pai seners
blaffoser.2
Binnenkort wordt u (mv.) door uw
belastinginspecteur bezocht.

1Let op dat hier sprake is van één dochter die door meer dan één persoon gekust wordt. Dit kunnen feitelijk alleen de beide ouders zijn. Vergelijk:

Tu ichize seners ûstos.
a. Jullie kussen [elk] je dochter.
b. Jullie kussen je dochters.

Deze zin is ambigu (of liever: kent twee equivalenten in het Nederlands), want er kan sprake zijn van: (i) een aantal kussende personen die elk één dochter hebben, of van: (ii) een aantal kussende personen die alle, of voor een deel, méér dan één dochter hebben.


2Het gebruik van sener[s] geeft hier een persoonlijke noot aan de mededeling. Alsof er een min of meer intieme relatie tussen de belastinginspecteur en de belastingbetaler bestaat.

51.6a

In een gedeverbaliseerde constructie (Hoofdstuk 126) kan de genitiefbepaling gelijkgesteld worden aan een zinskern. Dit betekent dat sener hieraan kan refereren. Vergelijk:

(1)a.Ef trufôe, den Frânsa sener pitter reparere.
  Het is waar dat Frânsa haar fiets gerepareerd heeft.

 b.Frânsaex ef ÿrrepareros enn sener pitter trufôe.
  (lett. "Frânsa's repareren van haar fiets is waar")

In (1a) is Frânsa de zinskern en sener referereert hieraan. In (1b) is Frânsaex syntactisch gezien geen zinskern, maar semantisch gezien nog wel het subject bij ÿrrepareros. Vandaar dat sener nog steeds aan Frânsa kan refereren.
Er ontstaat een probleem als een gedeverbaliseerde constructie in zijn geheel optreedt als een zinsdeel binnen een zin waar reeds een zinskern aanwezig is. Vergelijk:

(2)a.Pelcer zerfe, den Frânsa sener pitter reparere.
  Pelcer ziet dat Frânsa haar fiets gerepareerd heeft.

 b.Pelcer1 zerfe Frânsaex2 ef ÿrrepareros enn sener1/2 pitter.
  (lett. "Pelcer ziet Frânsa's repareren van haar/zijn fiets")

51.6b

In zin (2a) refereert sener aan de zinskern in dezelfde bijzin, dus aan Frânsa. Maar zin (2b) is ambigu: enerzijds kan sener aan Frânsaex refereren (analoog aan (1b)), anderzijds is de gehele vette constructie een object bij zerfe, zodat het hierin aanwezige sener refereert aan de zinskern Pelcer. Deze ambiguïteit kan opgeheven worden door sener te vervangen door een expliciet bez.vnw., bijvoorbeeld:

(3)a.Pelcer1 zerfe Frânsaex2 ef ÿrrepareros enn groft1 pitter.
  (lett. "Pelcer ziet Frânsa's repareren van zijn fiets")

 b.Pelcer1 zerfe Frânsaex2 ef ÿrrepareros enn belt2 pitter.
  (lett. "Pelcer ziet Frânsa's repareren van haar fiets")

Over de grammaticaliteit van (3a) en (3b) wordt getwist: sommigen keuren (3a) af en vinden dat groft door sener vervangen moet worden, dat dus refereert aan Pelcer. Anderen keuren (3b) af, wat impliceert dat zij sener goedkeuren als dit aan Frânsaex refereert.
Onder meer Kojen-Pôt (1977) kiest voor de eerste optie, en daarmee geeft hij tevens aan dat hij ook (1b) afkeurt ten gunste van een expliciet bez.vnw., dus Frânsaex ef ÿrrepareros enn belt pitter trufôe. Kojen-Pôt is dus van mening dat sener nooit mag refereren aan de genitiefbepaling in een gedeverbaliseerde constructie.

51.6c

Soms heeft een relatieve bijzin met meldelira meer het karakter van een bijstelling die onderdeel is van de matrixzin. Dit heeft gevolgen voor de keuze tussen een expliciet en een impliciet bez.vnw. Vergelijk a. met b.:

(1)a.Eup quae Latroma, meldelira belt harbatjen, den eup paine ef
toluktosÿ fes ef belt-kul.
  Ze draagt Latroma, die haar dienstmeisje is, op om de was in het
schuurtje te gaan doen.
 b.Eup quae Latroma meldelira sener harbatjen, den eup paine ef
toluktosÿ fes ef belt-kul.
  Ze draagt Latroma, haar dienstmeisje, op om de was in het schuurtje
te gaan doen.

(2)a.Ef rÿters larde-ÿpse, meldelira hift blofs, ef zâm kles.
  (lett. "de ruiters laten ze, zijnde de paarden, het frisse gras eten")
 b.Ef rÿters larde-ÿpse meldelira sener blofs, ef zâm kles.
  De ruiters laten hun paarden [van] het frisse gras eten.

In (1a) is het vette deel een duidelijke relatieve bijzin, die een variant met een betr.vnw. kent: ... té melde belt harbatjen. Hier is dus het expliciete bez.vnw. belt nodig, omdat het refereert met de zinskern eup in de matrixzin, en níét met de zinskern in de relatieve bijzin (en evenmin met de niet-uitgedrukte kern in de -lira-bijzin).
In (1b) is het vette deel als bijstelling geïncorporeerd in de matrixzin (te zien aan het ontbreken van de komma achter Latroma). Hier kan het impliciete bez.vnw. sener gekozen worden omdat het in dezelfde matrixzin staat als de zinskern eup. Voor (1), vergelijk ook § 132.116.
In (2) wordt geïllustreerd hoe zulke relatieve bijzinnetjes gecombineerd worden met een causatief. In (2a) staat een "echte" bijzin waarin hift refereert aan de matrixkern ef rÿters. In (2b) is het vette deel als bijstelling in de matrixzin geïncorporeerd zodat er met sener aan de kern gerefereerd kan worden. Voor (2), vergelijk ook § 132.113.

51.7

Sener[s] komt níét voor in de zinskern (maar zie uitzonderingen in § 51.8). Als een constructie gepassiviseerd wordt, zodanig dat de constituent die door sener[s] bepaald wordt nu als zinskern gaat optreden, moet een expliciet bez.vnw. gebruikt worden. Vergelijk:

a.Do ichize sener ûsto.Hij kust zijn dochter.
b.Groft ûsto ichizelije pai do.1Zijn dochter wordt door hem gekust.

Het omgekeerde is ook het geval: een expliciet bez.vnw. in de zinskern van een actieve constructie wordt impliciet in de passieve variant:

a.Kost sientur rupke gress.Mijn moeder roept me.
b.Gress rupkelije pai sener sientur.Ik word door mijn moeder geroepen.

Merk op dat de ambiguïteit van de volgende a-zin leidt tot twee passieve varianten:

a.Groft sientur rupke do.2Zijn moeder roept hem.
b.Do rupkelije pai groft sientur.Hij wordt door zijn moeder geroepen.
(= de moeder van een ander)
c.Do rupkelije pai sener sientur.Hij wordt door zijn eigen moeder geroepen.

1Zin b. is echter ambigu, want groft en do kunnen ook aan verschillende entiteiten refereren (hij kust dus de dochter van een ander).


2Merk op dat de volgende constructie níét ambigu is:

i.  Groft sientur rupke Petriy.    Zijn moeder roept Petriy.

In het Spokaans (en ook het Nederlands?) lijkt het onmogelijk om deze zin zo te interpreteren dat het Petriy's eigen moeder is die hem roept. Deze onmogelijkheid is toe te schrijven aan een regel die in dit geval "vooruitverwijzing door een anafoor" kennelijk verbiedt. Of concreet: de anafoor groft kan niet refereren aan een entiteit (zoals Petriy) die nog genoemd moet worden, maar moet daarentegen terugverwijzen naar een entiteit die reeds genoemd is (en dat is dan waarschijnlijk een ander dan Petriy).
In de zin Groft sientur rupke do zijn zowel groft als do anaforen. Zij verwijzen dus beide terug naar een eerder genoemde entiteit; dit kunnen twee verschillende entiteiten zijn (groft verwijst naar Jân en do verwijst naar Petriy), maar ze kunnen ook naar een en dezelfde entiteit verwijzen (Petriy bijvoorbeeld). Voor zin i. geldt daarom slechts één passieve variant:

ii.  Petriy rupkelije pai groft sientur.
      ("Petriy wordt door de moeder van een ander geroepen")

51.8

In enkele gevallen kan sener[s] in de zinskern staan, en wel:

  1. als de bepaling met sener[s] en het antecedent van sener[s] d.m.v. nevenschikking één constituent vormen die als zinskern fungeert (§ 51.9);
  2. als de bepaling met sener[s] de zinskern vormt van een zin die met een neven- of onderschikkend voegwoord verbonden is met een zin waarvan de kern het antecedent van sener[s] is (§ 51.10–11);
  3. als de bepaling met sener[s] de zinskern vormt van een zin die met een grammaticaal voegwoord, of met een -lira-constructie, verbonden is met een zin waarvan de kern het antecedent van sener[s] is (vanaf § 51.12).

51.9   ad § 51.8   a. Sener + antecedent vormen samen één zinskern

Voor nevenschikking op constituentniveau wordt verwezen naar Hoofdstuk 120. Voorbeelden:

Petriy ur sener frint mirre ânt ef wuma.
Petriy en zijn vriend wandelen in het bos.

Gress oft sener sientur pâre kelt ef lebetjusz.
Ik of mijn moeder doet straks de boodschappen.

Ef pijâ oto quâ sener moterlot nâs-jâsperfutelije pai Tek.1
De hele auto behalve zijn motorkap wordt door Tek overgespoten.

1Quâ (behalve) treedt hier op als nevenschikkend voegwoord, zie § 121.9.

51.10   ad § 51.8   b. Sener als zinskern in een zin die met een neven- of onderschikkend

voegw. is verbonden aan een zin met antecedent als zinskern

Voor nevenschikking op zinsniveau wordt verwezen naar Hoofdstuk 120. Voor onderschikking zie Hoofdstuk 122. Bij ondergeschikte bijzinnen (zoals (2) en (3)) mag ook een expliciet bez.vnw. gebruikt worden. Voorbeelden:

(1)Petriy affionnose huron-ÿry ur sener frinta idem sprizze.
 Petriy houdt van bloemkool en zijn vriendin [houdt] van spruitjes.

(2)Reparere gress ef hindepip, nÿn sener/kost frera enn ef paine pip.
 Ik zal de geiser repareren, tenzij mijn broer het al gedaan heeft.

(3)Ef stûdents rofonose, brâ sener[s]/hift mimpits pai eft neknôfer kuntiyralije.
 De studenten zijn boos, want hun boeken zijn door een onbekende gestolen.

51.11

Echter, als een bijzin door een determinant gemarkeerd wordt (§ 122.3), dan wordt altijd een expliciet bez.vnw. in de zinskern gebruikt. Vergelijk zinnen (2) en (3) uit § 51.10 met (determinanten zijn onderstreept):

(2′)Diyrâ reparere gress ef hindepip, kost frera ef di painilóme pip.(idem)
(3′)Ef stûdents ma rofonose, hift mimpits pai eft neknôfer kuntiyrilomije.(idem)

Dit gebruiksverschil van de twee soorten bez.vnw.n is te verklaren door aan te nemen dat een onder- of nevenschikkend voegwoord oorspronkelijk een markeerder bij de eropvolgende zinskern was, om deze kern een "afhankelijkheid aan de voorafgaande hoofdzin" te geven. Zinskernen die door een voegwoord voorafgegaan worden, verliezen dus hun "onafhankelijke" karakter en daarom mag hierin ook een impliciet bez.vnw. voorkomen. Bijzinnen die met een determinant in de hoofdzin gemarkeerd worden, behouden daarentegen het karakter van "zelfstandig opererende" zin, en daarin behoudt de zinskern zijn "onafhankelijke" karakter. Het begrip "afhankelijkheid" is duidelijk gedefinieerd en beschreven in Evergreen (1964), waarbij hij zich baseerde op de observaties in Daufenbach (1952).

51.12   ad § 51.8   c. Sener als zinskern in een zin die met een gramm.voegw. of met een

-lira-constructie is verbonden aan een zin met antecedent als zinskern

Voor grammaticale voegwoorden wordt verwezen naar Hoofdstuk 123. De -lira-constructies komen aan de orde in Hoofdstuk 100. Voorbeelden:

Aftel tu linna, âl blul sener codre-âparatâ reparerelije pip?
Heb je gevraagd of je naaimachine al gerepareerd is?

Petriy zjoffe den sener papiygoe xafto. =
= Petriy zjoffe, sener papiygoe xaftolira.
Petriy beweert dat zijn papegaai ontsnapt is.

Kirro rajiyte, den sener[s] šÿrtyc melde dres-putte-âp. =
= Kirro rajiyte, sener[s] šÿrtyc meldelira dres-putte-âp.
We hopen dat ons voorstel acceptabel is.

Zowel het voegwoord den als het suffix -lira tast het karakter van "zelfstandig opererende" zin aan, zodat ook de daarin voorkomende zinskern zijn "onafhankelijke karakter" verliest, waardoor een impliciet bez.vnw. mogelijk wordt.1 Zie ook de vorige paragraaf, en verder Hoofdstuk 100 voor een nadere analyse van -lira-constructies.


1Als een den-bijzin geïsoleerd staat van de matrixzin, is sener in de zinskern onmogelijk. Dit is bijvoorbeeld het geval bij een vraag/antwoordpaar. Vergelijk:

 i.Petriy zjoffe den sener papiygoe xafto.
 Petriy beweert dat zijn papegaai ontsnapt is.

ii.Petriy zjoffe kluft? – Den groft/*sener papiygoe xafto.
 Wat beweert Petriy? – Dat zijn papegaai is ontsnapt.

Zie ook § 127.18.


51.13

In § 100.50–64 is uitgelegd hoe relatieve bijzinnen door een -lira-constructie vervangen kunnen worden, waarbij dan de zinskern onuitgedrukt blijft. Vergelijk (de onuitgedrukte zinskern is voorgesteld met Ø):

a.Gress tiffe ki rast, té wencate eft dromedarr fes ef arâbe.
b.Gress tiffe rast, Ø wencatelira eft dromedarr fes ef arâbe.
Ik ken iemand, die een dromedaris in de tuin houdt.

De onuitgedrukte zinskern in dergelijke -lira-constructies kan evengoed als antecedent voor het impliciete sener[s] dienen als zinskernen die wel zijn uitgedrukt. Vergelijk:

a.Gress tiffe ki rast, té njoro sener sientur.
b.Gress tiffe rast, Ø njorolira sener sientur.
Ik ken iemand, die zijn moeder vermoord heeft.

a.Ef mojeruoûs pliyfone pert sectâ-liskosz, mit sener hâpyjas râše.
b.Ef mojeruoûs, Ø râšalira sener hâpyjas, pliyfone pert sectâ-liskosz.
De herders die hun schapen hebben geschoren, drinken veel flessen wijn.

51.14

Een tweede bijzin, die ondergeschikt is aan de -lira-bijzin, mag een bepaling met sener[s] als zinskern hebben, als het antecedent van sener[s] de onuitgedrukte kern van de -lira-zin is (voor de duidelijkheid zijn de corefererende elementen onderstreept):

Gress tiffe rast, Ø preldalira ef ÿksanera, janof sener tubôs slapavy iy'ass.
Ik ken iemand die de buurvrouw verkracht heeft, omdat zijn vrouw apart wil slapen.

Mittof melde 31% lÿ cradef tubôsz, Ø sértaralira helkara ef sÿrt, janof sener meraters enn eft zrazos-querdo finne beri sompe.
Dat is 31% van alle vrouwen, die naar de stad verhuisd zijn, omdat hun mannen een omscholingscursus gingen volgen.

51.15

Het is belangrijk om een onderscheid te maken tussen: (i) twee ondergeschikte bijzinnen waarvan er een ondergeschikt is aan de ander, en (ii) tussen twee ondergeschikte bijzinnen die samen nevengeschikt zijn. Omdat in zin (1) hieronder de tweede bijzin taufen ... gress ondergeschikt is aan de voorafgaande bijzin Ø ... frint, is sener in de tweede bijzin correct omdat de zinskern Ø (het niet-uitgedrukte Kers Lanôs) het antecedent van sener is:

(1)Gress trempavy jazy ef mimpit pai Kers Lanôs, Ø meldelira kost guldâ frint, taufen sener ÿrôm nert insule gress.
 Ik wil het boek van (= geschreven door) Kers Lanôs wel lezen; hij is mijn beste vriend hoewel zijn werk me niet aanspreekt.1

Vergelijk (1) nu met (2), waarin het expliciete groft (= "van Kers Lanôs") nooit een zinskern als antecedent kan hebben. Daarom moet de tweede bijzin taufen ... gress nu beschouwd worden als zijnde ondergeschikt aan de hoofdzin (dus nevengeschikt aan de voorafgaande bijzin Ø ... frint). In de hoofdzin is Kers Lanôs géén zinskern en daarom is groft correct:

(2)Gress trempavy jazy ef mimpit pai Kers Lanôs, Ø meldelira kost guldâ frint, taufen groft ÿrôm nert insule gress.
 Ik wil het boek van Kers Lanôs, die mijn beste vriend is, wel lezen, hoewel zijn werk me niet aanspreekt.2

Hoewel (1) en (2) syntactisch van elkaar verschillen, is er nauwelijks een semantisch verschil: beide zinnen betekenen zo goed als hetzelfde. Zie verder Hoofdstuk 122 voor semantische onderschikkingen.


1De onderschikkende relatie tussen de twee bijzinnen is in het Nederlandse equivalent uitgedrukt door de onderschikkende relatie tussen hoofd- en bijzin te vervangen door twee nevengeschikte hoofdzinnen, gescheiden door een puntkomma. De toegeving "hoewel zijn werk me niet aanspreekt" is hier gerelateerd aan de mededeling "hij is mijn beste vriend".


2Hier is de toegeving "hoewel zijn werk me niet aanspreekt" gerelateerd aan de mededeling "ik wil het boek van KL wel lezen".

51.16

Als de bepaling met sener[s] buiten de zinskern van de bijzin voorkomt, dan is het antecedent van sener[s] niet meer de kern van de hoofdzin, maar de kern van deze bijzin. Vergelijk (in a. staat sener in de kern van de bijzin, dus het antecedent is de kern van de hoofdzin, in b. staat sener buiten de kern, dus het antecedent is de kern in de bijzin (de antecedenten zijn onderstreept):

a.Gress tinde fesért, janof sener sientur kinure.
 Ik blijf thuis omdat mijn moeder ziek is.
b.Gress tinde fesért, janof Elsa nert mulkarecû sener kinur sientur.
 Ik blijf thuis, omdat Elsa niet op haar zieke moeder kan passen.

a.Lerdu linne, âl sener sour enn ef efantys lukte.
 Lerdu vraagt, of zijn zuster de kinderen gewassen heeft.
b.Lerdu linne, âl ef efantys pai sener[s] sour luktelije.
 Lerdu vraagt, of de kinderen door hun zuster (= de zuster van de kinderen)
gewassen zijn.

51.17

Vergelijk nu de verschillende referenties van sener in zin (1) met (2):

(1)Lerdu1 linne, âl sener1 sour2 enn sener2 efantys lukte.
 Lerdu1 vraagt, of zijn1 zuster2 haar2 kinderen gewassen heeft.

Sener1 staat in de zinskern van de bijzin en heeft dus als antecedent de zinskern van de hoofdzin (= Lerdu); sener2 staat buiten de zinskern van de bijzin en heeft dus als antecedent de zinskern van de bijzin (= sener sour).

(2)Lerdu1 linne, âl sener1 sour enn groft efantys lukte.
 Lerdu1 vraagt, of zijn1 zuster zijn/haar kinderen gewassen heeft.

Sener1 heeft evenals in zin (1) het antecedent Lerdu; het antecedent van groft kan níét de zinskern sener sour zijn, maar er zijn twee andere mogelijkheden: (i) groft refereert aan Lerdu (het zijn Lerdu's kinderen), of (ii) groft refereert aan een niet nader genoemd persoon (bijv. de kinderen van de buurman/buurvrouw).

Om vast te stellen waaraan de verschillende verschijningen van sener in een constructie als (1) refereren, dient men de zinsbouw goed in de gaten te houden. Het zal duidelijk zijn dat met name in de spreektaal dikwijls gezondigd wordt tegen de regels die voor het juiste gebruik van sener[s] gelden, zeker als binnen een combinatie van hoofd- en bijzinnen de juiste structuur niet in één oogopslag te overzien is. De neiging bestaat dan ook om de twee verschijningen van sener zodanig te interpreteren dat ze beide hetzelfde antecedent hebben. Voor (1) geldt dan dat ook sener2 abusievelijk opgevat wordt als refererend aan Lerdu, dus: "Lerdu1 vraagt of zijn1 zuster zijn1 kinderen gewassen heeft" (dus de kinderen van Lerdu).1


1Een gevolg van deze misvatting is dat in de spreektaal het tweede sener dikwijls vermeden wordt, ten gunste van een expliciet bez.vnw., dus: ?£ Lerdu linne, âl sener sour enn belt efantys lukte.

51.18

Sener[s] kan níét gebruikt worden als het vóór zijn antecedent staat; in dat geval is een expliciet bez.vnw. (Blok 51.3) nodig. Dit geldt zowel voor constituenten met sener[s] die vóór de zinskern staan, als voor degene die deel van de zinskern zijn. Vergelijk:

a.Do mafurte ón ef blaffoser léns sener wufta-cos.
 Hij is woedend op de belastinginspecteur, blijkens zijn woordkeus.
b.Léns groft wufta-cos do mafurte ón ef blaffoser.
 Blijkens zijn woordkeus is hij woedend op de belastinginspecteur.

a.Gress oft sener sientur pâre kelt ef lebetjusz.
 Ik of mijn moeder doet straks de boodschappen.
b.Kost sientur oft gress pâre kelt ef lebetjusz.
 Mijn moeder of ik doet straks de boodschappen.

a.Krodure noi eup quandro tur iftam sener frint enn ef crepps.1
 Niet zijzelf maar [wel] haar vriend zal de pannenkoeken bakken.
b.Krodure iftam groft frint tur noi eup quandro enn ef crepps.1
 [Wel] haar vriend maar niet zijzelf zal de pannenkoeken bakken.

1Voor het gebruik van quandro (zelf), zie § 72.30–37.

51.18a

Sener[s] kan níét gecombineerd worden met een aanw. of onb.vnw. In dit geval wordt er voor een expliciet bez.vnw. gekozen. Vergelijk:

a.Aftel tu enn sener mimpits póbareHeb je je boeken verkocht?
b.Aftel tu enn tem vilt mimpits póbare?Heb je die boeken van je verkocht?

a.Eup rupke sener efantys.Ze roept haar kinderen.
b.Eup rupke cradef groft/belt efantys.Ze roept al haar kinderen.

Zie verder § 52.8 en § 52.15a.

51.19

Sener[s] wordt ook gebruikt als de zinskern in imperatieven of consideratieven aan het predicaat is gehecht (zie ook § 110.46):

Lukte-tûe sener lomkâ!Was je gezicht!
Tijâðée-kiyroe sener reédôstat.Laten we onze ergernis vergeten.

Maar in causatieven refereert sener aan de toegevoegde "echte" kern (de Causer of Instigator); zie ook § 152.15 en § 152.23:

(1)Gress1 lukte-dôe2 sener1 oto.Ik laat hem mijn auto wassen.
(2)Gress1 lukte-dôe2 meldelira Lerdu, sener1 oto.Ik laat Lerdu mijn auto wassen.
(3)Do1 pâre-épe2 meldelira sener1 sientur,
ef lebetjusz.
Hij laat zijn moeder de boodschappen
doen.

Vergelijk (1) en (2) met (4) en (5) hieronder, waarin het expliciete groft kan refereren aan zowel (a.) de entiteit die met dôe bedoeld wordt (de referent; in (5) is dat Lerdu), als (b.) een niet nader genoemde entiteit:

(4)Gress lukte-dôe groft oto.
 a. Ik laat hem1 zijn1 [eigen] auto wassen.
 b. Ik laat hem1 zijn2/diens2/haar2 auto wassen.

(5)Gress lukte-dôe meldelira Lerdu, groft oto.
 a. Ik laat Lerdu1 zijn1 [eigen] auto wassen.
 b. Ik laat Lerdu1 zijn2/diens2/haar2 auto wassen.

Zie ook § 152.23 zin (3a).

51.20

Let op het verschil tussen:

(1)Gress zâre lilepiy rifonn sener ÿrôm dus Petriy.
 Ik woon verder van mijn werk dan Petriy van zijn [eigen] werk woont.
(2)? Gress zâre lilepiy rifonn kost ÿrôm dus Petriy.
 Ik woon verder van mijn werk dan Petriy [van mijn werk woont].

De verschillende betekenissen van (1) en (2) worden duidelijk als we naar de onderliggende structuren van deze zinnen kijken:

(1′)Gress1 zâre lilepiy rifonn sener1 ÿrôm dus Petriy2 zâre plâks rifonn sener2 ÿrôm.
 ik woon verder vanaf REFL werk dan Petriy woont ver vanaf REFL werk

(2′)Gress1 zâre lilepiy rifonn kost1 ÿrôm dus Petriy2 zâre plâks rifonn kost1 ÿrôm.
 ik woon verder vanaf mijn werk dan Petriy woont ver vanaf mijn werk

In zin (1) heeft sener ÿrôm een "gedeelde referentie": omdat er in feite twee kernen zijn (gress en Petriy), heeft sener twee verschillende antecedenten: (i) gress en (ii) Petriy. In (2) daarentegen heeft kost ÿrôm een "unieke referentie", want kost kan alleen aan een 1e persoon enk. refereren, dus het antecedent hiervan is altijd gress.

De grammaticaliteit van (2) is echter twijfelachtig omdat enerzijds kost correct is in de onderliggende structuur {Petriy zâre plâks rifonn kost ÿrôm}, maar anderzijds niet correct is in de onderliggende structuur * {gress zâre lilepiy rifonn kost ÿrôm}, omdat kost hier door sener vervangen moet worden (want het antecedent is de zinskern). Een correct alternatief voor (2) zou zijn:

(2′′)Gress zâre lilepiy rifonn sener ÿrôm dus Petriy âs ef kostiy.
 ik woon verder vanaf mijn werk dan Petriy VZ het mijne

Voor âs, zie § 132.144. Voor ef kostiy, zie Blok 51.27. Zie verder § 143.22 voor zulke vergelijkende constructies met dus (dan).

51.21   Gebruik van de bez.vnw.n

Zowel ex- als impliciete bez.vnw.n hebben een emfatisch karakter (sterker dan bijvoorbeeld in het Nederlands). Dit betekent dat een bez.vnw. niet gebruikt wordt als het vanzelfsprekend of natuurlijk is dat een bepaalde entiteit als antecedent moet fungeren. Dit is met name duidelijk bij lichaamsdelen, organen en kledingstukken. Bijvoorbeeld:

(1)Gress oimetere ef kas.Ik trek de/mijn jas aan.
(2)Mariy verfute ef mirs lo mindefit.Mariy verft het/haar haar rood.
(3)Petriy eft bonarô tundare.1Petriy heeft een/zijn been gebroken.

1Let op het onbepaalde lidwoord eft. Gebruik van het bepaalde lidwoord ef zou betekenen dat Petriy slechts één been bezit (zie § 50.38).

51.22

In de voorbeelden (1)–(3) van de vorige paragraaf is het gebruik van sener alleen gerechtvaardigd als het níét in de verwachting ligt dat het kledingstuk of lichaamsdeel bij de entiteit in de kern behoort. Vergelijk (1)–(3) met:

(1′)Gress oimetere nert sener kas.
 Ik trek niet mijn eigen jas aan. (maar die van een ander)

(2′)Mariy verfute ral sener mirs lo mindefit.
 Mariy verft nu haar eigen haren rood.
(ze is kapster en we weten dat ze gewoonlijk andermans haren rood verft)

(3′)Petriy sener ére ÿrliriy cÿrtôxÿne.1
 Petriy heeft zijn eigen vinger geamputeerd. (omdat Petriy chirurg is,
gaat men er a priori van uit dat hij andermans vingers amputeert)

1Toevoeging van ére (ene) is noodzakelijk, tenzij Petriy slechts één vinger had bezeten (zie § 51.25).
De constructie sener ére wordt meestal uitgesproken als [snër] of [sené], en in populaire spelling ook wel zo geschreven: snér of sené.

51.23

Vergelijk ook nog het gebruik van expliciete bez.vnw.n:

(1′′)Gress oimetere groft kas.
 Ik trek zijn/haar jas aan.

(2′′)Mariy verfute belt mirs lo mindefit.
 Mariy verft haar (= van een andere vrouw) haar rood.

(3′′)Petriy groft ére ÿrliriy cÿrtôxÿne.
 Petriy heeft zijn/haar (= van een ander persoon) vinger geamputeerd.

51.23a

Collectiva gelden primair als zakelijke substantieven, dus er wordt naar verwezen met het expliciete bez.vnw. groft. Maar het is ook mogelijk om de focus te leggen op de individuele personen die het collectief uitmaken. In dat geval is ook het bez.vnw. hift mogelijk (of hort als het uitsluitend vrouwen betreft). Vergelijk (antecedenten zijn onderstreept):

(1)a.Eft krusvelira rapors pai ef cômišo cralova, tur âfry ef menester groft analyss nert vyrte.
  Het vernietigende rapport van de commissie is verschenen, maar volgens de minister deugt haar analyse niet.
 b.Ef krusvelira rapors pai ef cômišo cralova, tur âfry ef menester hift analyss nert vyrte.
  Het vernietigende rapport van de commissie is verschenen, maar volgens de minister deugt hun analyse niet.

(2)a.Ef marianten zjoffa, den ef mingatra enn groft lâptôp kuntiyre.
  Het echtpaar beweerde dat de werkster zijn laptop had gestolen.
 b.Ef marianten zjoffa, den ef mingatra enn hift lâptôp kuntiyre.
  Het echtpaar beweerde dat de werkster hun laptop had gestolen.

In (1a) ligt de focus op de commissie als onderzoeksorgaan en wordt de slechte kwaliteit van het rapport toegeschreven aan de gezamenlijke inspanning van de commissie. In (1b) worden de individuele commissieleden verantwoordelijk gehouden voor de kwaliteit. In (2a) wordt gesuggereerd dat óf de man óf zijn vrouw namens hen beiden deze bewering doet. In (2b) lijkt het erop dat beide personen dit gezamenlijk beweren.
In § 70.23–27 wordt nader ingegaan op de eigenschappen van collectiva.

51.24

Over het algemeen hebben bez.vnw.n een contrastief karakter: ze drukken uit dat iets niet aan A maar aan B toebehoort. Soms is er ook sprake van een affectief karakter: ze drukken uit dat het bezit een emotionele waarde heeft. Dit is met name het geval met kost (mijn) en kult (ons) als het om het "bezit" van een partner, kind of dier gaat. Achter het bez.vnw. volgt dan vrijwel altijd de eigennaam van de persoon of het dier. Bijvoorbeeld:

Kult Molle melde terat kinur ki.
Onze Molle (hond) is erg ziek.

Kost Aniy riffe ef lekkô oras aberkô-albifan mip ef wertlâ.
Mijn Aniy (echtgenote of partner) maakt de lekkerste abrikozenjam van de wereld.

Bij zo'n affectieve relatie wordt altijd het expliciete bez.vnw. gebruikt; sener[s] is dan niet mogelijk:

Kirro kette eft guriatjof knociy ón kult Molle.
We geven onze Molle een heerlijk bot.

Gress riffe ef lekkô oras aberkô-albifan mip ef wertlâ fân kost Petriy.
Ik maak de lekkerste abrikozenjam van de wereld voor mijn Petriy.

Eup riffe ef lekkô oras aberkô-albifan mip ef wertlâ fân belt Petriy.1
Zij maak de lekkerste abrikozenjam van de wereld voor haar Petriy.

1Vergelijk het contrastieve gebruik van een impliciet bez.vnw.:

Aniy riffe ef lekkô oras aberkô-albifan mip ef wertlâ fân sener Petriy.
Aniy maak de lekkerste abrikozenjam van de wereld voor haar [eigen] Petriy.

Deze zin impliceert dat er ook nog een andere persoon in het spel is die Petriy heet, en voor wie Aniy géén lekkere jam maakt.


51.25

Voor namen van lichaamsdelen, organen of delen van kledingstukken waarvan we er meer dan één bezitten, kan een bez.vnw. alleen in combinatie met ére (ene) geplaatst worden (voor zover het niet vanzelfsprekender is om het onb.lidw. eft i.p.v. een bez.vnw. te gebruiken, zie § 50.38). Bijvoorbeeld:

Gress vilt ére bof-jéns piylase.
Ik heb jouw [ene] broekspijp gescheurd.

Do chiype armt kost ére milâ.1
Hij knijpt in mijn [ene] arm.

Tu nert kikât sumâ groft ére lippio!2
Je moet niet tegen zijn [ene] poot trappen!
(= poot van de tafel)

In bovenstaande constructies (dus: bez.vnw. + verplicht ére) wordt ére meestal gereduceerd uitgesproken als [é]. Als populaire spelling komen we soms constructies tegen als:

viltéi.p.v.vilt ére
kostéi.p.v.kost ére
groftéi.p.v.groft ére,  enz.

1Een constructie als Do chiype armt kost milâ. (Hij knijpt in mijn arm.) kan alleen zó opgevat worden dat ik ook werkelijk maar één arm heb.


2Ére kan hier natuurlijk achterwege blijven als de tafel slechts één poot heeft.

51.25a

Bez.vnw.n kunnen ook met andere voornaamwoorden gecombineerd worden. In het Nederlands is een omschrijving met "van ..." nodig:

Gress nert truste dena vilt frera.
Ik vertrouw die broer van jou niet.

Ef menester nert cÿrupjôce pert sener fesrepposz.1
De minister komt veel van zijn toezeggingen niet na.

Kost mimpits ur bôs vilt tiyns melde fes ef feldariy.2
mijn boeken en die jouw dingen zijn in de kast
Mijn boeken en die van jou liggen in de kast.

1Hier is pert een onb.vnw. (zie Blok 52.11). Vergelijk:

Ef menester nert cÿrupjôce sener pert fesrepposz.
De minister komt zijn vele toezeggingen niet na.

Hier is pert een additief.


2Voor het gebruik van tiyn, zie § 132.15. Merk op dat *bôs viltiy (lett. "die jouwe") niet mogelijk is. Zie ook § 51.26.

51.26   Afleidingen van bez.vnw.n

Van de bez.vnw.n bestaat een genominaliseerde afleiding. Deze wordt altijd voorafgegaan door het bep.lidw. ef en kent geen meervouds- of resultatiefvorm. Zie ook § 20.38.

51.27

Nominalisatie van bezittelijke voornaamwoorden
antecedent = enkelvoudantecedent = meervoud of stoffelijk
kost > ef kostiyde mijnekult > ef kultiyde onze
vilt > ef viltiyde jouwegert > ef gerreiydie van jullie
gert > ef gertiyde uwe (enk.)gert > ef gerreiyde uwe (mv.)
groft > ef groftiy   de zijnehift > ef hiftiyde hunne
belt > ef beltiyde harehort > ef hortiyde hunne (vr.)
ust > ef ustiyde zijne (A)ust > ef ustiyde hunne (A)
  ust > ef usseiyde hunne (A)
sener > ef seniy seners > ef sensiy 
  of sener > ef seniy 

51.28

Merk op dat de genominaliseerde afleidingen van gert en ust verschillende vormen voor een enkelvoudig en een meervoudig antecedent hebben.
Uit Blok 51.3 blijkt dat groft en hift ook bij een vrouwelijk antecedent gebruikt mogen worden. Deze betekenisuitbreiding heeft níét plaatsgevonden bij de genominaliseerde afleidingen ef groftiy en ef hiftiy. Deze afleidingen zijn dus uitsluitend gereserveerd voor mannelijke, neutrale en zakelijke entiteiten; ef hiftiy kan echter wel vrouwelijke entiteiten omvatten als deze tezamen met mannelijke (of neutrale/zakelijke) genoemd worden.
De genominaliseerde vorm ef sensiy van het toch al zelden gebruikte impliciete bez.vnw. seners is zeer archaïsch en komt bijna nooit voor; zowel in enkel- als in meervoud is ef seniy de meest algemene vorm (zie § 51.30 voor een uitzondering).

51.29

De genominaliseerde bez.vnw.n worden gebruikt als het bijbehorende substantief reeds eerder genoemd is en niet herhaald wordt. Vergelijk:

kost mimpit ur groft mimpit > kost mimpit ur ef groftiy
mijn boek en zijn boek > mijn boek en het zijne

vilt cirrôs ur kult cirrôs > vilt cirrôs ur ef kultiy
jouw knikkers en onze knikkers > jouw knikkers en de onze/die van ons

Ef melde kost oto, noi ef hiftiy.
Het is mijn auto, niet de hunne/die van hen.

Gress kafte sener tâx fes fort, tur Jân kafte ef seniy riyfain kiygt.
Ik betaal mijn belasting op tijd, maar Jân betaalt de zijne altijd te laat.

Do trempe sener mimpit, gress idem ef seniy ur óps idem ef sen[s]iy.1
Hij leest zijn boek, ik het mijne en zij het hunne.

1In nevengeschikte zinnen kan het werkwoord dat herhaald wordt vervangen worden door idem. Zie § 132.37.

51.30

Let ook op de volgende idiomatische uitdrukkingen:

Do miype ef seniy.Hij denkt er het zijne van.
Kirro miype ef sensiy.1Wij denken er het onze van.
Óps miype ef sensiy.1Zij denken er het hunne van.
Gress monslenpe ef groftiy piti jadâk.Ik gun ieder het zijne.
Gress monslenpe ef viltiy piti fimpt.2Ik gun jou het jouwe.

1In deze idiomatische uitdrukkingen wordt het archaïsche ef sensiy nog gebruikt als de zinskern meervoudig is.


2Deze uitdrukking heeft een negatieve connotatie, globaal als "je zoekt het maar uit; ik bemoei me er niet mee".

TOP
<< Hoofdstuk 50 | Hoofdstuk 52 >>

© (2000) Rolandt Tweehuysen, Kimswerd, the Netherlands