Grammatica van het Spokaans

<< Hoofdstuk 102 | Hoofdstuk 111 >>
11. Modaliteit, aspecten en tijden

110. Modaliteit en aspect


Opbouw van dit hoofdstuk:
  1. Modaliteit
    1. Modale hulpwerkwoorden en modale suffixen
      1. Interne modaliteit
      2. Externe modaliteit
    2. Modale zinstypes
      1. Imperatief en Consideratief
      2. Instrumentatief
      3. Potentialis
      4. Conditionalis
      5. Imprecatief
      6. Laudatief
      7. Irrealis
      8. Dubitatief of Oblatief
      9. Hesitatief
      10. Exclamatief
        1. Verbazing/vreugde bij ontmoeting
        2. Vrolijkheid
        3. Agressie
        4. Ongeduld
        5. Beledigend
        Conjunctief:
      11. Optatief
      12. Mediatief
      13. Quotatief en Reportatief
  2. Aspect
    1. Intrinsiek aspect
    2. Extern aspect
      1. Progressief aspect
      2. Actueel aspect
      3. Habitueel aspect

Blokken:


110.1

Dit hoofdstuk kan onderverdeeld worden in twee secties, die achtereenvolgens behandelen:

  1. Modaliteit (vanaf § 110.2)
  2. Aspect (vanaf § 110.82)

Modaliteit kan globaal omschreven worden als: de wijze waarop een entiteit tegen een beschreven Stand van Zaken aankijkt, of met andere woorden: een psychologische omgeving waarin een Stand van Zaken verkeert. Met "entiteit" wordt hier bedoeld: de spreker1, een levend wezen dat in de taaluiting genoemd wordt (meestal de agens), of de "maatschappij" waarin oordelen middels regels, conventies ed. zijn vastgelegd. De hier aangehaalde "psychologische omgeving" moet begrepen worden als de omgeving waarin bedoelde entiteit verkeert.
Onder Aspect verstaan we globaal: de interne temporele structuur van een werkwoord, zoals het al dan niet afsluiten van een handeling, of het al dan niet samenvallen van de handeling met het moment dat de taaluiting gedaan wordt.
Terwijl het Spokaans een rijke voorraad aan suffixen en andere syntactische middelen kent om allerlei subtiele onderscheidingen in modaliteit te maken, kan er met syntactische middelen uit niet meer dan drie verschillende aspectsvormen gekozen worden.


1Uiteraard kan een spreker ook vrouwelijk zijn. Om onpraktische vormen als spreker/spreekster of hij/zij ed. te vermijden moet de mannelijke (ongemarkeerde!) vorm als neutraal beschouwd worden. Het hieraan refererende pers.vnw. hij is dan eveneens geslachtsneutraal. Hetzelfde geldt voor de term "beheerser" die verderop herhaaldelijk voorkomt.

110.2   ad § 110.1   I. Modaliteit

We zullen ons hieronder voornamelijk beperken tot die vormen van modaliteit die in het Spokaans met behulp van syntactische middelen uitgedrukt worden. Vormen van modaliteit die expliciet in de semantische component van een uitdrukking zijn vastgelegd, zullen buiten beschouwing gelaten worden.1 Vergelijk:

(1)Gress ksvife, âl gress cÿrtirât iftam Lerdu.
 Ik twijfel of ik Lerdu wel moet helpen.
(2)Aftel cÿrtire gress Lerdu iftam oft noi?
 Zal ik Lerdu helpen of niet?

Zowel in zin (1) als in (2) wordt een Dubitatief uitgedrukt: de spreker twijfelt aan wat hij moet doen: Lerdu helpen of niet. In (1) is dit expliciet met ksvife (twijfelen) uitgedrukt. Zo'n constructie wordt in dit hoofdstuk niet behandeld, daar het een normale bijzinsconstructie betreft, die in Hoofdstuk 123 onder de loep wordt genomen. In (2) daarentegen wordt de twijfel impliciet duidelijk gemaakt door de combinatie van een vragende zin (ingeluid met aftel, zie Hoofdstuk 150) met een toekomende tijd (gemarkeerd door het werkwoord vóór de kern te plaatsen, zie Hoofdstuk 90). Dergelijke vormen van modaliteit komen hieronder aan de orde. Voorts wordt verwezen naar Blok 81.9, met bijbehorende noten, waarin de doelwerkw.n behandeld worden; ook deze drukken dikwijls een vorm van modaliteit uit.
Achtereenvolgens zullen hieronder behandeld worden:

  1. modale hulpwerkwoorden en modale suffixen (vanaf § 110.16)
  2. modale zinstypes (vanaf § 110.40)

1Ook van modale hulpwerkw.n als kurre (kunnen) of probare (willen) kan gezegd worden dat de modaliteit in de semantische component vervat is, ofwel dat de modaliteit expliciet uitgedrukt wordt. Toch lijkt de behandeling van dergelijke werkwoorden in dit hoofdstuk gerechtvaardigd, want ten eerste zijn er ook typische syntactische kenmerken aan zulke werkwoorden verbonden, en ten tweede kunnen of moeten zij onder bepaalde voorwaarden door modale suffixen vervangen worden, waarvan moeilijk beweerd kan worden dat zij de modaliteit expliciet uitdrukken.

110.3

Bij het begrip "modaliteit" nemen twee termen een centrale positie in:

Stand van Zaken (SvZ):
"de voorstelling van iets dat het geval kan zijn in een bepaalde wereld". De SvZ wordt, globaal gezegd, uitgedrukt door het predicaat en de bijbehorende basiselementen, waarbij alle modificaties als tijd, aspect, negatie enz. weggelaten worden. Soms gaat het om een "uitgebreide SvZ" waarbij bijvoorbeeld ook een tijdsbepaling of andere nadere specificatie betrokken kan zijn.

Beheerser:
"de entiteit die de SvZ op de een of andere manier beheerst". Per definitie heeft de beheerser een "eigen wil" (is dus animaat, of wordt als zodanig voorgesteld). Met "beheersen" wordt bedoeld: i. door middel van een taaluiting of een handeling zodanig sturen dat de SvZ een feit wordt; dan wel ii. een bepaalde relatie of houding met betrekking tot de SvZ hebben (op een bepaalde manier tegen de SvZ aankijken). In een constructie zonder enige vorm van modaliteit is een beheerser per definitie geheel afwezig.

110.4

We zullen het begrip "modaliteit" zoals dat in dit hoofdstuk gehanteerd wordt allereerst met een aantal Nederlandse voorbeelden illustreren. Daarbij worden tevens de begrippen "SvZ" en "beheerser" verduidelijkt. De SvZ wordt gesymboliseerd door SCHREEFLOZE LETTERS, en de beheerser is vetgedrukt.

Een constructie zonder enige modaliteitsmarkering, waarin alleen basiselementen (subject, object, echo; zie § 90.1) voorkomen, drukt exact uit wat de SvZ is:

Jan koopt een paard.
SvZ = JAN KOOPT EEN PAARD

110.5

Een "modaal hulpwerkwoord" kan globaal gedefinieerd worden als een element dat uitdrukt hoe de beheerser tegen de SvZ aankijkt. We spreken van interne modaliteit als de houding van de agens ten aanzien van de SvZ wordt uitgedrukt. Wordt de houding van de spreker ten aanzien van de SvZ uitgedrukt, dan spreken we van externe modaliteit (omdat de spreker geen deel uitmaakt van de taaluiting).
Een voorbeeld van interne modaliteit is:

Jan wil een paard kopen.
SvZ = JAN KOOPT EEN PAARD

Nu is de agens (= Jan) de beheerser, want er is een wilsrelatie (Wil) tussen hem en de SvZ. Deze wilsrelatie kan als volgt gesymboliseerd worden:

Jan <Wil> JAN KOOPT EEN PAARD

Waarbij de haken <...> een verbinding geven tussen de beheerser en de SvZ.

110.6

Een voorbeeld van externe modaliteit is:

Jan schijnt een paard te kopen.
SvZ = JAN KOOPT EEN PAARD

Nu is de spreker de beheerser, want er is een mediatieve of reportatieve relatie tussen hem en de SvZ. Met Mediatief wordt bedoeld dat de spreker het waarheidsgehalte van de taaluiting in het midden laat. Met Reportatief wordt bedoeld dat de spreker de inhoud van de taaluiting als een gerucht of een "van horen zeggen" heeft vernomen. Deze externe modaliteit kan als volgt gesymboliseerd worden (SPR = spreker):

(1)SPR <Mediatief/Reportatief> JAN KOOPT EEN PAARD1

1Modale hulpwerkw.n drukken zelden één zuivere vorm van modaliteit uit. Als we ons tot het Nederlands beperken, kan in zin (1) het soort modaliteit bewust vaag gehouden worden door de omschrijvingen "Mediatief/Reportatief" te vervangen door het hulpwerkw. dat hier relevant is:

SPR <schijnen> JAN KOOPT EEN PAARD.

Wij geven echter de voorkeur aan de notatie in (1) omdat deze taalonafhankelijk is en omdat dit hoofdstuk in principe gaat over Spokaanse constructies (en geen Nederlandse), waarin de modaliteit op syntactische wijze uitgedrukt wordt, en niet met behulp van betekenisdragende elementen.


110.7

Verscheidene modale hulpwerkw.n kunnen zowel intern als extern gebruikt worden. Vergelijk:

Jan kan zwemmen.
SvZ = JAN ZWEMT

Van interne modaliteit is sprake als de spreker bedoelt te zeggen dat Jan de kunst van het zwemmen machtig is: er is sprake van een Potentie-relatie (Kan) tussen Jan en de SvZ, ofwel Jan is beheerser:

Jan <Kan> JAN ZWEMT

Van een externe modaliteit is sprake als de spreker bedoelt te zeggen dat hij het goed vindt resp. vermoedt dat Jan de handeling van het zwemmen uitvoert. Nu is er een relatie tussen de spreker en de SvZ:

SPR <Kan> JAN ZWEMT

110.8

Inanimate subjecten hebben geen eigen wil en kunnen dan niet als beheerser optreden (zij zijn geen agens). Een werkwoord als kunnen kan dan alleen extern geïnterpreteerd worden:

(1)Deze weg kan naar het dorp leiden.
 SvZ = DEZE WEG LEIDT NAAR HET DORP

intern:   * deze weg <Kan> DEZE WEG LEIDT NAAR HET DORP
extern:   SPR <Kan> DEZE WEG LEIDT NAAR HET DORP

Zin (1) kan alleen betekenen dat de spreker vermoedt of op bepaalde gronden aanneemt dat de weg naar het dorp leidt. Het is onzin om aan deze weg een Potentie toe te kennen, zodanig dat de weg "geleerd heeft" dan wel "fysiek in staat is" om naar het dorp te leiden.

110.9

Een "modaal zinstype" kan globaal gedefinieerd worden als een bepaalde zinsconstructie die aangeeft hoe de aangesprokene de SvZ die in deze constructie genoemd wordt, moet interpreteren, en hoe hij eventueel moet reageren. Zo moet hij bij een Imperatief zorgen dat de SvZ waar wordt, moet hij bij een W-Vraag1 zorgen dat de vraagsteller nadere informatie over de SvZ krijgt, moet hij bij een J/N-Vraag zorgen dat de vraagsteller geïnformeerd wordt over het waarheidsgehalte van de SvZ, kan hij bij een Desideratief concluderen dat de spreker hoopt dat de SvZ bewaarheid wordt, enzovoort.
In al deze gevallen is sprake van een extern modaal zinstype, omdat de beheerser geen element is van de zinsstructuur, maar impliciet begrepen moet worden.
Voorbeeld van een Imperatief:

Loop 's even naar de bakker!
SvZ = JIJ LOOPT NAAR DE BAKKER

Het is hier de spreker die optreedt als beheerser. Dit is als volgt uit te drukken:

SPR <Imperatief> JIJ LOOPT NAAR DE BAKKER

1Met "W-Vraag" wordt bedoeld een vraag die een vrag.vnw. bevat (de W refereert aan de beginletter van de meeste Nederlandse vrag.vnw.n, zoals wie, wat, waarom, waar, welke). Zulke vragen worden ook wel informatievragen genoemd; hierop kan níét geantwoord worden met "ja" of "nee".
Een "J/N-Vraag" mist een vrag.vnw., en hierop moet geantwoord worden met "ja" of "nee" (of "weet niet" ed.).

110.10

Voorbeeld van een Optatief (drukt de wens of hoop van de spreker uit):

Kwam hij maar!
SvZ = HIJ KOMT

Ook nu treedt de spreker als beheerser op:

SPR <Optatief> HIJ KOMT

Ofwel: er is een wens- of hoop-relatie tussen de spreker en de SvZ.

110.11

Bij een J/N-Vraag is de aangesprokene de beheerser, want zijn wijze van reageren draagt ertoe bij dat het waarheidsgehalte van de SvZ bevestigd dan wel ontkend wordt, bijvoorbeeld:

Gaat Jan met Marie trouwen?
SvZ = JAN TROUWT MET MARIE

Symbolische notatie van de relatie:

AANGESPR <J/N-Vraag> JAN TROUWT MET MARIE

110.12

Ook bij een W-Vraag (met een vrag.vnw.) is de aangesprokene de beheerser:

Met wie gaat Jan trouwen?
SvZ = JAN TROUWT MET IEMAND

AANGESPR <Wie-Vraag> JAN TROUWT MET IEMAND

110.13

Een bijzonder geval van modaal zinstype is de interne variant van de Imperatief: het gaat om een constructie die (althans in het Spokaans) in principe in syntactisch opzicht identiek is aan de Imperatief, maar waarbij de beheerser als element in de zin is opgenomen. Dit wordt een Causatief genoemd. Voorbeeld van een Causatief:

Jan laat Marie de auto wassen.
SvZ = MARIE WAST DE AUTO

In een Causatief zijn feitelijk twee subjecten aanwezig: de instigator die zorgt dat een handeling uitgevoerd zal worden, en de servitor die de handeling uitvoert.1 Nu kan de instigator Jan als beheerser beschouwd worden, wat als volgt is uit te drukken:

Jan <Causatief> MARIE WAST DE AUTO

1In de algemene linguïstiek worden ook de Engelse termen "Causer" (voor instigator) en "Causee" (voor servitor) gebruikt.

110.14

Het is mogelijk om verschillende modaliteiten te combineren, zodat er sprake is van meerdere beheersers, die hiërarchisch geordend zijn (inbedding):

De burgemeester schijnt een nieuw stadhuis te willen laten bouwen.
SvZ = IEMAND BOUWT EEN NIEUW STADHUIS

Allereerst is hier sprake van een Causatief:

(1)de burgemeester <Causatief> IEMAND BOUWT EEN NIEUW STADHUIS

Ten tweede is er sprake van een wilsrelatie tussen de burgemeester en het in (1) uitgedrukte Causatief:

(2)de burgemeester <Wil> (de burgemeester <Causatief> IEMAND BOUWT EEN
NIEUW STADHUIS
)

Ten derde is er sprake van een Mediatief (waarbij de spreker het waarheidsgehalte van de taaluiting in het midden laat, en als beheerser optreedt):

(3)SPR <Mediatief> (de burgemeester <Wil> (de burgemeester <Causatief> IEMAND
BOUWT EEN NIEUW STADHUIS
))

110.15

De bespreking van een aantal modale zinstypes neemt zo veel ruimte in beslag dat hieraan aparte hoofdstukken (Afdeling 15: Aspectuele zinstypes) zijn gewijd:

Interrogatieve constructies:Hfdst. 150   (Vragende en antwoordende zin)
Negaties:Hfdst. 151   (Ontkenningen)
Causatieve en Permissieve
    constructies:Hfdst. 152   (Causatief en Permissief)

De overige modale zinstypes worden hieronder besproken vanaf § 110.40.

110.16   ad § 110.2   A. Modale hulpwerkwoorden en modale suffixen

We maken hier onderscheid tussen:

  1. Interne modaliteit (vanaf § 110.17)
  2. Externe modaliteit (vanaf § 110.37)

Elke vorm van interne modaliteit kan zowel met een hulpwerkw. als met een synoniem suffix uitgedrukt kan worden. Wij zullen beide mogelijkheden allereerst gelijktijdig behandelen, en vanaf § 110.22 zullen we nader ingaan op de gebruiks- en betekenisverschillen tussen hulpwerkw.n en suffixen.
Vanaf § 110.37 zullen de hulpwerkw.n van de externe modaliteit besproken worden (hier bestaan geen synonieme suffixen).

110.17   ad § 110.16   a. Interne modaliteit

Onder interne modaliteit valt ook de deontische lezing (de SvZ wordt bekeken in termen van wettelijke, sociale of traditionele normen: op de beheerser rust de verplichting/toestemming om de SvZ al dan niet waar te maken).
De modale hulpwerkw.n en modale suffixen zijn in het volgende Blok opgenomen:

Modale hulpwerkwoorden en modale suffixen
hulpwerkw. ×suffix °primaire betekenis
 enk. *mv. * 
geldre-og-ÿtmogen (toestemming hebben)
kurre-ecû-ecoskunnen (in staat zijn)
perke-ât-ûsmoeten (gedwongen/verplicht zijn)
probare-avy-aveswillen (de wens hebben)

×Zie ook § 81.32–37 voor de bespreking van de modale hulpwerkw.n.
°De suffixen worden geplaatst achter de grammaticale stam (zie vanaf § 82.10).
*Het onderscheid enk. ~ mv. wordt bepaald door de getalsstatus van de zinskern:
is de zinskern meervoudig, dan wordt ook een meervoudig modaal suffix gebruikt.1 2

1Als de kern uit twee of meer nevengeschikte elementen bestaat, is er altijd sprake van een (extern) meervoudige kern. Vergelijk het Spokaans met het Nederlands:

Elsa ur Ðesse orefantaves.Elsa en Ðesse willen zwemmen.
Elsa oft Ðesse cÿrtirecos.Elsa of Ðesse kan helpen.
Tôje Elsa frâ Ðesse luktaves ef oto.Noch Elsa noch Ðesse wil de auto wassen.

Zie ook § 31.27.


2Hoewel een collectief een enkelvoud uitdrukt, kan soms een meervoudig suffix worden gebruikt – dit onder invloed van de focus die kan liggen op de afzonderlijke individuen waaraan het collectief refereert. Feitelijk is zo'n meervoudig suffix fout, maar het komt in onverzorgde spreektaal wel voor in combinatie met een meervoudig pers.vnw. dat aan het collectief refereert. Zo is zin b. te verklaren omdat zin a. wel correct is:

a.Ef vrašy axavy ef keša oras vildull, janof óps nert pertaves.
 het team wil.omhakken de dikke OTR boom, omdat ze niet willen.verliezen
 Het team wil alles op alles zetten, omdat ze niet willen verliezen.

b.?£ Ef vrašy axaves ef keša oras vildull, janof óps nert pertaves.
 Het team wil alles op alles zetten, omdat ze niet willen verliezen.

In § 70.23–27 wordt nader ingegaan op de eigenschappen van collectiva.


110.18

In de volgende voorbeelden wordt geen rekening gehouden met de overwegingen om de voorkeur te geven aan hetzij een hulpwerkw., hetzij een suffix (zie hiervoor vanaf § 110.22):

Petriy geldre beri prate. = Petriy pratog.
Petriy mag vertrekken.

Mas kirro nert kurre beri prate. = Mas kirro nert pratecos.
Morgen kunnen we niet vertrekken.

Óps perke beri prate. = Óps pratûs.
Zij moeten vertrekken.

Mariy ur Elsa probare beri lorerde eft kânguru. =
= Mariy ur Elsa lorertaves eft kânguru.
Mariy en Elsa willen een kangoeroe kopen.

110.19

In al deze gevallen is de modaliteit als volgt te omschrijven: er is sprake van een psychische of fysieke relatie tussen de beheerser en de SvZ. Merk op dat bij de definitie van deze vormen van interne modaliteit buiten beschouwing wordt gelaten of deze psychische/fysieke relatie al dan niet toegeschreven moet worden aan een kracht of invloed van buitenaf. Wat dit betreft verschillen de modale hulpwerkw.n onderling van elkaar. Vergelijk:

(1)Ef medikiy kurre beri frotexe Šyla. = Ef medikiy frotexecû Šyla.
 De dokter kan Šyla opereren.

(2)Ef medikiy probare beri frotexe Šyla. = Ef medikiy frotexavy Šyla.
 De dokter wil Šyla opereren.

Zo lijkt er in zin (1) sprake te zijn van een inwerking van buitenaf die zorgt dat er een "mogelijkheidsrelatie" tussen de dokter en de SvZ ontstaat. In (2) ontbreekt zo'n inwerking omdat de "wilsrelatie" tussen de beheerser (de dokter) en de SvZ door de beheerser zelf opgeroepen wordt.

110.20

De in de vorige paragraaf bedoelde externe kracht treedt in de Spokaanse modale constructies niet als extra parameter op, maar in het Nederlands lijkt dat wél het geval te zijn. Dit valt op te maken uit de betekenisverschuivingen bij passivisering van modale constructies: als zin (3a) gepassiviseerd wordt, blijft de betekenis hetzelfde, in die zin dat zowel in a. als in b. sprake is van "de dokter die iets kan". Echter, als (4a) gepassiviseerd wordt, is het niet meer "de dokter die iets wil", maar "Šyla die iets wil" (nl. geopereerd worden):

(3)a.De dokter kan Šyla opereren. >
 b.> Šyla kan door de dokter geopereerd worden.1

(4)a.De dokter wil Šyla opereren. ≯
 b.≯ Šyla wil door de dokter geopereerd worden.

Voor (3a) en (3b) geldt een identiek schema, maar (4a) en (4b) hebben verschillende schema's:

(3′)a.=b.de dokter <Kan> DE DOKTER OPEREERT ŠYLA

(4′)a.de dokter <Wil> DE DOKTER OPEREERT ŠYLA
 b.Šyla <Wil> DE DOKTER OPEREERT ŠYLA

1Deze zin dient zo geïnterpreteerd te worden dat de dokter op de een of andere manier in staat is om Šyla te opereren; niet dat Šyla in een zodanige positie verkeert dat zij de handeling van het "opereren" kan ondergaan.

110.21

Bij passivisering van de Spokaanse constructies uit (1) en (2) in § 110.19 blijft deze betekenisverschuiving achterwege:

(5)Šyla kurre beri frotexelije pai ef medikiy.1
 Šyla kan door de dokter geopereerd worden.  (= (3b))

(6)Šyla probare beri frotexelije pai ef medikiy.1
 De dokter wil dat Šyla door hem geopereerd wordt.  (vgl. (4b))

Voor (1) en (5) geldt:

ef medikiy <Kurre> EF MEDIKIY FROTEXE ŠYLA  (= (3′))

Voor (2) en (6) geldt:

ef medikiy <Probare> EF MEDIKIY FROTEXE ŠYLA  (= (4′a))

Betekenis (4b) moet in het Spokaans met een bijzin uitgedrukt worden:

(7)Šyla probare[,] den eup frotexelije pai ef medikiy.
 Šyla wil dat zij geopereerd wordt door de dokter. =
= Šyla wil door de dokter geopereerd worden.

Zie ook § 90.22–23.


1Ook in subjectloze passieven is het de beheerser die de operatie uitvoert, al wordt deze niet expliciet genoemd. Vergelijk:

Blul kurre beri frotexelije Šyla.Šyla kan geopereerd worden.
X <Kurre> X FROTEXE ŠYLA

Blul probare beri frotexelije Šyla.Men wil dat Šyla geopereerd wordt.
X <Probare> X FROTEXE ŠYLA

Waarbij X = niet nader genoemd persoon. Zie ook Hoofdstuk 91 voor subjectloze passieven.


110.21a

Vergelijk het subtiele verschil tussen:

a.Gress nert probare beri cÿrtirelije pai dena grÿqust plurrs.
 Die kribbige winkeljuffrouw wil niet dat ik door haar geholpen word.

b.Gress nert probare den cÿrtirelije pai dena grÿqust plurrs.
 Ik wil niet door die kribbige winkeljuffrouw geholpen worden.

In a. staat een infinitiefcomplement, analoog aan zin (6) in de vorige paragraaf. Hier is het dus de winkeljuffrouw die iets niet wil. In b. staat een bijzin, analoog aan (7) in de vorige paragraaf. Hier ben "ik" het die iets niet wil.
In b. kan achter den de zinskern gress toegevoegd worden, maar in de spreektaal blijft die veelal achterwege. Het is daarom niet verwonderlijk dat in slordig taalgebruik beide zinsconstructies met elkaar verward worden en dat ook zin a. soms opgevat wordt als b., met andere woorden: ook a. wordt zo begrepen dat "ik" iets niet wil. Uiteraard kan de betekenis van a. ook extra duidelijk gemaakt worden met een bijzin, zoals:

c.Dena grÿqust plurrs nert probare den gress cÿrtirelije pai eup.
 Die kribbige winkeljuffrouw wil niet dat ik door haar geholpen word.

In c. zijn de Spokaanse en Nederlandse constructie identiek.

110.22   Hulpwerkwoord of suffix?

In § 82.37 is opgemerkt dat veel werkwoorden een identieke grammaticale stam hebben, zodat er ambiguïteit kan optreden. Zo is šot de gramst. van zowel šote (schieten) als šoe (ondervragen), wat tot een ongewenste dubbelzinnigheid leidt in een zin als:

Ef polišo nert šotog ef teroristiys.
a.  De politie mag niet schieten op de terroristen.
b.  De politie mag de terroristen niet ondervragen.

In dit geval is het beter om gebruik te maken van een modaal hulpwerkw. Betekenis a. wordt uitgedrukt in a′., en betekenis b. in b′.:

a′.Ef polišo nert geldre beri šote ef teroristiys.
b′.Ef polišo nert geldre beri šoe ef teroristiys.

110.23

Modale suffixen kunnen niet gebruikt worden als het hoofdwerkw. reeds van ander suffix is voorzien (zoals een passiefsuffix). In dat geval is er immers geen gramst. meer voorhanden om het modale suffix aan te hechten. In de a-zin staat een ongesuffigeerd hoofdwerkw. (vet), welke na het =-teken met een modaal suffix verrijkt kan worden. In de b-zin staat een reeds (met -lije) gesuffigeerd hoofdwerkw. (vet), dat verhindert dat een modaal suffix toegevoegd kan worden (uitgedrukt door Ø):

a.Tu nert geldre beri koldre-tijâ ef velp liskosz. =
= Tu nert koltog-tijâ ef velp liskosz.1
 Je mag de lege flessen niet weggooien.

b.Blul nert geldre beri koldrelije-tijâ ef velp liskosz. = Ø
 De lege flessen mogen niet weggegooid worden.

Zie ook § 90.17.


1Alleen als deze zin geïnterpreteerd wordt als "wat jou betreft is het niet toegestaan om de lege flessen weg te gooien" is er sprake van een interne modaliteit. Meestal zal een dergelijke constructie opgevat worden als Imperatief met de betekenis "gooi de lege flessen niet weg!". Er is dan sprake van een modaal zinstype met externe modaliteit, ofwel: de spreker is de beheerser van de SvZ JIJ GOOIT DE LEGE FLESSEN WEG, zodanig dat hij streeft naar een onware SvZ. Ook hier blijkt dat scherpe grenzen tussen de verschillende modaliteitsvormen niet te trekken zijn.

110.24

Komt binnen één constructie zowel een suffigering met -lira als een suffigering met -lije voor, dan verschijnt -lira achter het hulpwerkw. en -lije achter het hoofdwerkw.:

ef merater, perkelira beri šefcare-tijâ ef kelbra >
de man, die de tafel moet wegschuiven

> ef kelbra, té perke beri šefcarelije-tijâ pai ef merater =
    = ef kelbra, perkelira beri šefcarelije-tijâ pai ef merater
    de tafel, die door de man weggeschoven moet worden

110.25

Modale suffixen kunnen binnen één woord niet gecombineerd worden met het teg.dw.-suffix -lira. In dit geval moet gebruikgemaakt worden van hetzij een modaal hulpwerkw. (in de c-zinnen), hetzij een constructie die -lira kan vervangen (in de d-zinnen):

(1)a.Henkôsta quxecos kusamass.   Storingen kunnen daarbij optreden.
 b.* henkôsta, quxecoslira kusamass
  storingen, optreden-kunnen-dieREL daarbij

 c.henkôsta, kurrelira beri quxe kusamass =
 d.= henkôsta, mit quxecos kusamass
  storingen, die daarbij kunnen optreden

(2)a.Do nert trempavy ef mimpit.   Hij wil het boek niet lezen.
 b.* Jân reppe, do nert trempavylira ef mimpit.
  Jân zegt, hij niet lezen-wil-datPERF het boek

 c.Jân reppe, do nert probarelira beri trempe ef mimpit. =
 d.= Jân reppe, den do nert trempavy ef mimpit.
  Jân zegt, dat hij het boek niet wil lezen.

110.26

Modale suffixen kunnen evenmin gecombineerd worden met een deverbaliseringscircumfix als ÿ--os (zie Hoofdstuk 126). In dat geval moet er een modaal hulpwerkw. gebruikt worden waaraan het circumfix gehecht wordt, terwijl het hoofdwerkw. dan ongesuffigeerd blijft. In de a-zin staat een gedeverbaliseerd hoofdwerkw. (vet), en in de b-zin staat een gedeverbaliseerd hulpwerkw. (vet), omdat het onmogelijk is om in a. een modaal suffix toe te voegen.

a.Gress nert unere doex ef ÿquÿos.
 Ik begrijp niet dat hij wacht.
(lett. "ik begrijp niet zijn wachten")

b.Gress nert unere doex ef ÿprobaros beri quÿe. = Ø
 Ik begrijp niet dat hij wil wachten.
(lett. "ik begrijp niet zijn willen om te wachten")

Zie verder § 126.40–44.

110.27

Modale hulpwerkw.n kunnen niet in een infinitiefcomplement gebruikt worden (dus áchter beri, zie a.) en ook niet direct achter een doelwerkw. staan (zie b.). Het is wel mogelijk om een modaal suffix in een inf.comp. toe te voegen (zie c.):

a.* Do nert tóte beri kurre obezjere.
b.* Do nert tóte kurre beri obezjere.
c.Do nert tóte beri obezjerecû.
 Hij schijnt niet te kunnen lachen.

Zie voor dergelijke constructies ook § 81.42.

110.27a

Modale hulpwerkw.n kunnen niet gecombineerd worden met een onpersoonlijke melde-constructie, zoals besproken in § 81.50–51a. Een modaal suffix is wel mogelijk. Vergelijk b. en c.:

a.Ef melde olla beri svime.Het is fijn om te zwemmen.

b.* Ef kurre melde olla beri svime. 
c.Ef meltecû olla beri svime.Het kan fijn zijn om te zwemmen.

b.* Ef melde olla beri geldre svime. 
c.Ef melde olla beri svimog.Het is fijn om te mogen zwemmen.

110.28

Modale hulpwerkw.n kunnen níét als koppelwerkw. gebruikt worden. Er moet een hoofdwerkw. als basis zijn. Bijvoorbeeld:

Gress nert ventavy rala.   (niet: * Gress nert probare rala.)
Ik wil niet mee. (lett. "ik wil niet mee gaan")

Tu meltât/pónsât koffon.   (niet: * Tu perke koffon.)
Je moet dood. (lett. "je moet dood zijn/gaan")

Voor zelfstandig opererende modale hulpwerkw.n, zie § 110.34–35.

110.29   Twee subjecten

De modale hulpwerkw.n kunnen gebruikt worden in constructies met twee subjecten. Deze bijzondere constructie kan gemarkeerd worden met het suffix -n achter het hulpwerkw.1 Zulke constructies komen voornamelijk in vragen voor. Afhankelijk van het soort modaliteit, zijn er twee interpretaties mogelijk. In (1) staat een voorbeeld waarbij het vette subject een semantische relatie met het hulpwerkw. heeft (oftewel "jij" wilt dat "ik" iets doe). In (2) hoort het hulpwerkw. bij het onderstreepte subject (oftewel: Lerdu moet iets doen):

(1)Aftel tu probare[n] gress beri arfine?
 VRAAG jij wil ik INF komen
 Wil je dat ik kom?

(2)Aftel tu perke[n] Lerdu beri moje ef kles?
 VRAAG jij moet Lerdu INF maaien het gras
 Moet Lerdu van jou het gras maaien?

De syntactische status van het tweede subject is onduidelijk: enerzijds is het een soort object bij probare[n] resp. perke[n], anderzijds is het een subject bij arfine resp. moje. Zo'n element wordt wel een ambiject genoemd. Zie ook § 81.34.


1Het suffix -n dat achter de infinitief komt, moet niet verward worden met het suffix -en dat achter de gramst. komt en bekend staat als elliptisch gerundium. Zie hiervoor § 110.49a.

110.30

In bevestigende zinnen zijn dergelijke constructies archaïsch of poëtisch:

(1)†℗ Do probare[n] gress beri trempe ef mimpit.
 Hij wil dat ik het boek lees.

(2)†℗ Belt sientur geldre[n] Lisa beri lorerde mas kleter musts.
 Lisa mag morgen van haar moeder nieuwe schoenen kopen.

(3)†℗ Gress nert kurre[n] tu beri prate.
 Ik kan jou niet laten vertrekken.

Zie ook § 152.53.

110.31

In dergelijke constructies met twee subjecten vindt er een functiescheiding van beheerser en agens plaats die herinnert aan een Causatief. Inderdaad wordt (3) in het Nederlands met het causatieve laten vertaald. Vergelijk de modale constructie in (4a) met het Causatief in (4b):

(4)a.Lerdu probaren gress beri prate.
  Lerdu wil ik INF vertrekken
  Lerdu wil dat ik vertrek.

 b.Lerdu prate-gróse.   (zie Hoofdstuk 152)
  Lerdu vertrekken-ikPASS
  Lerdu laat mij vertrekken.

In beide gevallen is Lerdu de beheerser, want hij oefent invloed uit op het waarheidsgehalte van de SvZ GRESS PRATE (= IK VERTREK). Voor (4) gelden respectievelijk de volgende schema's:

(4′)a.Lerdu <Modaal> GRESS PRATE
 b.Lerdu <Causatief> GRESS PRATE

110.32

De archaïsche constructies met een dubbel subject, zoals behandeld in de vorige paragrafen, kunnen vervangen worden door een hoofdzin waarin het modale hulpwerkw. het karakter van hoofdwerkw. heeft, gevolgd door een performatieve bijzin. Vergelijk de voorbeelden in § 110.30 met:

(1′)Do probare, den gress trempe ef mimpit.
 Hij wil dat ik het boek lees.

(2′)Belt sientur geldre, den Lisa lorerde mas kleter musts.
 Lisa mag morgen van haar moeder nieuwe schoenen kopen.

(3′)Gress nert kurre, den tu prate.
 Ik kan jou niet laten vertrekken; Jij kan van mij niet vertrekken.

In zin (2′) hierboven heeft geldre feitelijk de transitieve betekenis van 'toestemming geven' gekregen, en in (3′) krijgt kurre de transitieve betekenis van 'de mogelijkheid geven'.

110.32a

Omdat constructies met twee subjecten en een met -n gesuffigeerd hulpwerkw. alleen mogelijk zijn in een neutrale tijd en met de ongemarkeerde volgorde S–P–O, moet er in andere gevallen voor een bijzin gekozen worden. Vergelijk:

(1)a.Aftel do probare[n] gress beri arfine? =
 b.= Aftel do probare, den gress arfine?
 Wil hij dat ik kom?

(2)a.* Aftel do probara[n] gress beri arfine?
 b.Aftel do probara, den gress arfina?
 Wilde hij dat ik kwam?

Zin (2a) is ongrammaticaal vanwege de definitieve tijd die in probara met het suffix -a is uitgedrukt. Vergelijk ook:

(3)a.Aftel tu perke[n] Lerdu beri moje ef kles? =
 b.= Aftel tu perke, den Lerdu moje ef kles?
 Moet Lerdu van jou het gras maaien?

(4)a.* Aftel tu ef kles perke[n] Lerdu beri moje?
 b.Aftel tu perke, den Lerdu enn ef kles moje?
 Heeft Lerdu van jou het gras moeten maaien?

Zin (4a) is ongrammaticaal vanwege de definitieve tijd die met inversie (S–O–P) is uitgedrukt.

110.33

Dat wij in de vorige twee paragrafen niet met "echte" transitieve werkwoorden te maken hebben, blijkt uit het feit dat de performatieve bijzinnen met het voegw. den niet of nauwelijks vervangen kunnen worden door een -lira-constructie. Vergelijk (1′)–(3′) in § 110.32 met:

(1′′)? Do probare, gress trempelira ef mimpit.
(2′′)* Belt sientur geldre, Lisa lorerdelira mas kleter musts.
(3′′)* Gress nert kurre, tu pratelira.

Want bij dergelijke -lira-constructies staat het subject van de bijzin bereid om object bij het matrixwerkwoord te worden, en dat is alleen mogelijk als het matrixwerkwoord transitief is en dus een object bij zich kan hebben. Zie verder § 127.13–18 voor onvolkomen promotie.

110.34   Modale hulpwerkwoorden zonder infinitief

Als er geen syntactische restricties zijn om een modaal suffix te gebruiken, wordt de keuze tussen suffix en hulpwerkw. door pragmatische en semantische factoren bepaald, want geheel vrij is die keuze niet.
In het algemeen kan gesteld worden dat een hulpwerkw. een extra emfatische of contrastieve component bezit, die een suffix mist. Vergelijk:

a.Gress nert quÿtavy!Ik wil niet wachten!
b.Gress nert probare beri quÿe!Ik WIL niet wachten!

(1)Belt Jân geldre beri merre dalotoje, tûre nert probare.
 Jantje mag buiten spelen, maar hij wil niet.

Merk op dat in (1) het hulpwerkw. probare niet gevolgd wordt door een hoofdwerkw. In § 81.33 is uitgelegd dat dit bij elliptische zinnen mogelijk is. De bijzin achter de komma in (1) moet feitelijk geïnterpreteerd worden als:

..., tûre do nert probare beri merre
    maar.niet hij niet wil INF spelen

waarin het corefererende subject (do) en het identieke werkwoord merre gedeleerd zijn (voor dergelijke deleties, zie ook § 131.9 en § 131.63).1


1Zo'n contrast kan alleen uitgedrukt worden als beide contrastvormende elementen syntactisch gelijkwaardig zijn: beide moeten een hulpwerkw. zijn. Wordt geldre in voorbeeld (1) vervangen door -og, dan is de zin ongrammaticaal:

* Belt Jân merrog dalotoje, tûre nert probare.

110.35

Ook bij een vraag-antwoordpaar kan in het antwoord een losstaand hulpwerkw. verschijnen:

Aftel tu vende rala? – Noft, gress nert kurre.
Ga je mee? – Nee, ik kan niet.

Het antwoord kan beschouwd worden als een elliptische vorm van: Gress nert kurre beri vende rala.
Eventueel kan men in het antwoord gebruikmaken van een modaal suffix, dat gehecht wordt aan hetzij het gebruikte werkwoord in de vraag, hetzij een spoor als paine (doen). Let tevens op het betekenisverschil tussen b. en c.:

a.Aftel tu vende rala? – Noft, gress nert ventecû [rala].
 Ga je mee? – Nee, ik kan niet meegaan.

b.Aftel tu vende rala? – Noft, gress nert painecû.
 Ga je mee? – Nee, ik kan niet mee.

c.Aftel tu vende rala? – Noft, gress nert painecû ef/mittof.
 Ga je mee? – Nee, dat kan ik niet doen.

In b. fungeert het spoor paine alleen als drager van het modale suffix -ecû. Het antwoord is dus een neutraal "ik ben [nu] niet in staat om mee te gaan". In c. daarentegen is sprake van een transitieve constructie waarbij paine geen spoor meer is, maar verrijkt is met het object ef of mittof. Dit object refereert aan de gehele voorafgaande zin (te weten: de vraag), en daarmee wordt feitelijk de gehele vraag weerlegd. Het antwoord refereert aan de algemene SvZ IK GA MET JE MEE, die dus weerlegd wordt. Dit kan de vraagsteller zo opvatten dat ik nooit in staat zal zijn om met hem mee te gaan, wanneer hij het ook vraagt. Zie verder § 150.29 voor zogenoemde echo-antwoorden.

110.36

Vooral in zinnen die een tijdsbepaling bevatten, kan er een betekenisverschil tussen een modaal suffix en een hulpwerkw. bestaan. Het hulpwerkw. kan een inchoatief aspect bevatten dat bij het modale suffix ontbreekt. Vergelijk a. met b.:

(1)a.Ef modifyôsta fes ef lacs perke beri jufte ked 030883.
  De wijzigingen in de wet moeten gaan gelden (= moeten ingaan)
op 3 augustus 1983.
 b.Ef modifyôsta fes ef lacs juftûs ked 030883.
  De wijzigingen in de wet moeten gelden op 3 augustus 1983.

(2)a.Lisela probare beri trempe ef mimpit mas.
  Lisela wil morgen het boek gaan lezen (= een begin maken met lezen).
 b.Lisela trempavy ef mimpit mas.
  Lisela wil morgen het boek lezen.

(3)a.Sereg kurre beri verfute ef kul ef pirmink.
  Sereg kan volgende week de schuur gaan schilderen (= een begin
maken met schilderen).
 b.Sereg verfutecû ef kul ef pirmink.
  Sereg kan volgende week de schuur schilderen.

In (1a) wordt gesuggereerd dat de wetswijzigingen vanaf een bepaalde datum zullen gelden. Zin (1b) kan zo worden begrepen dat de wetswijzigingen alleen op de genoemde datum zullen gelden. Velen zullen er daarom de voorkeur aan geven om hier het voorzetsel hurtos (vanaf) te gebruiken, in plaats van ked (= kaf ef datumas, oftewel 'op de datum [van]').
Zin (2a) wordt zo begrepen dat Lisela morgen begint met het lezen van het boek, maar het niet per se dezelfde dag uit hoeft te hebben. Daarentegen suggereert (2b) dat Lisela morgen, dus in één dag, het hele boek zal lezen.
Evenzo geeft zin (3a) de indruk dat Sereg wellicht langer dan de hele week nodig heeft om de schuur te schilderen, terwijl (3b) suggereert dat hij de klus binnen een week heeft geklaard.
Dit inchoatieve aspect van een modaal hulpwerkw. wordt niet door iedereen zo gevoeld of erkend.1 Evenmin wordt de afwezigheid van dit aspect bij de modale suffixen zo gevoeld. Veel Spokaniërs zullen dus geen betekenisverschil tussen de a- en b-zinnen zien.
Een ander betekenisverschil vinden we bij modale hulpwerkw.n die een externe modaliteit kunnen uitdrukken, terwijl dat voor de suffixen niet geldt. Zie hiervoor de volgende paragrafen.


1Een inchoatief aspect kan altijd expliciet worden uitgedrukt met het doelwerkw. finne (beginnen; gaan), bijvoorbeeld:

Lisela probare finne beri trempe ef mimpit mas. =
= Lisela finnavy beri trempe ef mimpit mas.
Lisela wil morgen het boek gaan lezen;
Lisa wil morgen beginnen met het boek te lezen.

Zie ook § 81.44


110.37   ad § 110.16   b. Externe modaliteit

Bij de externe modaliteit wordt uitgedrukt de houding die de spreker aanneemt ten opzichte van het waarheidsgehalte van de SvZ die hij in zijn taaluiting presenteert. De externe modaliteit wordt ook wel epistemische modaliteit genoemd.
Bijvoorbeeld:

(1)Mârje tóte beri ÿrôme.Mârje schijnt te werken.

In (1) geldt de SvZ: MÂRJE ŸRÔME (= MÂRJE WERKT). De externe modaliteit drukt nu uit dat de spreker het vermoeden heeft, dan wel gehoord heeft, dat de SvZ waar is (er is hier sprake van een Reportatief; zie ook § 110.6). De externe modaliteit die expliciet in de semantiek van een doelwerkw. aanwezig is, wordt in dit hoofdstuk niet behandeld. Zie hiervoor Blok 81.9 en bijbehorende noten.

110.38

Ook de modale hulpwerkw.n uit Blok 110.17 kunnen een externe lezing hebben, en dan met name geldre, perke en kurre. Merk op dat de overeenkomende suffixen zo'n lezing over het algemeen níét hebben. Vergelijk de interne modaliteit in a. met de externe modaliteit in b.:

(1)a.Mârje perke beri ÿrôme. = Mârje ÿrômât.
  Mârje moet werken. (= Mârje heeft de plicht om te werken)
 b.Mârje perke beri ÿrôme. ≠ * Mârje ÿrômât.
  Mârje moet werken. (= de spreker vindt 't nodig dat Mârje werkt)

(2)a.Ef njoratjen perke beri crôgte fes ef élles. = Ef njoratjen crôgtât fes ef élles.
  de moordenaar moet INF zitten in de gevangenis
  De moordenaar moet de gevangenis in. (volgens de wet)
 b.Lerdu perke beri melde ef njoratjen jazy. ≠ * Lerdu meltât ef njoratjen jazy.
  Lerdu moet wel de moordenaar zijn. (= de spreker concludeert dit op basis
van "alles wat we weten")

Vergelijk de bijbehorende schema's:

(1′)a.Mârje <Plicht> MÂRJE ŸRÔME
 b.SPR <Noodzaak> MÂRJE ŸRÔME

(2′)a.Ef njoratjen <Voorschrift> EF NJORATJEN CRÔGTE FES EF ÉLLES
 b.SPR <Conclusie> LERDU MELDE EF NJORATJEN

Zo kan (2′a) geïnterpreteerd worden als: de SvZ DE MOORDENAAR ZIT IN DE GEVANGENIS wordt verwezenlijkt door de relevante wet- en regelgeving.
Een externe lezing bij suffixen is wel mogelijk bij zinnen waarin een modaal hulpwerkw. om syntactische of semantische redenen niet mogelijk of ongewenst is. Ook in de spreektaal wordt wel een suffix gebruikt om een externe lezing uit te drukken. In dat geval kan £ Mârje ÿrômât (Mârje moet werken) ook betekenen: de spreker vindt het nodig dat Mârje werkt (vgl. zin (1b)). Zie verder § 110.39a.

110.39

Vergelijk ook de interne modaliteit in (3) met de externe modaliteit in (4):

(3)Petriy kurre beri orefante. = Petriy orefantecû.
 Petriy kan zwemmen. (= Petriy is in staat/heeft geleerd om te zwemmen)

(4)Petriy kurre beri orefante. ≠ * Petriy orefantecû.
 Petriy kan zwemmen; Petriy kan aan het zwemmen zijn. (= de spreker
denkt dat de mogelijkheid bestaat dat Petriy aan het zwemmen is)

Vergelijk de bijbehorende schema's:

(3′)Petriy <Potentie> PETRIY OREFANTE
(4′)SPR <Mogelijkheid> PETRIY OREFANTE

110.39a

In § 110.38–39 is uitgelegd dat een modaal suffix in verzorgde taal geen externe lezing kan hebben. Deze restrictie gaat niet op indien het gebruik van een modaal werkw. om syntactische of semantische redenen minder gewenst of ongrammaticaal is. In dat geval kan een modaal suffix ook een externe lezing hebben. Vergelijk:

(1)a.Lerdu perke beri melde ef njoratjen jazy.
 b.* Lerdu meltât ef njoratjen jazy.
 Lerdu moet wel de moordenaar zijn. (= de spreker concludeert dit op basis
van "alles wat we weten")

(2)a.* Lerdu tóte perke beri melde ef njoratjen.
 b.Lerdu tóte beri meltât ef njoratjen.1
 Lerdu schijnt de moordenaar te moeten zijn. (= de spreker deelt mee dat iemand
dit geconcludeerd heeft op basis van "alles wat we weten")

Zin (1b) is niet correct als "moeten" een externe lezing heeft, oftewel: de spreker concludeert dat de SvZ waar is, op basis van de feiten die hij kent. Alleen (1a) met het modale werkw. perke is correct. Daarentegen is (2a) ongrammaticaal omdat een doelwerkw. als tóte (schijnen) niet gecombineerd kan worden met een modaal werkw. als perke (moeten) (dit is uitgelegd in § 81.42). Nu is de enige mogelijkheid om voor het modale suffix -ât te kiezen.
Dus terwijl (1b) met het suffix -ât fout is (voor zover een externe lezing bedoeld wordt), is (2b) juist correct, omdat (2a) ongrammaticaal is.


1Een alternatief is om een bijzin te gebruiken. In dat geval kan het modale hulpwerkw. gehandhaafd blijven:

Ef tóte den Lerdu perke beri melde ef njoratjen.
Het schijnt dat Lerdu de moordenaar moet zijn.

Voor dergelijke den-bijzinnen, zie § 123.44b–44c.


110.39b

Het werkwoord geldre en de bijbehorende suffixen -og en -ÿt betekenen in principe 'mogen', maar in de spreektaal kunnen ze bij een ontkenning ook met 'moeten' vertaald worden om aan te geven dat iemand iets niet mag/moet/behoort te doen. Bijvoorbeeld:

Tu nert geldre beri wempe lo kâ. = Tu nert wempog lo kâ.
Je moet niet zo zeuren.

Tem hupspitter-lenkers nert geldre beri ufirzyle fit strâkenn. =
= Tem hupspitter-lenkers nert ufirzylÿt fit strâkenn.
Die motorrijders moeten niet zo idioot hard rijden.

Het is hier niet duidelijk of het nu om een interne lezing dan wel een externe lezing gaat. Het kan intern zijn als de spreker doelt op een wet of regel die het "zeuren" of "harde rijden" verbiedt. Het ligt meer voor de hand om aan te nemen dat het een externe modaliteit betreft, dus de houding die de spreker aanneemt ten opzichte van het "zeuren" resp. "harde rijden". In zulke constructies is zowel een werkw. als een suffix mogelijk.

110.40   ad § 110.2   B. Modale zinstypes

In § 110.9 is uiteengezet wat we precies moeten verstaan onder een "modaal zinstype". Twee externe types (Vragen en Negatie) en de twee interne types (Causatief en Permissief) worden in andere hoofdstukken behandeld. Hieronder zullen alle overige types behandeld worden. Wij kunnen ze onderverdelen in de volgende "modi":

  1. Imperatief en Consideratief (vanaf § 110.42)
  2. Instrumentatief (vanaf § 110.50)
  3. Potentialis (vanaf § 110.55)
  4. Conditionalis (vanaf § 110.57)
  5. Imprecatief (vanaf § 110.60)
  6. Laudatief (§ 110.61a)
  7. Irrealis (§ 110.62)
  8. Dubitatief of Oblatief (§ 110.63)
  9. Hesitatief (§ 110.64)
  10. Exclamatief (vanaf § 110.65)

Dan zijn er nog 4 modi die in zoverre een aparte groep vormen dat zij alle met de conjunctief (of aanvoegende wijs) gevormd worden. Let wel: de conjunctief is op zichzelf geen "modus", maar slechts een syntactisch middel om verschillende modi uit te drukken. De conjunctief wordt behandeld in § 110.71–72, en hiermee worden gevormd:

  1. Optatief (vanaf § 110.73)
  2. Mediatief (vanaf § 110.77)
  3. Quotatief en Reportatief (vanaf § 110.80)

110.41

Zinsconstructies waarin expliciet genoemd staat welke vorm van modaliteit er bedoeld wordt, worden hier buiten beschouwing gelaten. Het gaat om constructies als:

Gress quae tu, den tu feldre.Ik gebied je te gaan zitten.
Gress bladide cafer.Ik wil graag koffie [hebben].

In plaats van respectievelijk:

Feldre-tûe!Ga zitten! (Imperatief)
Gress pónsâte cafer!Kreeg ik maar koffie! (Optatief)

We beperken ons dus tot die gevallen waarin de modus op syntactische wijze uitgedrukt wordt, en niet door middel van een lexicale parafrase.

110.42   ad § 110.40   a. Imperatief en Consideratief

Omdat Imperatieven en Consideratieven op identieke wijze gevormd worden, en bovendien niet altijd goed uit elkaar te houden zijn, worden ze hier tegelijk behandeld.
Een taaluiting die als Imperatief of Consideratief gemarkeerd is, wordt meestal als Imperatief (dus: gebod om iets te doen) opgevat indien deze uiting aan een 2e persoon1 is gericht. Is zo'n taaluiting aan een 1e persoon (dus aan zichzelf) gericht dan is er meestal sprake van een Consideratief (ofwel: overweging om zelf iets te zullen gaan doen). Als de taaluiting aan een 3e persoon is gericht, dan hangt het van andere pragmatische en syntactische factoren af welke modus eraan toegekend moet worden.


1Met "1e", "2e" en "3e" persoon wordt hier gerefereerd aan de persoonsindeling van pers.vnw.n. Het betreft hier zowel de enkelvoudige als meervoudige vormen.

110.43

De Imperatief/Consideratief wordt gevormd met behulp van een passief pers.vnw. (zie Blok 71.8), dat met een filâsto aan het werkwoord gehecht wordt. Vergelijk:

Tu feldre. ~ Feldre-tûe! (Imperatief)
Jij zit. ~ Zit!; Ga zitten!

Tu ufege beri treske ef ðakses. ~ Nert ufege-tûe beri treske ef ðakses.1 (Imperatief)
Je vergeet de kaarsen te doven. ~ Vergeet niet de kaarsen te doven.

Gÿrs koldre-tijâ ef. ~ Koldre-tijâ-gôrse ef! (Imperatief)
U gooit het weg. ~ Gooi het weg!

Gress prate. ~ Prate-gróse. (Consideratief)
Ik vertrek. ~ Laat ik eens vertrekken.

Do lukte ef oto. ~ Lukte-dôe ef oto. (indirecte Imperatief)
Hij wast de auto. ~ Laat hem de auto [eens] wassen.

Een indirecte Imperatief (laatste voorbeeld) moet zo opgevat worden dat de spreker de aangesprokene opdraagt om een ander persoon (die geen deel uitmaakt van het gesprek) zo ver te krijgen dat deze de genoemde handeling gaat uitvoeren. Dit kan de aangesprokene op verschillende manieren doen, maar het meest voor de hand ligt om zelf een Imperatief te gaan gebruiken.
Of concreet: als ik tegen Jan zegt: Lukte-dôe ef oto, en met dôe wordt gerefereerd aan Klaas, dan is het de bedoeling dat Jan tegen Klaas zegt: Lukte-tûe ef oto!, zodat Klaas de auto gaat wassen.


1De officiële regel is dat het passieve pers.vnw. aan het finiete werkw. wordt gehecht, en niet aan een infinitief. Toch wordt in onverzorgde spreektaal het passieve pers.vnw. soms aan een infinitief gehecht, vergelijk:

a.Finne-tûe beri stinde dena letra ral!
b.?£ Finne beri stinde-tûe dena letra ral!
 Ga die brief nu schrijven!

Variant b. is te verklaren door aan te nemen dat de spreker primair op het oog heeft dat die brief geschreven gaat worden, en niet dat de aangesprokene iets moet gaan doen.


110.44

Bij alle voorbeelden uit de vorige paragraaf hebben we te maken met de spreker als beheerser. Dat in een zin als Prate-gróse (Laat ik eens vertrekken) de spreker coreferent is met de agens doet niets af aan de parallelliteit met Prate-tûe! (Vertrek!). De schema's voor beide taaluitingen zijn:

SPR <Consideratief> GRESS PRATE
SPR <Imperatief> TU PRATE

110.45

Bij de Imperatief/Consideratief kan zowel van de verkorte als van de "normale" (lange) wortelstam gebruikgemaakt worden (zie § 82.5–8):

Feldre-gôrse. = Felde-gôrse.    Gaat u zitten.
Telstje-kiyroe har ef wertlâecÿr mimðer. = Telste-kiyroe ...
Laten we even stilstaan bij de ellende in de wereld.

Merk op dat in vormen als felde en telste de verkorte wortst. weer verrijkt wordt met een inf.-e. Dit is een bijzonder procédé, want de wortst. is per definitie een werkwoordsvorm zónder de laatste -e, dus lijkt het onlogisch om eerst de wortst. te vormen en er vervolgens weer -e aan toe te voegen.

110.46

Passieve pers.vnw.n die met een filâsto aan het werkwoord zijn gehecht, hebben de functie van zinskern:

Ufire-tûe lôftquar!Rij langzaam!
Farte-kiyroe helkara ef ses.Laten we naar het meer lopen.

Uit deze kernfunctie volgt onder meer dat het bez.vnw. sener gebruikt moet worden (zie ook § 51.19):

Tiffare-tûe sener šark!Leer je [eigen] land kennen!
Riffe-gróse sener pitter.1Laat ik mijn fiets repareren.

1Bij Causatieven is het aangehechte passieve pers.vnw. daarentegen níét de zinskern. In dit geval corefereert sener met de instigator (zie ook § 152.23). Vergelijk:

Riffe-tûe1 sener1 pitter!Repareer je fiets!
Gress1 riffe-tûe2 sener1 pitter.Ik laat jou mijn fiets repareren.

110.47

Bij neven- en onderschikkingen kan of moet de zinskern van het tweede lid vaak gedeleerd worden (zie a.). Zo'n deletie is níét mogelijk als de zinskern een passief pers.vnw. is, zoals in b. en c. (zie ook § 131.9):

a.? Gress snue ef torozaÿs ur gress moje ef kles. >
    > Gress snue ef torozaÿs ur Ø moje ef kles.
 Ik snoei de rozenstruiken en [ik] maai het gras.

b.Snue-gróse ef torozaÿs ur moje-gróse ef kles. > Ø
 Laat ik de rozenstruiken snoeien en het gras maaien.

c.Ufire-gôrse risinar oft tinde-gôrse fesért! > Ø
 Rij voorzichtig of blijf thuis!

110.47a

Bij een Imperatief of Consideratief kan het voegw. den niet door -lira vervangen worden. Vergelijk:

a.Rafane-tûe piti Petriy, den tu probare beri stinde ef letra.
b.* Rafane-tûe piti Petriy, tu probarelira beri stinde ef letra.
Vertel aan Petriy dat jij de brief wil schrijven.

a.Tisjane-kiyroe, den kirro tiffe ef painatjen.
b.* Tisjane-kiyroe, kirro tiffelira ef painatjen.
Laten we toegeven, dat we de dader kennen.

Zie ook § 100.76.

110.48

Omdat de passieve varianten alleen bij pers.vnw.n bestaan, kunnen deze pers.vnw.n niet vervangen worden door pers.vnw.-vervangende elementen, zoals zelfst.vnw.n, eigennamen, substantieven ed. Wel is het mogelijk om zo'n ander element als een bijzin met een -lira-dragend "dummy"-werkwoord (spoor) toe te voegen, bijvoorbeeld:

Lukte-épe, pelira Elsa, ef oto.
Laat Elsa de auto [eens] wassen.
(lett. "laat zij, die Elsa heet, de auto wassen")

Cÿrtire-ÿpse, meldelira crados, luft ef sértaros.
Laat allen met de verhuizing helpen.
(lett. "laten zij, die allen zijn, met de verhuizing helpen")

Omdat dergelijke -lira-bijstellingen in causatieve constructies heel algemeen zijn, worden zij daar uitgebreid behandeld (zie § 152.13–20).

110.49

In de spreektaal kunnen dergelijke -lira-bijstellingen geheel naar voren gehaald worden (linkse extralocatie), waarbij het "dummy"-werkwoord vervalt. Vergelijk de voorbeelden uit de vorige paragraaf met:

£ Elsa, lukte-épe ef oto.
£ Crados, cÿrtire-ÿpse luft ef sértaros.

110.49a

Een bijzondere vorm van een Imperatief is het zogenoemde elliptisch gerundium. Dit wordt gevormd met het suffix -en achter de gramst., en drukt uit dat er iets moet gebeuren. Dit kan bijvoorbeeld in de vorm van een opschrift op een verkeersbord of een aantekening in een agenda:

(1)Krÿsen Lerdu!Lerdu bellen! (als notitie in een agenda)
(2)Ufiren lôftquar!Langzaam rijden! (opschrift op een bord)
(3)Cjolen ef argerat!Deur sluiten!

Het gaat altijd om geschreven taal, op te vatten als een verzoek (of gebod) wat de lezer (of de schrijver zelf) moet doen. Voorbeeld (1) is een herinnering van de schrijver zelf: iets wat hij niet moet vergeten. Zin (2) is acceptabel op een verkeersbord: het gaat hier om een anonieme context, want noch de plaatser van het bord noch de lezer van de tekst wordt geacht bekend te zijn. Zin (3) als opschrift op bijvoorbeeld een winkeldeur wordt als onbeleefd ervaren omdat de verhouding tussen de schrijver van deze tekst (de winkelier) en de lezer ervan (de klant) een meer persoonlijke is. In plaats van (3) is een meer beleefde Imperatief op zijn plaats, bijvoorbeeld Cjole-gôrse ef argerat, fara quiste (Sluit u alstublieft de deur).
Deze gerundiumvormen worden beschouwd als een gesubstantiveerde vorm van het werkwoord. Ze heten "elliptisch" omdat ze nooit in een volledige zin (met een subject en/of predicaat) kunnen voorkomen.
Historisch gezien is het suffix -en verwant aan -eny dat een Laudatief uitdrukt (zie § 110.61a). Ook het suffix -en om van een kleurnaam een subst. te vormen (zoals mindefit ~ ef mindefiten (rood ~ het rood)) wordt door sommige grammatici gezien als verwant (zie § 171.62).

110.50   ad § 110.40   b. Instrumentatief

Een Instrumentatief drukt uit dat de subjectkern niet als de agens van de handeling beschouwd moet worden, maar als het instrument waarmee de handeling mogelijk gemaakt wordt. Voor het uitdrukken van een Instrumentatief zijn twee suffixen beschikbaar:

enkelvoudige kern:-irtachter de gramst.
meervoudige kern:-iretsachter de gramst.1

1Deze suffixen zijn etymologisch verwant aan het werkwoord kirture (laten), dat ook bij Causatieven en Permissieven (Hoofdstuk 152) gebruikt wordt.

110.51

Tegenwoordig wordt het gebruik van deze suffixen als archaïsch beschouwd. Zij kunnen achterwege blijven, zodat de instrumentatieve modus alleen nog uit de semantiek blijkt. Vergelijk:

Gress gyre ef argerat na eft ké. >
> † Ef ké gyrirt ef argerat. = Ef ké gyre ef argerat.
Ik open de deur met een sleutel. > De sleutel opent de deur.

Do ba'efrÿne ef jeðiy na eft knyfo. >
> † Ef knyfo baefrÿnirt ef jeðiy. = Ef knyfo ba'efrÿne ef jeðiy.
Hij snijdt het touw met een mes af. > Het mes snijdt het touw af.

Óps byte ef slaviys na tesmriys. >
> † Tesmriys bytirets ef slaviys. = Tesmriys byte ef slaviys.
Zij slaan de slaven met zwepen. > Zwepen slaan de slaven.

Do stinde na eft jôl pen. >
> † Tem pentja nert stintirets quista. = Tem pentja nert stinde quista.
Hij schrijft met een gouden pen. > Deze pennen schrijven niet goed.

110.52

Een Instrumentatief valt onder de externe modale zinstypes omdat de beheerser (ofwel de agens) niet genoemd is in de constructie, maar impliciet begrepen moet worden. Bij

(1)Ef ké gyrirt ef argerat.De sleutel opent de deur.

geldt een SvZ in de vorm van IEMAND OPENT DE DEUR MET EEN SLEUTEL. De beheerser is de persoon waaraan IEMAND refereert, zodat het schema wordt:

(2)iemand <Instrumentatief> IEMAND OPENT DE DEUR MET EEN SLEUTEL

Er is een instrumentatieve relatie tussen de beheerser en de SvZ, zodanig dat de beheerser de actie als het ware "overlaat" aan het genoemde instrument.

110.53

Een Spokaanse Instrumentatief heeft niet altijd een correct Nederlands equivalent, bijvoorbeeld:

Óps lukte ef efantys na blotter luktfâstôe. >
> Blotter luktfâstôe luktirets ef efantys.
Ze wassen de kinderen met blauwe washandjes. >
>
? Blauwe washandjes wassen de kinderen.

In dit geval kan het Nederlands beter een passief gebruiken: "De kinderen worden met blauwe washandjes gewassen".

110.54

Een Instrumentatief is alleen in de actieve vorm mogelijk (dus het instrument treedt op als subjectkern). Een passief is alleen in de vorm van een subjectloos blul-passief mogelijk. Vergelijk:

(1)a.  Tesmriys bytirets ef slaviys. = b.  Tesmriys byte ef slaviys.
 Zwepen slaan de slaven.

(2)a.  Blul bytelije ef slaviys na tesmriys. ≠ b.  * Ef slaviys bytelije pai tesmriys.
 De slaven worden door zwepen geslagen.

Zin (2b), die als passieve variant van (1b) beschouwd kan worden, is niet grammaticaal, omdat tesmriys niet als de agens optreedt. Daarentegen is (2a) een grammaticale passiefconstructie waarin tesmriys met het voorzetsel na als instrument is gemarkeerd, en de open subjectpositie met het spoor blul is gevuld (plus inversie zodat blul vooraan komt te staan).
In de periode dat -irt en -irets nog gebruikt werden (tot ca. 1920), verhinderden deze suffixen als het ware de toevoeging van het passiefsuffix -lije: uit (1a) kon dus nooit een passief voortvloeien (want -irets kan niet gevolgd worden door -lije, zie ook wat er bij de modale suffixen in § 110.23 gezegd is).
Sinds -irt en -irets niet meer gebruikt worden, heeft een Instrumentatief de vorm van een "gewone" actiefconstructie gekregen (als in (1b)), zodat vele taalgebruikers die zich niet meer bewust zijn van de speciale instrumentatieve modus automatisch een passief als in (2b) gaan toepassen. Wellicht zal (2b) ooit als correcte zin beschouwd moeten worden (hij is wel correct als we de zwepen als gepersonifieerd voorstellen, dus als een agens, niet als een instrument).

110.55   ad § 110.40   c. Potentialis

Een Potentialis drukt uit dat de spreker iets mogelijk acht, dan wel dat hij het subject fysiek in staat acht om de genoemde handeling te verrichten. Iets is nu niet het geval, maar het kan eens het geval worden. Voor de Potentialis worden twee suffixen gebruikt:

enkelvoudige kern:-ecûteachter de gramst.
meervoudige kern:-ecoseachter de gramst.1

1Deze suffixen zijn varianten van -ecû en -ecos (kunnen) (Blok 110.17).

110.56

De suffixen uit de vorige paragraaf verschijnen hetzij in de toekomende tijd (werkwoord vooraan de zin), hetzij in de neutrale tijd, samen met een twijfel-uitdrukkend additief als curmel (misschien) of frópjÿ (wellicht). Deze laatste mogelijkheid is typisch spreektaal:

Arfinecose óps velk. = £ Óps arfinecose frópjÿ velk.
Wellicht komen zij nog.

Arfinecose óps jazy. = £ Jazy óps arfinecose velk.
Zij kunnen altijd nog komen.

Neylecûte ef zomar ef liftkar port. =
= £ Ef zomar neylecûte curmel ef liftkar port.
Misschien dempt de gemeente de oude haven wel.

Aftel tiffecûte Yvonn ef? = £ Aftel Yvonn tiffecûte ef curmel?
Zou Yvonn het misschien weten?

Zie ook § 100.17 voetnoot 1.

110.57   ad § 110.40   d. Conditionalis

Een Conditionalis drukt uit dat de spreker iets veronderstelt dat niet waar is of kan zijn. Eventueel gaat dit vergezeld van de wens dat het ook onmogelijk is. Voor de Conditionalis worden twee suffixen gebruikt:

enkelvoudige kern:-iystachter de gramst.
meervoudige kern:-iysesachter de gramst.

110.58

De Conditionalis gaat vaak samen met een bijzin van gevolg, ingeleid met dus (dan):

Qurt kinuriyst, dus [do] tinde fesért.
Als Qurt ziek zou zijn, zou hij thuis blijven/gebleven zijn.
(maar Qurt is niet ziek)

Kirro leltiyses ef exâm, dus [kirro] enn sener stûðos dÿfe.
Als we voor het examen geslaagd zouden zijn, zouden we met de studie klaar zijn.
(maar we zijn gezakt, dan wel we hebben nog geen examen gedaan)

110.59

Soms wordt een Conditionalis als dreiging gebruikt, waarbij de spreker in het midden laat wat de gevolgen zullen zijn als datgene wat de Conditionalis uitdrukt, toch mocht gebeuren:

£ Tu tôxariyst plurtor ...Als je dronken thuiskomt [dan] ...

£ Óps ef oto nert repareriyses mas ...
Als ze morgen de auto niet gerepareerd hebben [dan doe ik ze wat] ...

Dergelijke dreigingen hebben een stijgende intonatie, en gaan dikwijls vergezeld van een opgeheven gebalde vuist. Uit het laatste voorbeeld blijkt hoe een Conditionalis gecombineerd kan worden met een definitieve tijd (object vóór werkwoord). Zo'n uitdrukking van tijd is alleen correct als de Conditionalis een dreiging uitdrukt; het zijn typische spreektaalvormen.

110.60   ad § 110.40   e. Imprecatief

Verwensingen en vloeken worden meestal niet als aparte modusvorm gemarkeerd: het zijn i.h.a. idiomatische uitdrukkingen die alleen vanwege hun semantische inhoud als Imprecatief beschouwd kunnen worden.
Wordt echter d.m.v. een bepaalde syntactische constructie expliciet uitgedrukt dat de beheerser van een SvZ gezocht moet worden in de sfeer van bovennatuurlijke godheden of geesten, dan is er duidelijk sprake van een modus. De Conditionalis-suffixen -iyst en -iyses (zie § 110.57) kunnen hiervoor dienen. Een voorbeeld van een echte vloek (uitgeroepen om woede of pijn af te reageren) is:

Do kachiytiyst gress!1
Godverdomme! (lett. "als hij mij 's verdoemt")

1Deze vloek wordt meestal verkort tot Kachiytiyst!, Kachiyst!, Kachiy! of zelf Kach! (spreek uit als [kakH], zie § 11.4 letter h). Alle te vertalen met 'verdomme!'.
Soms horen we ook wel de geredupliceerde vorm Kachiystiyst! (reduplicatie van kachiyst, zie § 64.8). Dit moet beschouwd worden als een verbastering van de werkwoordsvorm kachiytiyst.

110.61

Van verwensingen is sprake als de taaluiting bedoeld is om de aangesprokene met verbaal geweld te shockeren, bijvoorbeeld:

Do kachiytiyst tu!
Loop naar de hel! (lett. "als hij jou 's verdoemt")

Óps preltiyses ef defôliyas!
Zij kunnen de tyfus krijgen!
(lett. "als ze de schrikgodinnen 's verkrachten!")

Het imprecatieve gebruik van -iyst en -iyses is zeer beperkt productief. Over het algemeen zijn slechts marginale variaties op bestaande basisvormen toegestaan.

110.61a   ad § 110.40   f. Laudatief

Een Laudatief drukt verhevenheid, prijzing of eerbied uit. Hiervoor wordt het suffix -eny achter de gramst. gebruikt. We komen het vooral in de Bijbel tegen en het wordt tegenwoordig als een archaïsche vorm beschouwd. Bijvoorbeeld:

† Diô, gÿrs tiffeny pipar.God, Gij zijt alwetend.
† Kindis kjônteny eft kleter lacs.De Koning kondigt een nieuwe wet af.

Ef pryst reppe: "Âme gÿrs unkettareny, usseny Diô gert priarôsta."
De priester zegt: "Als gij om genade bidt, zal God uw gebeden verhoren."

110.62   ad § 110.40   g. Irrealis

Een Irrealis drukt uit dat het subject iets zou moeten doen, resp. gedaan zou moeten hebben, maar het achterwege laat, resp. gelaten heeft. Deze modus wordt gevormd met het tijdssuffix -ui, echter zonder de determinant di. Zie hiervoor ook § 111.87–88. Bijvoorbeeld:

Gress gyrui ef argerat, tûre painecû [ef].
Ik zou de deur [willen/moeten] openen, maar ik kan niet.

Gress eft mirre-lofa lorerdui hôs ef roiysért.
Ik had een wandelkaartje bij de boswachterswoning moeten kopen.
(maar nu word ik tijdens de wandeling zonder kaartje betrapt)

Do reppa, den do trempui enn ef mimpit.
Hij zei dat hij het boek gelezen zou hebben.   (maar deed 't niet)

Kirro pratui mas helkara Hirdo.
Wij zouden morgen naar Hirdo vertrekken/vertrokken zijn.
(maar dat gaat niet door)

Stus dôxui, ef zomar kettelira eft eit armt ef môntyos.
Je zou verwachten dat de gemeente oog heeft voor het probleem.
(maar men verwacht het niet want de gemeente negeert dat probleem)

110.63   ad § 110.40   h. Dubitatief of Oblatief

De Dubitatief (ook wel Oblatief genoemd) drukt twijfel uit: het subject (meestal de 1e persoon) weet niet goed hoe te handelen. De Dubitatief verschijnt meestal in de vorm van een vraag in de toekomende tijd (werkwoord vóór de kern):1

(1)Aftel cÿrtire gress do [oft nert]?Zal ik hem helpen [of niet]?
(2)Kol tétecû gress ef ljôls guldâ?Hoe zal/zou ik de rupsen het beste kunnen doden?

De spreker stelt a.h.w. een vraag aan zichzelf, wetend dat hij het antwoord (nog) niet kan geven, en daarom klinkt de vraag aarzelend. In § 110.11–12 is vastgesteld dat bij Vragen de aangesprokene als beheerser beschouwd moet worden. Bij een Dubitatief moeten we in eerste instantie denken aan een (hypothetische) aangesprokene die identiek is aan de spreker (hoewel er in werkelijkheid ook een andere – een "echte" – aangesprokene aanwezig zal zijn, maar het is niet de bedoeling dat deze een antwoord zal geven: het is eerder een toevallige luisteraar).


1In § 81.16 is gewezen op het doelwerkw. frute, dat eveneens een twijfel of voorzichtige veronderstelling kan uitdrukken, en daarom ook een markeerder voor de Dubitatief is. Vergelijk zin (2) met:

Kol gress frute beri téte ef ljôls guldâ?Hoe zou ik de rupsen het beste kunnen doden?

110.64   ad § 110.40   i. Hesitatief

De Hesitatief drukt een aarzeling uit. Het onderscheid met een Dubitatief (zie vorige paragraaf) is vaak moeilijk te zien, maar soms kan een aarzelende houding expliciet tot uitdrukking komen in voorvoegsels of tussenwerpsels als siye ... (tja ...); cecÿr ... (wat zal 'k zeggen ...) en dergelijke:

Siye ..., aftel cÿrtire gress do cÿrlÿo?
Tja ..., zal ik hem eigenlijk wel helpen?

Aftel tu enn ef rélâft tundare? – Cecÿr, gress reppât kluft ...
Heb jij de vaas gebroken? – Wel eh, wat moet ik daarop zeggen ...

Zie ook § 81.21, waarin het doelwerkw. pe als Hesitatiefmarkeerder behandeld wordt.

110.65   ad § 110.40   j. Exclamatief

Een Exclamatief is voornamelijk herkenbaar aan de uitroepende intonatie, en is sterk context-afhankelijk. Een Exclamatief drukt de emotie van de spreker uit, hij is dus de beheerser die een emotionele relatie met de SvZ heeft. Daarbij wordt elke andere mogelijke beheerser als irrelevant voorgesteld. Exclamatieve uitdrukkingen kunnen grofweg als volgt onderverdeeld worden:

  1. Verbazing/vreugde bij het ontmoeten van personen (§ 110.66)
  2. Vrolijkheid (§ 110.67)
  3. Agressie (§ 110.68)
  4. Ongeduld (§ 110.69)
  5. Beledigend (§ 110.70)

110.66   1. Verbazing/vreugde bij het ontmoeten van personen

In het algemeen: een -lira-constructie, voorafgegaan door we, die de feitelijke gebeurtenis expliciet uitdrukt, wordt gebruikt om uit te drukken dat men zowel verbaasd als blij is vanwege het feit dat men een goede bekende ontmoet. Over het algemeen kunnen zulke uitroepen vertaald worden met "Goh, wat leuk je te ontmoeten!" of met iets meer verbazing: "Zo, wat doe JIJ hier nou!?". Bijvoorbeeld:

We, tu ufirelira eft oto!   Goh, jij in de auto!
(lett. "zo, ben je auto aan het rijden!"; uitroep als je een goede kennis in de auto tegenkomt en je bent verbaasd of verheugd hem te zien)

We, tu meldelira kusami!   Wat doe jij hier?
(lett. "zo, je bent hier!"; uitroep als je bijv. in een kroeg of winkel een goede kennis tegenkomt)

We, tu quÿelira ef trem!   Leuk jullie bij de tramhalte te ontmoeten!
(lett. "zo, staan jullie op de tram te wachten"; uitroep als je bij de tramhalte enige goede kennissen tegenkomt)

110.67   2. Vrolijkheid

Vrolijkheid, uitgelatenheid of blijdschap kan de spreker uitdrukken door een uitroep te beginnen met Gress nert reppe ... (Ik zeg niet ...):

Gress nert reppe, gress vendelira rala!   Ik ga mee!!
Gress nert reppe, kirro lelperrelira zirrot mas!
Zeg, morgen gaan we met vakantie!

Als de spreker de vrolijkheid of de blijdschap van de aangesprokene aanvoelt (en er misschien zelf ook vrolijk of blij door wordt), kan hij de uitroep inleiden met Tu nert reppe ... (Jij zegt niet ...):

Tu nert reppe, den tu ventavy ral.   Ik zie best dat je graag meewilt.
Tu nert reppe, tu lelperrelira zirrot mas! Klojâs?
Zeg, je gaat morgen met vakantie, hè!? Fijn hè?

110.68   3. Agressie

Een agressieve of dreigende opstelling jegens de aangesprokene kan op twee manieren uitgedrukt worden:

a.   Gebruik de 3e persoon in plaats van de 2e persoon:

Do paine kluft gy?Wat moet jij hier?
Aftel do eruptere jazy!?Wil je nou opdonderen of niet...?

b.   Gebruik het modale suffix -avy/-aves (willen) en sluit de zin af met hâje:

Tu pratavy ral, hâje?1Je vertrekt nou zeker wel, hè?

Ook bij a. kan hâje als extra dreiging toegevoegd worden:

Eup ef paine, hâje.Jij hebt 't zeker gedaan, hè?

1Deze constructie wordt alleen dan als agressief of dreigend ervaren als de intonatie en/of de context daartoe aanleiding geeft. Bij een meer neutrale intonatie verraadt de spreker eerder ongeduld. Zie § 110.69.

110.69   4. Ongeduld

Ongeduld of ongedurigheid wordt in korte zinnen op een effectieve manier uitgedrukt door herhaling van de zinskern na het predicaat:

Tu tiffe tu!Je weet 't toch!
Tu ventât tu.Ga nou 's.
Do ventât do.Ik wou dat-ie nou eindelijk eens wegging.

Een andere mogelijkheid is het gebruik van het modale suffix -avy/-aves (willen) en een afsluiting van de zin met hâje:

Tu pratavy, hâje?Je vertrekt nou zeker wel, hè?
Tu tmopplimaraves ral sener omittus, hâje?
Jullie gaan nou toch zeker wel eens je kamer opruimen?

Merk op hoe er in de Nederlandse vertaling van de laatste zin gemakkelijk vijf adverbia achter elkaar geplaatst kunnen worden. Dit is in het Spokaans onmogelijk.
Zinnen die afgesloten worden met hâje kunnen al snel een dreigende of agressieve houding van de spreker uitdrukken. Zie ook § 110.68.

110.70   5. Beledigend

Als de spreker de aangesprokene niet mag of kwaad op hem is, kan hij dat op een beledigende manier duidelijk maken door een aoristus te gebruiken. Hiervoor wordt het suffix -o gebruikt, en daarmee wordt de onherroepelijkheid van de uitspraak onderstreept, zo iets van "dat was eens en nooit weer!":

Pek lelmo luppor kirro quardero ef dokerat.
Zo, dit was dus de laatste keer dat ik met jou naar de bioscoop ging.
(lett. "dus vanavond waren we naar de bioscoop gegaan")

Siy, gress méto tu [pip]!   Ik hoef je niet/nooit meer te zien!
(lett. "ja, ik had je [al] ontmoet!")

In zulke constructies wordt het suffix -o verlengd uitgesproken (maar het krijgt géén klemtoon!). Zie ook § 111.25 voetnoot 1 en § 111.107.

110.71   Conjunctief (aanvoegende wijs)

Een aantal modusvormen worden uitgedrukt met de conjunctief ofwel aanvoegende wijs. Merk op dat de conjunctief op zichzelf geen modus is, maar een syntactisch verschijnsel dat al naar gelang de context en andere parameters een bepaalde modus kan uitdrukken, en wel:

  1. Optatief (vanaf § 110.73)
  2. Mediatief (vanaf § 110.77)
  3. Quotatief en Reportatief (vanaf § 110.80)

Eerst zal de vorming van de conjunctief besproken worden, en vervolgens worden deze modi behandeld.

110.72

De conjunctief wordt gevormd door een suffix achter de gramst. van het hulpwerkw. Als het hulpwerkw. ontbreekt komt het suffix achter het hoofdwerkw. De keuze van het juiste suffix wordt bepaald door twee opposities, nl. actief vs. passief (vgl. ook Blok 90.8) en getal van de zinskern. In het volgende Blok zijn de zes mogelijke suffixen voor de vorming van de conjunctief ondergebracht:

Conjunctief
 actiefobject-
passief
echo-
passief
kern in enkelvoud-ât[e]-âtije ×-âitâ ×
kern in meervoud-ûs[e]-ûsije ×-ûsitâ ×

×Deze vormen komen uitsluitend bij de Quotatief/Reportatief voor; zie § 110.80.

Merk op dat -âte en -ûse varianten zijn van de modale suffixen -ât en -ûs (moeten) (zie Blok 110.17).
De korte vormen -ât en -ûs worden vrijwel alleen bij de Quotatief gebruikt, omdat verwarring met de modale suffixen -ât en -ûs dan uitgesloten is. Bij alle overige vormen van de conjunctief is zo'n verwarring wél goed mogelijk, zodat dan de voorkeur aan de lange vormen -âte en -ûse gegeven wordt.1


1De conjunctief kan niet gecombineerd worden met de tijdssuffixen -a, -u, -o en -ui (zie Blok 111.21). Indien een specifieke tijdsvorm expliciet in combinatie met een conjunctief uitgedrukt moet worden, kan de conjunctief eventueel vervangen worden door omschrijving, bijvoorbeeld met een doelwerkwoord. Vergelijk:

a.Stus reppe, tu vjolamerrât hordaos.  (vgl. § 110.79 (2))
 Je schijnt prachtig viool te spelen.
(lett. "men zegt dat je prachtig viool speelt")

b.Tu pa beri vjolamerre hordaos.
 Je schijnt/scheen prachtig viool gespeeld te hebben.

In a. wordt het "van horen zeggen" met de conjunctief -ât uitgedrukt, waarbij zonder nadere context een tegenwoordige tijd wordt geïmpliceerd. In b. wordt de definitieve tijd expliciet uitgedrukt met -a achter het doelwerkw. pe (schijnen) dat de conjunctief vervangt. De definitieve tijd die in het doelwerkwoord wordt uitgedrukt, heeft dus ook een reikwijdte over de handeling van de infinitief (het "vioolspelen") (zie ook § 81.21 en § 81.53–54).


110.73   ad § 110.71   k. Optatief

Een Optatief drukt een wens van de spreker uit. Dit gebruik van de conjunctief heeft een archaïsch of idiomatisch karakter. Het komt voornamelijk voor in de Bijbel en de Ergemip. Het is ook in deze constructies dat de spreker zichzelf als beheerser opstelt.
De voorkeur wordt gegeven aan de lange vormen, daar de korte ambigu kunnen zijn. Alleen in het laatste (geïdiomatiseerde) voorbeeld is de korte vorm gangbaar.
Bijvoorbeeld:

Do arfinâte!Kwam hij maar!
Óps pratûse!Vertrokken ze maar!
Diô meltâte hôskâf.God zij met ons.
Diô lelperrâte kult ÿrgô'iyc lo quista.God hebbe onze ziel.
Kult efantys tiffûse Beecân!Dat onze kinderen Vrede kennen!
Kindis poirât!1Leve de Koning!

1Synoniemen zijn: Poirr ef Kindis! en Poi ón Kindis!  (lett. "levend (add.) aan de koning"). Vergelijk ook: Koffon ón diktaterr!  (lett. "dood aan de dictator").

110.74

Als dergelijke wensen met kracht uitgeroepen worden, kunnen zij het karakter van een aansporing krijgen, zoals:

(1)Fyla strettâte senÿðiy!Fyla strijde moedig!
(2)Óps pratûse!Vertrokken ze maar!

Zin (1) kan geroepen worden door krijgers die getuige zijn van de strijd die Fyla (een sagenheld) aan het leveren is. Zin (2) kan zo luid geroepen worden dat de aanwezigen begrijpen dat ze maar beter kunnen vertrekken.

110.75

Modale suffixen (Blok 110.17) moeten bij een conjunctief vervangen worden door een modaal hulpwerkw., daar er anders geen mogelijkheid is om de suffixen uit Blok 110.72 aan te hechten. Vergelijk a. met b.:

a.Do tintog. = Do geldre beri tinde.Hij mag blijven.
b.Do geltâte beri tinde!Dat hij moge blijven!

a.Kirro pratecos vita. = Kirro kurre beri prate vita.Wij kunnen snel vertrekken.
b.Kirro kurrûse beri prate vita!Dat we snel kunnen vertrekken!

110.76

Buiten de archaïsche of idiomatische gevallen zoals in de vorige paragraaf bedoeld, wordt de conjunctief tegenwoordig dikwijls vervangen door een Consideratief (zie § 110.43). Vergelijk:

Kirro pratûse! > Prate-kiyroe.
Dat wij vertrekken! > Laten we vertrekken.

110.77   ad § 110.71   l. Mediatief

Een Mediatief drukt uit dat de spreker het waarheidsgehalte van de taaluiting in het midden laat, en in ieder geval zelf niet achter de mededeling staat. Hij doet de mededeling, enkel om "wat te zeggen te hebben", om een gesprek of discussie uit te lokken, of om de hoorder in een andere gemoedstoestand te brengen.
De Mediatief wordt gevormd met een conjunctief, voorafgegaan door de frase stus reppe (men zegt; er wordt gezegd). In een Mediatief sluit de spreker zichzelf als beheerser uit, en hij heeft evenmin een ander als beheerser op het oog.
Vaak kan deze constructie in het Nederlands vertaald worden met een retorische vraag:

(1)Stus reppe, ef doffiy ûplef meltâte inferierr.1
 Zou het zwarte ras werkelijk inferieur zijn, denk je?
(lett. "men zegt, dat het zwarte ras inferieur is")

De producent van deze taaluiting geeft duidelijk te kennen dat hij zelf geen enkele uitspraak doet over de al dan niet vermeende inferioriteit van het zwarte ras. Hij is er alleen op uit om de hoorder, die bekend is als een fanatiek tegenstander van de apartheid, op stang te jagen en/of om een discussie uit te lokken.


1Merk op dat de constructie die achter de frase stus reppe volgt, geen "echte" bijzin is, want een hiervoor noodzakelijke bijzinsmarkering ontbreekt. Zo'n markering kan zijn: het voegwoord den of het suffix -lira (zie § 100.68). Vergelijk zin (1) met:

Stus reppe, ef doffiy ûplef meldelira inferierr. =
= Stus reppe, den ef doffiy ûplef melde inferierr.
Men zegt dat het zwarte ras inferieur is.

Deze "echte" bijzinsconstructies worden niet als een Mediatief geïnterpreteerd, maar als een (nogal racistische) mededeling.


110.78

De volgende twee voorbeelden illustreren hoe de Mediatief in de praktijk gebruikt wordt:

(1)Stus reppe, ef teroristiys eft hÿ bômba-plâts klâfûse.
 Zouden de terroristen misschien al weer een bomaanslag gepleegd hebben?
(lett. "men zegt dat de terroristen opnieuw een bomaanslag gepleegd hebben")

Al naar gelang de context en de kennis die de spreker (S) en de aangesprokene (A) delen, kunnen er diverse redenen zijn waarom de taaluiting in (1) gedaan wordt. Enkele mogelijkheden:

  1. Er is werkelijk een bomaanslag gepleegd en S weet dat ook A hiervan op de hoogte is, zodat (1) geen enkele informatiewaarde voor A heeft. Maar S kan het niet nalaten om erover te praten en wil een reactie bij A uitlokken.
  2. Er is geen bomaanslag gepleegd maar S wil A uit de tent lokken en horen hoe A over de acties van de terroristen denkt.
  3. Het is S niet bekend of er een bomaanslag is gepleegd, maar hij wil A duidelijk maken dat hij weet dat A met de terroristen sympathiseert.

110.79

(2)Stus reppe, tu eft ojic platiranu riffâte.
 Je schijnt een schitterend schilderij gemaakt te hebben.
(lett. "men zegt dat je een schitterend schilderij hebt gemaakt")

  1. S heeft het schilderij zelf nog niet gezien en wil expliciet in het midden laten of hij het zelf eveneens schitterend vindt. Misschien vat A de mededeling op als een verzoek om zijn schilderij aan S te tonen.
  2. S heeft het schilderij gezien en vindt het afschuwelijk, maar durft dit niet te zeggen als zijn mening niet expliciet gevraagd wordt. Hij hoopt dat de maker van het schilderij nu zal vragen hoe S het schilderij vindt.1
  3. A toont aan S zijn nieuwe schilderij en wil de mening van S weten. S weet dat dit schilderij eigenlijk heel mooi gevonden moet worden, maar vindt het zelf afschuwelijk en durft dat niet toe te geven. In het Nederlands kan men een vraag als "hoe vind je mijn nieuwe schilderij?" omzeilen met een cliché als "tja, smaken verschillen", daarmee aangevend dat het je niet kwalijk genomen kan worden dat je het lelijk vindt.

1Het is in Spokanië de gewoonte om ronduit voor je mening uit te komen als deze gevraagd wordt, ook al is die nog zo negatief. Daarentegen is het niet beleefd om ongevraagd je mening te geven, ook al is die nog zo positief. Iemand kan zichzelf in de gelegenheid stellen om een mening te geven door als het ware te forceren dat de aangesprokene eerst een vraag stelt, waarop het antwoord de mening van de spreker kan zijn.

110.80   ad § 110.71   m. Quotatief en Reportatief

Als syntactische markering voor de Quotatief en de Reportatief is de conjunctief nog zeer productief. In de Quotatief wordt een vrije interpretatie gegeven van datgene wat iemand zegt of beweert, zonder dat er een uitspraak gedaan wordt over het waarheidsgehalte van de SvZ die in de bewering vervat is (zie verder ook § 125.22–37). Vergelijk de directe rede in a. met de Quotatief in b.:

(1)a.Petriy reppe: "Moffain ur Lerdu byte ef hurt."
  Petriy zegt: "Moffain en Lerdu slaan de hond."
 b.Petriy reppe, Moffain ur Lerdu bytûs ef hurt.1
  Petriy zegt dat Moffain en Lerdu de hond slaan.

(2)a.Ef menester stinde: "Sÿrte sen ef tâx-nâs-zerfos ort ef achômm rifo ef plastros."
  De minister schrijft: "De belastingherziening zal voor de middenstand voordelig uitpakken."
 b.Ef menester stinde, sÿrtât sen ef tâx-nâs-zerfos ort ef achômm rifo ef plastros.1
  De minister schrijft dat de belastingherziening voor de middenstand voordelig zal uitpakken.

(3)a."Ef baby luktelije pai Elsa", Mariy zjoffe.
  "De baby wordt door Elsa gewassen", beweert Mariy.
 b.Den ef baby luktâtije pai Elsa, Mariy zjoffe.1
  Dat de baby door Elsa gewassen wordt, beweert Mariy.

Geen van de beweringen hierboven hoeft waar te zijn: het is goed mogelijk dat Petriy, de minister en Mariy liegen.2 Wat we wel zeker weten, is dat Petriy, de minister en Mariy hun taaluiting exact zo gedaan hebben als in de a-zinnen tussen de aanhalingstekens is weergegeven. (als dat níét de exacte weergave is, liegt degene die deze voorbeeldzinnen zo heeft opgeschreven).


1Een Quotatief wordt níét door het voegw. den (dat) ingeleid, tenzij de Quotatief vóór de matrixzin staat, zoals in (3b). Vergelijk de Quotatief in i. met de indirecte rede in ii.:

 i.Petriy reppe, Moffain bytât ef hurt.
ii.Petriy reppe, den Moffain byte ef hurt.
Petriy zegt dat Moffain de hond slaat.


2Merk op dat een Imperatief niet als Quotatief weergegeven kan worden (de conjunctief is onverenigbaar met de Imperatief; zie ook § 125.25). Een directe rede is wel mogelijk, vergelijk:

Petriy reppe: "Feldre-tûe." ~ * Petriy reppe, feltât-tûe.
Petriy zegt: "Ga zitten." ~ (lett. "Petriy zegt dat ga zitten")

Bij een Imperatief kan er geen sprake van "liegen" zijn, oftewel, als Petriy zegt "ga zitten" doet hij geen uitspraak over het waarheidsgehalte van de SvZ JIJ ZIT, want hij wil juist dat deze SvZ waar wordt.
Bij indirecte vragen is er wél een Quotatief vereist (zie ook § 150.164–166):

Petriy linne, aftel Yvonn enn ef mimpit trempât.
Petriy vraagt of Yvonn het boek heeft gelezen.

110.81

De Reportatief verschilt in zoverre van de Quotatief, dat het de spreker zelf is die een bewering doet, en daarbij het waarheidsgehalte van die bewering in het midden laat. De spreker wil uitdrukken dat hij zijn bewering als een gerucht, of als een "van horen zeggen", vernomen heeft. In de Nederlandse vertalingen zullen we dit uitdrukken met "schijnen". Vergelijk de b-zinnen uit de vorige paragraaf met:

(1′)Moffain ur Lerdu bytûs[e] ef hurt.
 Moffain en Lerdu schijnen de hond te slaan.

(2′)Sÿrtât[e] sen ef tâx-nâs-zerfos ort ef achômm rifo ef plastros.
 De belastingherziening schijnt voor de middenstand voordelig uit te zullen pakken.

(3′)Ef baby luktâtije pai Elsa.
 De baby schijnt door Elsa gewassen te worden.

In (1′) en (2′) wordt de voorkeur aan de lange conjunctiefvormen bytûse en sÿrtâte gegeven, omdat ze anders verward kunnen worden met de modale suffixen die "moeten" betekenen. Zo kan Moffain ur Lerdu bytûs ef hurt ook betekenen 'Moffain en Lerdu moeten de hond slaan'.
Op het precieze verschil de directe rede, de Quotatief en de Reportatief wordt nader ingegaan in Hoofdstuk 125. Dan zal hieraan nog de behandeling van de indirecte rede (dat is iets anders dan de Quotatief/Reportatief!) toegevoegd worden.

110.81a

In § 110.77–79 is uitgelegd dat bij een Mediatief de spreker zichzelf als beheerser uitsluit door de frase stus reppe (men zegt) toe te voegen. Bij een Reportatief is het juist de spreker die zichzelf als beheerser introduceert. Dit kan explicieter gemaakt worden door een frase als gress miype (ik denk) of gress hozâve (ik geloof) toe te voegen. Evenals bij een Mediatief is de frase die achter gress miype/hozâve volgt, geen "echte" bijzin. Zie ook voetnoot 1 bij § 110.77. Vergelijk de Mediatief in a. met de Reportatief in b.:

a.Stus reppe, ef benc ef feszollers ustjâgâte.
 Zou de bank de spaarders hebben opgelicht[, denk je]?

b.Gress hozâve, ef benc ef feszollers ustjâgâte.
 De bank schijnt de spaarders te hebben opgelicht;
De bank heeft volgens mij de spaarders opgelicht.

In zowel a. als b. presenteert de spreker een feit dat hij vernomen heeft, zonder te weten of het wel klopt. In a. neemt de spreker expliciet afstand van dat feit, maar wil hij alleen een reactie van de hoorder uitlokken. In b. vindt de spreker dat dat feit wellicht wel klopt en hoopt hij dat de hoorder er nadere informatie over kan geven.

110.82   ad § 110.1   II. Aspect

Een aspect drukt de interne temporele structuur van een gebeuren uit. Hiermee wordt bedoeld de duur van het gebeuren, de aard van het gebeuren, de begrenzing ervan, het verloop ervan, enzovoort. In het Spokaans wordt onderscheid gemaakt tussen twee soorten van aspecten:

  1. Intrinsiek aspect (vanaf § 110.83)
  2. Extern aspect (vanaf § 110.87)

Het externe aspect zorgt als het ware voor een modificatie van het intrinsieke aspect, zodat beide aspectsvormen hiërarchisch geordend zijn.

110.83   ad § 110.82   A. Intrinsiek aspect

Het intrinsieke aspect drukt de interne temporele structuur van een gebeuren uit, zonder rekening te houden met de temporele relatie die er ligt tussen het moment dat de taaluiting gedaan wordt en het moment dat het gebeuren plaatsvindt.
Vergelijk:

(1)Pyt mirra.Pyt wandelde.
(2)Pyt mirra hiycce ef tariss.Pyt wandelde tot aan de toren.
(3)Pyt falla kura eft tôffe.Pyt struikelde over een steen.

In zin (1) is sprake van een duratief aspect, want het "wandelen" heeft hier een onbepaalde, onbegrensde duur. In (2) daarentegen geldt een terminatief aspect, want het eindpunt van het "wandelen" is expliciet vermeld. In (3) vinden we een momentaan aspect, want het "struikelen" kan gezien worden als een gebeuren dat zich beperkt tot één tijdspunt (moment).

110.84

Uit de voorbeelden uit de vorige paragraaf kan geconcludeerd worden dat het intrinsieke aspect automatisch aanwezig is. Er zijn dus (in principe) geen syntactische hulpmiddelen om een intrinsiek aspect expliciet uit te drukken. Als de spreker in (2) hiycce ef tariss aan de handeling van het "wandelen" toevoegt, doet hij dat niet om uit te drukken dat mirre een terminatief aspect moet hebben, maar om uit te drukken dat het wandelen "tot aan de toren" gebeurde. Evenzo wordt in (3) niet het werkwoord falle (struikelen) gebruikt om uit te drukken dat Pyt iets "momentaans" uitvoerde, maar om te vertellen dat Pyt tegen een obstakel stootte en daardoor zijn evenwicht verloor.

110.85

Het onderscheid tussen duratief en momentaan komt tot uiting als wij een tijdsbepaling als zurtsot (urenlang) toevoegen. Vergelijk (1) en (3) uit § 110.83 met:

(1′)Pyt mirra zurtsot.Pyt wandelde urenlang.
(3′)? Pyt falla zurtsot kura eft tôffe.? Pyt struikelde urenlang over een steen.

Zin (1′) is geheel grammaticaal, maar (3′) is twijfelachtig, want kan alleen als een iteratief geïnterpreteerd worden, in de betekenis van "telkens struikelde Pyt over een steen in een periode van een aantal uren". In § 64.62 is besproken dat een iteratief uitgedrukt wordt door reduplicatie. In plaats van (3′) zouden we dan ook verwachten:

(3′′)Pyt fallfala zurtsot kura eft tôffe.1(idem)

Deze constructie is wél acceptabel.


1Merk op dat het enkelvoudige eft tôffe (een steen) impliceert dat Pyt urenlang over dezelfde steen struikelde (bijvoorbeeld omdat hij 10 zakken cement een loods moest in dragen en hij telkens opnieuw struikelde over een grote steen die op zijn pad lag).
Als we willen uitdrukken dat Pyt tijdens een wandeling over een stenige hoogvlakte telkens over een andere steen struikelde, moet er een meervoud in combinatie met het lidwoord goe gekozen worden (zie ook § 50.46):

Pyt fallfala zurtsot kura goe tôffses.
Pyt struikelde urenlang over stenen.   (= telkens een andere steen)

110.86

Het onderscheid tussen terminatief en momentaan kan aangetoond worden door toevoeging van een tijdsbepaling als fes eft kortarr (in een kwartier). Vergelijk (2) en (3) uit § 110.83 met:

(2′)Pyt mirra hiycce ef tariss fes eft kortarr.
 Pyt wandelde in een kwartier tot aan de toren.

(3′)* Pyt falla kura eft tôffe fes eft kortarr.
 * Pyt struikelde in een kwartier over een steen.

Zin (2′) is geheel correct, maar (3′) is zowel in het Spokaans als in het Nederlands onwelgevormd.

110.86a

Het prefix za- wordt door sommige grammatici wel als een uitdrukker van een definitief aspect bij een inchoatief of onafgesloten handeling beschouwd, zoals in:

allove ~ zaalloveverdwijnen ~ verdwenen zijn
kvârfe ~ zakvârfeop het punt staan te verdrinken ~ verdrinken
rynde ~ zaryndevorderen (voortgaan) ~ vergevorderd zijn

Zie ook § 83.22.

110.86b

Het suffix --sa is verwant aan za- (vorige paragraaf) en wordt eveneens wel als een aspectsuitdrukker beschouwd. Het gaat dan om een continuatief (het [geforceerde] voortzetten van de handeling). Bijvoorbeeld:

Do arfine-sa.Hij komt tóch.
Kirro obezjere-sa.We blijven ondanks alles lachen.
Do ufiravy-sa lef ef râk.Ondanks de lekke band wil hij blijven doorrijden.

Het suffix --sa gedraagt zich alsof het de laatste lettergreep van het werkwoord is, zodat de voorlaatste lettergreep de klemtoon krijgt (arfine-sa = [aRfinesa]; ufiravy-sa = [ufiravysa]). Zie ook § 83.25.

110.86c

Behalve de hierboven genoemde gevallen zijn er ook andere eigenschappen van werkw.n die we als "aspect" kunnen beschouwen. Soms gaat het duidelijk om eigenschappen die met elkaar contrasteren. Vergelijk de a-zinnen met b.:

(1)a.Elsa nert essarecû.Elsa kan niet inslapen (in slaap vallen).
 b.Elsa nert essecû.Elsa kan niet slapen.

(2)a.Lerdu dÿfe sener ÿrôm.Lerdu maakt zijn werk af.
 b.Lerdu dÿfe beri ÿrôme lelmo tof.Lerdu stopt vandaag met werken.

(3)a.Ef mimpiterfer fotela.De boekhouder heeft een fout gemaakt/
een vergissing begaan.
 b.Ef mimpiterfer fotelara.De boekhouder heeft veel fouten gemaakt.

In (1a) is sprake van een mutatief aspect, want het werkw. essare (inslapen) drukt een verandering van de ene toestand naar de andere uit. Het contrast staat in (1b): hier geldt een immutatief aspect, want esse (slapen) drukt uit dat iets in een bepaalde toestand blijft verkeren. Voor de oppositie mutatief ~ immutatief, zie ook § 83.39 en § 101.29–31.
In (2a) zien we een perfectief (of terminatief) aspect: de actie van "werken" krijgt hier een voltooiing. Daarentegen is (2b) de imperfectieve tegenhanger, want hier stopt Lerdu weliswaar met werken, maar het werk is nog niet voltooid (hij gaat er morgen mee verder). Zie ook § 81.13.
In (3a) gaat het om een momentaan aspect, want er is sprake van één gebeurtenis op één tijdspunt. Daarentegen staat in (3b) een iteratief, want er is sprake van een zich telkens herhalende actie (§ 83.23 voetnoot 1). Iteratieven worden vaak met reduplicatie uitgedrukt (§ 64.62).

110.87   ad § 110.82   B. Extern aspect

Het externe aspect legt een temporele relatie tussen het moment waarop de taaluiting plaatsvindt en het moment waarop het gebeuren plaatsvindt.
Het externe aspect wordt als zodanig syntactisch gemarkeerd. Dit betekent dat zo'n aspectsvorm niet automatisch aanwezig is (zoals het intrinsieke aspect: zie hierboven). Het Spokaans kent drie vormen van extern aspect, namelijk:

  1. Progressief aspect
  2. Actueel aspect
  3. Habitueel aspect

Type a. wordt met een teg.dw. uitgedrukt (-lira); types b. en c. worden met een determinant uitgedrukt, die onmiddellijk achter het predicaat geplaatst wordt.

110.87a   ad § 110.87   a. Progressief aspect

Een progressief aspect drukt het voortduren van de handeling uit. Dit kan uitgedrukt worden met het suffix -lira. Deze vorm is te vergelijken met de progressive form in het Engels. In het Spokaans is deze vorm echter niet per se noodzakelijk, terwijl het Engels er veel strenger in is. Vergelijk:

a.Ef bidale pip lóf ef pijâ tof.Het regent al de hele dag.
b.Ef bidalelira pip lóf ef pijâ tof.Het is de hele dag al aan het regenen.

In het Engels zou in beide gevallen It is raining all day geschreven worden. Zie ook § 100.6–8.

110.88   ad § 110.87   b. Actueel aspect

Een actueel aspect wordt uitgedrukt met de determinant ek direct achter het predicaat, en geeft meestal aan dat het gebeuren (zo goed als) gelijktijdig met de taaluiting plaatsvindt. Bijvoorbeeld:

Krysten ÿrôme ek.Krysten is [op dit moment] aan het werk.
Óps obezjere ek terat hups ki.Ze lachen [op dit moment] erg luid.
Gress ef miflifs glântre ek.Ik heb [nu/zojuist] de ramen gelapt.
Quardere ek tu ef Zeeër-Poentel?Bezoek je de Zeemanskroeg [op dit moment]?;
Ga je nu naar de Zeemanskroeg?

110.88a

In de toekomende of definitieve tijd kan het actuele aspect ook gerelateerd zijn aan een SvZ die in de toekomst aanwezig zal zijn of in het verleden aanwezig was. Bijvoorbeeld:

Mas gress vende helkara Amahagge, tur Krysten di ÿrômu ek.
Morgen ga ik naar Amahagge, maar Krysten zal [op dat moment] aan het werk zijn.

Óps ef moplariy zerfe, ur obezjera ek terat hups ki.
Ze zagen het ongeluk en lachten [op dat moment] erg luid.

110.89   ad § 110.87   c. Habitueel aspect

Een habitueel aspect wordt uitgedrukt met de determinant ra direct achter het predicaat, en geeft aan dat het gebeuren een gewoonte of eigenschap is, die ook buiten het moment van de taaluiting plaatsvindt, plaatsvond of plaats zal vinden. Er is dus sprake van een gedeactualiseerd gebeuren (dikwijls optredend als gewoonte, vandaar de term "habitueel"). Vergelijk de voorbeelden uit de vorige paragraaf met:

Krysten ÿrôme ra.Krysten werkt. (= Krysten heeft een baan)
Krysten ÿrômo ra tukst fes 2012.Krysten heeft tot in 2012 gewerkt.
(= Krysten had tot die tijd een baan)
Óps obezjere ra terat hups ki.Ze lachen [altijd] erg luid;
Ze hebben de gewoonte om erg luid te lachen.
Gress ef miflifs glântre ra.Ik heb [altijd] de ramen gelapt.
(= het was vroeger de gewoonte dat ik de ramen lapte)
Quardere ra tu ef Zeeër-Poentel?Heb je de gewoonte om de Zeemanskroeg te bezoeken?;
Kom je wel eens in de Zeemanskroeg?

110.90

Zowel het actuele als het habituele aspect vormt als het ware een extra markering bovenop het intrinsieke aspect. Vergelijk:

(1)a.Krysten mirre.Krysten wandelt. (neutraal)
 b.Krysten mirre ek.Krysten is [nu] aan het wandelen. (actueel)
 c.Krysten mirre ra.Krysten wandelt gewoonlijk. (habitueel)

In alle drie de zinnen is er sprake van een intrinsiek aspect dat duratief genoemd kan worden: nergens wordt duidelijk gemaakt dat de handeling van het "wandelen" een afsluiting vindt. We kunnen daarom zeggen dat er in zin (1b) sprake is van een "duratief-actueel aspect", en in (1c) van een "duratief-habitueel aspect".

110.91

Vergelijk nu:

(2)a.Krysten mirre helkara ef korda.
  Krysten wandelt naar de kerk. (neutraal)

 b.Krysten mirre ek helkara ef korda.
  Krysten is [nu] naar de kerk aan het wandelen. (actueel)

 c.Krysten mirre ra helkara ef korda.
  Krysten wandelt gewoonlijk naar de kerk. (habitueel)

Nu is er in alle drie de zinnen sprake van een terminatief intrinsiek aspect: de voorzetselbepaling helkara ef korda (naar de kerk) drukt uit dat de handeling van het "wandelen" op een zeker moment afgesloten is (namelijk als de kerk bereikt is).1
We kunnen daarom zeggen dat er in zin (2b) sprake is van een "terminatief-actueel aspect", en in (2c) van een "terminatief-habitueel aspect". Het zal duidelijk zijn dat analoge redenaties gelden bij constructies met een momentaan aspect, of met welk ander intrinsiek aspect dan ook (voor zover die semantisch in het Spokaans te onderscheiden zijn).


1Merk op dat in een zin als:

Krysten mirre lango ef kordae.Krysten wandelt langs de kerk.

de handeling van het "wandelen" níét is afgesloten (want Krysten vervolgt het wandelen als zij de kerk gepasseerd is). Nu is er dus sprake van een duratief aspect.


110.92

In diverse Spokaanse grammatica's en woordenboeken worden de intrinsieke aspecten niet als zodanig (h)erkend omdat zij nooit met syntactische middelen expliciet uitgedrukt kunnen worden. Zulke grammatica's beschrijven alleen de drie externe aspecten, die dan zonder nadere specificatie "de" drie aspecten in het Spokaans genoemd worden. In dat geval wordt het actuele aspect meestal momentaan aspect genoemd, waarbij "momentaan" refereert aan het feit dat de handeling plaatsvindt op het moment dat de taaluiting gedaan wordt.
In plaats van habitueel aspect wordt de term duratief aspect gebruikt. "Duratief" refereert dan aan het feit dat de handeling plaatsvindt gedurende een langere duur dan dat de taaluiting duurt.
De termen "momentaan aspect" (uitgedrukt met ek) en "duratief aspect" (uitgedrukt met ra) scheppen verwarring zodra de aspecten in een taalonafhankelijke, zuiver semantische, context gezien worden, want dan wordt "momentaan" gebruikt in de betekenis van "op één moment plaatsvindend" (§ 110.83 zin (3)), en wordt "duratief" gebruikt in de betekenis van "onbepaalde, onbegrensde duur" (§ 110.83 zin (1)).

110.93

De determinanten ek en ra blijven vaak achterwege als uit de betekenis van het werkwoord of uit de context zonder meer blijkt met wat voor aspect we te maken hebben. Zo leidt ek in het antwoord (1b) hieronder tot een twijfelachtige zin, omdat uit vraag (1a) al opgemaakt kan worden dat het om een actuele gebeurtenis gaat. Ek in (1b) wordt dus als redundant gevoeld:

(1)a.Tu kluft paine ÿrô? –Wat heb je zojuist gedaan? –
 b.– ? Gress ef miflifs glântre ek.– Ik heb de ramen gelapt.

Correct is: Gress ef miflifs glântre.

110.94

In zin (2) leidt toevoeging van ra tot een onwelgevormde constructie omdat het additief hitšo (gewoonlijk) expliciet uitdrukt dat we hier met een habitueel aspect te maken hebben. Bovendien is sâmtoftas ([zo goed als] elke zaterdag) een extra indicatie dat het om een gedeactualiseerde lezing gaat:

(2)* Hitšo kirro mirre ra fes ef dunjes sâmtoftas.
 Gewoonlijk gaan we elke zaterdag in de duinen wandelen.

Correct is: Hitšo kirro mirre fes ef dunjes sâmtoftas.

110.95

Hoe minder het aspect expliciet wordt uitgedrukt, hoe acceptabeler de toevoeging van ek of ra is. Als hitšo in (2) hierboven achterwege blijft, is ra min of meer acceptabel:

(3)? Kirro mirre ra fes ef dunjes sâmtoftas.1
 We gaan elke zaterdag in de duinen wandelen.

Sommigen zullen de aanwezigheid van ra in (3) afkeuren omdat sâmtoftas een indicatie geeft dat het hier om een gedeactualiseerde (habituele) lezing gaat. Om ambiguïteit te vermijden is in (4) de toevoeging van ra echter aanbevelenswaardig:

(4)Kirro mirre ra fes ef dunjes.
 We hebben de gewoonte om in de duinen te wandelen.

1Let op dat onderstaande zin geheel ongrammaticaal is, omdat het habituele ra onverenigbaar is met de actuele lezing die door armt arfinn sâmtof (aanstaande zaterdag) wordt uitgelokt:

* Kirro mirre ra fes ef dunjes armt arfinn sâmtof.
* We hebben de gewoonte om aanstaande zaterdag in de duinen te gaan wandelen.

110.96

De determinanten ek en ra worden ook gebruikt in combinatie met de onderschikkende determinanten fara en zuf. De aspectsmarkeerders verschijnen in de bijzin, vergelijk:

(1)a.Gress fara nert ÿrômecû, Petriy pjôlilóme ek.
  Ik kan niet werken zolang Petriy praat.

 b.Gress fara nert ÿrômecû, Petriy pjôlilóme ra.
  Ik kan niet werken als Petriy praat.

In zin (1a) is sprake van een begrensde periode waarin Petriy aan het praten is, en in die periode kan ik niet werken (wat impliceert dat als Petriy straks uitgesproken is, ik weer aan het werk kan). De taaluiting in (1a) heeft een actueel aspect: op dít moment kan ik niet werken omdat Petriy praat. In (1b) staat een algemene opmerking die niet meer doet dan een verband leggen tussen mijn onvermogen om te werken en het praten van Petriy. Hier geldt een habitueel aspect, want de taaluiting heeft geen relatie met wat er op dat moment gebeurt.

110.97

Vergelijk:

(2)a.Ef zuf bidala, kirro pratilóme ek.
  Het regende toen we weggingen. (maar nu regent het niet meer)

 b.Ef zuf bidala, kirro pratilóme ra.
  Het regende terwijl we weggingen. (het regent nu nog steeds)

In zin (2a) vallen het moment van regenen en het moment van weggaan/wegzijn samen: zodra de gebeurtenis van "wegzijn" afgelopen is, is ook de gebeurtenis van "regenen" afgelopen. In (2b) wordt alleen uitgedrukt dat er een gebeurtenis van "regenen" plaatsvond op het moment dat we weggingen.

110.98

Bij de onderschikkende determinant ho verschijnen de aspectsmarkeerders in de hoofdzin. Vergelijk:

(3)a.Lerdu ho vjolamerra ek, gress arfinilóme fes.
  Lerdu was viool aan het spelen, totdat ik binnenkwam.

 b.Lerdu ho vjolamerra ra, gress arfinilóme fes.
  Lerdu was viool aan het spelen, voordat ik binnenkwam.

In zin (3a) bestaat er een directe relatie tussen mijn binnenkomen en het spelen: op het moment dat ik binnenkom, houdt Lerdu op met spelen. In (3b) is er geen relatie tussen mijn binnenkomen en het spelen: uit het feit dat de viool op tafel ligt, maak ik op dat Lerdu zo-even gespeeld heeft. Het kan ook zijn dat hij na mijn binnenkomst gewoon doorspeelt.

110.99

De determinanten ra en ek mogen in constructies als (1)–(3) in § 110.96–98 weggelaten worden als het aspect niet relevant is. Soms moeten ra en ek achterwege blijven omdat een aspectsonderscheid vanwege het karakter van het werkwoord onmogelijk is. Vergelijk zin (1) in § 110.96 met:

a.* Ef hurts fara blacroe fesdu ef kelâr, ef tómaros tuntilóme ek.
 ?? De honden kruipen in de kelder zolang het onweer losbarst.

b.? Ef hurts fara blacroe fesdu ef kelâr, ef tómaros tuntilóme ra.
 De honden kruipen in de kelder als het onweer losbarst.

Zin a. is ongrammaticaal – of op zijn minst onnatuurlijk – omdat de combinatie van fara + ek uitdrukt dat er een (begrensde) periode is waarin het "losbarsten van het onweer" plaatsvindt. Dit strookt niet met het intrinsiek aspectuele karakter van "losbarsten", dat immers typisch een tijdspunt, en geen tijdsperiode impliceert. Zin b. is daarom natuurlijker, maar omdat er vanwege het ongrammaticale karakter van a. geen oppositie tussen b. en a. bestaat, is het gebruik van ra in b. redundant. We kunnen volstaan met het alternatief:

Ef hurts fara blacroe fesdu ef kelâr, ef tómaros tuntilóme.1

Voor een verdere behandeling van de onderschikkende determinanten fara, zuf en ho wordt verwezen naar Hoofdstuk 122.


1De paniekreactie van de honden, die onmiddellijk bij het losbarsten van het onweer de kelder in vluchten, wordt wellicht nog beter uitgedrukt met een voegw. als dra:

Ef hurts blacroe fesdu ef kelâr, dra ef tómaros tunde.
De honden kruipen in de kelder zodra het onweer losbarst.

TOP
<< Hoofdstuk 102 | Hoofdstuk 111 >>

© (2000) Rolandt Tweehuysen, Kimswerd, the Netherlands