Grammatica van het Spokaans

<< Hoofdstuk 111 | Hoofdstuk 121 >>
12. Samengestelde zinnen

120. Nevenschikking


Opbouw van dit hoofdstuk: Blokken: Vervolg in Hoofdstuk 121:
  1. Nevenschikkingen met een "neutraal" voegwoord
  2. Nevenschikkingen met een nevenschikkend voorzetsel
  3. Bijzondere vormen van nevenschikking

120.1   Verschil tussen neven- en onderschikking

In het Nederlands onderscheiden nevengeschikte en ondergeschikte zinnen zich uiterlijk van elkaar door de woordvolgorde: in een ondergeschikte zin is sprake van inversie. Vergelijk:

(1)a.Jan blijft thuis, en hij is verkouden.   (nevenschikking)
 b.Jan blijft thuis, omdat hij verkouden is.   (onderschikking)

Daar het Spokaans deze vorm van inversie niet kent, hebben een neven- en een ondergeschikte zin hetzelfde uiterlijk. Vergelijk beide zinnen in (1) met de Spokaanse equivalenten in (2):

(2)a.Jân tinde fesért, ur do lelperre marteltšiy.  (nevenschikking)
 b.Jân tinde fesért, janof do lelperre marteltšiy.  (onderschikking)

120.2

"Nevenschikking" en "onderschikking" kunnen in het Spokaans uit elkaar gehouden worden op basis van 7 verschillen:

  1. verschil in niveaus waarop onder- of nevenschikking kan plaatsvinden (§ 120.2a)
  2. semantische relatie bij onderschikking (§ 120.3)
  3. volgorde van de elementen (§ 120.4)
  4. verandering van de rangschikking van beide zinnen (§ 120.5)
  5. ondergeschikte zin bij vragen en antwoorden (§ 120.6)
  6. onderschikkende determinanten (§ 120.7)
  7. onderschikking met karakter van additivische bepaling (§ 120.8)

120.2a

Verschil 1: niveaus waarop onder- of nevenschikking kan plaatsvinden

Een ONDERschikking kan alleen op zinsniveau plaatsvinden, wat betekent dat alleen twee zinnen ondergeschikt kunnen worden aan elkaar. NEVENschikking is ook mogelijk op zinsdeelniveau, woordgroepniveau en woordniveau (hierop komen we in de loop van dit hoofdstuk terug). Bijvoorbeeld:

Nevenschikking van 2 predicaten (= 2 zinsdelen):

Elsa tassa ur scemre.   Elsa is gevallen en schreeuwt.1
Do ef âpip tôje dakre frân lajete.
Hij heeft de politieagent noch beledigd noch uitgescholden.

Nevenschikking van 2 objecten (= 2 zinsdelen):

Do póbare sener liftkar luktâparatâ ur sener tirdus oto.
Hij verkoopt zijn oude wasmachine en zijn kapotte auto.

Nevenschikking van 2 additieven (= 2 woorden):

Petriy lorertavy ef hupster én mentÿjor sért.
Petriy wil het grote en verwaarloosde huis kopen.

1Vergelijk de ONDERschikking van 2 predicaten, wat ongrammaticaal is:

* Elsa scemre janof tassa.* Elsa schreeuwt omdat gevallen is.

120.3

Verschil 2: semantische relatie

Bij ONDERschikking is er altijd sprake van een semantische relatie tussen een hoofdzin en een bijzin, zodanig dat de bijzin uitdrukt wanneer, waar, waarheen, waarom, waardoor, onder welke voorwaarde, ondanks wat, enzovoort, de Stand van Zaken in de hoofdzin plaatsvindt, plaatsvond of plaats zal vinden (voor het begrip "Stand van Zaken" (SvZ) zie ook § 110.1–3). Deze semantische relatie wordt middels het voegwoord uitgedrukt. Bijvoorbeeld: een reden waarom de Stand van Zaken in de hoofdzin plaatsvindt, wordt uitgedrukt in:

Jân tinde fesért, janof ef bidale.Jân blijft thuis omdat het regent.

Een gelijktijdigheid wordt uitgedrukt in:

Jân tinde fesért, fitabry ef bidale.Jân blijft thuis zolang het regent.

Een ondergeschikte bijzin heeft meestal geen zinnige betekenis zonder de bijbehorende hoofdzin (zoals: ?? Omdat het regent), tenzij de bijzin als antwoord op een vraag fungeert.
Bij NEVENschikking is zo'n semantische relatie geheel afwezig (of althans, deze wordt niet met een voegwoord uitgedrukt), zoals in het volgende voorbeeld, waarin geen enkel logisch verband tussen de Standen van Zaken JÂN BLIJFT THUIS en HET REGENT wordt gelegd:

Jân tinde fesért ur ef bidale.Jân blijft thuis en het regent.

120.4

Verschil 3: volgorde van de elementen

Een ONDERgeschikte zin kan vóór de hoofdzin geplaatst worden, zodanig dat de gehele constructie door het voegwoord ingeleid wordt. Bij een NEVENschikking kan het voegwoord nooit geheel vooraan staan.1 Vergelijk:

Janof ef bidale, Jân tinde fesért.Omdat het regent, blijft Jân thuis.
Fitabry ef bidale, Jân tinde fesért.Zolang het regent, blijft Jân thuis.

Maar niet:

* Ur ef bidale, Jân tinde fesért.
* En het regent, Jân blijft thuis; En het regent, Jân thuisblijft.

1Er zijn enkele uitzonderingen: zo kan een bijzin met het onderschikkende voegwoord fittof (zodat) nooit vóór de hoofdzin staan:

* Fittof Jân tinde fesért, ef bidale.* Zodat Jân thuis blijft, regent het.

120.5

Verschil 4: verandering van de rangschikking

Bij NEVENschikkingen kunnen het linker en het rechter lid meestal van plaats verwisselen zonder dat de betekenis van de totale zin verandert.1 Bij een ONDERschikking leidt deze wisseling tot een andere betekenis, soms zelfs tot semantische onzin. Vergelijk:

a.Jân tinde fesért, ur ef bidale. = Ef bidale, ur Jân tinde fesért.
 Jân blijft thuis, en het regent. = Het regent, en Jân blijft thuis.

b.Jân tinde fesért, janof ef bidale. ≯ ® Ef bidale, janof Jân tinde fesért.
 Jân blijft thuis, omdat het regent ≯ ® Het regent, omdat Jân thuisblijft.

In b. leidt de verwisseling van beide ondergeschikte elementen tot een andere betekenis, die in dit geval tamelijk onzinnig is.


1Ook bij nevenschikkingen ligt de volgorde soms vast, bijvoorbeeld:

Elsa zerfa ef guriatjof omi ur sen finna beri ynt-pôrpe. ≠
≠ ® Elsa sen finna beri ynt-pôrpe ur zerfa ef guriatjof omi.
Elsa zag de heerlijke taart en begon te watertanden. ≠
® Elsa begon te watertanden en zag de heerlijke taart.

Dat Elsa éérst de taart ziet en daardoor gaat watertanden ligt meer voor de hand dan andersom.
Ook bij de voorbeelden zoals in § 120.96 en § 120.116 leidt omkering van de twee leden tot een andere, of zelfs onlogische, betekenis.


120.6

Verschil 5: vragen en antwoorden

Een ONDERgeschikte bijzin kan dienen als antwoord op een vraag, zodanig dat het voegwoord semantisch aansluit bij het vrag.vnw.:

Mitulanis tu tinde fesért? – Janof ef bidale.
Waarom blijf je thuis? – Omdat het regent.

Tu ytende beri tinde fesért kol liyrs? – Fitabry ef bidale.
Hoe lang ben je van plan thuis te blijven? – Zolang het regent.

Bij NEVENschikkende voegwoorden ontbreekt een dergelijk bijbehorend vrag.vnw. (ofwel: nevensch.voegw.n kunnen niet bevraagd worden; zie ook Hoofdstuk 150).

120.7

Verschil 6: determinanten

Ongeveer de helft van de ONDERschikkende voegwoorden kent een equivalent in de vorm van een "determinant". NEVENschikkende voegwoorden kennen zo'n equivalent niet. Een determinant wordt (in tegenstelling tot een voegwoord) in de hoofdzin geplaatst, terwijl het predicaat in de bijzin gemarkeerd wordt met -ilóme (actief), -ilomije (ob-passief) of -ilomitâ (ec-passief) (zie § 122.5). Vergelijk:

Jân tinde fesért, janof ef bidale. = Jân ma tinde fesért, ef bidalilóme.
Jân blijft thuis omdat het regent.

Jân tinde fesért, fitabry ef bidale. = Jân fara tinde fesért, ef bidalilóme ek.1
Jân blijft thuis, zolang het regent.

Jân tinde fesért ur ef bidale. = Ø
Jân blijft thuis en het regent.

1Achter het predicaat in de bijzin volgt hier bovendien de markeerder ek, die een momentaan aspect aangeeft, zodat fara als 'zolang' geïnterpreteerd wordt. Zie ook § 122.19.

120.8

Verschil 7: additivische bepalingen

Een ONDERgeschikte bijzin fungeert als een soort additivische bepaling die iets "zegt" over de hoofdzin. Soms kan deze vervangen worden door een voorz.bep. Vergelijk:

(1)a.Jân tinde fesért, janof ef bidale.Jân blijft thuis omdat het regent.
 b.Jân tinde fesért gâšâ ef bidalos.Jân blijft thuis vanwege de regen.

(2)a.Gress lelperre alt nurp-ÿkatle, mintof kost nurp flâpsa.
  ik heb nog.steeds hoofdpijn, nadat mijn hoofd zich.stootte
  Ik heb nog steeds hoofdpijn nadat ik mijn hoofd heb gestoten.

 b.Gress lelperre alt nurp-ÿkatle, mintof kost nurpex ÿflâpsos.
  ik heb nog.steeds hoofdpijn, na mijn hoofd-GEN gestoot
  Ik heb nog steeds hoofdpijn na het stoten van mijn hoofd.

In (2b) volgt na het voorz. mintof (na) een gedeverbaliseerde vorm; zie hiervoor Hoofdstuk 126. Merk ook op dat mintof zowel een voegw. als een voorz. kan zijn. Deze dubbele functie komt bij meer voegw.n voor.

120.9   Terminologie

Na dit globale overzicht van de verschillen tussen onder- en nevenschikking zullen we ons in dit hoofdstuk verder concentreren op constructies waarin een "echt" nevenschikkend voegwoord de hoofdrol speelt. In Hoofdstuk 121 zullen ook andere vormen van nevenschikking besproken worden, en wel:

  1. nevenschikkingen met een "neutraal" voegwoord1 (vanaf § 121.2)
  2. nevenschikkingen met een nevenschikkend voorzetsel (vanaf § 121.39)
  3. bijzondere vormen van nevenschikking (vanaf § 121.65)

Onderschikking wordt besproken in de Hoofdstukken 122 en 123.


1Met "neutraal" wordt bedoeld dat het voegwoord een ONDERschikkend karakter heeft als het twee zinnen verbindt, maar als het kleinere eenheden verbindt (zoals zinsdelen of woorden) dan gedraagt het zich NEVENschikkend. Zulke voegwoorden conformeren zich dus niet in alle opzichten aan de hierboven opgesomde verschillen.

120.10

Alle vormen van nevenschikking kunnen plaatsvinden op 4 niveaus, en wel van "hoog" naar "laag":

De hiërarchie van "hoog" naar "laag" is voor te stellen als:

(hoog)   ZIN > ZINSDEEL > WOORDGROEP > WOORD   (laag)

120.11

Het zinsniveau, het zinsdeelniveau, het woordgroepniveau en het woordniveau worden geïllustreerd in het volgende voorbeeld (van "laag" naar "hoog"):

a.Dekalemanverftdehoutendeurvanhethokfelgeel
b.             
c.      
d.     

Een zin (a) bestaat dus uit een of meer zinsdelen (d), een zinsdeel bestaat eventueel uit twee of meer woordgroepen (de 2 gele blokken in c), en een woordgroep bestaat uit een of meer woorden (b). Merk op dat het begrip "woordgroep" alleen relevant is als er ook werkelijk sprake is van een eenheid die uit meer dan één woord bestaat (maar nog niet de functie van zinsdeel heeft).

120.12

Als een bepaald element tot meer dan één niveau behoort, wordt nevenschikking van zulke elementen altijd op het hoogste niveau geacht plaats te vinden.1
Bijvoorbeeld: in de zin Jân ur Elsa lye wâlkân (Jân en Elsa houden van elkaar) is Jân ur Elsa niet alleen een nevenschikking van twee woorden, maar ook van twee zinsdelen (namelijk twee subjecten).
Jân ur Elsa behoort dus tot twee niveaus, maar omdat een "zinsdeel" het hoogste niveau is, zal Jân ur Elsa beschouwd worden als een nevenschikking op zinsdeelniveau. We zullen bij een nevenschikking spreken van een "linker lid" en een "rechter lid". In bovenstaand voorbeeld is Jân het linker lid en Elsa het rechter lid.


1Alleen "woordgroepen" worden bij de bepaling van "het hoogste niveau" buiten beschouwing gelaten, want anders zou elke nevenschikking van woorden tevens een nevenschikking van woordgroepen betekenen (aannemend dat een woordgroep ook uit één woord kan bestaan), en dat is een onnodige complicatie.

120.13

We zullen in dit hoofdstuk de volgende terminologie hanteren:

  1. twee nevengeschikte zinnen vormen samen een volzin
  2. twee nevengeschikte zinsdelen vormen samen een volzinsdeel
  3. twee nevengeschikte woordgroepen vormen samen een volwoordgroep
  4. twee nevengeschikte woorden vormen samen een volwoord

Als een volzin opgebouwd is uit twee hoofdzinnen, spreken we zo nodig van een volhoofdzin. Evenzo kunnen we spreken van een volbijzin.
Als een volzinsdeel opgebouwd is uit twee subjecten, spreken we eventueel van een volsubject. Analoog bestaan er natuurlijk ook volobjecten, volecho's, volvoorz.bep.n, enzovoort.
Bij een volwoord kunnen we onderscheid maken tussen onder meer: volsubstantieven, voladditieven, volpers.vnw.n, enzovoort.

120.14

Alvorens we de individuele voegwoorden en het gebruik ervan zullen bespreken, geven we eerst een overzicht van alle mogelijke vormen van nevenschikking in het Spokaans. We maken hiervoor gebruik van een aantal modelconstructies, waarin het voegwoord gesymboliseerd is door ◊. Bij elke modelconstructie wordt tevens het zogenoemde structuurschema gegeven. In de loop van dit hoofdstuk zal telkens terugverwezen worden naar de verschillende types van modelconstructies.

120.15   ad § 120.10   Type I: Nevenschikking op zinsniveau

Twee zinnen kunnen eigenlijk alleen nevengeschikt worden als ze hetzelfde pragmatische karakter hebben. Of concreet: ze moeten beide bevestigend, beide vragend, beide gebiedend zijn, enzovoort. De volgende nevenschikkingen zijn dus ongrammaticaal (of op zijn minst heel vreemd):

* Feldre-tû ur pliyfonavy tu cafer?
* Ga zitten! en wil je koffie?   (Imperatief en Vraag)

* Aftel tu cÿrtiravy gress oft gress grâtare ef kul mainkelot.
* Wil je me helpen of ik knap de schuur alleen op.   (Vraag en Mededeling)

120.16

Nevenschikking van verschillende pragmatische karakters is met name in de spreektaal wel mogelijk als de band tussen beide nevengeschikte zinnen heel "los" is, wat tot uitdrukking komt in het gebruik van een komma of zelfs van twee aparte zinnen. Vergelijk de voorbeelden uit de vorige paragraaf met:

Feldre-tû, ur pliyfonavy tu cafer?
Ga zitten, en wil je koffie?

Aftel tu cÿrtiravy gress? Oft gress grâtare ef kul mainkelot.
Wil je me helpen? Of ik knap de schuur alleen op.

Hier fungeren de voegwoorden ur en oft eerder als een soort inleidende bijwoorden dan als een element dat twee zinnen verbindt. In het tweede voorbeeld drukt oft dan ook niet een keuze uit, maar eerder een gevolg ("als je me niet helpt, ben ik genoodzaakt om de schuur in mijn eentje op te knappen"). Hier zou oft vervangen kunnen worden door het add. kûf (anders; zo niet ... dan).

120.17

Nevenschikking op zinsniveau kan opgesplitst worden in drie subtypes:

Type I.a: Volzin = volhoofdzin:

Elsa glântre ef miflifs ◊ Petriy chânege ef prart
Elsa lapt de ramen ◊ Petriy schrobt de stoep

In het structuurschema staan de zinnen tussen [...], en de volzin tussen {...}:

{[Elsa glântre ef miflifs] ◊ [Petriy chânege ef prart]}

120.18

Type I.b: Volzin = exclusieve volbijzin:

Met "exclusief" wordt bedoeld dat het onderschikkende voegwoord (dat de bijzin als zodanig markeert), buiten het proces van nevenschikking gehouden wordt, en daarom ook buiten de volbijzin valt. Dat is in het structuurschema goed te zien:

... janof Elsa glântre ef miflifs ◊ Petriy chânege ef prart
... omdat Elsa de ramen lapt ◊ Petriy de stoep schrobt

In het structuurschema staan de zinnen tussen [...], en de volzin tussen {...}.
Merk op dat het ONDERschikkende voegwoord janof geen deel is van de volzin:

janof {[Elsa glântre ef miflifs] ◊ [Petriy chânege ef prart]}

120.19

Type I.c: Volzin = inclusieve volbijzin:

Met "inclusief" wordt bedoeld dat het onderschikkende voegwoord deelneemt aan het proces van nevenschikking en daarom binnen de volbijzin valt. Het voegwoord is aanwezig in beide nevengeschikte leden:

... janof Elsa glântre ef miflifs ◊ janof Petriy chânege ef prart
... omdat Elsa de ramen lapt ◊ omdat Petriy de stoep schrobt.

In het structuurschema staan de zinnen tussen [...], en de volzin tussen {...}.
Merk op dat het ONDERschikkende voegwoord janof twee keer deel uitmaakt van de volbijzin:

{[janof Elsa glântre ef miflifs] ◊ [janof Petriy chânege ef prart]}

Al naar gelang de betekenis van de gebruikte onder- en nevenschikkende voegwoorden kunnen exclusieve en inclusieve nevenschikking tot zinnen met geheel verschillende betekenissen leiden. Zie verder Hoofdstuk 122.

120.20

Inclusieve nevenschikking is ook mogelijk bij twee bijzinnen die elk met een verschillend voegwoord ingeluid worden, bijvoorbeeld:

Ef melde neknôf mipenn ef trott arfine ur fesenn do itÿrro.
Het is onbekend waar de zwerver vandaan komt en waarheen hij gevlucht is.

120.20a

Nevenschikking van twee bijzinnen die elk met een ander voegw. beginnen, lijkt in het Spokaans makkelijker te gaan dan in het Nederlands. Bijvoorbeeld:

Do tassa fes ef prusott, tussef do chafostalira ur janof do nert kaftara.
hij viel in de rivier, terwijl hij zingende.was en omdat hij niet uitkeek
Hij viel in de rivier terwijl hij aan het zingen was, omdat hij niet uitkeek.
OF Terwijl hij aan het zingen was, viel hij in de rivier, omdat hij niet uitkeek.

In het Nederlands wordt de voorkeur gegeven aan twee aparte bijzinnen, zonder gebruik te maken van een voegw. De bijzinnen kunnen ook op verschillende posities staan (de eerste vóór de hoofdzin, de ander erachter). Er is in dit voorbeeld sprake van een hiërarchie: het "vallen" en het "zingen" vormen één mentaal beeld (beide handelingen worden als één gebeurtenis voorgesteld), en het "niet uitkijken" verklaart de reden van het "vallen + zingen".

120.21   ad § 120.10   Type II: Nevenschikking op zinsdeelniveau

De zinsdelen kunnen opgedeeld woorden in 3 hoofdgroepen, en deze kunnen eventueel weer in subgroepen opgesplitst worden. Deze groepen kunnen in 5 types ondergebracht worden, die in de volgende paragrafen met voorbeelden worden geïllustreerd:

  1. de 5 basiselementen, zoals besproken in § 90.1–3:
    1. zinskern (type II.a)
    2. subject (type II.b)
    3. object (type II.b)
    4. echo (type II.b)
    5. predicaat (type II.c)

  2. additivische bepalingen,1 zoals besproken in de Hoofdstukken 40 en 93:
    1. subjectieve addit.bep.n (type II.d)
    2. objectieve addit.bep.n (type II.d)
    3. predicatieve addit.bep.n (type II.d)

  3. voorzetselbepalingen (type II.e), zoals besproken in Hoofdstuk 140.

1In dit hoofdstuk wordt een zeer ruime definitie voor "additivische bepaling" gebruikt: hieronder vallen ook additieven die als woord (of binnen een woordgroep) de functie van zinsdeel vervullen. Het element "ADD", dat in de Blokken 93.17, 93.30, 93.43, 93.54 en 93.64 gebruikt wordt, wordt nu dus "addit.bep." genoemd.

120.22

Type II.a: Volzinsdeel = volkern:

De volkern kan zowel subject, object als echo zijn. We rekenen deze drie echter tot één type.

Volkern = volsubject:

Ef šym 'nin ◊ ef keša 'jan larde eft ypinât-hull.
Het blonde meisje ◊ de dikke jongen eten een zakje pinda's.

Volkern = volobject:

Ef chat ◊ ef hurt pai Jân bytelije.
De kat ◊ de hond zijn door Jân geslagen.

Volkern = volecho:

Ef waler, vreéðalira ump sener exâm, ◊ ef ûsto, marianaralira ón
de zoon, geslaagd.zijnde voor zijn examen, ◊ de dochter, getrouwd.zijnde met
sener ÿksaner, hordâ pamels kettelitâ pai ef fatasôr.
haar buurman, mooie cadeautjes geven-SxE door de familie

Aan de zoon die voor zijn examen geslaagd is, ◊ aan de dochter die met
haar buurman getrouwd is, zijn door de familie mooie cadeautjes gegeven.

In de structuurschema's staan de kernen tussen [...] en de volzinsdelen tussen {...}:

{[ef šym 'nin] ◊ [ef keša 'jan]}
{[ef chat] ◊ [ef hurt]}
{[ef waler ... exâm] ◊ [ef ûsto ... ÿksaner]}

Uit het laatste voorbeeld blijkt dat de lengte van een volzinsdeel in principe onbeperkt is, want er zijn altijd uitbreidingen met bijzinnen mogelijk.1


1We nemen binnen de context van nevenschikkingen aan dat -lira-bijzinnen deel uitmaken van het volzinsdeel. Zie ook 124.71–72 voor nevengeschikte zinsdelen met een relatieve bijzin.

120.23

Type II.b: Volzinsdeel = volbasiselement:

Het basiselement kan zowel subject, object als echo zijn. We rekenen deze drie echter tot één type.

Volbasiselement = volsubject:

Ef sért perke beri grâtarelije pai ef verfutos ◊ pai ef ÿrasatjens.
Het huis moet door de schilders ◊ [door] de timmerlieden opgeknapt worden.

Volbasiselement = volobject:

Kirro cartôlks ◊ lecuma larde.
We hebben aardappels ◊ groente gegeten.

..., brâ kirro enn cartôlks ◊ enn lecuma larde.1
..., want we hebben aardappels ◊ groente gegeten.

Volbasiselement = volecho:

Ef efantys kette ef ÿpe'ôsz ón ef kerkts ◊ ón ef knoks.
De kinderen geven de knollen aan de geiten ◊ [aan] de varkens.

In de structuurschema's staan de basiselementen tussen [...] en de volzinsdelen tussen {...}:

{[pai ef verfutos] ◊ [pai ef ÿrasatjens]}
{[cartôlks] ◊ [lecuma]}
{[enn cartôlks] ◊ [enn lecuma]}
{[ón ef kerkts] ◊ [ón ef knoks]}

1In een bijzin is het gebruik van de objectmarkeerder enn verplicht (zie § 90.7).

120.24

Type II.c: Volzinsdeel = volpredicaat:

Ârmyll eft kleter mimpit stinde ◊ ÿrðe.
Ârmyll heeft een nieuw boek geschreven ◊ uitgegeven.

Tu perke beri lardare ◊ nert geldre beri perane ef ardekirs.
Je moet de planten water geven ◊ mag ze niet bemesten.

Merk op dat het Nederlandse equivalent van het laatste voorbeeld een nevenschikking op zinsniveau is, en niet op predicaatniveau. In de volgende paragraaf zal blijken dat ook het Spokaans een nevenschikking op zinsniveau kent.
In de structuurschema's staan de predicaten tussen [...] en de volzinsdelen tussen {...}:

{[stinde] ◊ [ÿrðe]}
{[perke beri lardare] ◊ [nert geldre beri perane]}

De ontkenning nert wordt beschouwd als een deel van het predicaat (zie ook § 151.7).

120.25

Nevenschikking van predicaten is gebruikelijk indien er één mentaal beeld gepresenteerd wordt: de twee dingen die het subject uitvoert worden als één handeling voorgesteld, en het object (en/of de echo) is bij deze handelingen op identieke wijze en in gelijke mate betrokken.
Zodra de nevenschikking twee "mentale beelden" presenteert, wat wil zeggen dat het subject twee handelingen onafhankelijk van elkaar uitvoert, en het object hierbij op verschillende manieren betrokken is, wordt de voorkeur gegeven aan een nevenschikking op zinsniveau. Nevenschikking op zinsniveau is zelfs verplicht als de predicaten elk een andere tijd uitdrukken. Vergelijk de voorbeelden uit de vorige paragraaf met:

Ârmyll eft kleter mimpit stinde ◊ tyre do ef fes Literarr.1
Ârmyll heeft een nieuw boek geschreven ◊ [hij] zal het in Literarr bespreken.

Tu perke beri lardare ef ardekirs ◊ Ø nert geldre beri perane efs.2
Je moet de planten water geven ◊ mag ze niet bemesten.

1Literarr is een literaire sociëteit in Hirdo.


2Het symbool Ø geeft aan dat hier de subjectkern gedeleerd is omdat deze identiek is aan de kern in het linker lid. Zie hiervoor § 131.9.

120.26

Type II.d: Volzinsdeel = vol-addit.bep.:

In § 40.4 is aangestipt dat additieven kunnen optreden als zinsdelen, waarbij ze een subject, een object of een predicaat nader bepalen. Zulke zinsdelen zullen we hier "additivische bepalingen" noemen. Hieronder vallen de subj.add.n, obj.add.n en pred.add.n, zoals behandeld in de Hoofdstukken 40 en 93. Wij rekenen ze nu tot één type:

Vol-addit.bep. = vol-subj.add.:

Óps melde ék ◊ terat fâkomm ki.Ze zijn vervelend ◊ heel gemeen.
Ef vilduls lelde lo lutt ◊ lo jag.De bomen groeien krom ◊ scheef.

Vol-addit.bep. = vol-obj.add.:

Krafta ôtosme sener rist lo sgârf ◊ lo ðóciy agren.
Krafta slijpt zijn zwaard scherp ◊ gemeen puntig.

Vol-addit.bep. = vol-pred.add.:

Do ef mimpit trempe lôftquar ◊ har ef tork pazzostafiy.
Hij heeft het boek langzaam ◊ nogal grondig gelezen.

In de structuurschema's staan de addit.bep.n tussen [...] en de volzinsdelen tussen {...}:

{[ék] ◊ [terat fâkomm ki]}
{[lo lutt] ◊ [lo jag]}
{[lo sgârf] ◊ [lo ðóciy agren]}
{[lôftquar] ◊ [har ef tork pazzostafiy]}

120.27

Type II.e: Volzinsdeel = volvoorz.bep.:

Een voorz.bep. bestaat uit een voorzetsel, gevolgd door een fundament (zie Hoofdstuk 140). Twee voorz.bep.n kunnen nevengeschikt worden:

(1)Ef pramters itÿrra mitai ef arâbee ◊ kura ef ûrbesst.
 De inbrekers zijn door de tuin ◊ over de schutting gevlucht.

(2)Gress dôxe óps futtof 3 zurt ◊ kest 6 zurt.
 Ik verwacht hen vóór 3 uur ◊ om 6 uur.

In de structuurschema's staan de voorz.bep.n tussen [...] en het volzinsdeel tussen {...}:

{[mitai ef arâbee] ◊ [kura ef ûrbesst]}
{[futtof 3 zurt] ◊ [kest 6 zurt]}

120.28

Als twee voorz.bep.n nevengeschikt worden en aldus een volvoorz.bep. gaan vormen, wordt het rechter voorzetsel door het "dode" voorzetsel âs vervangen, indien het linker en rechter voorzetsel identiek zijn. Vergelijk (1) resp. (2) uit § 120.27 met:

(1′)Ef pramters itÿrra mitai ef arâbee ur âs ef vuldurtoss.
 De inbrekers zijn door de tuin en [door] de boomgaard gevlucht.

(2′)Gress dôxe óps kest 3 zurt oft âs 6 zurt.
 Ik verwacht hen om 3 uur of [om] 6 uur.

Zo is in (1′) sprake van de twee nevengeschikte voorz.bep.n:

a.mitai ef arâbeedoor de tuin
b.mitai ef vuldurtossdoor de boomgaard

waarbij het tweede mitai vervangen is door âs.
Het dode voorzetsel âs wordt nader besproken in § 132.144–156. Vergelijk echter ook de volwoordgroepen die in een voorz.bep. kunnen optreden in § 120.32.

120.29   ad § 120.10   Type III: Nevenschikking op woordgroepniveau

Het begrip "woordgroep" kan alleen gedefinieerd worden binnen de context van een zin. Zodra een woordgroep buiten de zinscontext geplaatst wordt, kan niet meer vastgesteld worden of we te maken hebben met een compleet zinsdeel, dan wel met een deel van een zinsdeel (= woordgroep). Vergelijk:

(1)a.Jân axe ef koffon vildul blef ef kul.
  Jân hakt de dode boom achter de schuur om.

 b.Jân ûmare blef ef kul ef nucer 'nin.
  Jân loert achter de schuur naar het naakte meisje.

In (1a) is de voorz.bep. blef ef kul een woordgroep, want ze maakt deel uit van het object (= zinsdeel) ef koffon vildul blef ef kul. De locatie "achter de schuur" moet hier beschouwd worden als een nader specificerende bepaling bij "de dode boom".
In (1b) daarentegen is de voorz.bep. blef ef kul een zinsdeel, want ze maakt geen deel uit van een ander zinsdeel. Het gaat hier om een additivische bepaling bij de gehele zin, zodanig dat de Stand van Zaken JÂN LOERT NAAR HET NAAKTE MEISJE in zijn geheel "achter de schuur" plaatsvindt. Hiermee is niet gezegd dat ook het meisje zich achter de schuur bevindt.

120.30

Het is niet altijd duidelijk of een voorz.bep. beschouwd moet worden als zelfstandig zinsdeel, dan wel als woordgroep binnen een ander zinsdeel. Bekijk de volgende zin:

(1)Jân axe cÿr ef koffon bûst is ef clajotelira ðâftyiy blef ef kul.
 Jân hakt zowel de dode beuk als de bloeiende kastanjeboom achter de schuur om.

Het vetgedrukte zinsdeel (in de functie van object) bevat drie woordgroepen:

a.ef koffon bûstde dode beuk
b.ef clajotelira ðâftyiyde bloeiende kastanjeboom
c.blef ef kulachter de schuur

Zowel in het Spokaans als in het Nederlands is (1) ambigu, want het is niet duidelijk of ook de beuk achter de schuur staat. Er zijn twee mogelijkheden:1

  1. Woordgroep c. vormt alleen een bepaling bij b., maar niet bij a. We hebben dan te maken met een nevenschikking van twee zinsdelen, wat schematisch als volgt is weer te geven:

    {CŸR [ef koffon bûst] IS [ef clajotelira ðâftyiy blef ef kul]}

    Elk van beide objecten is tussen [...] geplaatst, en het volobject is ingesloten door {...}.

  2. Woordgroep c. vormt een bepaling bij zowel b. als a. Nu is er sprake van een nevenschikking van twee woordgroepen, en wel als volgt:

    {CŸR [ef koffon bûst] IS [ef clajotelira ðâftyiy]} blef ef kul

    De volwoordgroep is ingesloten door {...}, en de bepaling blef ef kul valt hier buiten.


1Theoretisch bestaat er nog een derde mogelijkheid, namelijk dat de voorz.bep. niet een deel van het object is, maar een apart zinsdeel dat aangeeft waar de handeling van het "hakken" plaatsvindt. Deze derde interpretatie is in (1) op semantische gronden uitgesloten, omdat het "hakken" niet op een andere locatie kan plaatsvinden dan die waar de beide bomen staan. In de volgende constructie is deze derde interpretatie echter goed mogelijk:

Jân ûmare cÿr ef koffon bûst is ef clajotelira ðâftyiy blef ef kul.
Jân loert naar zowel de dode beuk als de bloeiende kastanjeboom achter de schuur.

De voorz.bep. blef ef kul heeft in deze zin niet alleen de twee functies die ze ook bij (1) heeft, maar kan ook zo begrepen worden dat Jân achter de schuur zit te loeren, terwijl beide bomen ergens anders (bijvoorbeeld vóór de schuur) staan. Deze derde interpretatie kan overigens expliciet gemaakt worden door de voorz.bep. geheel vooraan of onmiddellijk achter het predicaat te plaatsen:

Blef ef kul Jân ûmare cÿr ef koffon bûst is ef clajotelira ðâftyiy.
Jân ûmare blef ef kul cÿr ef koffon bûst is ef clajotelira ðâftyiy.

Zie ook § 93.82–90 voor de plaatsing van addit.bep.n.


120.31

Deze ambiguïteit bestaat niet bij de voegwoorden ur of én. Vergelijk:

a.Jân axe ef koffon bûst ur ef clajotelira ðâftyiy blef ef kul.
b.Jân axe ef koffon bûst én ef clajotelira ðâftyiy blef ef kul.
Jân hakt de dode beuk en de bloeiende kastanjeboom achter de schuur om.

Zin a. kan alleen betekenen dat de beuk níét, en de kastanjeboom wél achter de schuur staat. Zin b. kan alleen betekenen dat beide bomen achter de schuur staan.1 Dit is te verduidelijken met de volgende schema's:

a′.Jân axe {[ef koffon bûst] UR [ef clajotelira ðâftyiy blef ef kul]}.
b′.Jân axe {[ef koffon bûst] ÉN [ef clajotelira ðâftyiy]} blef ef kul.

In a′. gaat het om een volzinsdeel (volobject) tussen {...}. In b′. staat tussen {...} een volwoordgroep, maar deze volwoordgroep vormt samen met de voorz.bep. blef ef kul het object (zie ook type III.d in § 120.35).
Zie ook hieronder bij de behandeling van ur en én.


1In zin b. kan ef in het rechter lid beter gedeleerd worden, omdat het hier één mentaal beeld betreft (namelijk: twee bomen die samen achter de schuur staan en beide gelijktijdig worden omgehakt):

Jân axe ef koffon bûst én Ø clajotelira ðâftyiy blef ef kul.

Deze vormen van lidwoorddeletie worden besproken in § 131.63a–63b, en zullen op dit moment verder genegeerd worden.


120.32

Bij de nevenschikking van woordgroepen kunnen vier types onderscheiden worden.

Type III.a: Volwoordgroep = volfundament van voorz.bep.:

Ef menesters méte hédân fes ef zvalira kôtagjes ◊ ef lâsimmor lardeskô.
De ministers ontmoeten elkaar in het idyllische landhuis ◊ in de intieme eetzaal.

In het structuurschema staan de woordgroepen tussen [...] en de volwoordgroep tussen {...}. Het schema bestaat uit een voorzetsel, gevolgd door een "volfundament"; in zijn geheel drukt dit een voorz.bep. uit:

fes {[ef zvalira kôtagjes] ◊ [ef lâsimmor lardeskô]}

120.32a

Analoog aan een "volfundament van een voorz.bep." kunnen we ook spreken van een "volfundament van een basiselement", dus van een subject, object of echo, gemarkeerd met resp. pai, enn of ón. Bijvoorbeeld:

(1)Ef sért perke beri grâtarelije pai ef verfutos ur ef ÿrasatjens.
 Het huis moet door de schilders en de timmerlieden opgeknapt worden.

(2)Lerdu kette eft mimpit ón sener kettebariy frera ur groft ôjif tubôs.
 Lerdu geeft een boek aan zijn gulle broer en diens gierige vrouw.

Nevenschikking van de fundamenten van basiselementen is gebruikelijk als er één mentaal beeld gepresenteerd wordt. In (1) wordt de nadruk gelegd op een subject dat één mentaal beeld oproept: de schilders en timmerlieden werken samen bij de opknapbeurt. Vergelijk dit met het eerste voorbeeld in § 120.23, waarin een nevenschikking van twee subjecten (beide met pai gemarkeerd) suggereert dat de schilders en de timmerlieden onafhankelijk van elkaar werken.
In (2) geeft Lerdu één boek aan zowel zijn broer als diens vrouw; er is sprake van één echo die één mentaal beeld oproept.
We kunnen de volgende structuurschema's opstellen:

(1′)pai {[ef verfutos] UR [ef ÿrasatjens]}
(2′)ón {[sener kettebariy frera] UR [groft ôjif tubôs]}

120.33

Type III.b: Volwoordgroep = voladditief binnen addit.bep.:

Krafta ôtosme sener rist lo kviksiy sgârf ◊ ðóciy agren.
Krafta slijpt zijn zwaard gevaarlijk scherp ◊ gemeen puntig.

In het structuurschema staan de woordgroepen tussen [...] en de volwoordgroep tussen {...}. Het gehele schema drukt een obj.addit.bep. uit:

lo {[kviksiy sgârf] ◊ [ðóciy agren]}1

1Als sgârf en agren níét nader bepaald worden door een adjectief additief, dan is er tussen {...} sprake van een volwoord, niet van een volwoordgroep:

lo {[sgârf] ◊ [agren]}

120.34

Type III.c: Volwoordgroep = voladditief binnen nominale groep:

ef purfillus liftkar ◊ har ef tork mentÿjor sért
het verschrikkelijk oude ◊ nogal verwaarloosde huis

In het structuurschema staan de woordgroepen tussen [...], en de volwoordgroep tussen {...}. De volwoordgroep is een addit.bep., en het gehele schema drukt een nominale groep uit (die bijvoorbeeld als zinsdeel (subject of object) kan fungeren):

ef {[purfillus liftkar] ◊ [har ef tork mentÿjor]} sért

120.35

Type III.d: Volwoordgroep = vol-nom.groep:

(1)Ef koffon ÿc ◊ ef clajotelira ðâftyiy, quglelira pert iðâf kaf ef xolaro, axelije pai Petriy.
 De dode eik ◊ de bloeiende kastanje, die veel schaduw op het terras werpen,
worden door Petriy omgehakt.

In het structuurschema staan de woordgroepen tussen [...], en de volwoordgroep tussen {...}. De volwoordgroep is een nominale nevenschikking, die samen met de -lira-bijzin een objectkern vormt:

{[ef koffon ÿc] ◊ [ef clajotelira ðâftyiy]} quglelira ... xolaro

120.36

Merk op dat (1) uit de vorige paragraaf ambigu is, omdat de -lira-bijzin ook zo opgevat kan worden dat deze alleen refereert aan "de bloeiende kastanje".1 In dat geval hebben we te maken met een nevenschikking op zinsdeelniveau (type II.a), en wel volgens het volgende schema, waarin [...] de objectkernen omsluit. Tussen {...} staat nu een volkern:

{[ef koffon ÿc] ◊ [ef clajotelira ðâftyiy, quglelira ... xolaro]}

Deze ambiguïteit geldt níét voor het Nederlands, omdat in het geval van type II.a de vorm quglelira niet vertaald zou worden met het meervoudige "die werpen", maar met het enkelvoudige "die werpt" (er wordt nu immers maar aan één boom, t.w. de kastanje, gerefereerd).


1Bij sommige nevenschikkingen is de ambiguïteit te vermijden door in het rechter lid het lidw. weg te laten, zoals:

(1′)Ef koffon ÿc ur Ø clajotelira ðâftyiy, quglelira pert iðâf kaf ef xolaro, axelije
pai Petriy.
 De dode eik en Ø bloeiende kastanje, die veel schaduw op het terras werpen,
worden door Petriy omgehakt.

Het onderstreepte deel wordt dankzij de deletie van het lidw. beschouwd als één mentaal beeld: de twee bomen worden samen als een eenheid gezien, ze werpen gezamenlijk de schaduw en worden gelijktijdig omgehakt. Voor lidwoorddeletie, zie ook § 131.63a–63b.


120.37   ad § 120.10   Type IV: Nevenschikking op woordniveau

We kunnen hier subtypes onderscheiden die gebaseerd zijn op de verschillende woordsoorten:

Type IV.a: Volwoord = volsubstantief:

(1)Ef liftkars bûsts ◊ ÿcs melde koffon.De oude beuken ◊ eiken zijn dood.

In het structuurschema staat het volsubstantief tussen {...}. Het gehele schema drukt de subjectkern van de voorbeeldzin uit:

(2)ef liftkars {[bûsts] ◊ [ÿcs]}1

1Als het additief achterwege blijft, is het volsubstantief identiek aan het volsubject (als kern). In dat geval drukt het volgende schema een nevenschikking van twee zinskernen uit (waarbij het tweede lidwoord ef gedeleerd is):

{[ef bûsts] ◊ [Ø ÿcs]} = ef bûsts ◊ ÿcs

120.38

Merk op dat er in (1) in de vorige paragraaf sprake is van een nevenschikking op woordniveau, omdat liftkars een meervouds-s draagt en daarom een bepaling vormt bij zowel bûsts als ÿcs: in dit geval zijn bûsts en ÿcs nevengeschikt (zie ook § 42.12). Als liftkar (zónder meervoudssuffix!) alleen een bepaling vormt bij bûsts, en niet bij ÿcs (dus de eiken zijn niet "oud"), dan is er sprake van een nevenschikking op zinsdeelniveau, of preciezer: op subjectkern-niveau (type II.a). Dan geldt het volgende schema:

(3){[ef liftkar bûsts] ◊ [Ø ÿcs]}

Hierbij is het tweede lidwoord ef gedeleerd (§ 131.63a–63b).

120.39

In plaats van "substantief" mag ook gelezen worden "substantiefvervangend element", zoals een eigennaam of een voornaamwoord:

Kinurs Jân ◊ Elsa tinde fesért.
De zieke Jân ◊ [de zieke] Elsa blijven thuis.

Gress nert tiffe kinurs do ◊ Elsa.
ik niet ken zieke-MV hem ◊ Elsa
Ik ken hem ◊ Elsa, die beiden ziek zijn, niet.

Let op de noodzakelijke bijzin in het Nederlandse equivalent van het laatste voorbeeld, omdat kinur do zich niet laat vertalen met * "zieke hem".

120.40

Om uit te drukken dat één en hetzelfde additief een bepaling vormt bij beide nevengeschikte substantieven, kan ook, of moet soms, gebruikgemaakt worden van het spoor idem, dat het additief in het rechter lid vervangt.1 Zie hiervoor verder § 132.45–49. Voorbeelden:

Do bliynt Frânser ◊ groft idem tubôs cÿrtire.
Hij heeft de blinde Frânser ◊ diens [eveneens] blinde vrouw geholpen.

ef liftkar bûsts ◊ idem ÿcs    de oude beuken ◊ [oude] eiken

Hiervoor gelden de schema's:

[bliynt Frânser] ◊ [groft bliynt tubôs] > [bliynt Frânser] ◊ [groft idem tubôs]
[ef liftkar bûsts] ◊ [ef liftkar ÿcs] > [ef liftkar bûsts] ◊ [Ø idem ÿcs]

Waarbij het tweede lidwoord gedeleerd is, en het tweede additief vervangen is door idem.


1Het gebruik van een spoor als idem is noodzakelijk als het additief geen meervoudssuffix kan krijgen, zoals bijvoorbeeld geografische namen. Zie hiervoor § 42.21.

120.41

Type IV.b: Volwoord = volhulpwerkwoord:

Gress nert kurre ◊ probare beri cÿrtire tu.Ik kan ◊ wil jou niet helpen.

In het structuurschema staat het volhulpwerkwoord tussen {...}. Het gehele schema drukt het predicaat uit (ook nert wordt als deel van het predicaat beschouwd, zie ook § 151.7):

nert {[kurre] ◊ [probare]} beri cÿrtire

120.42

Type IV.c: Volwoord = voladditief:

Ef hardlap ◊ hordâ ◊ liftkar ÿcs melde koffon.
De hoge ◊ mooie ◊ oude eiken zijn dood.

In het structuurschema staat het voladditief tussen {...}:

ef {[hardlap] ◊ [hordâ] ◊ [liftkar]} ÿcs

120.43

Let op het verschil tussen nevenschikking van twee additieven (leidend tot een voladditief), en nevenschikking van twee nominale bepalingen waarbij de nominale elementen equivalent zijn:

(1)ef kolai oft blotter gumbâlsde gele of blauwe ballen
(2)ef kolai gumbâls oft blotter tiynsde gele ballen of de blauwe

In (1) gaat het om één verzameling ballen, waarvan we niet weten of ze nu geel dan wel blauw zijn; in (2) gaat het om de keuze tussen twee verzamelingen ballen: een met gele ballen, en een met blauwe ballen. Als we het voladditief tussen {...} plaatsen, kan de nevenschikking in (1) schematisch weergegeven worden als:

(1′)ef {[kolai] OFT [blotter]} gumbâls

In (2) is het rechter gumbâls vervangen door het spoor tiyns (dingen), en het tweede lidwoord ef is gedeleerd. Dit is schematisch weer te geven als:

(2′)[ef kolai gumbâls] OFT [ef blotter gumbâls] >
> [ef kolai gumbâls] OFT [Ø blotter tiyns]

120.44

Type IV.d: Volwoord = volvoorzetsel:

Ef chats feldre kaf ◊ zjoba ef kelbra.De katten zitten op ◊ onder de tafel.

In het structuurschema staat het volvoorzetsel tussen {...}. Samen met het eropvolgende fundament is hier sprake van één volvoorz.bep.:

{[kaf] ◊ [zjoba]} ef kelbra

Het gaat in bovenstaand voorbeeld dus over één tafel: sommige katten zitten erop, en sommige zitten eronder.

120.45

Let op het verschil tussen nevenschikking van twee voorzetsels (leidend tot een volvoorzetsel), en nevenschikking van twee voorz.bep.n (ofwel zinsdelen) waarbij de fundamenten equivalent zijn:

(1)kaf oft zjoba ef kelbrasop of onder de tafels
(2)kaf ef kelbras oft zjoba ôcop de tafels of eronder

Als we het volvoorzetsel tussen {...} plaatsen, kan de nevenschikking in (1) schematisch weergegeven worden als:

(1′){[kaf] OFT [zjoba]} ef kelbras

Bij de nevenschikking in (2) is ef kelbras vervangen door het spoor ôc (§ 132.50–63). Dit is schematisch weer te geven als:

(2′)[kaf ef kelbras] OFT [zjoba ef kelbras] > [kaf ef kelbras] OFT [zjoba ôc]

Strikt genomen gaat het in (1) om één verzameling tafels waarbij sprake is van iets dat er hetzij op, hetzij onder, kan liggen. In (2) is sprake van twee verzamelingen tafels: bij de ene verzameling ligt iets erop, en bij de andere ligt iets eronder.

120.46

Het semantische onderscheid tussen (1) en (2) in de vorige paragraaf wordt tegenwoordig niet altijd meer gemaakt, zodat deze beide constructies als synoniemen beschouwd kunnen worden. Omdat, semantisch gezien, een nevenschikking van twee voorzetsels als in (1) ook gebruikt kan worden om een nevenschikking van twee woordgroepen als in (2) uit te drukken, lijkt, syntactisch gezien, constructie (1) ook de volgende onderliggende structuur te kunnen hebben:

[kaf ef kelbras] OFT [zjoba ef kelbras] > [kaf Ø] OFT [zjoba ef kelbras]

waarbij het eerste ef kelbras gedeleerd is. Kojen-Pôt (1980) keurt een dergelijke deletie alleen goed bij het nevensch.voegw. ur (en), zodat hij feitelijk niet accepteert dat (1) als synoniem van (2) gebruikt wordt.

120.47

Omdat, semantisch gezien, een nevenschikking van twee woordgroepen als in (1) (§ 120.45) ook gebruikt kan worden om een nevenschikking van twee voorzetsels als in (2) uit te drukken, lijkt de onderliggende structuur (2′) ook zo geïnterpreteerd te kunnen worden dat ôc identiek is aan ef kelbras (en niet alleen equivalent), of met andere woorden: ôc refereert aan dezelfde verzameling tafels als ef kelbras.
Met deze interpretatie van ôc heeft Kojen-Pôt geen moeite, zodat hij wél kan accepteren dat (2) als synoniem van (1) gebruikt wordt.

120.48

Alle hierboven beschreven nevenschikkingstypes zijn in het volgende Blok samengevat. In de loop van dit hoofdstuk zal telkens verwezen worden naar de type-nummers zoals ze in dit Blok zijn opgenomen.

Types van nevenschikking
Type I: Nevenschikking op zinsniveau
I.a.Volzin = volhoofdzin[hzin] ◊ [hzin]
I.b.Volzin = exclusieve volbijzinvw {[bzin] ◊ [bzin]}
I.c.Volzin = inclusieve volbijzin[vw bzin] ◊ [vw bzin]
Type II: Nevenschikking op zinsdeelniveau
II.a.Volzinsdeel = volkern[kern] ◊ [kern]
II.b.Volzinsdeel = volbasiselement[basel] ◊ [basel]
II.c.Volzinsdeel = volpredicaat[pred] ◊ [pred]
II.d.Volzinsdeel = vol-addit.bep.[lo add] ◊ [lo add]
II.e.Volzinsdeel = volvoorz.bep.[vz fund] ◊ [vz fund]
Type III: Nevenschikking op woordgroepniveau
III.a.Volwoordgroep = volfundament van voorz.bep. ×vz {[fund] ◊ [fund]}
III.b.Volwoordgroep = voladditief binnen addit.bep.lo {[add] ◊ [add]}
III.c.Volwoordgroep = voladditief binnen nominale groepef {[add] ◊ [add]} nom
III.d.Volwoordgroep = vol-nom.groep{[nom] ◊ [nom]} bzin
Type IV: Nevenschikking op woordniveau
IV.a.Volwoord = volsubstantiefef add {[nom] ◊ [nom]}
IV.b.Volwoord = volhulpwerkwoord{[hlp] ◊ [hlp]} beri ww
IV.c.Volwoord = voladditiefef {[add] ◊ [add]} nom
IV.d.Volwoord = volvoorzetsel{[vz] ◊ [vz]} ef nom

×Hiertoe rekenen we ook subjecten, objecten en echo's die
gemarkeerd worden met resp. pai, enn en ón.

Verklaring van de afkortingen
addadditief of addit.bep.
baselbasiselement
beriinfinitiefmarkeerder
bzinondergeschikte of relatieve bijzin
eflidwoord of lidw.vervangend woord
fundfundament in voorz.bep.
hlphulpwerkwoord
hzinhoofdzin
lodeterminant bij subj.add. en obj.add.
nomnominale groep (substantief of subst.vervangend woord[groep])
predpredicaat
vwonderschikkend voegwoord
vzvoorzetsel
wwhoofdwerkwoord; infinitief

120.49   Nevenschikkingen met een "echt" nevenschikkend voegwoord

In het volgende Blok zijn de voegwoorden opgenomen die in alle opzichten aan de Spokaanse definitie van "nevenschikkend voegwoord" voldoen. Deze groep kan opgesplitst worden in enkele en dubbele voegwoorden:

Nevenschikkende voegwoorden
relatievoegwoord besproken
in/vanaf §
SAMENVOEGING én
ur
cÿr ... is
én ... én
en ook / bovendien; alsmede; benevens
en
zowel ... als
én ... én
120.73
120.59
120.104
120.106
UITSLUITING oft
toje ... fra
tôje ... frân
of
óf ... óf
noch ... noch
120.92
120.109
120.109
GELIJKSTELLING lek / turoft
lo ... lo
of [te] wel; of liever gezegd
even ... als
120.96
120.111
TEGENSTELLING tygrônsc ... igt
wetér ... wetus
xÿs ... it
niet alleen ... maar ook
hetzij ... hetzij
nu eens ... dan weer
120.116
120.120
120.120a

Hieronder zullen al deze voegwoorden nader bekeken worden.

120.50

Kenmerkend voor deze voegwoorden is dat ze bij een nevenschikking op kernniveau voor een extern meervoud zorgen (zie ook § 31.27), tenzij de nevenschikkende leden identiek aan elkaar zijn (zoals eft oto turoft eft ÿrlat 'een auto ofwel een automobiel'), zie § 120.96–97.1
Het extern-meervoudige karakter van de kern blijkt bijvoorbeeld uit de meervoudige varianten van de modale suffixen (Blok 110.17), en uit de meervoudssuffixen die er in sommige gevallen achter additieven gevoegd moeten worden (Blok 42.23).
Vergelijk het meervoudige -ûs resp. -ecos met het enkelvoudige "moet" resp. "kan":

Tu oft Petriy reparerûs ef pitter.Jij of Petriy moet de fiets repareren.
Tôje Petriy frân Elsa arfinecos mas.Noch Petriy noch Elsa kan morgen komen.

1Het voegwoord ur (en) verbindt soms twee eigennamen tot een eenheid die als intern meervoudig beschouwd wordt, omdat beide namen traditioneel gezien bij elkaar horen, zoals Romee ur Juliy of Ka'in ur Abel. Zie ook § 31.26 punt 6.

120.51

Vergelijk de meervoudsmarkering -m met het enkelvoudige "klinkt" resp. "praat":

(1)Ef vjola oft ef vjolensell drue ÿrtsiym.
 De viool of de cello klinkt vals.

(2)Tygrônsc Mariy igt Yvonn chaquinde legquiym.1
 Niet alleen Mariy maar ook Yvonn praat onduidelijk.

1Vergelijk deze zin met:

Tygrônsc Mariy chaquinde legquiy, igt Yvonn paine.
Niet alleen Mariy praat onduidelijk, maar ook Yvonn.

We hebben nu te doen met een nevenschikking op zinsniveau, waarbij herhaling van chaquinde legquiy in het rechter lid voorkomen wordt door het spoor paine (zie hiervoor ook § 132.120). Nu staat legquiy in het enkelvoud (dus zonder -m).


120.52   Enkele (= niet-dubbele) voegwoorden

Enkele (= niet-dubbele) voegwoorden staan altijd tussen het linker lid en het rechter lid in. De mate van "verbondenheid" tussen beide leden kan echter variëren: beide leden zijn het meest hecht verbonden als ze zonder pauze (in de schrijftaal: zonder komma) direct achter elkaar volgen, en het lidwoord1 van het rechter lid gedeleerd is (mits dit identiek is aan het lidwoord in het linker lid):

(1)Gress ytende beri kette eft mimpit oft huron-mûsoll ón eup.
 Ik ben van plan om haar een boek of boeket te geven.

(2)Belt hurts ur chats eróve calyje móns-hyber.
 Haar honden en katten stinken een uur in de wind.

In bovenstaande nevenschikkingen wordt als het ware één mentaal beeld gepresenteerd, ofwel: er is telkens sprake van één verzameling entiteiten. In (1) vinden we de verzameling "boek plus boeket" (waaruit een keuze wordt gemaakt), en in (2) vinden we de verzameling "honden en katten".
Voor de deletie van lidwoorden en lidwoordvervangende voornaamwoorden, zie § 131.63a–63b.


1In plaats van "lidwoord" kan hier en in de volgende paragrafen ook gelezen worden: "lidwoordvervangend voornaamwoord" (zoals bez.vnw. (Blok 51.4), aanw.vnw. (Blok 52.3) of onb.vnw. (Blok 52.11)).

120.53

Iets minder hecht is de band als beide leden hun eigen lidwoord of voornaamwoord behouden. Er is nu telkens sprake van twee verzamelingen:

Gress ytende beri kette eft mimpit oft eft huron-mûsoll ón eup.
Ik ben van plan om haar een boek of een boeket te geven.

Belt hurts ur belt chats eróve calyje móns-hyber.
Haar honden en haar katten stinken een uur in de wind.

120.54

Deletie van lidwoord of voornaamwoord is uiteraard niet mogelijk indien het lidwoord of voornaamwoord in het rechter lid een andere vorm heeft dan dat in het linker lid, zoals in:

Gress ytende beri kette ef mimpit oft eft huron-mûsoll ón eup.
Ik ben van plan om haar het boek of een boeket te geven.

Lelmos hurts ur mittof chats eróve calyje móns-hyber.
Deze honden en die katten stinken een uur in de wind.

120.55

Nog minder hecht is de band, als het rechter lid door pauzes (= komma's) van het linker lid gescheiden wordt:

(1)Gress ytende beri kette eft mimpit, oft eft huron-mûsoll, ón eup.
 Ik ben van plan om haar een boek, of een boeket, te geven.

(2)Belt hurts, ur belt chats, eróve calyje móns-hyber.
 Haar honden, en haar katten, stinken een uur in de wind.

(3)Lerdu verfute ef argerats, ur ef miflifs lo kariyn.
 Lerdu verft de deuren, en de ramen [verft hij] lelijk.

Deze vormen van zogenoemde constituentsplitsing zijn handig om bijvoorbeeld een ambiguïteit op te heffen. Zo wordt het in zin (3) duidelijk dat alleen de ramen lelijk geschilderd zijn; Lerdu heeft de deuren kennelijk mooi geschilderd. Vergelijk (3) met:

(3′)Lerdu verfute ef argerats ur [ef] miflifs lo kariyn.
 Lerdu verft de deuren en [de] ramen lelijk.

Het ligt voor de hand om (3′) zo te interpreteren dat zowel de deuren als de ramen lelijk geschilderd zijn. Zie ook § 42.14 voetnoot 1.

120.56

Toevoeging van een komma is met name bij nevenschikking op zinsniveau heel algemeen, omdat beide nevengeschikte zinnen een eigen mentaal beeld oproepen:

Gress kettavy eft mimpit ón Elsa, oft gress invóbe hópsat ón eft lardos.
Ik wil Elsa een boek geven, of ik nodig haar voor een etentje uit.

Belt hurts eróve calyje móns-hyber, ur belt chats melde terat sâvriyn ki.
Haar honden stinken een uur in de wind, en haar katten zijn heel zindelijk.

Bovendien is de komma een goede markeerder voor de grens tussen beide nevengeschikte leden.

120.57

En ten slotte is een zeer losse nevenschikkende band mogelijk door het rechter lid als het ware uit de zin te halen, en als een "afterthought" aan het einde ervan te plaatsen, eventueel als een zelfstandige (zij het beknopte) zin. Dit soort constructie wordt wel een "uitgestelde nevenschikking" genoemd:

Gress ytende beri kette eft mimpit ón eup, oft eft huron-mûsoll pirandoka.
Ik ben van plan om haar een boek te geven, of een boeket natuurlijk.

Gress ytende beri kette eft mimpit ón eup. Oft eft huron-mûsoll pirandoka.
Ik ben van plan om haar een boek te geven. Of een boeket natuurlijk.

Belt hurts eróve calyje móns-hyber. Ur belt chats paine kerru.
Haar honden stinken een uur in de wind. En haar katten ook.

120.58

Bij nevenschikking op zinsniveau kan het rechter lid als volwaardige zelfstandige zin optreden:

Gress kettavy eft mimpit ón Tek. Oft gress invóbe eup ón eft lardos.
Ik wil Tek een boek geven. Of ik nodig haar voor een etentje uit.

Nu is er geen syntactische nevenschikking meer, maar slechts een opeenvolging van twee zinnen, waarbij het voegwoord optreedt als een soort inleidend pred.add. (linkse dislocatie, zie ook § 93.77 en § 93.89).

Hieronder zullen bij de behandeling van de voegwoorden bij voorkeur voorbeelden met de meest hechte nevenschikking gekozen worden.

120.59   <<   Het voegwoord ur

Het voegwoord ur (en) is het meest algemene voegwoord, met de minst pregnante betekenis: het voegt op semantisch, syntactisch en pragmatisch neutrale wijze een linker en een rechter lid nevenschikkend samen. Deze nevenschikking is mogelijk op alle 4 niveaus (de nummering van de voorbeeldzinnen verwijst naar de verschillende nevenschikkingstypes, zoals samengevat in Blok 120.48):

I.a.Elsa glântre ef miflifs ur Petriy chânege ef prart.
 Elsa lapt de ramen en Petriy schrobt de stoep.
 Peoll ef mimpit kuntiyre, ur eup cônsidere mittof lo terat graviy ki.1
 Peoll heeft het boek gestolen, en dat vindt zij heel erg.
OF Peoll heeft het boek gestolen, wat zij heel erg vindt.

I.b.... janof Elsa glântre ef miflifs ur Petriy chânege ef prart.
 ... omdat Elsa de ramen lapt en Petriy de stoep schrobt.

I.c.... janof Elsa glântre ef miflifs ur janof Petriy chânege ef prart.
 ... omdat Elsa de ramen lapt en omdat Petriy de stoep schrobt.

II.a.Ef šym 'nin ur ef keša 'jan larde eft ypinât-hull.
 Het blonde meisje en de dikke jongen eten een zakje pinda's.
 Ef liftkar bûsts ur ÿcs melde koffon.2
 De oude beuken en eiken zijn dood.

II.b.Ef sért perke beri grâtarelije pai ef verfutos ur pai ef ÿrasatjens.
 Het huis moet door de schilders en [door] de timmerlieden opgeknapt worden.
 Kirro cartôlks ur lecuma larde.
 We hebben aardappels en groente gegeten.

II.c.Ârmyll eft kleter mimpit stinde ur ÿrðe.
 Ârmyll heeft een nieuw boek geschreven en uitgegeven.
 Tu perke beri lardare ur nert geldre beri perane ef ardekirs.
 Je moet de planten water geven en mag ze niet bemesten.

II.d.(ur kan niet gebruikt worden om addit.bep.n neven te schikken,
zie verder § 120.74)

II.e.Ef pramters itÿrra mitai ef arâbee ur kura ef ûrbesst.
 De inbrekers zijn door de tuin en over de schutting gevlucht.

1Een nevenschikking met ur ... mittof, waarbij mittof aan de voorgaande zin refereert, kan in het Nederlands ook met het onderschikkende wat vertaald worden. Zie ook § 70.28.


2In deze constructie is níét gezegd dat ook de eiken oud zijn (vergelijk § 120.70). Dit kan met het volgende structuurschema verduidelijkt worden:

{[ef liftkar bûsts] UR [Ø ÿcs]}

Let op dat het tweede lidwoord gedeleerd is.


120.60

Let er bij de nevenschikking van voorz.bep.n (type II.e) op dat ze beide hetzelfde "karakter" hebben. Zo kan een voorz.bep. van plaats niet nevengeschikt worden met een voorz.bep. van wijze. Vergelijk:

(1)a.Do feldre kaf eft ferdu ur fes ef tult.   (2 plaatsbepalingen)
  Hij zit op een stoel in de gang.1

 b.* Do feldre kaf eft ferdu ur fes eft hôšybriy utiyf.
  ? Hij zit op een stoel en in een onbeholpen houding.

Zin (1b) is onwelgevormd omdat een plaatsbepaling gecombineerd is met een bepaling van gesteldheid. Een correct alternatief voor b. is bijvoorbeeld:

Fes eft hôšybriy utiyf do feldre kaf eft ferdu.
In een onbeholpen houding zit hij op een stoel.

1Merk op dat in het Nederlands de voorkeur gegeven wordt aan een "nevenschikking" zonder voegwoord. Omdat beide voorz.bep.n ook op verschillende posities kunnen verschijnen, is er feitelijk geen sprake van een "echte" (lees: syntactische) nevenschikking. We kunnen immers ook zeggen:

In de gang zit hij op een stoel.   of   Op een stoel zit hij in de gang.

Ook in het Spokaans kan de syntactische nevenschikking met ur vervangen worden door een combinatie van twee onafhankelijke voorz.bep.n, maar dan worden ze liever niet onmiddellijk achter elkaar geplaatst. Vergelijk:

? Do feldre kaf eft ferdu fes ef tult.
Fes ef tult do feldre kaf eft ferdu.
Kaf eft ferdu do feldre fes ef tult.

120.61

Bij andere voegwoorden is deze restrictie minder relevant. Vergelijk de onmogelijk constructie in (1b) (vorige paragraaf) met het acceptabele:

(2)Do feldre tôje kaf eft ferdu frân fes eft hôšybriy utiyf.
 Hij zit noch op een stoel noch in een onbeholpen houding.

Dat zin (2) acceptabel is, kan verklaard worden door aan te nemen dat deze zin vanwege de twee voegw.n meer het karakter heeft van twee nevengeschikte hoofdzinnen, dus "gevoeld" wordt als de variant:

(2′)Tôje do feldre kaf eft ferdu, frân idem fes eft hôšybriy utiyf.
 Noch zit hij op een stoel, noch [zit hij] in een onbeholpen houding.

Waarbij het deel do feldre in de tweede zin vervangen is door idem (zie hiervoor § 132.37). Zie ook de analyse in § 124.72 en verder § 141.131–144 voor de onderlinge ordening van voorz.bep.n.

120.62

Voorbeeld van een nevenschikking met ur op woordgroepniveau:

III.a.Ef menesters méte hédân fes ef zvalira kôtagjes ur lâsimmor lardeskô.
 De ministers ontmoeten elkaar in het idyllische landhuis, in de intieme eetzaal.
(lett. "... in het idyllische landhuis en de intieme eetzaal")

Voor de onderstreepte voorz.bep. geldt het volgende structuurschema, waarbij de volwoordgroep, die als fundament in de voorz.bep. fungeert, tussen {...} is geplaatst:

fes {[ef zvalira kôtagjes] UR [Ø lâsimmor lardeskô]}

Er is in bovenstaand voorbeeld sprake van één lokaal begrip "in", dat zowel het gehele landhuis als de eetzaal in dit landhuis omvat. Dit kan alleen als de ministers zich tegelijkertijd in het landhuis en in de eetzaal kunnen bevinden.
Er wordt hier één mentaal beeld gepresenteerd, wat nog geaccentueerd wordt door de deletie van het rechter lidwoord (dit is reeds besproken in § 120.52).

120.63

In het volgende voorbeeld is daarentegen sprake van twee locaties die níét gelijktijdig door de ministers bezocht kunnen worden, en daarom doet een constructie met een volwoordgroep als fundament vreemd aan:

? Méte ef menesters hédân fes ef zvalira kôtagjes ur [ef] lâsimmor St.Tona-husof.
De ministers zullen elkaar in het idyllische landhuis en [het] intieme Sinto-Tona-kasteel
ontmoeten.

120.64

In het voorbeeld van § 120.63 wordt uitgedrukt dat er één lokaal begrip "in" bestaat dat zowel het landhuis als het kasteel omvat, of met andere woorden: als de ministers in het landhuis aanwezig zijn, zijn ze tegelijkertijd in het kasteel aanwezig. Dit is fysiek onmogelijk, het moet hier om twee ontmoetingen gaan: één in het landhuis, en één in het kasteel. Daarom is alleen een nevenschikking van twee voorz.bep.n (dus op zinsdeelniveau) correct (waarbij het tweede voorzetsel door âs vervangen moet worden, zie § 120.28):

(1)Méte ef menesters hédân fes ef zvalira kôtagjes ur âs ef lâsimmor St.Tona-husof.
 De ministers zullen elkaar in het idyllische landhuis en in het intieme Sinto-Tona-
kasteel ontmoeten.

120.65

Nog een voorbeeld van type III.a:

(2)Petriy melde eft spâklân ón eft gara ur eft lurfel.1
 Petriy is eigenaar van een garage met restaurant.

Voor (2) geldt het structuurschema:

(2′)[eft gara] UR [eft lurfel] >
> ón {[eft gara] UR [eft lurfel]} = ón eft gara ur eft lurfel

In (2) is sprake van één onroerend goed: een garage annex restaurant, terwijl er in (3) sprake is van twee verschillende bedrijven:

(3)Petriy melde eft spâklân ón eft gara ur âs eft lurfel.1
 Petriy is eigenaar van een garage en een restaurant.

Voor (3) geldt het structuurschema:

(3′)[ón eft gara] UR [ón eft lurfel] >
> {[ón eft gara] UR [âs eft lurfel]} = ón eft gara ur âs eft lurfel

1Ón is in (2) en (3) een voorzetsel, en niet een determinant. Het gaat hier om de prepositionele uitdrukking ef melde eft spâklân ón flaju (eigenaar zijn van iets). Zie ook Blok 90.28.

120.66

Het voegwoord ur kan níét gebruikt worden om addit.bep.n binnen een volwoordgroep neven te schikken (types III.b/c), of om nom.groepen neven te schikken die beide door dezelfde relatieve bijzin bepaald worden (type III.d):

III.b.* Krafta ôtosme sener rist lo kviksiy sgârf ur ðóciy agren.
 Krafta slijpt zijn zwaard gevaarlijk scherp en gemeen puntig.

III.c.* Do ef graviy liftkar ur har ef tork mentÿjor sért lorerde.
 Hij heeft het ontzettend oude en nogal verwaarloosde huis gekocht.

III.d.® Lerdu melde riyfain fes gurnus lef sener ÿksanera ur belt merater,
pliyfonelira pert bertert.1
 Lerdu heeft altijd ruzie met zijn buurvrouw en haar man die veel te veel drinken.

III.d.® Ef koffon ÿc ur ef clajotelira ðâftyiy, quglelira pert iðâf kaf ef xolaro,
axelije pai Petriy.1
 De dode eik en de bloeiende kastanje, die veel schaduw op het terras werpen,
worden door Petriy omgehakt.

In plaats van voor ur, moet er in deze constructies voor én gekozen worden (zie § 120.78).


1De zinnen van type III.d zijn wel correct indien de relatieve bijzin alleen een bepaling vormt bij het rechter lid. Zie hiervoor § 120.69–69a.

120.67

Vergelijk voorbeeld III.b uit de vorige paragraaf met:

Krafta ôtosme sener rist lo kviksiy sgârf ur idem lo ðóciy agren.
Krafta slijpt zijn [ene] zwaard gevaarlijk scherp en [zijn andere zwaard]
gemeen puntig.

We hebben nu niet te maken met de twee eigenschappen "gevaarlijk scherp" en "gemeen puntig" die aan één en hetzelfde zwaard worden toegekend, maar aan twee verschillende zwaarden, zodanig dat de ene eigenschap aan het ene zwaard, en de andere aan het tweede zwaard wordt toegekend. Dit wordt uitgedrukt met een nevenschikking op zinsniveau (type I.a), waarbij in het rechter lid het equivalente deel (Krafta ôtosme sener rist) door het spoor idem vervangen is.

120.68

Vergelijk voorbeeld III.c uit § 120.66 met:

Do ef graviy liftkar sért ur ef har ef tork mentÿjor tiyn lorerde.
a.  Hij heeft het ontzettend oude huis en het nogal verwaarloosde huis gekocht.
b.  Hij heeft het ontzettend oude en het nogal verwaarloosde huis gekocht.

We hebben nu niet te maken met de twee eigenschappen "ontzettend oud" en "nogal verwaarloosd" die aan één en hetzelfde huis worden toegekend, maar aan twee verschillende huizen, zodanig dat de ene eigenschap aan het ene huis, en de andere aan het tweede huis wordt toegekend. Dit wordt uitgedrukt met een nevenschikking op objectniveau (type II.b), waarbij in het rechter lid het equivalente substantief door het spoor tiyn vervangen is.
Merk op dat de vertalingen a. en b. hetzelfde betekenen, en dat b., op het vette lidwoord "het" na, identiek is aan de vertaling bij III.c (§ 120.66). Het Nederlands lijkt hier de ambiguïteit op te heffen door het al dan niet toevoegen van een lidwoord (in het Spokaans duidt de aan-/afwezigheid van een lidwoord alleen op de "hechtheid" van de nevenschikking, zonder dat er een betekenisverschil zoals in het Nederlands bestaat. Zie ook § 120.52–53).

120.69

Het eerste voorbeeld bij III.d in § 120.66 is echter wel correct indien de relatieve bijzin alleen een bepaling vormt bij het rechter lid van het fundament in de voorz.bep. Het gaat dan om een nevenschikking op het niveau van een voorz.bep. (type III.a), en wel volgens het volgende schema, waarbij tussen [...] de nevengeschikte fundamenten:

{lef [sener ÿksanera] UR [belt merater, pliyfonelira pert bertert]}

De juiste vertaling van III.d (nu dus III.a) is dan: 'Lerdu heeft altijd ruzie met zijn buurvrouw en haar man die veel te veel drinkt'. Let op het enkelvoudige "drinkt", want dit congrueert nu met alleen "haar man".

120.69a

Het tweede voorbeeld bij III.d in § 120.66 is correct indien de relatieve bijzin alleen een bepaling vormt bij de rechter nominale groep. We hebben dan te maken met een nevenschikking op kernniveau (type II.a), en wel volgens het volgende schema, waarbij tussen [...] de nevengeschikte objectkernen:

[ef koffon ÿc] UR [ef clajotelira ðâftyiy, quglelira pert iðâf kaf ef xolaro]

De juiste vertaling van III.d (nu dus II.a) is dan: 'De dode eik, en de bloeiende kastanje die veel schaduw op het terras werpt, worden door Petriy omgehakt'. Let op het enkelvoudige "werpt", want dit congrueert nu met alleen "kastanje".

120.70

Voorbeeld van een nevenschikking met ur op substantiefniveau:

IV.a.Ef liftkars bûsts ur ÿcs melde koffon.
 De oude beuken en [oude] eiken zijn dood.

Het add. liftkar vormt een bepaling bij zowel bûsts als ÿcs, en krijgt daarom het meervoudssuffix -s. Dit is reeds uitgelegd in § 42.12 en § 120.38. Zou dit meervoudssuffix achterwege blijven, dan is liftkar alleen een bepaling bij bûsts, en is er sprake van een nevenschikking op kernniveau (type II.a) (§ 120.59 voetnoot 2).

120.71

Voorbeeld van een nevenschikking met ur op voorzetselniveau:

IV.d.Ef chats feldre kaf ur zjoba ef kelbra.
 De katten zitten op en onder de tafel.

Het voegwoord ur impliceert in combinatie met twee voorzetsels ook twee mentale beelden: er zit een verzameling katten op de tafel, en er zit een verzameling katten onder de tafel. Twee mentale beelden kunnen natuurlijk alleen dan opgeroepen worden, als dit ook fysiek mogelijk is. Wordt bijvoorbeeld de enkelvoudige vorm chat gebruikt, dan is er noodzakelijkerwijs maar één verzameling aanwezig (die dus slechts één kat bevat), zodat er niet voldaan kan worden aan de twee mentale beelden die de nevenschikking kaf ur zjoba ef kelbra oproept. De volgende zin is daarom ongrammaticaal:

* Ef chat feldre kaf ur zjoba ef kelbra.1
* De kat zit op en onder de tafel.

1Willen we uitdrukken dat de kat de gewoonte heeft om nu eens op, dan weer onder de tafel te zitten, dan is een nevenschikking op zinsdeelniveau noodzakelijk, leidend tot een volvoorz.bep. (type II.e), bijvoorbeeld:

Ef chat feldre ra kaf ef kelbra ur zjoba ôc.
De kat zit altijd op de tafel en eronder.

waarbij het identieke subst. ef kelbra in het rechter lid vervangen is door het spoor ôc (zie § 132.50–63).


120.72

Het voegwoord ur kan níét gebruikt worden om twee werkwoorden binnen een predicaat, of twee additieven binnen een nom.groep, neven te schikken (types IV.b en IV.c). Vergelijk verder het gebruik van én in plaats van ur (§ 120.83).

120.73   <<   Het voegwoord én

In een volzin of een volzinsdeel kan het voegwoord ur eventueel door én vervangen worden als er sprake is van emfase, zodanig dat het linker lid en het rechter lid op duidelijke wijze aan elkaar gekoppeld zijn. In het Nederlands kunnen dan uitdrukkingen gebruikt worden als 'en tevens' of 'alsmede'. Vergelijk de zinnen in § 120.59 met:

I.a.Elsa glântre ef miflifs én Petriy chânege ef prart.
 Elsa lapt de ramen en tevens schrobt Petriy de stoep.

II.a.Ef šym 'nin én ef keša 'jan larde eft ypinât-hull.
 Het blonde meisje alsmede de dikke jongen eten een zakje pinda's.

II.b.Eup tiffavy, âl kirro enn cartôlks én enn lecuma larde.
 Ze wil weten of we aardappels en tevens groente gegeten hebben.

II.c.Ârmyll ef mimpit stinde én ÿrðe.
 Ârmyll heeft het boek geschreven en ook uitgegeven.

II.d.(zie § 120.74)

II.e.Ef pramters itÿrra mitai ef arâbee én kura ef ûrbesst.
 De inbrekers zijn door de tuin en verder over de schutting gevlucht.

120.74

In tegenstelling tot ur (zie § 120.59 type II.d), kan én ook gebruikt worden om twee addit.bep.n op zinsdeelniveau neven te schikken. Deze bepalingen mogen dan níét gemarkeerd worden door lo, wat betekent dat alleen subj.add.n en pred.add.n voor zo'n nevenschikking in aanmerking komen. Dit is reeds uitgelegd in § 40.10 en § 40.33. In deze constructies verliest én zijn emfatische karakter omdat er geen contrast met ur bestaat:

II.d.Óps melde ék én terat fâkomm ki.
 Ze zijn vervelend en heel gemeen.

 Do ef mimpit trempe lôftquar én har ef tork pazzostafiy.
 Hij heeft het boek langzaam en nogal grondig gelezen.

 Maar niet:
* Do orore ef trajiy lo ber portâ én lo jag.
 Hij zaagt de balk te kort en scheef af.

120.75

Worden de addit.bep.n gemarkeerd door lo, dan is op zinsdeelniveau alleen een nevenschikking met een komma mogelijk. Zie ook § 40.10 en § 40.26:

II.d.Ef vilduls lelde lo lutt, lo jag.
 De bomen groeien krom en scheef.

 Krafta ôtosme sener rist lo sgârf, lo ðóciy agren.
 Krafta slijpt zijn zwaard scherp en gemeen puntig.

 Do orore ef trajiy lo ber portâ, lo jag.
 Hij zaagt de balk te kort en scheef af.

Vergelijk deze voorbeelden ook met de nevenschikkingen op woordgroepniveau in § 120.78.

120.76

Het emfatische én lijkt niet correct als het ur in zin III.a in § 120.62 vervangt. Vergelijk deze zin met:

III.a.? Ef menesters méte hédân fes ef zvalira kôtagjes én lâsimmor lardeskô.
 De ministers ontmoeten elkaar in het idyllische landhuis, alsmede in
de intieme eetzaal.

Het emfatische karakter van én drukt uit dat het níét vanzelfsprekend is dat de ontmoeting ook in de eetzaal plaatsvindt; én impliceert dus dat er twee lokale begrippen "in" zijn. Dit is in tegenspraak met het karakter van de voorz.bep., waarin het volfundament nu juist één lokaal begrip "in" presenteert.

120.77

Daarentegen kan ur uit (1) in § 120.64 wél door én vervangen worden:

(1′)Méte ef menesters hédân fes ef zvalira kôtagjes én âs ef lâsimmor St.Tona-husof.
 De ministers zullen elkaar in het idyllische landhuis, alsmede in het intieme
Sinto-Tona-kasteel ontmoeten.

Velen zullen én hier zelfs beter op zijn plaats vinden dan ur, omdat het hier duidelijk om twee verschillende ontmoetingen op twee verschillende locaties gaat.

120.78

Het voegwoord én kan, in tegenstelling tot ur, gebruikt worden om addit.bep.n binnen een volwoordgroep neven te schikken (types III.b/c), of om nom.groepen neven te schikken die beide door dezelfde relatieve bijzin bepaald worden (type III.d). Vergelijk de ongrammaticale constructies in § 120.66 met:

III.b.Ef vilduls lelde lo lutt én jag.   (zie ook § 120.75 en § 40.26)
 De bomen groeien krom en scheef.
 Krafta ôtosme sener rist lo sgârf én ðóciy agren.
 Krafta slijpt zijn zwaard scherp en gemeen puntig.

III.c.Do ef graviy liftkar én har ef tork mentÿjor sért lorerde.
 Hij heeft het ontzettend oude en nogal verwaarloosde huis gekocht.

III.d.Ef koffon ÿc én ef clajotelira ðâftyiy, quglelira pert iðâf kaf ef xolaro,
axelije pai Petriy.
 De dode eik en de bloeiende kastanje, die veel schaduw op het terras werpen,
worden door Petriy omgehakt.

120.79

Vergelijk de volgende nevenschikking met én op substantiefniveau met het voorbeeld uit § 120.70:

IV.a.Ef liftkars bûsts én ÿcs melde koffon.
 De oude beuken, en ook de oude eiken zijn dood.

Let op de meervoudsuitgang van liftkars, waarmee aangegeven wordt dat dit ook een bepaling bij ÿcs is.

120.80

Wordt én gebruikt in een nevenschikking op voorzetselniveau, dan heeft het niet alleen een emfatisch karakter, maar het drukt tevens uit dat de voorz.bep. een nadere specificatie geeft aan de ongedeelde verzameling van genoemde entiteiten. Vergelijk voorbeeld IV.d uit § 120.71 met:

(1)* Ef chats feldre kaf én zjoba ef kelbra.
 * De katten zitten op en tegelijk onder de tafel.

Wat in (1) uitgedrukt wordt, is fysiek onmogelijk, want voor geen enkele kat kan gelden dat deze een zodanige zithouding aanneemt dat zijn lichaam zich zowel op als onder de tafel bevindt. De onmogelijkheid om hier én te gebruiken, is te vergelijken met de twijfelachtigheid van het voorbeeld in § 120.76.

120.81

Vergelijk (1) hierboven met het correcte:

IV.d.Ef chats zirde kaf én kusamat ef kósto.
 De katten liggen op en tegelijk naast het kleed.

Voor elke kat geldt nu dat hij gedeeltelijk op en gedeeltelijk naast het kleed ligt. Dit is fysiek goed mogelijk. Als én door ur vervangen wordt, moet de constructie primair zo geïnterpreteerd worden dat sommige katten geheel op, en andere katten geheel naast het kleed liggen:

(2)Ef chats zirde kaf ur kusamat ef kósto.
 De katten liggen op en naast het kleed.

120.82

Het hierboven geschetste verschil in distributie tussen ur en én kan, afhankelijk van de context, in meer of mindere mate vervagen. Als het subject een enkelvoudige vorm heeft, is een interpretatie als in (2) logisch onmogelijk, en moet ur (evenals én) zo geïnterpreteerd worden dat de kat zich gedeeltelijk op en gedeeltelijk naast het kleed bevindt, echter met dit verschil dat én emfatischer is. Vergelijk:

a.Ef chat zirde kaf ur kusamat ef kósto.
 De kat ligt op en [tegelijkertijd] naast het kleed.

b.Ef chat zirde kaf én kusamat ef kósto.
 De kat ligt op en [tegelijkertijd] ook naast het kleed.

Vergelijk ook het fysiek onmogelijke voorbeeld in § 120.71.

120.83

Het voegwoord én kan gebruikt worden om twee hulpwerkwoorden binnen een predicaat, of twee additieven binnen een nom.groep neven te schikken. In § 120.72 is erop gewezen dat ur voor dit doel niet geschikt is. Bijvoorbeeld:

IV.b.Elsa nert kurre én probare beri cÿrtire.
 Elsa kan niet en wil niet helpen.

IV.c.Kirro lutterafe ef hupster én liftkar sért.
 Wij bezichtigen het grote en oude huis.

In IV.b vormen kurre en probare één volhulpwerkwoord dat in zijn geheel door nert ontkend wordt. In IV.c gaat het om twee eigenschappen die aan één en hetzelfde huis toegekend worden. Dergelijke constructies zijn reeds besproken in § 40.7.

120.84

Een nevenschikking van twee hoofdwerkwoorden binnen een predicaat is altijd onmogelijk. Wel correct is een nevenschikking op predicaatniveau, waarbij het rechter identieke element vervangen wordt door het spoor idem:

a.* Jân probare beri edite ur/én ÿrðe ef mimpit.
b.Jân probare beri edite ur idem beri ÿrðe ef mimpit.
Jân wil het boek bewerken en uitgeven.

Zin a. kan alleen geïnterpreteerd worden als een nevenschikking op predicaatniveau, waarbij het linker lid is: probare beri edite, en het rechter lid: ÿrðe. De betekenis is dan: 'Jân wil het boek bewerken, en geeft het uit'.

120.85

Bez.vnw.n en genitiefbepalingen kunnen nevengeschikt worden met én. Het gaat dan meestal om entiteiten die in het bezit zijn van twee personen:

Ef meldelira ón vilt én kost yjéfiy.Het gaat om jouw en mijn belang.
Pelfex én Yvonnex ef oto melde bârÿr.Pelfs en Yvonns auto is paars.
Tek lorertavy kost én kost freraer sért.Tek wil het huis van mij en mijn broer kopen.

Een twijfelgeval is:

(1)? Ef garaecÿr én ef kulecÿr zillepip zagmole.
    de garage-GEN en de schuur-GEN dak is.lek
 Het dak van de garage en de schuur is lek.

Zin (1) is eventueel acceptabel als het om één dak gaat dat zowel de garage als de schuur bedekt. Veel taalgebruikers zijn van mening dat zulke constructies alleen correct zijn als het om twee (of meer) personen gaat die samen (met elkaar) één entiteit bezitten. In zin (1) is er daarentegen geen sprake van een echt "bezit".

120.86

Met uitzondering van de gevallen in de vorige paragraaf zijn nevenschikkingen van lidwoordvervangende constructies, zoals aanw.vnw.n, bez.vnw.n of genitiefbepalingen (§ 60.8) in principe onmogelijk (ze zijn dan ook niet opgenomen in Blok 120.48). Bijvoorbeeld:

* lelmo oft bô sértdit of dat huis
* kost oft vilt otomijn of jouw auto
* Pelfex oft Yvonnex ef otoPelfs of Yvonns auto

In plaats van zulke constructies moet gekozen worden voor een nevenschikking op woordgroepniveau:

lelmo sért oft bô tiyndit huis of dat [huis]
vilt oto oft ef kostiyjouw auto of de mijne
Pelfex ef oto oft Yvonnex ef tiynPelfs auto of die van Yvonn

120.87

Let op het verschil tussen de volgende constructies:

a.Pelfex én Yvonnex ef oto melde fes ef gara.
 Pelfs en Yvonns auto staat in de garage.

b.Pelfex ef oto én Yvonnex ef tiyn melde fes ef gara.
 Pelfs en ook Yvonns auto staan in de garage.

In a. gaat het om één auto, die zowel van Pelf als van Yvonn is. In b. is er sprake van twee auto's. Zin b. is een nevenschikking op subjectniveau waarbij het equivalente substantief in het rechter lid vervangen is door het spoor ef tiyn.
Omdat in a. het gebruik van én verplicht is, vormt dit voegwoord geen contrast met het verboden ur, zodat er geen sprake is van emfase. In b. daarentegen had ook ur gebruikt mogen worden: én heeft daarom een emfatisch karakter, wat blijkt uit de vertaling 'en ook'.

120.88

Nevenschikkingen met én kunnen gemakkelijk ingebed worden in andere nevenschikkingen. In (1) vindt deze inbedding tevens op een lager niveau plaats, want ur geeft een nevenschikking op zinsdeelniveau (type II.b), en én geeft een nevenschikking op woordniveau (type IV.c):

(1)Petriy lelperre eft flifados sour ur réte én pûl frera.
 Petriy heeft een aardig zusje, en een onbeleefde en stomme broer.

Voor deze ingebedde nevenschikking geldt het volgende structuurschema:

[eft flifados sour] UR [Ø {[réte] ÉN [pûl]} frera]

Met Ø wordt de facultatieve deletie van het lidwoord eft gesymboliseerd.

120.89

Soms vindt de ingebedde nevenschikking op hetzelfde niveau plaats als de matrix-nevenschikking. Per definitie is de nevenschikking met én dan ingebed. In (2) zijn beide nevenschikkingen op woordniveau (type IV.c):

(2)Do nert repareravy ef liftkar én mentÿjor lÿtiy gmoliy zillepip.1
 Hij wil het oude en verwaarloosde, en daarom lekkende dak niet repareren.

Het gaat hier om een dak dat "oud" en "verwaarloosd" is, zodanig dat deze beide eigenschappen er de oorzaak van zijn dat het dak "lekt". Dit is als volgt uit te drukken:

ef {[{[liftkar] ÉN [mentÿjor]}] LŸTIY [gmoliy]} zillepip

1Voor lÿtiy zie Blok 121.2.

120.90

Let op het volgende verschil:

a.Fes ef arâbe hordâ én miterus bûsts lelde.
 In de tuin groeien mooie bruine beuken.
 (één verzameling beuken die zowel "mooi" als "bruin" zijn)

b.Fes ef arâbe hordâ, miterus bûsts lelde.
 In de tuin groeien mooie, bruine beuken.
 (als a., zie ook § 40.10)

c.Fes ef arâbe hordâ miterus bûsts lelde.
 In de tuin groeien mooi bruine beuken.
 (één verzameling beuken waarvan de kleur bruin de kwalificatie "mooi" heeft)

d.Fes ef arâbe hordâ bûsts ur miterus tiyns lelde.
 In de tuin groeien mooie en bruine beuken.
 (twee verzamelingen beuken: de eerste is "mooi" en de tweede is "bruin")

e.* Fes ef arâbe hordâ ur miterus bûsts lelde.
 (moet theoretisch als d. geïnterpreteerd worden, maar is ongrammaticaal)

120.91

Tot zover de behandeling van de voegwoorden ur en én. Hoewel dit de meest algemene voegwoorden zijn met de meest neutrale betekenis, is het gebruik ervan het meest gecompliceerd: we hebben hierboven gezien dat er allerlei betekenis- en distributieverschillen zijn tussen nevenschikkingen met ur en nevenschikkingen met én, en dat ur (in tegenstelling tot én) in allerlei gevallen niet gebruikt mag worden.
Deze problemen komen geen van alle voor bij de behandeling van de overige voegwoorden uit Blok 120.49: ze kennen geen "dubbelvormen" zoals ur en én dat van elkaar zijn, en de restricties op het gebruik ervan worden uitsluitend bepaald door de semantiek, niet door de syntaxis. Bij de behandeling van oft zullen alle mogelijke nevenschikkingstypes één voor één besproken worden. Daar de andere voegwoorden gemakkelijk in de plaats van oft gedacht kunnen worden, volstaan we met slechts een paar sprekende voorbeelden.

120.92   <<   Het voegwoord oft

Het voegwoord oft betekent 'of' en drukt een keuze uit. Oft kan beschouwd worden als antoniem van zowel ur als én. Voorbeelden:

I.a.Mâx wuxât-furt eft poitiyn oft Tek chafostât eft chafost.
 Mâx moet een gedicht voordragen of Tek moet een lied zingen.

II.a.Blul nert póbarelije côndomiys oft lelpiru côntrasepteffs kusami.
 Er worden hier geen condooms of andere voorbehoedsmiddelen verkocht.

II.b.Mâx ef mimpit kette ón dena iftšormt stûdent oft ón ef ÿrbÿr prifjiof.
 Mâx heeft het boek aan die vervelende student of aan de strenge professor gegeven.

II.c.Óps scemre oft piyrste terratip.
 Ze schreeuwen of vechten de hele dag.

II.d.Gâšâ ef fartâzjet rutôslecet cradef kusamiss vilduls lelde lo lutt oft lo jag.
 Vanwege de voortdurende westenwind groeien alle bomen hier krom of scheef.

II.e.Ef chats zirde riyfain kaf ef hajôlen oft zjoba ef mimpitlot.
 De katten liggen altijd op het krukje of onder de boekenkast.

120.93

Voorbeelden van oft op woord[groep]niveau:

III.a.(niet gebruikelijk)

III.b.Ef kusamiss vilduls lelde lo lutt oft jag.
 De bomen groeien hier krom of scheef.

III.c.Curmel do ÿryle jazy ef purfillus šadoriy oft ónnafy tjâst Brÿr-kniteg.
 Misschien behoort hij wel tot de verschrikkelijk rijke of walgelijk deftige
adel van Brÿr.

III.d.Ef trag liftkaroiy oft apat efantoiy, kvikšarelira ef lelpiru kûfôs-painers,
pitte lilt nert kaf ef pitte-mirra.
 De trage bejaarden of de roekeloze jeugd, die andere weggebruikers in gevaar
brengen, fietsen vaak niet op het fietspad.

120.94

Let op de ambiguïteit van III.d: de -lira-bijzin kan ook beschouwd worden als een bepaling bij alleen het rechter lid. We hebben dan te maken met een nevenschikking op kernniveau (type II.a), met als vertaling: 'De trage bejaarden of de roekeloze jeugd die andere weggebruikers in gevaar brengt, fietsen ...'. Deze ambiguïteit is eventueel op te heffen met de determinanten qu ... qu (§ 133.61). Zie ook § 120.36.
Een nevenschikking van type III.d is níét ambigu als oft vervangen wordt door ur of én: bij ur vormt de bijzin alleen een bepaling bij het rechter lid, en bij én vormt de bijzin een bepaling bij de gehele nevenschikking. Zie ook wat er bij type III.d is uitgelegd in § 120.69a en § 120.78.

120.95

Voorbeelden van nevenschikkingen met oft op woordniveau:

IV.a.ef tnefers sienturs oft follusz
 de buitenlandse moeders of [buitenlandse] vaders

IV.b.Eup nert kurre oft probare beri cÿrtire gress.
 Ze kan of wil me niet helpen.

IV.c.Aftel do lelperre eft mindefit oft blotter kas?
 Heeft hij een rode of blauwe jas?

IV.d.Ef chats zirde riyfain kaf oft zjoba ef mimpitlot.
 De katten liggen altijd op of onder de boekenkast.

Let bij zin IV.a op de meervouds-s achter tnefer. Hiermee wordt aangegeven dat dit een bepaling is bij zowel sienturs als follusz. In IV.c gaat het om één jas, waarvan de vraagsteller de kleur wil weten. Vergelijk dit met:

II.b.Aftel do lelperra-armt ef mindefit kas oft ef blotter tiyn?
 Droeg hij zijn rode [jas] of zijn blauwe jas?

Nu gaat het om twee jassen (nevenschikking op zinsdeelniveau).

120.95a

In vragende zinnen kan het voegw. oft tot ambiguïteit leiden. Zo kan (1) zowel een ja/nee-vraag als een informatievraag zijn:

(1)Aftel tu lorertavy geffy-sef oft cosis-sef?
 Ga je appelsap of druivensap kopen?

  1. Ja/nee-vraag: de vraagsteller vraagt of je sap gaat kopen, en weet dat dit appelsap of druivensap kan zijn. Antwoord: "ja" of "nee".
  2. Informatievraag: de vraagsteller weet dat je sap gaat kopen, maar vraagt welk soort sap het wordt. Antwoord: "appelsap" of "druivensap".

Indien een informatievraag bedoeld is, kan dit expliciet worden weergegeven met het spoor idem:

(1′)Aftel tu lorertavy geffy-sef oft idem cosis-sef?
 Ga je appelsap kopen, of druivensap?

Variant (1′) is feitelijk een nevenschikking van twee vraagzinnen Z1 en Z2:

{[aftel tu lorertavy geffy-sef] OFT [aftel tu lorertavy cosis-sef]} >
> {[aftel tu lorertavy geffy-sef] OFT [idem cosis-sef]}

waarbij het spoor idem in Z2 alle vetgedrukte elementen vervangt die ook al in Z1 staan. Voor idem zie ook § 132.37.

120.95b

Het verschil tussen een ja/nee-vraag en een informatievraag wordt ook geïllustreerd in:

(2)a.Aftel gÿrs lelperre eft zlef oft aerrf?
  Heeft u een merrie of hengst? (bedoeld wordt: "heeft u een paard?")
 b.Aftel gÿrs lelperre eft zlef oft eft aerrf?
  Heeft u een merrie of [heeft u] een hengst?

In (2a) wordt gevraagd of de persoon een paard heeft, waarbij het neutrale subst. blof (paard) vermeden wordt (zie hiervoor § 22.16). Het antwoord kan dus zijn: "ja" of "nee". In (2b) is het bekend dat de persoon een paard heeft, maar nu wordt er naar het geslacht ervan gevraagd. Het antwoord kan dus zijn "een merrie" of "een hengst". De twee nevenschikkingen kunnen als volgt weergegeven worden:

a.ef {[zlef] ◊ [aerrf]}
b.{[ef zlef] ◊ [ef aerrf]}

In (2a) is er sprake van een nevenschikking van twee subst.n., in (2b) van twee zinsdelen. Zie ook § 150.19 {{CHECK}} voor de ambiguïteit van vraagzinnen met het voegw. oft.

120.96   <<   De voegwoorden lek en turoft

De voegw.n lek en turoft geven een nevenschikking, zodanig dat het rechter lid als een synoniem van het linker lid beschouwd moet worden. Het rechter lid drukt alles nog eens wat duidelijker of in andere bewoordingen uit. Bij lek wordt dikwijls in het linker lid een eufemistische uitdrukking gebruikt, die in het rechter lid tot ware proporties gebracht wordt; op deze wijze wordt de hoorder voorbereid op een boute bewering. Ook kan het linker lid een (vage) omschrijving geven die in het rechter lid door de correcte term wordt vervangen. Bij turoft zijn beide leden wat gelijkwaardiger van karakter.1 Voorbeelden:

I.a.Kost pôrtmôné tijâe lek gress perdo ef.
 Mijn portemonnee is weg, ofwel ik heb hem verloren.

II.b.Exelšor melde eft elx hotela lek/turoft lûx mindistiy.
 Excelsior is een bescheiden hotel, of liever [een] luxe pension.

III.a.Gress cônsidere do lo ék lek eft fék.
 Ik vind hem vervelend, of liever gezegd een klootzak.

III.d.ef mosjeus lek ef slaviyta, do lâaxermelira
 de vrouw, of liever de slavin, die hij uitbuit
 ef oto turoft ÿrlat, do lorerdalira
 de auto ofwel automobiel, die hij gekocht heeft

IV.b.Gress probare lek perke beri quardere do mas.
 Ik wil, of liever gezegd moet, hem morgen bezoeken.

IV.c.Ef néffâc lek ðést fijânta nert quistâse ón gress.
 Het rauwe, of liever gezegd taaie vlees smaakt me niet.

1Het verschil tussen turoft en lek wordt verduidelijkt in a. en b.:

a.Ef agens melde peran pai vren turoft râps.
 De akkers staan vol vren oftewel/met andere woorden koolzaad.

b.Ef agens melde peran pai kolai hurons lek râps.
 De akkers staan vol gele bloemen oftewel/of liever gezegd koolzaad.

Het woord vren in a. is een synoniem van râps, maar vren is dialectisch (Bloi) en omdat niet iedereen dat woord zal kennen, wordt het met een algemenere term verduidelijkt. In b. wordt een beschrijving van de bloemen gegeven, en vervolgens wordt de correcte naam toegevoegd.


120.97

In III.a hebben we te doen met een volwoordgroep = volfundament (tussen {...}, die samen met lo een voorz.bep. vormt. Lo is hier dus een voorzetsel, en niet een markeerder voor een addit.bep.:

lo {[ék] LEK [eft fék]}

De ambiguïteit zoals aanwezig in zin III.d van § 120.93, bestaat in III.d van § 120.96 niet, omdat mosjeus en slaviyta vanwege het voegwoord lek aan dezelfde entiteit refereren. Het maakt dus geen verschil of de bijzin nu een bepaling vormt bij de gehele nevenschikking, dan wel bij alleen het rechter lid.
Merk ook op dat de nevenschikking ef mosjeus lek ef slaviyta enkelvoudig is, want het gaat om één persoon. Het enkelvoud blijkt bijvoorbeeld uit het modale suffix -avy:

Ef mosjeus lek ef slaviyta nert rafanavy, lomp froðiycyno eup.
De vrouw, of liever de slavin, wil niet vertellen wie haar mishandeld heeft.

120.98   Dubbele voegwoorden

In de paragrafen hieronder zullen de zogenoemde "dubbele voegwoorden" besproken worden (ook wel "reeksvormers" genoemd). Het eerste element wordt voor het linker lid geplaatst, en het tweede element voor het rechter lid. In tegenstelling tot in het Nederlands, wordt in het Spokaans een volzinsdeel dat met een dubbel voegwoord is geconstrueerd als (extern) meervoudig beschouwd. Dit is reeds besproken in § 120.50–51.

120.99

De mate van "verbondenheid" tussen beide leden kan, evenals bij nevenschikkingen met niet-dubbele voegwoorden (§ 120.52–58) variëren: beide leden zijn het meest hecht verbonden als ze zonder pauze (in de schrijftaal: zonder komma) direct achter elkaar volgen, en het rechter lidwoord (of lidwoordvervangend voornaamwoord, zie ook § 120.52 voetnoot 1) gedeleerd is. De nevenschikking wordt nu, mentaal gezien, als één verzameling gepresenteerd:

Gress ytende beri kette cÿr eft mimpit is Ø huron-mûsoll ón eup.
Ik ben van plan om haar zowel een boek als boeket te geven.

We kunnen aannemen dat het boek en de bloemen gelijktijdig gegeven worden.

120.100

Iets minder hecht is de band als beide leden hun eigen lidwoord of voornaamwoord behouden. Er is nu telkens sprake van twee verzamelingen (wellicht geef ik het boek vandaag en de bloemen pas morgen):

Gress ytende beri kette cÿr eft mimpit is eft huron-mûsoll ón eup.
Ik ben van plan om haar zowel een boek als een boeket te geven.

Deze vorm van nevenschikking is bij dubbele voegwoorden het meest algemeen.

120.101

Nog minder hecht is de band, als het rechter lid door pauzes (= komma's) van het linker lid gescheiden wordt:

? Gress ytende beri kette cÿr eft mimpit, is eft mûsoll, ón eup.
Ik ben van plan om haar zowel een boek, als een boeket, te geven.

Het vraagteken vooraan dit voorbeeld duidt erop dat dergelijke constructies niet erg correct zijn. Alleen bij nevenschikking op zinsniveau lijkt toevoeging van een komma geheel correct:

Cÿr gress kettavy eft mimpit ón Elsa, is gress invóbe hópsat ón eft lardos.
En ik wil Elsa een boek geven, én ik nodig haar voor een etentje uit.

Het Nederlandse "zowel ... als" is op zinsniveau niet bruikbaar; we gebruiken daarom "én ... én".

120.102

Een zeer losse nevenschikkende band, waarbij het rechter lid als het ware uit de zin gehaald wordt, en als een "after-thought" aan het einde ervan geplaatst wordt, is bij dubbele voegwoorden ongrammaticaal. Vergelijk de voorbeelden in § 120.57–58 met:

?? Gress ytende beri kette cÿr eft mimpit ón eup, is eft huron-mûsoll pirandoka.
* Ik ben van plan om haar zowel een boek te geven, als een boeket natuurlijk.

* Gress ytende beri kette cÿr eft mimpit ón eup. Is eft huron-mûsoll pirandoka.
* Ik ben van plan om haar zowel een boek te geven. Als een boeket natuurlijk.

* Cÿr gress kettavy eft mimpit ón Elsa. Is gress invóbe hópsat ón eft lardos.
* Zowel ik wil Elsa een boek geven. Als ik nodig haar voor een etentje uit.

120.103

De reden van deze ongrammaticaliteit is als volgt te verklaren: een "after-thought" komt in natuurlijk taalgebruik alleen voor als de spreker zijn zin afgesloten heeft en zich daarna bedenkt dat hij er nog iets aan toe wil voegen. Echter, zodra een spreker in een zin reeds het eerste exemplaar van een dubbel voegwoord heeft gebruikt (zoals cÿr), is hij al bij voorbaat van plan om er een nevenschikking aan toe te voegen (met is). De spreker zal de zin dan nooit reeds afsluiten, nog vóórdat hij die nevenschikking er ook daadwerkelijk aan toegevoegd heeft.

In de volgende paragrafen worden alle dubbele voegwoorden apart behandeld.

120.104   <<   Het dubbele voegwoord cÿr ... is

Cÿr ... is betekent 'zowel ... als' en is het meest gebruikte dubbele voegwoord. In het Nederlands is zowel ... als niet te gebruiken bij nevenschikkingen op zinsniveau, zoals uit de (vrije) vertalingen van I.a en I.b blijkt:

I.a.Cÿr ef menesters gadre kura ef kleter ÿozos, is ef Zâmporementec armtstûdere
ef finanšela qugjohos rifo ef.
 De ministers vergaderen over de nieuwe begroting, en de Volksvertegenwoordiging
bestudeert ook/verder de financiële consequenties ervan.

I.b.Nestafie-Ûffen nert knôfe oras, taufen cÿr do meldo enn eft lâsor filosofiy, is
stindo enn plâksmiyp caras.
 Nestafie-Ûffen is niet erg bekend, hoewel hij zowel een erudiet filosoof was, als
diepzinnige religieuze gezangen heeft geschreven.

II.a.Cÿr ef pûl hurt is sener siklaji was quÿe furt ef tuffes argerat.
 Zowel de domme hond als zijn slimme baasje wacht voor de open deur.

II.b.Ef erros wa'érelije cÿr pai ef menester is pai ef cômišo.
 De vergissing wordt zowel door de minister als door de commissie ontkend.

III.b.Do verfute ef argerats lo cÿr sfrâkiyn is splâkiyn.
 Hij schildert de deuren zowel bobbelig als vlekkerig.

III.c.Kost ÿksaner melde eft cÿr purfillus ajir is neguria géncres.
 Mijn buurman is een zowel verschrikkelijk vieze als onaangename vent.

IV.a.? Ef hardlaps cÿr bûsts is ÿcs blaffe pert armâtat.
 Zowel de hoge beuken als de hoge eiken benemen veel licht.

IV.d.Ef chats zirde cÿr kaf is zjoba ef kelbra.
 De katten liggen zowel op als onder de tafel.

120.105

Zin I.a wordt vertaald met de constructie en ... ook/verder. In I.b is de nevenschikking met zowel ... als op woordgroepniveau1, terwijl in het Spokaans een nevenschikking op zinsniveau mogelijk is.
Zin IV.a wordt niet door iedereen geaccepteerd,2 omdat de aanwezigheid van cÿr tussen het additief hardlaps en het substantief bûsts als een soort wig ervaren wordt, die dit additief en het bijbehorende volsubstantief te veel van elkaar scheidt.
Een correct alternatief voor IV.a is een nevenschikking op zinsdeelniveau (type II.a), waarin het rechter lidwoord gedeleerd is (§ 131.63a), en het rechter identieke additief hardlap vervangen is door het spoor idem (§ 132.45):

II.a.Cÿr ef hardlap bûsts is idem ÿcs blaffe pert armâtat.
 Zowel de hoge beuken als de hoge eiken benemen veel licht.

1Omdat hij buiten de nevenschikking staat, zijn de twee nevengeschikte leden dus feitelijk zinnen zónder een subject. Een dergelijke onvolledige zin zonder subject kan ook als "woordgroep" gedefinieerd worden, hoewel die in het Spokaans niet voorkomt en dus ook niet als zodanig in Blok 120.48 genoemd is.


2Ook in het Nederlands is een nevenschikking op substantiefniveau onacceptabel: * "De hoge zowel beuken als eiken benemen veel licht".

120.106   <<   Het dubbele voegwoord én ... én

Én ... én kan beschouwd worden als een emfatische variant van én of van ur. Dit dubbele voegwoord geeft een nevenschikking van twee elementen, zonder dat het ene element belangrijker of informatiever is dan het andere element. Én ... én is het meest algemeen in de schrijftaal. In de spreektaal wordt liever cÿr ... is (zie hierboven) gebruikt. Bijvoorbeeld:

II.c.Kirro ef ardekirs én lardare én perane.
 We hebben de planten én water gegeven én bemest.

III.b.Do ef argerats verfute lo én sfrâkiyn én splâkiyn.
 Hij heeft de deuren én bobbelig én vlekkerig geschilderd.

IV.a.Ef hardlaps én bûsts én ÿcs blaffe pert armâtat.
 Én de hoge beuken én de hoge eiken benemen veel licht.

In tegenstelling tot de cÿr ... is-variant in § 120.104, is de én ... én-variant in IV.a voor iedereen acceptabel: én is dus een minder dominante wig dan cÿr, wellicht omdat én ... én de twee leden zodanig nevenschikt dat er slechts één verzameling gepresenteerd wordt. Zie ook § 120.107.

120.107

In tegenstelling tot cÿr ... is roept én ... én één mentaal beeld op, er is dus sprake van slechts één (mentale) verzameling. Daarom is én ... én niet in al die situaties te gebruiken waarin cÿr ... is wel mogelijk is. Vergelijk IV.d in § 120.104 met:

(1)* Ef chats zirde én kaf én zjoba ef kelbra.
 * De katten liggen én op én onder de tafel.

Zin IV.d in § 120.104 roept twee mentale beelden op: er is een verzameling katten die op de tafel liggen, en er is een verzameling katten die onder de tafel liggen. Én ... én in (1) roept daarentegen één mentaal beeld op, zodat we deze zin niet anders kunnen interpreteren dan één verzameling katten die tegelijkertijd op en onder de tafel liggen. Dit is fysiek onmogelijk.

120.108

Wel mogelijk is:

Ef chats zirde én kaf én kusamat ef kósto.
De katten liggen én op én naast het kleed.

Bijvoorbeeld als de katten met hun bovenlijf op het kleed liggen, en tegelijkertijd met hun onderlijf ernaast liggen.1


1In het Nederlands zouden we kunnen zeggen: "De katten liggen half op het kleed". Zo'n constructie is in het Spokaans niet goed mogelijk.

120.109   <<   De dubbele voegwoorden toje ... fra en tôje ... frân

Tôje ... frân (noch ... noch) is de ontkennende vorm van toje ... fra (of ... of). Deze vorm van ontkenning door middel van vocaalwisseling (o > ô en a > â) is reeds genoemd in § 41.54 (zie ook Blok 41.51).

Tôje ... frân klinkt minder formeel dan het Nederlandse "noch ... noch". Daarom is een wat minder letterlijke vertaling in de trant van "niet ... en ook niet" dikwijls beter, met name als het spreektaal betreft. Voorbeelden (de b-varianten tonen een wat vrijere vertaling, teneinde het plechtstatige "noch" te vermijden):

I.a.Tôje ef todirtÿer enn ef liftkar ontroâs voquge frân ef krodûr enn eft tjokâs dragje.
 a.  Noch heeft de vuilnisman de oude matrassen opgehaald, noch heeft de bakker
     een brood gebracht.
 b.  De vuilnisman heeft de oude matrassen níét opgehaald en de bakker heeft
     evenmin een brood gebracht.

I.b.Kirro gvârce Petriy, janof tôje do bâlmerrelira, frân do melde fesért.
 a.  We zoeken Petriy, omdat hij noch aan het voetballen is, noch thuis is.
 b.  We zoeken Petriy, omdat hij niet aan het voetballen is, en ook niet thuis is.

120.110

Nog enkele voorbeelden:

II.a.Ef polišo zjoffe, toje ef krodûr fra ef vlemót meldelira ef painatjen.
 De politie beweert, dat of de bakker of de slager de dader is.

 Tôje ef eker mir-kÿponjer frân ef flôgt raðo kurre beri riffelije pai do.
 a.  Noch de ouderwetse haardroger noch de antieke radio kan door hem
     gerepareerd worden.
 b.  De ouderwetse haardroger en de antieke radio kunnen geen van beide
     door hem gerepareerd worden.

II.e.Kirro di kolafaru toje ber Afacha fra âs Crobela.
 Wij gaan of in Afacha, of in Crobela naar de wintersport.

III.b.Do verfutavy ef argerats lo toje blotter fra kolai.
 Hij wil de deuren of blauw of geel schilderen.

IV.d.Ef kinur chat jumpetececû tôje kaf frân rempe ef kelbrae.
 a. De zieke kat kan noch op noch vanaf de tafel springen.
 b. De zieke kat kan niet op de tafel springen en er ook niet vanaf.

120.111   <<   Het dubbele voegwoord lo ... lo

Lo ... lo drukt uit dat het linker lid en het rechter lid in gelijke mate aanwezig zijn, dan wel gelijke kwaliteit hebben. Zie ook § 143.113–141 voor dergelijke vergelijkingen. Al naar gelang het soort nevenschikking kan lo ... lo vertaald worden met 'even ... als', dan wel op een wat vrijere manier. Een nevenschikking met lo ... lo is niet in alle gevallen en op alle niveaus even goed mogelijk. Bijvoorbeeld:

II.a.Lo gress lo Tek melde hupster.
 Ik ben even groot als Tek.
 Lo gress lo Tek rÿtecos.
 Ik kan net zo als Tek paardrijden.

II.c.Do lo fotografere lo drave quista.
 Hij fotografeert even goed als dat hij tekent.

II.d.Eup melde lo lÿss lo keša.
 Ze is even lui als dik.
 Do trempe ef mimpit lo lôftquar lo pazzostafiy.
 Hij leest het boek even langzaam als grondig.

IV.c.Ef lo hordâ lo hardlap ÿcs melde koffon.
 De even mooie als hoge eiken zijn dood.

Voorbeeld II.d moet niet verward worden met een constructie waarin lo als markeerder van een subj.add. optreedt. Zie ook § 120.113.

120.112

Vergelijk de volgende drie constructies:

(1)a.Ârmyll ef mimpit lo stinde lo ÿrðe.
  Ârmyll heeft het boek evengoed geschreven als uitgegeven.

 b.Ârmyll ef mimpit lo stinde lo ÿrðe quista. =
 c.= Ârmyll ef mimpit lo stinde quista lo ÿrðe.
  Ârmyll heeft het boek even goed geschreven als uitgegeven.

Alle drie zijn nevenschikkingen op predicaatniveau (type II.c). Met "evengoed ... als" in (1a) wordt bedoeld: "evenzeer ... als". De handelingen van het "uitgeven" en het "schrijven" zijn dus even belangrijk. In (1b) en (1c) wordt bedoeld dat zowel de wijze van het "schrijven" als die van het "uitgeven" gebeurde op een goede manier: aan twee zaken wordt de gelijke kwalificatie van "goed" gegeven. In het Nederlandse equivalent "even goed als" kan "goed" door elke andere kwalificatie vervangen worden (zoals: lo tildâ lo (even slecht als)), maar de uitdrukking "evengoed" in (1a) is een vast idioom.
Merk op dat (1b) identiek is aan (1c). Het pred.add. quista kan dus een bepaling vormen bij zowel het linker lid als het rechter lid.

120.113

Omdat lo ook voorkomt als markeerder van een subj.add. of een obj.add. (zie Blok 42.23) is de juiste functie van lo niet altijd even duidelijk. Vergelijk:

(1)a.Ef vildul lelde lo lutt, lo jag. =   (zie ook § 120.75)
 b.= Ef vildul lelde lo lutt én jag.
 De boom groeit krom en scheef.

(2)a.Ef vildul lelde lo lutt lo jag. =
 b.= Ef vildul lelde lo lo lutt lo jag.
 De boom groeit even krom als scheef.

120.114

Ter verduidelijking volgen hier de vier structuurschema's van (1) en (2) uit de vorige paragraaf (lo staat voor de markeerder; LO staat voor het voegwoord):

(1′)a.{[lo lutt] , [lo jag]}   (tussen {...} een volzinsdeel, type II.d)
 b.lo {[lutt] ÉN [jag]}   (tussen {...} een volwoordgroep, type III.b)

(2′)a.{LO [lutt] LO [jag]}   (als (1′a))
 b.lo {LO [lutt] LO [jag]}   (als (1′b))

120.115

In (1) fungeert lo als subj.add.-markeerder: in a. is sprake van nevenschikking op zinsdeelniveau, waarbij elk zinsdeel door lo is gemarkeerd en er een voegwoord afwezig is; in b. is sprake van nevenschikking met én op woordgroepniveau, waarbij de volwoordgroep één maal door lo is gemarkeerd.
In (2) fungeert lo als dubbel voegwoord; in b. is de volwoordgroep lo lutt lo jag (even krom als scheef) in zijn geheel door de determinant lo gemarkeerd (analoog aan (1b)). Velen vinden het dubbele vóórkomen van lo lo in een zin als (2b) niet fraai, en geven er daarom de voorkeur aan om de determinant lo achterwege te laten, zoals in (2a) is gebeurd. Bij een subj.add. is dit inderdaad toegestaan, maar bij een obj.add. is de determinant lo altijd verplicht, bijvoorbeeld:

(3)a.Do verfute ef argerat lo lo mâdriy lo glântiy.
  en niet:
 b.* Do verfute ef argerat lo mâdriy lo glântiy.1
  Hij verft de deur even glad als glimmend.

Degenen die het dubbele vóórkomen van lo, en dus (3a), afkeuren, hebben nu geen alternatief in de vorm van (3b).


1Verwar (3b) niet met: Do verfute ef argerat lo mâdriy, lo glântiy (Hij verft de deur glad en glimmend). We hebben nu te doen met een nevenschikking zonder voegwoord, maar met twee maal de determinant lo om de obj.add.n te markeren. Deze zin is synoniem aan: Do verfute ef argerat lo mâdriy én glântiy.

120.116   <<   Het dubbele voegwoord tygrônsc ... igt

Tygrônsc ... igt betekent 'niet alleen ... maar ook'. Dit dubbele voegwoord wordt gebruikt als het linker lid als bekend verondersteld wordt, terwijl het rechter lid als extra informatie toegevoegd wordt.
Vergelijk de voorbeelden uit § 120.106 met de tygrônsc ... igt-variant hieronder:

II.c.Kirro ef ardekirs tygrônsc lardare igt perane.
 We hebben de planten niet alleen water gegeven maar ook bemest.

III.b.Do ef argerats verfute lo tygrônsc sfrâkiyn igt splâkiyn.
 Hij heeft de deuren niet alleen bobbelig maar ook vlekkerig geschilderd.

120.117

Tygrônsc ... igt kan niet gebruikt worden voor een nevenschikking op substantiefniveau, als beide leden door één en hetzelfde additief bepaald worden (type IV.a). Vergelijk de ongrammaticale constructie in a. met de correcte variant (nevenschikking op kernniveau) in b.:

a.* Ef hardlaps tygrônsc bûsts igt ÿcs blaffe pert armâtat.
b.Tygrônsc ef hardlap bûsts igt idem ÿcs blaffe pert armâtat.
 Niet alleen de hoge beuken maar ook de hoge eiken benemen veel licht.

In b. is het lidwoord in het rechter lid gedeleerd, en het identieke additief (hardlap) vervangen door het spoor idem.
De reden voor de ongrammaticaliteit in a. is dezelfde als die waarom velen zin IV.a uit § 120.104 niet accepteren. Wat er in § 120.105 met betrekking tot cÿr ... is is uitgelegd, geldt in nog sterkere mate voor tygrônsc ... igt.

120.118

Omdat tygrônsc ... igt uitdrukt dat het linker lid als bekend verondersteld wordt (zie § 120.116), is het raar om een nevenschikking met dit dubbele voegwoord te gebruiken in een antwoordende zin, waarin de nevenschikking nieuwe informatie moet verschaffen. Vergelijk het acceptabele cÿr ... is in antwoord a. met het onwelgevormde tygrônsc ... igt in antwoord b.:

Ef prifjiof folarra stûdents drabone luft ef ÿjepsaros? –
Welke studenten heeft de professor betrapt bij het spieken? –

a.Cÿr Aliyx is Isabiyl pai do drabonelije.
 – Hij heeft zowel Aliyx als Isabiyl betrapt.
b.– ® Tygrônsc Aliyx igt Isabiyl pai do drabonelije.
 – Hij heeft niet alleen Aliyx maar ook Isabiyl betrapt.

120.119

Antwoord b. uit de vorige paragraaf is daarentegen wel correct in een situatie waarbij de vraagsteller (V) en de antwoordgever (A) er beiden van op de hoogte zijn dat Aliyx door de professor betrapt is. Als V nu wil weten of er wellicht nog meer studenten door de professor zijn betrapt, is de volgende interactie mogelijk:

V:Ef prifjiof folarra hÿ stûdent drabone? –
 Welke student heeft de professor nog meer betrapt? –

A:Tygrônsc Aliyx igt Isabiyl pai do drabonelije.
 – Hij heeft niet alleen Aliyx maar ook Isabiyl betrapt.

120.120   <<   Het dubbele voegwoord wetér ... wetus

Wetér ... wetus betekent 'hetzij ... hetzij' en drukt een emfatische tegenstelling uit. Vaak met een ondertoon van "het doet er niet toe welke van de twee gevallen het is". Vergelijk dit met toje ... fra (óf ... óf) in § 120.109 waarbij de focus eerder op een keuze tussen twee dingen dan op een tegenstelling ligt. Bijvoorbeeld:

(1)Kirro arfine wetér mas wetus mas-kura.
 We komen hetzij morgen, hetzij overmorgen.

(2)Wetér Elsa caribe ef kelbra, wetus eup lukte ef toknufÿ, eup zurre riyfain luft ef.
 Hetzij Elsa de tafel dekt, hetzij ze de afwas doet, ze moppert er altijd bij.
OF  Of Elsa nou de tafel dekt of de afwas doet, ze moppert er altijd bij.

(3)Zytt ef insûrânsos-frenvu, ef nenniy armtganelije wetér pijâ wetus indoniy ón tu.
 Afhankelijk van het soort verzekering wordt de schade hetzij geheel hetzij
gedeeltelijk aan je vergoed.

Merk op dat er in zin (3) duidelijk géén sprake is van een keus: de verzekeringsvoorwaarden bepalen de vergoeding. Vergelijk dit met:

(3′)Blul armtganelije toje pijâ fra indoniy ef nenniy ón tu.
 De schade wordt óf geheel óf gedeeltelijk aan je vergoed.

Zin (3′) suggereert dat de soort vergoeding afhangt van de keus die iemand (de verzekeraar? de verzekerde?) nog moet maken. Anders dan in (3) ligt het soort vergoeding dus niet vast.

120.120a   <<   Het dubbele voegwoord xÿs ... it

Xÿs ... it betekent 'nu eens ... dan weer' en drukt een tegenstelling oftewel afwisselende frequentie uit. Bijvoorbeeld:

I.a.Xÿs ef bidale[,] it ef kôbo nÿle.
 Nu eens regent het, dan weer schijnt de zon.

II.d.Mariy melde xÿs superierr piaquan it kuragei grÿqust.
 Mariy is nu eens uiterst vriendelijk, dan weer bijzonder kribbig.

Impliciet wordt weergegeven dat beide gebeurtenissen of eigenschappen zich de hele tijd herhalen, dus als de zon nu schijnt mogen we verwachten dat het straks weer gaat regenen. Als Mariy nu kribbig is, zal ze straks (of morgen) wel weer vriendelijk zijn. De frequentie kan een snelle opeenvolging zijn, maar er kunnen ook kortere perioden tussen zitten dat geen van beide beschrijvingen relevant is. Zo kan het best zijn dat het tussen de regen en de zon een tijdje alleen maar bewolkt is, of dat Mariy een hele dag noch vriendelijk noch kribbig is.

120.121   Voorzetselbepalingen nader bekeken

Bij enkele (= niet-dubbele) voegwoorden kunnen twee voorz.bep.n met een identiek voorzetsel nevengeschikt worden (waarbij het tweede voorzetsel door âs vervangen wordt (type II.e), zie § 120.28), maar een nevenschikking van alleen de fundamenten binnen een voorz.bep. (type III.a) is ongrammaticaal (of liever: semantisch onmogelijk) indien de nevengeschikte leden níét één mentaal beeld (kunnen) oproepen. Dit geldt met name voor voorz.s van plaats, beweging of richting. Vergelijk a. met b.:

(1)a.Kirro di kolafaru ber Afacha oft âs Crobela.
  Wij gaan in Afacha of in Crobela naar de wintersport.
 b.* Kirro di kolafaru ber Afacha oft Crobela.
  Wij gaan in Afacha of Crobela naar de wintersport.

(2)a.Pert tûst melde kaf ef kelbras ur âs ef feldariys.
  Er ligt veel stof op de tafels en [op] de kasten.
 b.* Pert tûst melde kaf ef kelbras ur [ef] feldariys.
  Er ligt veel stof op de tafels en de kasten.

(3)a.Ef oto ufira tygtja eft bûst oft âs eft ÿc.
  De auto reed tegen een beuk of [tegen] een eik.
 b.* Ef oto ufira tygtja eft bûst oft ÿc.
  De auto reed tegen een beuk of eik.

De b-varianten in (1) en (2) zijn niet correct omdat er hier sprake is van twee lokale begrippen terwijl de nevenschikking van alleen de fundamenten aangeeft dat beide leden samen één locatie innemen. We kunnen niet tegelijkertijd in Afacha en Crobela zijn; dezelfde stof kan niet tegelijkertijd op de tafels en de kasten liggen. In (3) is de auto weliswaar tegen één boom gereden (we weten niet of dat een beuk of eik was), maar de nevengeschikte voorz.bep.n vormen niet één mentaal beeld, en daarom is (3b) fout.

120.122

Soms is een nevenschikking op zowel het niveau van voorz.bep. als dat van fundament mogelijk, maar dan met een betekenisverschil. Vergelijk:

(4)a.Lerdu bâlmerre ðônosef sener waler ur âs sener ûsto.
  Lerdu voetbalt samen met zijn zoon en met zijn dochter.
 b.Lerdu bâlmerre ðônosef sener waler ur [sener] ûsto.
  Lerdu voetbalt samen met zijn zoon en dochter.

(5)a.Ef gâs-ÿrômers melde mešanô Turklandes oft âs Marocc.
  De gastarbeiders zijn afkomstig uit Turkije of uit Marokko.
 b.Ef gâs-ÿrômers melde mešanô Turklandes oft Marocc.
  De gastarbeiders zijn afkomstig uit Turkije of Marokko.

In (4a) is sprake van twee mentale beelden: Lerdu kan de ene keer met zijn zoon en de andere keer met zijn dochter voetballen. In (4b) gaat het om één gebeurtenis: Lerdu, zijn zoon en zijn dochter voetballen met hun drieën. Ook in (5a) gaat het om twee mentale beelden: er is een groep gastarbeiders uit Turkije en een andere groep uit Marokko (maar welke groep uit welk land komt weten we niet). In (5b) gaat het om één groep waarvan we niet weten of de mensen uit Turkije dan wel uit Marokko afkomstig zijn.
Zie ook § 120.62–65 voor meer voorbeelden.

120.123

Bij dubbele voegwoorden daarentegen is een nevenschikking op fundamentniveau (type III.a) even goed mogelijk als een nevenschikking op zinsdeelniveau (type II.e). Vergelijk de ongrammaticale b-zinnen uit § 120.121 met de correcte b-varianten hieronder:

(6)a.Kirro di kolafaru toje ber Afacha fra âs Crobela.
  Wij gaan óf in Afacha, óf in Crobela naar de wintersport.
 b.Kirro di kolafaru ber toje Afacha fra Crobela.
  Wij gaan in óf in Afacha óf Crobela naar de wintersport.

(7)a.Pert tûst melde cÿr kaf ef kelbras is âs ef feldariys.
  Er ligt veel stof zowel op de tafels als op de kasten.
 b.Pert tûst melde kaf cÿr ef kelbras is ef feldariys.
  Er ligt veel stof op zowel de tafels als de kasten.

(8)a.Ef oto ufira tôje tygtja eft bûst frân âs eft ÿc.
  De auto reed noch tegen een beuk noch [tegen] een eik.
 b.Ef oto ufira tygtja tôje eft bûst frân eft ÿc.
  De auto reed tegen noch een beuk noch een eik.

Bij de zinnen (6) en (7) lijken de a- en b-varianten (min of meer) hetzelfde te betekenen. Maar bij (8) lijkt er een verschil te bestaan. In zin a. gaat het om twee mentale beelden: de auto reed niet tegen een beuk en ook niet tegen een eik (implicerend: de auto reed tegen een ander soort boom). In b. lijkt sprake te zijn van één mentaal beeld: de auto reed niet tegen een boom die een beuk of eik was (implicerend: de auto reed niet tegen een boom). Dit betekenisverschil wordt niet door iedereen erkend of zo gevoeld.

120.124

Uitzondering: het dubbele voegwoord én ... én gedraagt zich als een enkel voegwoord, wat betekent dat de b-variant ongrammaticaal is. Vergelijk (2) met:

(9)a.Pert tûst melde én kaf ef kelbras én âs ef feldariys.
  Er ligt veel stof én op de tafels én op de kasten.
 b.* Pert tûst melde kaf én ef kelbras én ef feldariys.
  Er ligt veel stof op én de tafels én de kasten.

Want (9b) suggereert dat dezelfde stof op twee verschillende plekken tegelijk ligt, wat onmogelijk is.

120.125

Een onlogische, maar desalniettemin algemeen geaccepteerde constructie is die waarbij de fundamenten met een dubbel voegwoord nevengeschikt worden, terwijl toch het dode voorzetsel âs toegevoegd wordt. Vergelijk (6b) en (7b) uit § 120.123 met:

(6′)Kirro di kolafaru ber toje Afacha fra âs Crobela.
 Wij gaan in óf Afacha óf Crobela naar de wintersport.

(7′)Pert tûst melde kaf cÿr ef kelbras is âs ef feldariys.
 Er ligt veel stof op zowel de tafels als de kasten.

In het linker lid is sprake van een nevenschikking op fundamentniveau (waarbij het voorzetsel buiten de nevenschikking staat: type III.a), maar in het rechter lid wordt overgestapt op een nevenschikking op zinsdeelniveau (waarbij het voorzetsel een element van het zinsdeel is en als dood voorzetsel verschijnt: type II.e). Dergelijke constructies zijn heel algemeen op Centraal-Berref en Tigof.

120.126

Constructies zoals (6′) en (7′) zijn alleen mogelijk indien het voorzetsel in het linker lid identiek is aan het voorzetsel in het rechter lid (zodat dit laatste door âs vervangen wordt). Hebben de voorz.bep.n beide een verschillend voorzetsel, dan zijn bedoelde "onlogische" constructies altijd ongrammaticaal. Vergelijk (7′) met:

* Pert tûst melde kaf cÿr ef kelbras is zjoba ef feldariys.
* Er ligt veel stof op zowel de tafels als onder de kasten.1

Correct is: Pert tûst melde cÿr kaf ef kelbras is zjoba ef feldariys.


1Het Nederlandse equivalent is om dezelfde reden niet correct: links staat het voorzetsel vóór het voegwoord (op vóór zowel), en rechts erachter (onder áchter als).

VERVOLG IN HOOFDSTUK 121


TOP
<< Hoofdstuk 111 | Hoofdstuk 121 >>

© (2000) Rolandt Tweehuysen, Kimswerd, the Netherlands