Grammatica van het Spokaans

<< Hoofdstuk 120 | Hoofdstuk 122 >>
12. Samengestelde zinnen

121. Nevenschikking (vervolg)


Dit is een vervolg van Hoofdstuk 120.

Opbouw van dit hoofdstuk:

  1. Nevenschikkingen met een 'neutraal' voegwoord
  2. Nevenschikkingen met een nevenschikkend voorzetsel
  3. Bijzondere vormen van nevenschikking
    1. Meer dan twee nevengeschikte leden
    2. Verbale nevenschikking met wân of ur
    3. Nevenschikkingen zonder voegwoord

Blokken:

VERVOLG VAN HOOFDSTUK 120

121.1

Dit hoofdstuk is het vervolg op Hoofdstuk 120, waarin nevengeschikte constructies met behulp van een "echt" nevenschikkend voegwoord zijn beschreven. We zullen ons nu bezighouden met:

  1. nevenschikkingen met een "neutraal" voegwoord
  2. nevenschikkingen met een nevenschikkend voorzetsel (vanaf § 121.39)
  3. bijzondere vormen van nevenschikking (vanaf § 121.65)

121.2   ad § 121.1   A. Nevenschikkingen met een "neutraal" voegwoord

Naast de "echte" nevenschikkende voegwoorden uit Blok 120.49 kent het Spokaans ook nog een aantal voegwoorden die oorspronkelijk tot een andere woordsoort behoorden, zoals additieven, voorzetsels of voornaamwoorden, maar ook als voegwoord kunnen optreden. Voor zover zij in een NEVENgeschikte context kunnen optreden, worden zij hieronder behandeld. Zie verder § 121.4 en vooral Hoofdstuk 122 voor het ONDERschikkende gebruik van deze voegwoorden. Omdat ze – afhankelijk van het niveau – zowel onderschikkend als nevenschikkend gebruikt kunnen worden, worden ze neutrale voegwoorden genoemd; ze zijn ondergebracht in het volgende Blok:

Neutrale voegwoorden
relatievoegwoord besproken
in/vanaf §
REDEN brâwant121.6
UITSLUITING quâ
šâm
ziym
behalve [dat]
zonder [dat]
in plaats van [dat]
121.8
121.14
121.14
TEGENSTELLING/TOEGEVING tur
tûre
maar
maar niet; en niet
121.19
121.19
VOORWAARDE/GEVOLG das
dâsnû
pek
maar dan; en dan
maar dan niet; en dan niet
[en] dus
121.24
121.24
121.28
GEVOLG lÿtiy [en] bijgevolg/derhalve;
   ten gevolge waarvan
121.34

121.3

De woorden die in Blok 121.2 zijn opgenomen, kunnen in principe op alle niveaus als voegwoord optreden, daarom worden zij ook tot de categorie van VOEGWOORDEN gerekend, ook als zij tevens als voorzetsel kunnen fungeren, zoals šâm of ziym. Er bestaan ook een aantal voorzetsels met een nevenschikkend karakter op uitsluitend het niveau van zinskern of nominaal basiselement (types II.a en II.b). Zij worden daarom niet tot de categorie van VOEGWOORDEN gerekend, maar alleen tot de categorie van VOORZETSELS met als aantekening dat zij soms ook een voegwoordelijk karakter kunnen hebben. Deze groep is opgenomen in Blok 121.39.

121.4

Als een neutraal voegwoord op zinsniveau opereert, heeft de constructie het karakter van een onderschikking. Vergelijk de "echte" onderschikking (met een "echt" voegw. uit Blok 122.16) in de a-zinnen met de onduidelijke gevallen in de b-zinnen:

(1)a.Do tinde fesért, janof ef bidale purfillus.
  Hij blijft thuis, omdat het verschrikkelijk regent.
 b.Do tinde fesért, brâ ef bidale purfillus.
  Hij blijft thuis, want het regent verschrikkelijk.

(2)a.Elsa lelperre eft fitrutos, fittof blul perke beri frotexelije épe.
  Elsa heeft een gezwel, zodat ze geopereerd moet worden.
 b.Elsa lelperre eft fitrutos, pek blul perke beri frotexelije épe.
  Elsa heeft een gezwel, [en] dus moet ze geopereerd worden.

Het onderscheid onderschikking ~ nevenschikking komt in het Nederlands tot uitdrukking in de inversie in de a-zinnen: "verschrikkelijk" staat vóór "regent" in (1a), en "moet" staat achter "geopereerd" in (2a). In het Spokaans vallen de b-zinnen evengoed onder de categorie ONDERSCHIKKING als de a-zinnen. Dit is te testen met de 7 verschilpunten die opgesomd zijn in § 120.2–8: de b-zinnen bezitten precies dezelfde eigenschappen als de a-zinnen (en brâ in (1b) kan evenals janof door een determinant vervangen worden).1


1Ondergeschikte bijzinnen kunnen vaak ook vóór de matrixzin staan, tenzij er sprake is van een consecutieve constructie (oftewel: de bijzin drukt iets uit dat alleen maar ná de gebeurtenis in de hoofdzin kan plaatsvinden). Vergelijk:

(1′)a.Janof ef bidale purfillus, do tinde fesért.
  Omdat het verschrikkelijk regent, blijft hij thuis.
 b.Brâ ef bidale purfillus, do tinde fesért.
  * Want het regent verschrikkelijk, blijft hij thuis.

(2′)a.* Fittof blul perke beri frotexelije épe, Elsa lelperre eft fitrutos.
  * Zodat ze geopereerd moet worden, heeft Elsa een gezwel.
 b.* Pek blul perke beri frotexelije épe, Elsa lelperre eft fitrutos.
  * Dus moet ze geopereerd worden, Elsa heeft een gezwel.

De vertaling in (1′b) is ongrammaticaal omdat want in het Nederlands een nevenschikking geeft.


121.5

Op lagere niveaus is er daarentegen eerder sprake van nevenschikking. Nu kunnen "echte" onderschikkende voegwoorden als janof en fittof niet gebruikt worden. Vergelijk (1) resp. (2) met (3) resp. (4):

(3)a.* Do ef hordâ janof miterus ÿcs axe.
  * Hij heeft de mooie, omdat bruine, eiken omgehakt.
 b.Do ef hordâ brâ miterus ÿcs axe.
  Hij heeft de mooie, want bruine, eiken omgehakt.

(4)a.* Elsa sener sienturr fittof pijâ fatasôrr quâme den quxe lef wâps.
     Elsa haar moeder zodat hele familie heeft.uitgelokt om.te optreden met wapens
  * Elsa heeft haar moeder, zodat haar hele familie, tegen zich in het harnas gejaagd.
 b.Elsa sener sienturr pek pijâ fatasôrr quâme den quxe lef wâps.
  Elsa heeft haar moeder, dus haar hele familie, tegen zich in het harnas gejaagd.

In (3) is sprake van een nevenschikking op woordniveau, leidend tot een voladditief (type IV.c), en in (4) staat een nevenschikking op zinsdeelniveau, leidend tot het volobject sener sienturr ◊ Ø pijâ fatasôrr (type II.b; waarbij het rechter sener gedeleerd is).

121.6   <<   Het neutrale voegwoord brâ

Het voegwoord brâ verbindt twee leden zodanig met elkaar dat de inhoud van het tweede lid de reden uitdrukt waarom de inhoud van het eerste lid waar is. De gebruiksmogelijkheden van brâ zijn beperkt: dit voegwoord vormt het liefst onderschikkingen met zinnen, maar nevenschikkingen met addit.bep.n (type III.b/c of IV.c) zijn ook mogelijk. Op alle andere niveaus lijkt brâ niet bruikbaar:

(1)Do tinde fesért, brâ ef bidale.
 Hij blijft thuis, want het regent.

III.b.Óps melde kafšovelira brâ somôn ielba.
 Ze zijn arrogant, want stinkend rijk.

III.c.Do nert repareravy ef gmoliy brâ har ef tork mentÿjor zillepip.
 Hij wil het lekkende, want nogal verwaarloosde, dak niet repareren.

IV.c.Do ef hordâ brâ miterus ÿcs axe.
 Hij heeft de mooie, want bruine, eiken omgehakt.

Zie verder § 122.58–60 voor brâ als ondersch.voegw.

121.7

Dat zin (1) in de vorige paragraaf het karakter van onderschikking (en niet van nevenschikking) heeft, blijkt onder meer uit het feit dat het rechter lid tezamen met het voegwoord vóór het linker lid geplaatst mag worden:

Brâ ef bidale, do tinde fesért.Omdat het regent, blijft hij thuis.

Dit is een typisch onderschikkings-kenmerk, gevat in verschilpunt 3 (§ 120.4).

121.8   <<   Het neutrale voegwoord quâ

Als quâ op zinsniveau opereert, heeft het het karakter van een onderschikkend voegwoord met een "negatieve toegeving":

(1)Ef wónzol meldo quista, quâ ef bidalo eft vloja érpâf fes fort.
 Het weer was goed, behalve dat het zo nu en dan een beetje regende.

Zie verder § 122.80a voor quâ als ondersch.voegw.

121.9

Op een lager niveau heeft quâ het karakter van een nevenschikkend voegwoord. Het linker lid omvat een grote verzameling entiteiten, waaruit het rechter lid een deelverzameling afzondert. Per definitie kan quâ dus alleen gebruikt worden als de beide leden nominaal zijn, want additieven, voorzetsels, hulpwerkwoorden ed. kunnen nooit aan een verzameling entiteiten refereren:

II.a.Kost pijâ fatasôr quâ gress melde câtoliyc.
 Mijn hele familie is katholiek, behalve ik.

II.b.Kirro cradef letras quâ merater Kurmânex ef tiyn trempe.
 We hebben alle brieven behalve die van de heer Kurmân gelezen.

III.a.Ef polišo ješo fes cradef omittus quâ ef wiktomit.
 De politie heeft in alle kamers, behalve de badkamer, gezocht.

IV.a.Qu groft paqur én quista naliycor šarkón quâ qu
 QU zijn uitgestrekte en goed onderhouden landgoed behalve QU
 bûst-wuma melde quiliy lÿ eft féra buros.
 beukenbos is verwoest door een felle brand
 Zijn uitgestrekte en goed onderhouden landgoed is, behalve het [uit-
gestrekte en goed onderhouden] beukenbos, door een felle brand verwoest.

121.10

Zin II.a vertoont uiterlijk overeenkomst met een constructie als

(1)Kost pijâ fatasôr luft ef keldus melde câtoliyc.
 Mijn hele familie op de boerderij is katholiek.

Dat quâ in II.a een voegwoord is, en geen voorzetsel (zoals luft in (1)), blijkt uit het feit dat een pers.vnw. van het tweede niveau niet mogelijk is (dit zou bij een voorz. wel correct geweest zijn):

(2)* Kost pijâ fatasôr quâ tsil melde câtoliyc.
 * Mijn hele familie behalve mij is katholiek.

Ook het Nederlandse behalve lijkt geen "echt" voorz. te zijn, want anders zou * behalve mij correct moeten zijn.

121.11

Quâ fungeert echter als voorzetsel, zodra het buiten een zinsdeel of woordgroep verschijnt. Nu is er ook een pers.vnw. 2e niveau mogelijk, bijvoorbeeld:

(3)Kost pijâ fatasôr melde câtoliyc[,] quâ gress/tsil.  (vgl. (2))

Er is dus geen semantisch, maar wel een syntactisch, verschil tussen quâ als voegwoord en quâ als voorzetsel. Zie ook § 140.69 voor quâ als voorzetsel.

121.12

Zin III.a in § 121.9 is correct omdat er sprake is van één mentaal beeld, bestaande uit de gehele verzameling "kamers", waarvan "badkamer" er één is. Deze situatie is te vergelijken met voorbeeld III.a in § 120.62, waar "eetzaal" te beschouwen is als een element van de verzameling kamers die door "landhuis" gecreëerd wordt (want onze kennis van de wereld vertelt ons dat elk huis uit kamers bestaat).

121.13

In IV.a (§ 121.9) is sprake van een volsubstantief, dat in zijn geheel bepaald wordt door een addit.bep., en wel als volgt:

(1)groft paqur én quista naliycor {[šarkón] QUÂ [bûst-wuma]}

waarbij de addit.bep. eveneens een nevenschikking (met én) is.
Dat IV.a geïnterpreteerd moet worden volgens (1), blijkt uit de determinanten qu ... qu: zowel de addit.bep. als het substantief bûst-wuma is door qu gemarkeerd, wat betekent dat deze addit.bep. ook bij dit substantief hoort.1 Zou qu ... qu achterwege blijven, dan ligt een nevenschikking op zinsdeelniveau (type II.a) meer voor de hand, en wel volgens:

(2){[groft paqur én quista naliycor šarkón] QUÂ [Ø bûst-wuma]}

waarbij het tweede groft gedeleerd is. Hoewel in (2) het beukenbos nog steeds als een deelverzameling van het gehele landgoed beschouwd kan worden, wordt nu niet meer expliciet gezegd dat ook dit beukenbos "uitgestrekt" en "goed onderhouden" is, zodat we wellicht mogen concluderen dat het nu om een klein bosje gaat.


1Zie verder § 133.58–59 voor dit gebruik van qu ... qu.

121.14   <<   De neutrale voegwoorden šâm en ziym

Als šâm resp. ziym op zinsniveau gebruikt worden, hebben ze een onderschikkend karakter en worden ze vertaald met 'zonder dat' resp. 'in plaats van dat':

(1)Mariy sener merater idequppe, šâm do enn ef amennâe.
 Mariy heeft haar man belazerd, zonder dat hij dat in de gaten had.

 Quardere gress eup ber Amahagge, ziym eup arfine 'kara Tona.
 Ik zal haar in Amahagge opzoeken, in plaats van dat zij naar Tona komt.

Zie verder § 122.80 voor šâm en § 122.81a voor ziym als ondersch.voegw.n.

121.15

Als de zinskernen in beide leden coreferentieel zijn, kan de rechter kern gedeleerd worden (zie ook 131.9). In het Nederlands is dan een infinitiefcomplement mogelijk (de b-vertalingen):

(1)Petriy eft hupster erros qugle, šâm [do] stynavy mittof.
 a.  Petriy heeft een grote vergissing begaan, zonder dat hij dat wil toegeven.
 b.  Petriy heeft een grote vergissing begaan, zonder dat te willen toegeven.

(2)Gress tinde fesért, ziym prate helkara Amahagge.
 a.  Ik blijf thuis, in plaats van dat ik naar Amahagge vertrek.
 b.  Ik blijf thuis, in plaats van naar Amahagge te vertrekken.

121.16

Merk op dat prate in zin (2) van de vorige paragraaf géén infinitief is, zoals "vertrekken" in de b-vertaling dat is. Dit is onder meer aan te tonen door de zin in de definitieve tijd te plaatsen:

Gress tinda fesért, ziym prata helkara Amahagge.
a.  Ik ben thuis gebleven, in plaats van dat ik naar Amahagge vertrokken ben.
b.  Ik ben thuis gebleven, in plaats van naar Amahagge te vertrekken.

Het tijdssuffix -a in prata toont aan dat deze vorm finiet moet zijn.

121.17

Hebben šâm en ziym een nevenschikkend karakter, dan luiden de Nederlandse equivalenten: 'zonder' resp. 'in plaats van'. De betekenis van šâm is zodanig dat dit voegwoord eigenlijk alleen maar op zinsdeelniveau kan optreden (als voorzetsel is šâm veel algemener, zie hiervoor 140.52):

II.a.Cÿrtire kost habilem sour ziym [kost] dres-tif follus gress.
 Mijn handige zuster, in plaats van mijn eigenwijze vader, zal mij helpen.
 Mariy šâm Petriy arfine mas.
 Mariy komt morgen zonder Petriy.

II.e.Ef mimpits melde kaf ef kelbra ziym fes ef feldariy.
 De boeken liggen op de tafel in plaats van in de kast.

III.b.Krafta ôtosme sener rist lo kviksiy sgârf ziym ðóciy agren.
 Krafta slijpt zijn zwaard gevaarlijk scherp, in plaats van gemeen puntig.

IV.d.Ef chats feldre kaf ziym zjoba ef kelbra.
 De katten zitten op in plaats van onder de tafel.

121.18

Merk op dat er in II.a (vorige paragraaf) sprake is van een nevenschikking van twee subjectkernen, terwijl het Nederlands gebruikmaakt van een voorzetselbepaling. Daar ook ziym en šâm als voorzetsels kunnen optreden, kunnen de nevenschikkingen in II.a vervangen worden door voorz.bep.n, analoog aan het Nederlands:

a.Cÿrtire kost habilem sour gress, ziym kost dres-tif follus.
 Mijn handige zuster zal mij helpen, in plaats van mijn eigenwijze vader.

b.Mariy arfine mas šâm Petriy.
 Mariy komt morgen zonder Petriy.

Zin a. is (evenals de vertaling) ambigu, want kan betekenen: (i) mijn zuster zal mij helpen maar mijn vader zal mij niet helpen, of (ii) ik zal wel geholpen worden maar mijn vader zal niet geholpen worden. Zie verder § 141.129a hoe de ambiguïteit opgelost kan worden.

121.19   <<   De neutrale voegwoorden tur en tûre

Het voegwoord tûre is het antoniem van tur, en daarvan afgeleid met behulp van vocaalwisseling (u > û; zie ook Blok 41.51). Tur wordt vertaald met 'maar', en tûre met 'maar niet; en niet'. Op zinsniveau zorgen zij voor een ondergeschikte constructie. In een ondergeschikte zin die met tûre begint, mag eventueel de ontkenning nert toegevoegd worden:

(1)Tu painog nem tu painavy té, tur gress tinde fesért.
 Je kan doen wat je wil, maar ik blijf thuis.

(2)Mónse ef mas, tûre [nert] bidale ef.
 Morgen zal het stormen, maar het zal niet regenen.

Zie verder § 121.26–27 voor de combinatie van tûre met een negatief zelfst.vnw. Zie verder § 122.79–79a voor tur en tûre als ondersch.voegw.n.

121.20

Bijzinnen met tur en tûre kunnen vooral in de spreektaal ook geheel los staan van de hoofdzin (of de hoofdzin kan zelfs ontbreken). Het is dan de vraag of we nog wel met een ondersch.voegw. te maken hebben, of met een additief CAT. III. Het idee van "tegenstelling" komt dan minder duidelijk tot uitdrukking; het is nu eerder een indicatie om een conclusie, gedachtegang of situatie te benadrukken. Vergelijk:

(1)Tu pratog ral. Tur gress tinde fesért.
 Je mag nu vertrekken. Maar ik blijf thuis.

(2)Tur ral ef finne beri tómare kerru fit!
 Maar nu begint het ook nog te onweren!

(3)Aftel tûre Lerdu melde vilt frera klojâs?
 Maar Lerdu is je broer toch niet?

In (1) drukt tur uit dat de spreker de hoorder aan iets wil herinneren. In (2) is er sprake van een bepaalde weerssituatie (storm, regen) en drukt de spreker zijn verbazing of ongerustheid uit dat het weer nu nóg slechter wordt. In (3) geeft de spreker aan dat hij dacht dat Lerdu níét jouw broer is, terwijl dat nu wel zo blijkt te zijn. Dat tûre hier een additief moet zijn, blijkt uit de toevoeging van het vrag.vnw. aftel: hierachter kan nooit een voegw. volgen.

121.21

Op lagere niveaus is er sprake van een nevengeschikte constructie:

II.c.Tek ef mimpit trempe tûre unere.
 Tek heeft het boek gelezen maar niet begrepen.

II.d.Do ef mimpit trempe vita tur pazzostafiy.
 Hij heeft het boek snel maar grondig gelezen.

III.c.Óps zâre fes eft purfillus liftkar tur quista naliycor sért.
 Ze wonen in een verschrikkelijk oud maar goed onderhouden huis.

IV.d.Ef chats zirde ra kaf tûre zjoba ef kelbra.
 De katten liggen altijd op de tafel, maar niet eronder.

121.22

In tegenstelling tot de meeste "echte" nevenschikkende voegwoorden, zijn de voegwoorden uit Blok 121.2 nooit symmetrisch (oftewel: de twee nevengeschikte leden kunnen niet verwisseld worden zonder dat de betekenis verandert). Vergelijk het symmetrische oft met het asymmetrische tûre:

a.Jân oft Elsa tinde fesért. = Elsa oft Jân tinde fesért.
 Jân of Elsa blijft thuis. = Elsa of Jân blijft thuis.

b.Jân tûre Elsa tinde fesért. ≠ Elsa tûre Jân tinde fesért.
 Jân, maar niet Elsa, blijft thuis. ≠ Elsa, maar niet Jân, blijft thuis.

121.23

Alleen tur (maar) lijkt enige mate van symmetrie te vertonen:

Do melde ék tur honesty. = Do melde honesty tur ék.
Hij is vervelend maar eerlijk. = Hij is eerlijk maar vervelend.

Als we tûre (maar niet) ontdoen van zijn negatie, krijgen we tur (maar), en dan is ook op de volgende manier een vorm van symmetrie uit te drukken:

Do feldre kaf eft ferdu tûre âs eft hajôlen. =
= Do feldre noi kaf eft hajôlen tur iftam âs eft ferdu.
Hij zit op een stoel, maar niet op een kruk. =
= Hij zit niet op een kruk, maar [wel] op een stoel.

Merk op dat tur gevolgd moet worden door iftam (wel), omdat het linker lid de negatie noi (niet) bevat. Zie hiervoor ook § 151.36. Let verder op dat kaf (op) in het rechter lid vervangen is door het dode voorzetsel âs (zie § 132.144).
Zie ook § 121.26–27.

121.24   <<   De neutrale voegwoorden das en dâsnû

Das en dâsnû hebben een waarschuwend aspect in zich, waarop dikwijls een voorwaarde of een opvallend gevolg volgt.
Dâsnû is het antoniem van das, en daarvan afgeleid met behulp van vocaalwisseling (a > â; zie Blok 41.51). Het element -nû is een restant van de ontkenning nert. Op zinsniveau is er sprake van onderschikking. In een ondergeschikte zin die met dâsnû begint, mag eventueel de ontkenning nert toegevoegd worden:

(1)Tu quarderÿt ral ef dokerat, das tu tintûs fesért mas den mulkare ef baby.
 Jullie mogen nu naar de bioscoop, maar dan moeten jullie morgen thuisblijven
om op de baby te passen.

(2)Ef tangodâm ytende beri kafpaine ef kûfôs-tâx, dâsnû [nert] šampâe ef
bensynn-ðÿnys sena.
 De regering is van plan om de wegenbelasting te verhogen, maar dan zullen de
benzineprijzen niet veranderen.

Zie verder § 122.75–76 voor das en dâsnû als ondersch.voegw.n.

121.25

Op lagere niveaus vormen das en dâsnû een nevenschikking:

II.d.Do verfutavy ef argerats lo kolai dâsnû lo fit féra.
 Hij wil de deuren geel, maar dan niet zo fel, schilderen.

III.c.ef purfillus liftkar dâsnû insûreror oto
 de verschrikkelijk oude, en daarom niet verzekerde, auto

IV.c.ef hups das kviksiy ufirelira lenker
 de snel maar dan gevaarlijk rijdende automobilist

121.26

De positieve voegwoorden tur resp. das kunnen níét gecombineerd worden met de negatieve zelfst.vnw.n flâjû (niets), râst(e) (niemand) of cradôs(e) (geen van alle(n)) (zie Blokken 73.2–3). In dat geval moet altijd voor de negatieve varianten tûre resp. dâsnû gekozen worden:

(1)Óps vluf dus 20 veldurs invóbe, tûre râste arfina.
 Ze hebben meer dan 20 mensen uitgenodigd, maar niemand is gekomen.

(2)Eup lelperre fâr sours, tûre eup pjôle lef cradôse.
 Ze heeft vier zusters, maar ze praat met geen van hen.

(3)Pirandoka tu ðobiyrecû ef blacroers rys ef kôbo, dâsnû crûche cradôse.
 Natuurlijk kun je de reptielen in de zon zetten, maar dan zal geen ervan
het overleven.

(4)Jân reppe, den do nute eft lerrke tûre zerfe flâjû.
 Jân zegt dat hij een leeuwerik hoort, maar [dat hij] niets ziet.

121.27

Let op het betekenisverschil tussen cradôs(e) (geen van alle(n); dus helemaal niemand/niets) en nert crados (niet allemaal; dus toch nog een paar):

(1)a.Eup pjôle lef cradôse.Ze praat met geen van allen.
 b.Eup nert pjôle lef crados.Ze praat niet met allemaal.

De zinnen uit (1) kunnen vanwege het negatieve aspect nooit ingeleid worden met tur resp. das. Altijd moet gekozen worden voor de negatieve varianten tûre resp. dâsnû, waarbij nert (uit (1b)) eventueel weggelaten mag worden (vergelijk ook § 121.26 zin (2)):

(2)a.Eup lelperre fâr sours, tûre eup pjôle lef cradôse.
  Ze heeft vier zusters, maar ze praat met geen van allen.
 b.Eup lelperre fâr sours, tûre eup [nert] pjôle lef crados.
  Ze heeft vier zusters, maar ze praat niet met allemaal.

Voor ontkenningen, zie verder Hoofdstuk 151.

121.28   <<   Het neutrale voegwoord pek

Op zinsniveau fungeert pek als een onderschikkend voegwoord. Het drukt op neutrale wijze een (voor de hand liggende) conclusie uit. Vergelijk zin (1) uit § 121.24 met:

Tu quarderÿt ral ef dokerat, pek tu tintûs fesért mas den mulkare ef baby.
Jullie mogen nu naar de bioscoop, [en] dus moeten jullie morgen thuisblijven
om op de baby te passen.

Met pek hierboven wordt een bijzin ingeleid die als een soort herinnering dient: de relatie tussen de Standen van Zaken NAAR DE BIOSCOOP MOGEN en MORGEN OP DE BABY PASSEN wordt als bekend verondersteld, maar wordt nog eens expliciet medegedeeld. Daarentegen introduceert das in het voorbeeld van § 121.24 een nieuw feit: voordat deze zin uitgesproken wordt, is nog niet bekend dat er aan het bioscoopbezoek een voorwaarde is verbonden.
Merk op dat pek ook vertaald kan worden met 'en dus', wat erop wijst dat er in het Nederlands sprake is van een nevenschikking met en, en het woordje dus fungeert als een additief (oftewel bijwoord).
Zie verder § 122.73a voor pek als ondersch.voegw.

121.29

Omdat bij pek de Standen van Zaken in beide leden als bekend worden verondersteld, kan de bijzin ook voor de hoofdzin staan. Bij das kan dit niet omdat hier sprake is van een consecutief verband: de SvZ in de bijzin wordt bepaald door de SvZ in de hoofdzin (zie ook § 110.3 voor de definitie van Stand van Zaken). Vergelijk:

a.Pek tu tintûs fesért mas den mulkare ef baby, tu quarderÿt ral ef dokerat.
 Dus omdat jullie morgen moeten thuisblijven om op de baby te passen, mogen
jullie nu naar de bioscoop.

b.* Das tu tintûs fesért mas den mulkare ef baby, tu quarderÿt ral ef dokerat.
 * Maar dan moeten jullie morgen thuisblijven om op de baby te passen, jullie
mogen nu naar de bioscoop.

De vertaling in a. is alleen correct als we een voegw. als omdat toevoegen. In b. is vooropplaatsing van de bijzin met das even ongrammaticaal als de Nederlandse vertaling.

121.30

Op lagere niveaus vormt pek een nevenschikking. Het verschil tussen das en pek is minimaal. In het algemeen kan gesteld worden dat pek minder emfatisch is, en aan een reeds bekend feit of logische conclusie refereert, terwijl das met enige nadruk op iets nieuws wijst. Van pek bestaat geen negatieve variant, analoog aan dâsnû bij das. Wel is pek nert (dus niet) mogelijk. Vergelijk de voorbeelden uit § 121.25 met:

II.d.Do verfutavy ef argerats lo kolai pek nert lo fit féra.
 Hij wil de deuren geel, dus niet zo fel, schilderen.

III.c.ef purfillus liftkar pek nert insûreror oto
 de verschrikkelijk oude, [en] dus niet verzekerde, auto

IV.c.ef hups pek kviksiy ufirelira lenker
 de snel dus gevaarlijk rijdende automobilist

121.31

Andere voorbeelden:

II.e.Ef pramters itÿrra kura ef ûrbesst pek mitai ef arâbee.
 De inbrekers zijn over de schutting, dus door de tuin, gevlucht.

IV.c.Ef vjoliyn pek hordâ rozas lâfsiye.
 De violette dus mooie rozen zijn verlept.

De conclusie bij II.e luidt: je kan alleen maar over de schutting klimmen, als je eerst door de tuin gaat. Degene die IV.c produceert gaat er impliciet van uit dat alle rozen die violet zijn, ook door iedereen mooi gevonden worden.

121.32

Het voegwoord pek kan ook als additief CAT. III optreden, en fungeert in de spreektaal als een algemeen stopwoord dat op verschillende manieren vertaald kan worden. Het drukt meestal een logisch gevolg van een bestaande situatie uit:

Petriy melde pek kinur.Petriy is dus ziek.
Tu tiffe pek, den gress nert cÿrtiravy tu.Je weet toch dat ik je niet wil helpen.
Pek, gress nert cÿrtirecû tu.Dus, ik kan je niet helpen.
Aftel tu sompe? – Pek [siy]!Ga je mee? – Ja hoor!
Pek, gress zerfe, ef bidalelira.Zo, ik zie dat het regent.
Aftel gress kurre beri lahâje tu pek?Ik kan dus op je rekenen?

121.33

Een zin kan in de spreektaal ook afgesloten worden met het additief pek, zonder dat er een nadere explicatie volgt. De hoorder concludeert hieruit dat hem een verrassing te wachten staat, of dat de spreker ervan uitgaat dat de hoorder bekend is met de gevolgen of conclusie. In het Nederlands kunnen enkele puntjes een stijgen van de toonhoogte uitdrukken. Zo'n stijging is in het Spokaans afwezig:

Mas tu lelperre sener mebartof, pek.Morgen ben je jarig, dus/en dan ...
Aftel tu cÿrtirecû gress? – Noft [pek], gress kinure, pek.
Kun je me helpen? – Nee [dus], ik ben ziek, dus ...

Er valt ook iets voor te zeggen dat pek hier een voegw. is zonder dat er een bijzin volgt.

121.34   <<   Het neutrale voegwoord lÿtiy

Het voegwoord lÿtiy drukt uit dat datgene wat in het rechter lid gezegd wordt, volgt uit datgene wat in het linker lid gezegd wordt. Het is deftige schrijftaal. Op zinsniveau gedraagt lÿtiy zich als een onderschikkend voegwoord:

$ Tek melde kinur, lÿtiy Petriy tintât fesért.
Tek is ziek en derhalve moet Petriy thuisblijven.

$ Jân zjoffe, ef cryralira terat graviy ki, lÿtiy cradef geffys-vilduls meldelira koffon ral.
Jân beweert dat het heel hard gevroren heeft en dat daarom alle appelbomen dood zijn.

Zie verder § 122.73 voor lÿtiy als ondersch.voegw.

121.35

Op lagere niveaus gedraagt lÿtiy zich als een nevenschikkend voegwoord:

II.c.$ Jân ef mimpit cÿrefe lÿtiy nert trempecû.
 Jân heeft het boek verbrand en heeft het daarom niet kunnen lezen.

Het Spokaans gebruikt hierboven een nevenschikking op zinsdeelniveau,1 terwijl het Nederlands twee zinnen nevenschikt (waarbij "Jân" in het rechter lid gedeleerd is, en "het boek" gepronominaliseerd is tot "het"). Een identieke nevenschikking op zinsniveau lijkt in het Spokaans minder correct, omdat beide zinnen in slechts één element van elkaar verschillen (namelijk het predicaat):

? Jân ef mimpit cÿrefe, lÿtiy enn ef nert trempecû.(idem)

1Er is sprake van de twee nevengeschikte predicaten cÿrefe en nert trempecû. Zie § 151.7 voor de reden om nert als deel van het predicaat te beschouwen.
Nevenschikking van deze twee predicaten impliceert dat zij beide als een definitieve tijd geïnterpreteerd moeten worden, want voor beide geldt immers dat het object (ef mimpit) ervóór staat. De zin "Jân heeft het boek verbrand en kan het daarom niet lezen" moet in het Spokaans, evenals in het Nederlands, als een nevenschikking op zinsniveau gepresenteerd worden, omdat beide predicaten een verschillende tijd uitdrukken:

$ Jân ef mimpit cÿrefe, lÿtiy do nert trempecû ef.
Jân heeft het boek verbrand en hij kan het daarom niet lezen.

121.36

Op zinsniveau kan lÿtiy vervangen worden door de parafrase ur tenne (en hierom; en daarom) of door het voegw. fittof (zodat). Vergelijk het voorbeeld in § 121.34 met:

Tek melde kinur, ur tenne Petriy tintât fesért.
Tek is ziek, en daarom moet Petriy thuisblijven.

Tek melde kinur, fittof Petriy tintât fesért.
Tek is ziek, zodat Petriy thuis moet blijven.

121.37

Lÿtiy kan ook optreden als een additief, zodat het met het voegwoord ur gecombineerd wordt:1

I.a.$ Tek melde kinur, ur lÿtiy Petriy tintât fesért.
 Tek is ziek en bijgevolg moet Petriy thuisblijven.

II.c.$ Jân ef mimpit cÿrefe ur lÿtiy nert trempecû.
 Jân heeft het boek verbrand en bijgevolg kan hij het niet lezen.

III.b.$ Ef supsiðiy-prÿmos melde kiygte ur lÿtiy gâlse.
 De subsidieaanvraag is te laat en derhalve zinloos.

1Ook tenne kan op woordgroepniveau als additief optreden. Op het niveau van zinsdeel lijkt dit niet erg acceptabel. Vergelijk de zinnen II.c en III.b met:

a.? Jân ef mimpit cÿrefe ur tenne nert trempecû.
 Jân heeft het boek verbrand en daarom kan hij het niet lezen.

b.Ef supsiðiy-prÿmos melde kiygte ur tenne gâlse.
 De subsidieaanvraag is te laat en daarom zinloos.

In a. is sprake van een nevenschikking op zinsdeelniveau, namelijk de predicaten cÿrefe en nert trempecû, verbonden met ur waarbij tenne optreedt als bepaling bij het rechter predicaat. Dit wordt niet door iedereen als correct ervaren (de voorkeur gaat dan uit naar een nevenschikking op zinsniveau). In b. gaat het om een nevenschikking van de woordgroepen kiygte en tenne gâlse. Dit is wel correct.


121.38

Sommige voegwoorden drukken uit dat er sprake is van één groep met twee kenmerken (zie (1) hieronder), en andere voegwoorden vereisen een interpretatie dat er twee groepen zijn, elk met een verschillend kenmerk (zie (2)):

(1)Fes ef arâbe hordâ brâ miterus bûsts lelde.
 In de tuin groeien mooie want bruine beuken.
(één groep beuken die "mooi" zijn omdat zij ook "bruin" zijn)

(2)Fes ef arâbe tôje hordâ frân miterus bûsts lelde.
 In de tuin groeien noch mooie noch bruine beuken.
(twee groepen: een groep "mooie" beuken en een groep "bruine" beuken:
beide groepen zijn afwezig)

121.39   ad § 121.1   B. Nevenschikkingen met een nevenschikkend voorzetsel

Een aantal voorzetsels kunnen op het niveau van zinskern of nominaal basiselement (types II.a en II.b) als nevenschikkend voegwoord optreden. Deze zogenoemde voegwoordelijke voorzetsels zijn ondergebracht in het volgende Blok:

Voegwoordelijke voorzetsels
 besproken
in/vanaf §
 besproken
in/vanaf §
ðônosefsamen met121.40  lestôkonder leiding van121.45
ðÿmzonder121.42  tvokatiymet uitzondering van121.52
hintabehalve121.44  zarôalsmede121.59
lefmet121.40  zÿtâals121.62

Dat de woorden in dit Blok niet tot de categorie van VOEGWOORDEN gerekend worden, maar uitsluitend tot de VOORZETSELS (zij het met een voegwoordelijk karakter), komt omdat hun voegwoordelijke gebruik beperkt blijft tot nevenschikkingen van het type II.a en II.b (kernen en basiselementen)

121.40   <<   De voegwoordelijke voorzetsels ðônosef en lef

Het voegwoordelijke voorzetsel ðônosef is een samentrekking van ðônos (samen) en lef (met). Ðônosef drukt uit dat beide nevengeschikte leden een gelijkwaardige relatie tot elkaar hebben: in de constructie A ðônosef B is het niet alleen zo dat A iets met B doet, maar ook dat B ditzelfde met A doet. De volgende voorbeelden verduidelijken het verschil tussen lef en ðônosef:

(1)a.Mariy ðônosef Petriy riffe eft mintepot promirret.
  Mariy en Petriy maken een lange wandeling met elkaar.
OF  Mariy maakt samen met Petriy een lange wandeling.

 b.Mariy lef ef hâst riffe eft mintepot promirret.
  Mariy maakt een lange wandeling met de hond.

121.41

In (1a) drukt ðônosef expliciet uit dat Petriy en Mariy als gelijkwaardige partners een wandeling maken. In (1b) daarentegen is het Mariy die een wandeling maakt, en daarbij als begeleidster van de hond optreedt. In a. kunnen het linker en rechter lid verwisseld worden, zonder dat de Stand van Zaken verandert. In b. leidt zo'n verwisseling tot een vreemde gebeurtenis:

(1′)a.Petriy ðônosef Mariy riffe eft mintepot promirret.
  Petriy en Mariy maken een lange wandeling met elkaar.

 b.? Ef hâst lef Mariy riffe eft mintepot promirret.
  De hond maakt een lange wandeling met Mariy.

Zin (1′b) roept een beeld op van een hond die een mens aan de riem meevoert.

121.42   <<   Het voegwoordelijke voorzetsel ðÿm

Ðÿm is een synoniem van šâm, maar omdat šâm ook op hogere niveaus als voegwoord kan optreden, is dit woord in Blok 121.2 opgenomen. Merk op dat ðÿm níét kan dienen als voegwoord op bijvoorbeeld zinsniveau:

Petriy eft hupster erros qugle, šâm do stynavy mittof.
* Petriy eft hupster erros qugle, ðÿm do stynavy mittof.
Petriy heeft een grote vergissing begaan, zonder dat hij dat wil toegeven.

Zie ook § 121.15 zin (1).

121.43

Op het niveau van zinskern is een nevenschikking met ðÿm geheel gelijkwaardig aan die met šâm, en bovendien kan zowel ðÿm als šâm in een voorz.bep. met (zo goed als) dezelfde betekenis optreden (b-zinnen):

a.Mariy šâm Petriy arfine mas.= b.Mariy arfine mas šâm Petriy.
a.Mariy ðÿm Petriy arfine mas.= b.Mariy arfine mas ðÿm Petriy.
Mariy komt morgen zonder Petriy.

Zie ook § 121.17 type II.a.

121.44   <<   Het voegwoordelijke voorzetsel hinta

Het voorzetsel hinta kent het synoniem quâ (behalve). Omdat quâ ook als "echt" voegwoord op alle niveaus kan optreden, is dit in Blok 121.2 opgenomen. Hinta heeft alleen op het niveau van zinskern of nominaal basiselement een voegwoordelijke functie. Vergelijk de voorbeelden met quâ uit § 121.8–9 met ((1) en III.a zijn dus ongrammaticaal):

(1)* Ef wónzol meldo quista, hinta ef bidalo eft vloja érpâf fes fort.
 Het weer was goed, behalve dat het zo nu en dan een beetje regende.

II.a.Kost pijâ fatasôr hinta gress melde câtoliyc.
 Mijn hele familie is katholiek, behalve ik.

II.b.Kirro cradef letras hinta merater Kurmânex ef tiyn trempe.
 We hebben alle brieven behalve die van de heer Kurmân gelezen.

III.a.* Ef polišo ješo fes cradef omittus hinta ef wiktomit.1
 De politie heeft in alle kamers, behalve de badkamer, gezocht.

Het is overigens niet geheel duidelijk of hinta in deze voorbeelden nu als voegw. dan wel als voorz. optreedt. Zie ook § 140.69 voor hinta als voorzetsel.
Vergelijk ook tvokatiy in § 121.52–58.


1Deze zin is wel correct indien we hinta ef wiktomit beschouwen als een voorzetselbepaling die, gescheiden door een komma, aan het einde van de zin is geplaatst (een zogenaamde bijgevoegde voorz.bep.):

Ef polišo ješo fes cradef omittus, hinta âs ef wiktomit.
De politie heeft in alle kamers gezocht, behalve [in] de badkamer.

Let ook op het dode voorzetsel âs, dat een tweede vóórkomen van fes vervangt. We hebben dus te doen met een voorz.bep. waarin het fundament bepaald wordt door twee voorzetsels (zie hiervoor ook § 141.106).
Sommige grammatici beschouwen hinta in dergelijke zinnen als een voegwoord, zodat hinta âs ef wiktomit een soort onvolledige nevengeschikte bijzin is. Dat het om een voegw. zou kunnen gaan, wordt ingegeven door een analoge constructie als

Ef polišo ješo fes cradef omittus, ur kerru âs ef wiktomit.
De politie heeft in alle kamers gezocht, en ook in de badkamer.

waarin ur nooit een voorz. kan zijn.


121.45   <<   Het voegwoordelijke voorzetsel lestôk

Het voorzetsel lestôk (onder leiding van) kan als nevenschikkend voegwoord op het niveau van zinskern of nominaal basiselement gebruikt worden, in constructies als:

II.a.Kirro lestôk eft dres-tif giyt quardere ef ÿtinistas.
 We bezoeken onder leiding van een eigenwijze gids de druipsteengrotten.

II.b.Ef mofminn cradef kolesers lestôk ef nerisinar nuna téte.
 De landmijn heeft alle schoolkinderen onder leiding van de onvoorzichtige
non gedood.

Merk op dat het in II.b gaat om een groep kinderen met een non die hen begeleidt, en dat ook deze non gedood is (zij maakt immers deel uit van het volobject cradef kolesers lestôk ef nerisinar nuna).1


1Dit drama heeft zich werkelijk voltrokken, en wel in mei 1984, toen de non en de kinderen tegen alle voorschriften in tijdens een wandeling doorgedrongen waren op het militaire oefenterrein tussen Reo en Nustiy (Noordoost-Bloi).

121.46

In een nevenschikking met lestôk maakt het rechter lid eveneens deel uit van het volzinsdeel. Dit rechter lid is dus een deel van het subject of object.
Als lestôk de functie van voorzetsel heeft, valt de voorzetselbepaling buiten het domein van het subject of object. Vergelijk het vette voorz. in a. met het vette voegw. in b:

a.Ef glydas diskutere lestôk ef ziyter rifo ef finanšela qugjohos.
b.Ef glydas lestôk ef ziyter diskutere rifo ef finanšela qugjohos.
De leden discussiëren onder leiding van de voorzitter over de financiële gevolgen.

In a. discussiëren alleen de leden, terwijl de voorzitter zich buiten de discussie houdt (maar deze wel leidt). In b. daarentegen neemt ook de voorzitter deel aan de discussie.

121.47

Let ook op het cruciale betekenisverschil tussen:

(1)a.Ef ôrešys cradef entrafers lestôk ef giyt téte.
  De soldaten hebben alle toeristen onder leiding van de gids gedood.

 b.Ef ôrešys cradef entrafers téte lestôk ef giyt.
  De soldaten hebben onder leiding van de gids alle toeristen gedood.

In (1a) is lestôk een voegw.; hier is sprake van een groep toeristen die begeleid werden door een gids, en zowel de toeristen als de gids zijn door de soldaten gedood, want het object is: cradef entrafers lestôk ef giyt. De gids is hier dus slachtoffer.
In (1b) is lestôk een voorz.; hier gaat het om een gids die de soldaten opdracht gegeven heeft om de toeristen te doden. Hier is het object: cradef entrafers. De gids is dus een moordenaar.

121.48

Als (1a) en (1b) in de neutrale tijd gezet worden, en het werkwoord dus onmiddellijk achter de zinskern verschijnt, wordt de woordvolgorde in beide zinnen identiek. Er is nu sprake van ambiguïteit:

(2)Ef ôrešys téte cradef entrafers lestôk ef giyt.
 a.   De soldaten doden alle toeristen onder leiding van de gids.
 b.   De soldaten doden onder leiding van de gids alle toeristen.

121.49

We kunnen in (2) niet zien of lestôk hier fungeert als een voegwoord (vertaling a.), dan wel als een voorzetsel (vertaling b.), m.a.w. we weten niet of ef giyt nu een deel is van het object, dan wel optreedt als fundament in een voorz.bep. Deze ambiguïteit kan op verscheidene manieren opgeheven worden:

  1. als er sprake is van een volobject, kan er voor een passieve variant gekozen worden:

    Cradef entrafers lestôk ef giyt tételije pai ef ôrešys.
    Alle toeristen onder leiding van de gids worden door de soldaten gedood.

  2. als er sprake is van een voorz.bep., kan deze naar voren gehaald worden:

    Lestôk ef giyt ef ôrešys téte cradef entrafers.

121.50

Ten slotte zij vermeld dat lestôk ef giyt ook kan optreden binnen een nevenschikking op subjectniveau:

Ef ôrešys lestôk ef giyt téte cradef entrafers.
De soldaten onder leiding van de gids doden alle toeristen.

Deze zin drukt uit dat de gids niet alleen de leiding heeft over de moordpartij, maar dat hij ook actief aan het moorden deelneemt.

121.51

Als een predicaat uitgebreid is met een modaal suffix, wordt het betekenisonderscheid tussen een nevenschikking en een toegevoegde voorz.bep. nog duidelijker. Vergelijk:

a.Yvonn quarderavy ef ÿtinistas lestôk ef giyt.
b.Yvonn lestôk ef giyt quarderaves ef ÿtinistas.1
Yvonn wil de druipsteengrotten onder leiding van de gids bezoeken.

In a. is het alleen Yvonn die iets wil. De gids weet misschien nog niet eens dat Yvonn hem zal vragen om haar te begeleiden. In b. daarentegen zijn Yvonn en de gids samen overeengekomen dat zij de grotten willen bezoeken: ook de gids wil dit dus. Om dit expliciet in het Nederlands uit te drukken, is een vrijere vertaling nodig, zoiets als: 'Yvonn en de haar begeleidende gids willen samen de druipsteengrotten bezoeken'.


1Het subject in b. (Yvonn lestôk ef giyt) is extern meervoudig, en daarom moet het modale suffix -aves gebruikt worden. Zie ook § 120.50.

121.52   <<   Het voegwoordelijke voorzetsel tvokatiy

Tvokatiy kan als voegwoord optreden op het niveau van zinskern of basiselement, en is een typische schrijftaalvorm.
In de constructie A tvokatiy B (A met uitzondering van B) refereert B aan een verzameling entiteiten die als deelverzameling van A beschouwd kunnen worden. Constructie (1a) is daarom correct, maar (1b) is semantische onzin:

(1)a.ef bâlmerrs tvokatiy ef coler
  de voetballers met uitzondering van de keeper
(want ook de keeper kan tot de voetballers gerekend worden)

 b.* ef bâlmerrs tvokatiy ef hajemjerers1
  de voetballers met uitzondering van de supporters
(want de supporters behoren níét tot de verzameling voetballers)

1Een correcte variant zou zijn: ef bâlmerrs hinta ef hajemjerers, want bij hinta geldt niet de restrictie dat het tweede lid een deelverzameling van het eerste lid moet zijn.

121.53

Voorbeelden:

II.a.Ef zecesers tvokatiy ef zeces-ziyter sena vone ef korda-poerteros.
 De dorpsbewoners zijn het met uitzondering van het dorpshoofd eens
over de restauratie van de kerk.

II.b.Ef polišo ef benc-kafbyters tvokatiy ef lydres téte.
 De politie heeft de bankovervallers met uitzondering van de leider gedood.

121.54

Dat tvokatiy in dergelijke constructies als voegwoord optreedt (en niet als voorz.), blijkt uit het feit dat een pers.vnw. van het eerste niveau gebruikt wordt, terwijl tvokatiy als voorz. altijd een pers.vnw. van het tweede niveau vereist (zie § 141.95). Vergelijk II.a uit de vorige paragraaf met:

Ef zecesers tvokatiy do/*zirrel sena vone ef korda-poerteros.
De dorpsbewoners zijn het met uitzondering van hem eens over
de restauratie van de kerk.

Do (verwijzend naar het dorpshoofd) vormt samen met ef zecesers een volkern en hierin passen alleen pers.vnw.n van het eerste niveau. Maar in de vertaling verraadt hem dat het hier om een voorz.bep. gaat; bij een nevenschikking met voegwoord had er hij moeten staan, zoals in: de dorpsbewoners en hij zijn het eens ....

121.55

Tvokatiy kan ook als voorzetsel optreden. Vergelijk de voorbeelden uit § 121.53–54 met de zogenoemde bijgevoegde voorz.bep.n.:

(1)Ef zecesers sena vone ef korda-poerteros[,] tvokatiy ef zeces-ziyter.
 De dorpsbewoners zijn het eens over de restauratie van de kerk, met
uitzondering van
het dorpshoofd.

(2)Ef zecesers sena vone ef korda-poerteros[,] tvokatiy zirrel.
 De dorpsbewoners zijn het eens over de restauratie van de kerk, met
uitzondering van
hem.

(3)Ef polišo ef benc-kafbyters téte[,] tvokatiy ef lydres.
 De politie heeft de bankovervallers gedood, met uitzondering van de leider.

In (2) bewijst zirrel (2e niveau!) dat tvokatiy hier een voorz. is.
Zie ook hinta in § 121.44.

121.56

Merk op dat een voorz.bep. eerder tot ambiguïteit leidt dan een nevenschikking. We weten immers niet meer of de entiteit in de voorz.bep. als subject dan wel als object geïnterpreteerd moet worden. Bijvoorbeeld:

Ef ebesz ef šafers ÿotfe, tvokatiy ef câpytenn.
a.  De vissers, met uitzondering van de kapitein, hebben de drenkelingen gered.
b.  De vissers hebben de drenkelingen, met uitzondering van de kapitein, gered.

121.57

Om expliciet uit te drukken dat de kapitein van de vissers níét aan de reddingsactie meedeed, kan het Spokaans kiezen voor een nevenschikking op subjectniveau:

Ef ebesz tvokatiy ef câpytenn ef šafers ÿotfe.(= a.)

Om expliciet uit te drukken dat de kapitein tot de drenkelingen behoorde en níét gered is, kan het Spokaans kiezen voor een nevenschikking op objectniveau:

Ef ebesz ef šafers tvokatiy ef câpytenn ÿotfe.(= b.)

121.58

In (1) hieronder refereert tvokatiy als voorzetsel aan een tijdsbepaling, en in (2) aan een plaatsbepaling (onderstreept):

(1)Gÿrs kaftât jadâk hertel[,] tvokatiy ef mai.
 U moet elke maand, uitgezonderd in mei, betalen.

(2)Ef polišo ješo fes cradef omittus, tvokatiy âs ef wiktomit.
 De politie heeft in alle kamers, met uitzondering van de badkamer, gezocht.

Let in (2) op het dode voorzetsel âs, dat fes (in) vervangt. In de voorz.bep. tvokatiy âs ef wiktomit staan dus twee voorzetsels! Zie hiervoor ook § 141.106.

121.59   <<   Het voegwoordelijke voorzetsel zarô

Zarô wordt vertaald met 'alsmede; benevens; en óók', en kan dus als een synoniem van én (§ 120.73) beschouwd worden. Als echt voorzetsel is zarô gebruikt in:

(1)Mariy, zarô Petriy, kettavy eft pamel ón Elsa.
 Mariy, en ook Petriy, wil een cadeautje aan Elsa geven.

(2)Mariy kette eft huron-mûsoll ón Elsa, zarô eft mimpit.
 Mariy geeft een bos bloemen aan Elsa, en ook een boek.

Dat de vetgedrukte delen bijgevoegde voorz.bep.n zijn, en geen nevengeschikte zinsdelen, blijkt in (1) uit het enkelvoudige kettavy (dat alleen met de enkelvoudige zinskern Mariy kan congrueren), en in (2) uit de positie achter de echo.

121.60

Als zarô een voegwoordelijk karakter heeft, zullen de vette delen uit de vorige paragraaf fungeren als rechter lid van een volkern (in (1)), respectievelijk een volobject (in (2)), dus:

(1′)Mariy zarô Petriy kettaves eft pamel ón Elsa.
 Mariy en ook Petriy willen een cadeautje aan Elsa geven.

(2′)Mariy kette eft huron-mûsoll zarô eft mimpit ón Elsa.
 Mariy geeft een bos bloemen en ook een boek aan Elsa.

Merk op dat de kern in (1′) nu meervoudig is, en daarom de vorm kettaves vereist. In (2′) volgt de echo ón Elsa achter het volobject eft huron-mûsoll zarô eft mimpit.

121.61

Het nevenschikkende gebruik van zarô, zoals geïllustreerd in de vorige paragraaf, wordt door vele grammatici (o.a. Kojen-Pôt (1977)) afgekeurd. Zij stellen dat in zulke constructies gebruikgemaakt moet worden van het "echte" voegwoord én (Blok 120.49).
Omdat het emfatische karakter van én in de loop der jaren steeds zwakker is geworden, en dit voegwoord daarom meer en meer als synoniem van ur beschouwd kan worden,1 ligt het voor de hand dat de taalgebruiker zoekt naar een andere mogelijkheid om een emfatisch "en óók" of "benevens" uit te drukken. Deze mogelijkheid lijkt gevonden in het voegwoordelijk gebruik van zarô.


1In § 120.78 is uiteengezet dat het gebruik van ur in sommige gevallen niet mogelijk is, en dat dan altijd én gebruikt moet worden. Dit verplichte gebruik van én schakelt het emfatische karakter van dit voegwoord uit, en deze tendens zet zich kennelijk ook voort als én níét verplicht is omdat ur als alternatief beschikbaar is.

121.62   <<   Het voegwoordelijke voorzetsel zÿtâ

De precieze betekenis van zÿtâ luidt: 'in de hoedanigheid van; op de manier van'. Als voorzetsel wordt zÿtâ gebruikt in:

Hânes poire zÿtâ eft miljonarr.
Hânes leeft als een miljonair.   (maar hij is dat niet)

In § 140.57–58, en uitgebreid in § 143.55–64, wordt nader ingegaan op dit voorzetselgebruik.

121.63

Zÿtâ heeft een voegwoordelijk karakter in een zin als:

Hânes zÿtâ miljonarr lartavy ne'âma fes ef mikar oras lurfels.
Hânes als miljonair wil.eten slechts in de duur OTR restaurants
Hânes wil als een miljonair alleen maar in de duurste restaurants eten.

Merk op dat het subject Hânes zÿtâ miljonarr als enkelvoudig wordt behandeld omdat zÿtâ hier twee entiteiten aan elkaar gelijkstelt. Zie ook de analyse in § 120.50–51 en het voorbeeld in § 120.97.

121.64

Ook op object- of echoniveau kan zÿtâ een nevenschikkende functie hebben:

II.b.Kirro Elsa zÿtâ eft prensa kettare.
 We hebben Elsa als een prinses ontvangen.

 Do sen miptreska ón Petriy zÿtâ sener frera.
 hij zich heeft.uitgesloofd voor Petriy als zijn broer
 Hij heeft zich voor Petriy uitgesloofd, alsof het zijn broer is.

121.65   ad § 121.1   C. Bijzondere vormen van nevenschikking

Nu alle nevenschikkingen met voegwoorden of voegwoordelijke voorzetsels, die leiden tot een vol-element, behandeld zijn, zullen we in het kort enkele bijzondere nevenschikkingsvarianten bespreken, en wel:

  1. Meer dan twee nevengeschikte leden
  2. Verbale nevenschikking met wân of ur (en) (vanaf § 121.78)
  3. Nevenschikkingen zonder voegwoord (vanaf § 121.81)

121.66   ad § 121.65   1. Meer dan twee nevengeschikte leden

In § 120.88–89 is reeds behandeld hoe een nevenschikking met én ingebed kan zijn in een andere nevenschikking. Naast ingebedde nevenschikkingen kennen we ook parallelle nevenschikkingen, bijvoorbeeld:

II.a.Elsa lef ef hâst šâm sener merater riffe eft mintepot promirret.
 Elsa maakt met de hond en zonder haar man een lange wandeling.

II.b.Óps weinô ur bjerr tûre sôft lorerde.1
 Ze hebben wijn en bier maar geen frisdrank gekocht.

III.b.Petriy verfutavy ef argerats lo mindefit oft bârÿr én kolai.
 Petriy wil de deuren rood of paars alsmede geel verven.

De parallelle nevenschikking in III.b drukt twee kleurencombinaties voor de deuren uit: (i) de deuren worden rood met geel, of (ii) de deuren worden paars met geel.


1In § 121.19 is vastgesteld dat tûre géén nevenschikkend voegw. op zinsniveau kan zijn, maar alleen onderschikkend. Zin a. is daarom geen nevenschikking met drie leden, maar twee nevengeschikte hoofdzinnen (onderstreept), gecombineerd met een ondergeschikte bijzin (vet):

a.Elsa glântre ef miflifs ur Petriy chânege ef prart tûre gress paine flâjû.
 Elsa lapt de ramen en Petriy schrobt de stoep maar ik doe niets.

121.67

Parallelle nevenschikkingen zijn alleen mogelijk als beide voegwoorden op hetzelfde niveau opereren (zoals in de voorbeelden hierboven). Opereren de voegwoorden op verschillende niveaus, dan is het lagere niveau per definitie ingebed in het hogere niveau. In (1) hieronder is sprake van één volzin, opgebouwd uit drie nevengeschikte zinnen; in (2) is er sprake van een inbedding, want beide nevenschikkingen opereren op verschillende niveaus. Het laagste niveau wordt vertegenwoordigd door de nevenschikking met ur (type II.b: volzinsdeel = volobject), en het hoogste niveau wordt vertegenwoordigd door de nevenschikking met oft (type I.a: volhoofdzin):

(1)Elsa glântre ef miflifs oft Petriy chânege ef prart ur Tek clene ef ferrÿ.
 Elsa lapt de ramen, of Petriy schrobt de stoep en Tek maakt de stal schoon.

(2)Elsa glântre ef miflifs oft Petriy chânege ef prart ur ef ferrÿ.
 Elsa lapt de ramen, of Petriy schrobt de stoep en de stal.

121.68

In III.b van § 121.66 is sprake van één voladditief: mindefit ◊ bârÿr ◊ kolai, dat samen met lo een addit.bep. bij het object vormt. Vergelijk deze parallelle nevenschikking met:

(1)Petriy verfutavy ef argerats lo mindefit, oft lo bârÿr én kolai.
 Petriy wil de deuren rood, of paars met geel verven.

In (1) is er sprake van een inbedding, want beide nevenschikkingen opereren nu op verschillende niveaus. Het laagste niveau wordt vertegenwoordigd door de nevenschikking met én (type III.b: volwoordgroep = voladditief binnen addit.bep.), en het hoogste niveau wordt vertegenwoordigd door de nevenschikking met oft (type II.d: volzinsdeel = vol-addit.bep.). Per definitie is een nevenschikking op een lager niveau ingebed in een nevenschikking op een hoger niveau. We kunnen dit een syntactische inbedding noemen.

121.69

De aanwezigheid van lo in III.b van § 121.66, en in (1) van § 121.68, markeert duidelijk het niveau van nevenschikking, want als de nevengeschikte leden beide met lo gemarkeerd worden (zoals in (1)), hebben we met een nevenschikking op zinsdeelniveau te doen. Wordt slechts één maal lo gebruikt, dan vindt de nevenschikking op woord[groep]niveau plaats. Als addit.bep.n níét gemarkeerd worden met lo (zoals subj.add.n), is het niet altijd duidelijk op welk niveau een nevenschikking feitelijk plaatsvindt, zodat het evenmin duidelijk is of er nu sprake is van een parallelle, dan wel van een ingebedde nevenschikking. In zo'n geval kan de wijze van inbedding met scheidingstekens in de vorm van komma's verduidelijkt worden. Vergelijk:

(2)a.Petriy melde flifados tûre honesty én ielba.
  Petriy is aardig maar niet eerlijk en rijk.

 b.Petriy melde flifados, tûre honesty én ielba.
  Petriy is aardig, maar niet eerlijk en rijk.

121.70

In (2a) hierboven staat een parallelle nevenschikking, want de drie nevengeschikte leden staan a.h.w. op een rij: voor Petriy geldt dus dat hij aardig en rijk is, maar eerlijk is hij niet. We hebben hier te doen met twee nevenschikkingen, beide op zinsdeelniveau (type II.d).1
In (2b) staan twee nevengeschikte leden achter elkaar, waarbij het rechter lid opnieuw een nevenschikking bevat: Petriy is dus aardig, maar hij is niet eerlijk, en ook niet rijk. De nevenschikking honesty én ielba is ingebed in de nevenschikking flifados tûre ..., zodat het negatieve aspect van tûre zich uitstrekt tot en met het element ielba.


1Natuurlijk vinden de nevenschikkingen eveneens op woordniveau plaats, maar in § 120.12 is reeds vastgesteld dat nevenschikking altijd op het hoogste niveau geacht wordt plaats te vinden.
Het is in (2a) logischer om de volgorde te veranderen: Petriy melde flifados én ielba tûre honesty.

121.71

We kunnen de nevenschikkingen uit § 121.69 als volgt in een structuurschema vatten:

(2′)a.[flifados] TÛRE [honesty] ÉN [ielba]
 b.[flifados] TÛRE [[honesty] ÉN [ielba]]

Voor (2′a) geldt type II.d. Voor (2′b) geldt type II.d, waarbinnen type III.b ingebed is.

121.72

In het volgende voorbeeld staat een nevenschikking op zinsniveau met toje ... fra, waarbinnen twee nevenschikkingen op zinsdeelniveau: in het linker lid met cÿr ... is, in het rechter lid met hinta:

Toje méte ef prest cÿr ef monercô is ef menester, fra zerfe do râste
hinta ef sekretarr.
Of de directeur zal zowel de burgemeester als de minister ontmoeten, of hij
zal niemand behalve de secretaris zien.

121.73

Soms kan een nevenschikking ingebed worden in een andere nevenschikking, terwijl ze op hetzelfde niveau opereren. In dat geval wordt de inbedding bepaald door de betekenis van de voegwoorden, en kunnen we spreken van semantische inbedding (vergelijk de syntactische inbeddingen uit § 121.67–68):

Gress tôje ef rapors lef ef rijesafiy frân ef ÿrhapûafiy trempe.
Ik heb noch het rapport met de bijlage, noch het bezwaarschrift gelezen.

Het volobject ef rapors lef ef rijesafiy is met tôje ... frân nevengeschikt met het object ef ÿrhapûafiy. Er is dus sprake van twee nevenschikkingen op objectniveau, waarbij de ene ingebed is in de andere.

121.74

Semantische inbedding is ook aanwezig in:

(1)Ef flifados, tûre honesty én ielba 'jan pe Petriy.
 De aardige, maar niet eerlijke en rijke jongen heet Petriy.
(Petriy is dus noch eerlijk noch rijk. Wel is hij aardig)

Vergelijk (1) met de parallelle nevenschikking in:

(2)Ef flifados tûre honesty, én ielba 'jan pe Petriy.
 De aardige maar niet eerlijke, en rijke jongen heet Petriy.
(Petriy is dus niet eerlijk, maar wel aardig en rijk)

Zowel in (1) als in (2) is sprake van drie additieven die op één en hetzelfde niveau tot een voladditief zijn nevengeschikt (type IV.c). Het verschil tussen inbedding en parallelliteit komt alleen tot uitdrukking in de positie van de komma's.1 Vergelijk dit ook met de constructies in (2) van § 121.69, waarin de ingebedde nevenschikking beschouwd kan worden als plaatsvindend op een lager niveau.


1Zin (2) klinkt logischer als de volgorde wordt veranderd: Ef flifados én ielba tûre honesty 'jan pe Petriy.

121.75

Zijn de voegwoorden bij twee gecombineerde nevenschikkingen identiek, dan is er vrijwel altijd sprake van een parallelle nevenschikking. Het voegwoord wordt meestal alleen voor het laatste lid toegevoegd, maar bij extra emfase kan het voegw. ook herhaald worden. Zulke constructies zijn ook mogelijk bij dubbele voegwoorden (waarvan dan het laatste element herhaald wordt). Vergelijk:

(1)a.Invóbe óps Petriy, Elsa, Lerdu ur Tek ón ef fenta.
  Ze zullen Petriy, Elsa, Lerdu en Tek voor het feest uitnodigen.
 b.Invóbe óps Petriy ur Elsa ur Lerdu ur Tek ón ef fenta.
  Ze zullen Petriy en Elsa en Lerdu en Tek voor het feest uitnodigen.

(2)a.Cÿr Petriy, Elsa, Lerdu is Tek ðôtinde.
  Zowel Petriy, Elsa, Lerdu als Tek is verhinderd.
 b.Cÿr Petriy is Elsa is Lerdu is Tek ðôtinde.
  Zowel Petriy als Elsa als Lerdu als Tek is verhinderd.

(3)a.Óps lelperre tôje eft oto, eft pitter frân eft blof.
  Ze hebben noch een auto, een fiets noch een paard.
 b.Óps lelperre tôje eft oto frân eft pitter frân eft blof.
  Ze hebben noch een auto noch een fiets noch een paard.

120.76

Bij dubbele voegwoorden zien we ook wel dat het tweede voegwoord zowel voor het tweede lid als voor het laatste lid toegevoegd wordt, bijvoorbeeld:

(4)Tôje ef prest, frân ef monercô, ef polišo, ef nertflecs frân ef quruboiy-šéntriyos
blompaves flaju kura ef buros-zûpstiy.
 Noch de directeur, [noch] de burgemeester, de politie, de brandweer noch de
veiligheidsinspectie wil iets meedelen over de oorzaak van de brand.

In plaats van (4) kan ook gekozen worden voor een combinatie van twee nevenschikkingen op twee verschillende niveaus:

(5)Tôje ef prest, frân ef monercô, ef polišo, ef nertflecs ur ef quruboiy-šéntriyos
blompaves flaju kura ef buros-zûpstiy.
 Noch de directeur, [noch] de burgemeester, de politie, de brandweer en de
veiligheidsinspectie willen iets meedelen over de oorzaak van de brand.

In (5) bestaat het tweede lid achter frân uit een nieuwe nevenschikking met ur, volgens het schema:

TÔJE [ef prest] FRÂN [[ef monercô, ef polišo, ef nertflecs] UR [ef quruboiy-šéntriyos]]

In (5) wordt de indruk gegeven dat de directeur buiten het groepje overige personen staat, oftewel: de directeur wil niets meedelen en de andere personen willen gezamenlijk evenmin iets meedelen.

120.77

Een bijzonder geval is:

(1)Ef értef menester tangodamavy lef DeF oft SAP, oft âs GeRi.
 De premier wil regeren met de DeF of SAP, of met de GeRi.

Hier staat een inbedding met twee identieke voegw.n. De hiërarchie blijkt uit het dode voorz. âs. De structuur is:

[lef [DeF] OFT [SAP]] OFT [lef GeRi]

De ietwat onnatuurlijke constructie werd gebruikt in een artikel in de Kleter Hirdoegg (20.06.1986), waarin de auteur bedoelde uit te drukken dat de primaire keuze van premier Mârgret Cviylpa-Firani was om enerzijds met de DeF of de SAP en anderzijds met de GeRi te regeren, en mocht de GeRi afvallen, dan was de secundaire keuze tussen DeF en SAP. Grammaticaal gezien zou een van de volgende varianten beter geweest zijn:

a.Ef értef menester tangodamavy lef toje DeF oft SAP, fra GeRi.
 De premier wil regeren met óf de DeF of SAP, óf de GeRi.

b.Ef értef menester tangodamavy wetér lef DeF oft SAP, wetus âs GeRi.
 De premier wil regeren hetzij met de DeF of SAP, hetzij met de GeRi.

121.78   ad § 121.65   2. Verbale nevenschikking met wân of ur

Het voegwoord wân is etymologisch gezien verwant aan én, en kan ook met 'en' vertaald worden. Wân dient uitsluitend voor de vorming van verbale nevenschikkingen. We spreken van "verbale nevenschikking" als het predicaat in een zin uitgebreid wordt met een zogenoemde positionele infinitief. Een positionele infinitief drukt uit op welke fysieke wijze (staand, liggend, lopend ed.) de handeling van het predicaat uitgevoerd wordt. In § 81.58 zijn algemeen gebruikte positionele werkw.n opgenomen. De positionele infinitief wordt d.m.v. het voegwoord wân (schrijftaal) of ur (spreektaal) achter aan de zin gevoegd. Het een en ander blijkt uit de volgende voorbeelden:

(1)Petriy wÿrre tehaste wân/ur farte.
 Petriy fluit op.straat en lopen
 Petriy loopt op straat te fluiten.

(2)Gress zerfe, tu trempelira eft mimpit wân/ur zirde.
 ik zie, jij leest-datPERF een boek en liggen
 Ik zie dat je een boek ligt te lezen.

121.79

Dat farte in (1) en zirde in (2) infinitieven zijn, en geen nevengeschikte finiete vormen, kan op zeker 6 manieren aangetoond worden. Dit is reeds gedaan in § 81.61–69.
Merk op dat de Spokaanse constructies precies "omgekeerd" zijn aan de Nederlandse, in die zin dat de Spokaanse infinitieven farte resp. zirde overeenkomen met de Nederlandse finiete vormen 'loopt' resp. 'ligt', en de Spokaanse finiete vormen wÿrre resp. trempelira overeenkomen met de Nederlandse infinitieven 'te fluiten' resp. 'te lezen'.

121.80

Merk in dit verband op dat twee nevengeschikte predicaten als in (3) beide finiet zijn en dus een temporeel of modaal suffix kunnen dragen:

(3)Petriy wÿrra ur obezjera terratip.
 Petriy floot en lachte de.hele.dag
 Petriy heeft de hele dag gefloten en gelachen.

Bij een nevenschikking van predicaten als in (3) is het voegwoord wân ongrammaticaal: * Petriy wÿrra wân obezjera terratip.

121.81   ad § 121.65   3. Nevenschikkingen zonder voegwoord

De voegwoorden ur en én worden soms vervangen door een komma.1 Dit is met name het geval bij nevengeschikte additieven (zie § 120.75), maar ook op zinsniveau kan een komma (of eventueel een puntkomma) als nevenschikkende markering gebruikt worden. In (2) vormen de twee grammaticaal ondergeschikte bijzinnen (met den, zie Hoofdstuk 123) samen weer een nevenschikking. Dit is alleen grammaticaal bij het voegwoord den. Bijvoorbeeld:

(1)Ef bidalos châfe ef jakâms, ef móns parote ef keldusz. =
 = Ef bidalos châfe ef jakâms; ef móns parote ef keldusz.
 De regen geselt de velden, de storm teistert de boerderijen.

(2)Gress rajiyte, den do arfine fes belt fort, den do tinde liyrs. =
 = Gress rajiyte, den do arfine fes belt fort; den do tinde liyrs.
 Ik hoop dat hij spoedig komt, [en] dat hij lang blijft.

Zie ook § 100.80.


1Bij nevenschikkingen met meer dan twee leden is het gebruik van komma's wel heel algemeen. Zie ook de voorbeelden in § 121.75–76.

121.82

Op lagere niveaus zal een element ter rechter zijde van de komma meestal als een bijstelling1 opgevat worden, en niet als een nevenschikking, zoals:

(1)Leon kette ef hurons ón Ina, sener sour.
 Leon geeft de bloemen aan Ina, zijn zusje.

Zin (1) betekent dat Ina de zus van Leon is, niet dat Leon de bloemen aan Ina en zijn zusje geeft.


1Bijstellingen zijn feitelijk ondergeschikte bijzinnen zonder predicaat, oftewel het gaat om elliptische onderschikkingen. Bijvoorbeeld:

a.Mas, wetestof[,] tuffese ef monercô ef kleter lorerde-sentrym.
 Morgen, woensdag[,] zal de burgemeester het nieuwe winkelcentrum openen.

b.Fes teâk liftkar oto, fes teâk arfjetiyn[,] gress nert ufiravy.
 In zo'n oude auto, in zo'n wrak[,] wil ik niet rijden.

c.Kirro vilt sour, Yvonn[,] méte kvâ.
 We hebben jouw zuster, Yvonn, nooit ontmoet..

De vette elementen geven aanvullende informatie met betrekking tot de onderstreepte elementen. Het kan praktische informatie zijn, zoals in a. (om duidelijk te maken dat het morgen woensdag is), of een soort versterkende toevoeging, zoals in b., of een nadere specificatie (omdat er meer zusters zijn), zoals in c.
Zulke bijstellingen zijn voornamelijk spreektaal. In meer formele schrijftaal zal er voor een wat uitgebreidere omschrijving gekozen worden, bijvoorbeeld: Mas, fara ef melde wetestof, ... (Morgen, als het woensdag is ...), of: Fes teâk liftkar oto lek teâk arfjetiyn ... (In zo'n oude auto oftewel zo'n wrak ...), of: ... vilt sour pelira Yvonn, ... (... jouw zuster die Yvonn heet ...).
Zie ook § 141.150.


121.83

Soms komen we halfslachtige zinnen tegen als:

(2)? Olâf, kost frera zâre ber Lift.
 a.  Olâf, mijn broer, woont in Lift.
 b.  Olâf en mijn broer wonen in Lift.

Als betekenis a. (Olâf is mijn broer) bedoeld wordt, is het beter om ook áchter kost frera een komma te plaatsen: Olâf, kost frera, zâre ber Lift.1 Als betekenis b. bedoeld wordt, kan er beter een voegwoord toegevoegd worden: Olâf ur kost frera zâre ber Lift.
Over het algemeen worden nevenschikkingen zonder voegwoord als archaïsch of poëtisch opgevat.


1We hebben nu met een bijstelling te maken die feitelijk een elliptische relatieve bijzin is, als variant van de meer verzorgde taal:

Olâf, meldelira kost frera, zâre ber Lift.
Olâf, die mijn broer is, woont in Lift.

Zie ook § 124.46.


121.84

Een ander soort nevenschikkingen zonder voegwoord kunnen we "idiomatische nevenschikkingen" noemen. Hieronder worden verstaan constructies waarbij een linker en een rechter lid te onderscheiden zijn, die een "vol-element" vormen, zonder dat er een voegwoord of ur-vervangende komma aanwezig is. Idiomatische nevenschikkingen hebben per definitie een onvoorspelbare betekenis. Bekende voorbeelden zijn tijdsbepalingen als:

tof nert tof iftamom de andere dag   (lett. "dag niet dag wel")
zemper nert zemper iftamom het andere jaar
(enzovoort)

121.85

Verder kunnen ook verscheidene voorz.bep.n, onomatopeeën en uitroepen tot de idiomatische nevenschikkingen gerekend worden, zoals:

ort ef ûqu eferop of eronder (fig.)   (lett. "vóór het tegen het")
tiyc tectik tak   (geluid van klok)
hu hu!1hoei!   (aansporingsroep van een koetsier)

Verder bestaat er nog een idiomatische nevenschikking met de werkw.n châe (snellen) en chyve (suizen), om "onverantwoord hard rijden" uit te drukken, bijvoorbeeld:

Do châe do chyve.     Hij rijdt als een gek.
Stus châelira chyvelira mitai ef nar mirras.
Ze scheuren als idioten door de smalle straatjes.

1Een idiomatische nevenschikking die uit twee identieke elementen bestaat kan ook als een reduplicatie opgevat worden. Zie ook § 64.65 voor spontane uitroepen ed.

TOP
<< Hoofdstuk 120 | Hoofdstuk 122 >>

© (2000) Rolandt Tweehuysen, Kimswerd, the Netherlands