Grammatica van het Spokaans

<< Hoofdstuk 124 | Hoofdstuk 126 >>
12. Samengestelde zinnen

125. Performatieve constructies


Opbouw van dit hoofdstuk:
  1. Executieve werkwoorden
    1. Directe rede
    2. Quotatief
    3. Indirecte rede
  2. Perceptieve werkwoorden
  3. Putatieve werkwoorden

125.1

Een performatieve constructie zoals in dit hoofdstuk beschreven zal worden, bestaat per definitie uit twee delen:

  1. Een matrixzin die een van de volgende drie dingen uitdrukt:
    1. wie er een taaluiting doet of waarneemt, en op welke wijze deze taaluiting gedaan/waargenomen wordt;
    2. wie er een gebeurtenis mentaal verwerkt of waarneemt, en op welke wijze deze gebeurtenis verwerkt/waargenomen wordt;1
    3. hoe we een bepaalde gebeurtenis moeten opvatten in termen van kwaliteit, duidelijkheid, verstandigheid, zinvolheid, enzovoort. Kortom, de matrixzin drukt een kwalificatie van de gebeurtenis uit (zg. onpersoonlijke constructies, zie vanaf § 125.76).

  2. Een performatieve zin die deze taaluiting of gebeurtenis weergeeft. Als het een taaluiting betreft, kan deze weergegeven zijn in de directe rede, indirecte rede, of Quotatief.

1Het begrip "gebeurtenis" dient hier zo ruim opgevat te worden, dat hieronder ook "situatie", "handeling", "bezigheid", enz. begrepen worden. In de terminologie die in deze grammatica gehanteerd wordt, kan een "gebeurtenis" gedefinieerd worden als de SvZ (Stand van Zaken, zie § 110.3) die "aangekleed" is met tempus, aspect, modaliteit, negatie, enzovoort. Als iemand zegt: "Jan wilde de afwas niet doen", dan is de SvZ: JAN DOET DE AFWAS. Deze SvZ is "aangekleed" met een volitionele (wils-)modaliteit, een onvoltooid verleden tijd, en een zinsnegatie. Deze aangeklede SvZ kan uitgedrukt worden in een schema als: Neg OVT {Jan <Wil> JAN DOET DE AFWAS}. Zie ook § 110.5. Zie verder Keelterfiy-Ÿzolufo (1979) voor dit notatiesysteem.

125.2

Voorbeelden bij § 125.1 a.(i):

Jan riep: "Kijk uit, sufferd!".
Ik heb gehoord dat Piet geslaagd is.
Kun je zeggen wat je van plan bent?
We zien hem komen; we zien dat hij komt.

Voorbeelden bij § 125.1 a.(ii):

Elsa beweert dat het gisteren gesneeuwd heeft.
Zij weten niet of er morgen wel een vliegtuig gaat.
Wij hebben het vermoeden dat hij liegt.

Voorbeelden bij § 125.1 a.(iii):

Het lijkt me verstandig dat ze ruim van te voren reserveren.
Het is een ramp dat hij nog geen ander huis gevonden heeft.

125.3

Omdat bovengenoemde constructies reeds op verscheidene plaatsen in dit grammaticaboek aan de orde zijn gekomen of zullen komen, zal dit hoofdstuk voornamelijk een samenvatting zijn, waarin frequent naar de verspreid staande stof verwezen zal worden. Performatieve constructies komen met name aan de orde in Hoofdstuk 123 (grammaticale onderschikkingen), § 100.68–84 (teg.dw. als vervanger van het voegw. den), § 100.88–100 (promotie en demotie), en § 102.40–42 (koppelwerkw.n in de bijzin). Verder worden zulke constructies nog in Hoofdstuk 150 behandeld, voor zover zij een vragende vorm hebben.

125.4

Het werkwoord in de matrixzin die gevolgd wordt door een performatieve bijzin, wordt performatief werkwoord (perf.werkw.) genoemd. In § 123.3–6 en Blok 123.7 is uiteengezet dat de perf.werkw.n in drie semantische klassen opgedeeld kunnen worden. We herhalen hier:

  1. Executieve werkw.n: drukken uit op welke wijze een taaluiting uitgevoerd wordt.
  2. Perceptieve werkw.n: drukken uit op welke wijze een gebeurtenis met de zintuigen waargenomen wordt.
  3. Putatieve werkw.n: drukken uit op welke wijze een gebeurtenis in het bewustzijn aanwezig is of verwerkt wordt (algemeen: "mentale verwerking").

In plaats van een performatief werkwoord bestaan er ook constructies met performatieve substantieven, zoals "het bericht dat ...", "de mededeling dat ...", "zijn vraag of ...", enzovoort. Perf.werkw.n en overige perf.-constructies worden wel samengenomen onder de term performer. Zie ook § 100.69 voetnoot 1.

We zullen allereerst de constructies met executieve werkw.n (exec.werkw.n) bespreken, omdat deze het meest gevarieerd zijn (vanaf § 125.5). Daarna komen de constructies met de perceptieve en putatieve werkw.n aan bod (vanaf § 125.59), en ten slotte zal er ook nog enige aandacht besteed worden aan onpersoonlijke constructies, zoals genoemd in § 125.1 a.(iii) (vanaf § 125.76).

125.5   ad § 125.4   1. Executieve werkwoorden

Prototypische, ofwel "neutrale", exec.werkw.n zijn bijvoorbeeld blompe (meedelen), reppe (zeggen) en linne (vragen). Alle andere exec.werkw.n drukken een nadere specificatie uit hoe iets gezegd of gevraagd wordt, maar de semantische basis is altijd "zeggen" of "vragen". Varianten van "zeggen" zijn bijvoorbeeld: nonte (mompelen), rupke (roepen), wempe (zeuren), zjoffe (beweren) of merfe (liegen). Varianten van "vragen" zijn minder dik gezaaid. Voorbeelden: dālme (zich afvragen) en informere (informeren); of ook een omschrijving als gress tajone beri tiffe āl ... (ik zou graag willen weten of ...) in de betekenis van "ik vraag of ...".

125.6

De performatieve bijzinnen die na een exec.werkw. kunnen volgen, zijn in drie categorieėn onder te verdelen:

  1. Directe rede
  2. Quotatief (vanaf § 125.22)
  3. Indirecte rede (vanaf § 125.38)

Merk op dat het Nederlands alleen onderscheid maakt tussen a. en c. ([in]directe rede); een aparte Quotatief analoog aan het Spokaans bestaat niet.1


1Het Nederlands kent in de spreektaal een marginale constructie die als Quotatief bestempeld wordt. Hierin blijven de grammaticale persoon en werkwoordstijd uit de oorspronkelijke taaluiting behouden. Vergelijk:

a."Laten we het maar proberen."
b.Ze hadden zoiets van laten we het maar proberen.

De taaluiting in a. (directe rede) wordt letterlijk gekopieerd in b. Vergelijk dit met een indirecte constructie als: "Ze vonden dat ze het maar moesten proberen".
Zulke constructies worden ook wel een Quotatief genoemd, maar zitten syntactisch anders in elkaar dan de hier besproken Spokaanse vormen.


125.7   ad § 125.6   a. Directe rede

De directe rede geeft een letterlijke weergave van de taaluiting die het subject in de matrixzin doet. De wijze waarop hij dit doet, wordt omschreven door het exec.werkw. De syntactische en semantische banden tussen de matrixzin en de perf.bijzin zijn bij de directe rede heel los. De directe rede blijkt in geschreven taal uit de interpunctie, die normaliter bestaat uit een dubbele punt na de matrixzin, en aanhalingstekens om de bijzin. In gesproken taal neemt de zinsintonatie de functie van de interpunctie over. Bijvoorbeeld:

Leon blompe: "Gress prate mas.".1Leon deelt mee: "Ik vertrek morgen."
Elsa linne: "Aftel tu prate mas?".Elsa vraagt: "Vertrek je morgen?".
Do linne: "Elsa prate hojelka?".Hij vraagt: "Wanneer vertrekt Elsa?".

1In de Spokanische typografie is het conventie om zowel de matrixzin als de aangehaalde performatieve zin met een leesteken af te sluiten, ook als beide zinnen met een punt eindigen. In het Nederlands worden er nooit twee punten achter elkaar geplaatst.

125.8

De matrixzinnen kunnen ook na de uiting staan:

"Gress prate mas.", Leon blompe.
"Aftel tu prate mas?", Elsa linne.
"Elsa prate hojelka?", do linne.

De dubbele punt is nu door een komma vervangen, maar tot ca. 1950 was het gebruikelijk om tussen taaluiting en matrixzin een gedachtestreepje te plaatsen:

"Gress prate mas." – Leon blompe.
"Aftel tu prate mas?" – Elsa linne.
"Elsa prate hojelka?" – do linne.

125.9

In het Spokaans is het ongebruikelijk (sommigen zeggen: ongrammaticaal) om een (lange) uiting te splitsen, zodanig dat de matrixzin ertussen staat.1 Hier hebben we te maken met de algemene weerstand die het Spokaans toont om een zin open te breken. Bijvoorbeeld:

? "Mas", Leon blompe: "gress prate.".
? "Mas", Leon blompe, "gress prate.".
"Morgen", deelt Leon mee, "vertrek ik."

Het is in dit geval niet duidelijk of er achter blompe nu een dubbele punt, dan wel een komma, geplaatst moet worden.


1Zeer lange taaluitingen die op te splitsen zijn in neven- of onderschikkingen, kunnen soms wel opengebroken worden. Dit wordt voornamelijk als een "stilistische vrijheid" beschouwd. Bijvoorbeeld:

"Yss, noi melde-tūe fit jūxiy ur vende-tūe rala pijā šō," Quela pafyte, "brā tu
tiffe jazy, kol om bladide beri kette eft pica ón tu ur dus eft belt-mopp lo d’fer?".

"Kom, doe niet zo flauw en ga gewoon mee," dringt Quela aan, "want je weet
toch hoe graag oma jou een ijsje wil geven en dan een kusje toe?".

Uit de roman Futtof ef urzōg zōle (Voordat de mus vliegt, 1970) door Uder Tja Henna-Osagenis.


125.10

Minder neutrale exec.werkw.n zijn bijvoorbeeld rupke (roepen), ogpete (fluisteren), réke (gebieden, bars vragen). Zolang een werkw. de semantische component "mededeling doen" of "vraag stellen" bevat, wordt dit werkw. executief genoemd. In sommige gevallen echter kunnen ook werkw.n die deze executieve component missen, zich executief gedragen, bijvoorbeeld:

(1)Jān vraboe: "Tapaine gress sener exām.".
 Jān vermoedt: "Ik zal voor mijn examen zakken."

(2)"Aftel Jān enn ef mimpit trempe?", Elsa tiffavy.
 "Heeft Jān het boek gelezen?", wil Elsa weten.

(3)"Mas arfine eft prajilaicō.", mosjeus Seeteffe ucōge.
 "Morgen zal er een aardbeving komen", voorspelt mevrouw Seeteffe.

125.11

Zin (1) is te interpreteren als: Jān vermoedt dat hij voor zijn examen zal zakken en daarom deelt hij mede (zegt hij): "Ik zal voor mijn examen zakken".
Zin (2) is te interpreteren als: Elsa wil weten of Jān het boek gelezen heeft en daarom vraagt zij: "Heeft Jān het boek gelezen?".
Zin (3) is in zoverre interessant dat er over het executieve gehalte van ucōge (voorspellen) getwist kan worden. Ergynne-gelovigen zien "voorspellen" primair als een innerlijk mentaal proces,1 zodat ucōge putatief is. Volgens hen mist ucōge in (3) een executieve component, en is er slechts sprake van een executieve interpretatie, afgedwongen door de directe rede. Niet-gelovigen hebben meer de neiging om "voorspellen" als een variant van "beweren" te beschouwen, dus een executieve handeling, zonder dat het voorspelde een resultaat is van intensieve mentale processen, al dan niet in trance plaatsvindend.


1De Ergynne-religie kent een soort sjamanen, die, omringd door rituelen, in trance voorspellingen kunnen doen. Wat zich in het hoofd van de sjamaan afspeelt is voor gelovigen primair.

125.12

Vooral in poėtisch taalgebruik (en ook in romans) kan men heel ver gaan met de toekenning van de executieve component, niet alleen aan werkw.n, maar ook aan complete zinnen. Bijvoorbeeld:

(1)"Feldre-tūe kaf ef mindefit ferdu.", Elsa prabare.
 "Ga op de rode stoel zitten", wijst Elsa.

(2)"Gress nert ventavy 'kara koles!", Ōrs byte tjāg ef ére vust kaf ef kelbra.
 "Ik wil niet naar school!", slaat Ōrs met zijn vuist op tafel.

Uit (1) en (2) blijkt dat er de voorkeur aan gegeven wordt om de matrixzin na de taaluiting te plaatsen als de executieve component in een dergelijke matrixzin ontbreekt. Ofwel: hoe meer de matrixzin afwijkt van een normale executieve betekenis, hoe meer de neiging bestaat om de taaluiting vooraan te plaatsen.1


1Dat in een constructie als (2) de matrixzin geheel achteraan staat, heeft ook te maken met het "gewicht" of de complexiteit van deze zin. Complexe elementen verschijnen liever achter een minder complex element dan ervoor. Zie bijvoorbeeld ook § 93.79–81 en § 100.69.

125.13

Willen we een matrixzin als in (2) toch vooraan plaatsen, dan is het stilistisch beter om het predicaat in zo'n zin uit te breiden met een neutraal exec.werkw., zodat de lezer/hoorder als het ware voorbereid wordt op het feit dat er nog een taaluiting volgt. Vergelijk (2) met:

(3)Ōrs byte lo scemrelira tjāg ef ére vust kaf ef kelbra: "Gress nert ventavy 'kara koles!".
 Ōrs slaat DET schreeuwend met de ene vuist op de tafel: ik niet wil.gaan naar school
 Ōrs slaat met zijn vuist op tafel en schreeuwt: "Ik wil niet naar school!".

Zo'n "voorbereiding op een taaluiting" is in (2) niet nodig, omdat de lezer/hoorder al direct met de uiting geconfronteerd wordt.

125.14

Merk het verschil tussen (3) en (4) op:

(4)Ōrs byte tjāg ef ére vust kaf ef kelbra ur scemre: "Gress nert ventavy 'kara koles!".
 Ōrs slaat met zijn vuist op tafel en schreeuwt: "Ik wil niet naar school!".

In (4) worden de fysieke handeling van het met de vuist op tafel slaan, en de executieve handeling van het schreeuwen als twee aparte evenementen beschouwd die waarschijnlijk ook na elkaar plaatsvinden. In (3) vinden het fysieke en verbale geweld hoe dan ook gelijktijdig plaats: de indruk wordt gevestigd dat de kreet "ik wil niet naar school!" door middel van het slaan met de vuist geproduceerd wordt.

125.15

Soms is een directe rede mogelijk in combinatie met een werkw. dat niet eens als executief begrepen kan worden, bijvoorbeeld:

(1)Kirro nuta: "C’rtiy! We, c’rtiren dus!".
 We hoorden: "Help! O, help me dan!".

(2)Kaf ef kūfōsōrm melde: "Entre-móf".
 Op het bord staat: "Verboden toegang".

In (1) kan de matrixzin Kirro nuta beschouwd worden als een elliptische vorm van zoiets als Kirro nuta den rast rupke (We hoorden dat iemand riep).
In (2) moeten we de matrixzin interpreteren als "iemand heeft iets op het bord geschreven", waarbij "schrijven" een exec.werkw. is.

125.16

Bij exec.werkw.n wordt een onderscheid gemaakt tussen beweringen en vragen (zie ook Blok 123.7). In zinnen waarin de uiting in de directe rede staat (zoals in de vorige paragrafen het geval was), heeft de oppositie bewering ~ vraag geen syntactische consequenties. Alleen op semantisch niveau kunnen er problemen rijzen als we een vraag verbinden met een bewerend exec.werkw. of andersom. Bijvoorbeeld:

(1)® Leon blompe: "Aftel tu prate mas?".
 ® Leon deelt mee: "Vertrek je morgen?".

(2)® Elsa linne: "Feldre-tūe nurpel!".
 ® Elsa vraagt: "Ga direct zitten!".

Zin (1) is syntactisch correct maar semantisch twijfelachtig; (2) kan slechts ironisch geļnterpreteerd worden, want de uiting feldre-tūe nurpel! is in feite niets anders dan een gebod.

125.17

Hoe minder "neutraal" (in de zin van § 125.5) een exec.werkw. is, hoe gemakkelijker dit verbonden kan worden met zowel een mededeling als een vraag. Vergelijk:

a."Aftel tu lelperre kleter musts?", Elsa prabare.
 "Heb je nieuwe schoenen?", wijst Elsa.

b."Gress kleter musts lorerde.", Elsa prabare.
 "Ik heb nieuwe schoenen gekocht", wijst Elsa.

De performatieve handeling Elsa prabare is zo te interpreteren dat zij naar de desbetreffende schoenen wijst en tegelijkertijd (a.) de vraag stelt, resp. (b.) de mededeling doet.

125.18

De band tussen een matrixzin en de bijzin die een directe rede uitdrukt is zo los, dat de matrixzin geheel achterwege mag blijven indien het uit de context reeds duidelijk is wie er een taaluiting doet. Dit is heel algemeen in een verhaal of roman, waarin hele gesprekken in de directe rede zijn geschreven. Het is ook mogelijk om de matrixzin te reduceren tot slechts het subject, zoals het volgende gesprekje1 illustreert:

Kasmyr: "Gress nert brae hātquzy.".
Quela: "Ef nert melde hātquzy; halac melde!".
Kasmyr: "Gress nert brae halac.".

Kasmyr: "Ik lust geen spinazie."
Quela: "Dat is geen spinazie; het is andijvie!".
Kasmyr: "Ik lust geen andijvie."

Zulke constructies zijn zeer algemeen in interviews of de teksten van toneelstukken (waarin dan de aanhalingstekens weggelaten kunnen worden).


1Uit de roman Futtof ef urzōg zōle (Voordat de mus vliegt, 1970) door Uder Tja Henna-Osagenis.

125.19

De directe rede citeert als het ware een taaluiting die gedaan wordt door het matrixsubject (behalve in bijzondere gevallen zoals geļllustreerd in § 125.15). Degene die de volzin (= matrixzin + perf.bijzin) produceert doet geen uitspraak over het waarheidsgehalte van dit "citaat", en kan dit wellicht ook niet. Bekijk (1):

(1)Petriy zjoffe: "Moffain ef smurf kuntiyre.".
 Petriy beweert: "Moffain heeft het geld gestolen."

Stel dat Elsa zin (1) uitspreekt, dan deelt zij feitelijk twee dingen mee: (i) dat Petriy iets beweert, en (ii) dat dit "iets" de volgende talige vorm heeft: "Moffain ef smurf kuntiyre". Als Moffain het geld nķét heeft gestolen, dan spreekt Elsa nog steeds de waarheid, maar Petriy liegt. Als Petriy de mededeling dat Moffain het geld heeft gestolen in een ander soort zinsconstructie, met een andere woordkeus, had gedaan (bijv. "Moffain lākrātša ef qusst" (Moffain heeft de poen gejat)), dan kunnen we zeggen dat Elsa liegt als ze (1) uitspreekt.

125.20

In algemene bewoordingen geldt het volgende: Als een spreker of schrijver van een volzin (we zullen hem S noemen) voor de directe rede kiest, kan S niet terecht gewezen worden als blijkt dat de perf.bijzin een gebeurtenis beschrijft die niet op die manier heeft plaatsgevonden. S hoeft dus niet in te staan voor het waarheidsgehalte van de perf.bijzin. Hem kan hoogstens verweten worden dat hij de woordkeus en/of syntactische constructie van de aangehaalde taaluiting in de bijzin niet juist heeft weergegeven (gebruikt S de Quotatief (§ 125.22–37), dan kan hem zelfs niet verweten worden dat de aangehaalde zin verkeerd is weergegeven!).

125.21

De losse band die er bestaat tussen een matrixzin en een perf.bijzin in de directe rede leidt ertoe dat de taaluiting niet tot één bijzin beperkt hoeft te blijven: een sequentie van zinnen (tot een compleet verhaal toe) kan tussen aanhalingstekens geplaatst worden en aldus fungeren als een taaluiting zoals die door het subject van de matrixzin gedaan wordt. Bijvoorbeeld:1

Quela rafane upén: "Gress farte fes ef Korda-mirra ur plirtof gress enn
ki eft oto zerfe, té chāe lango ef koerrn ur ufire ef efanty lo quf
kestenn. Lo koffon! Ef butšer zerfo cratiyn, ur do enn ef polišo kr’še.
Tur zūfiy gress festjerpe.".

Quela vertelt opgewonden: "Ik liep in de Kerkstraat en plotseling zag ik een
auto die om de hoek kwam scheuren en het kind zó omverreed. Dood! De slager
had alles gezien, en heeft de politie gebeld. Maar toen viel ik flauw."

1Uit de roman Futtof ef urzōg zōle (Voordat de mus vliegt, 1970) door Uder Tja Henna-Osagenis.

125.22   ad § 125.6   b. Quotatief

De directe rede zoals deze hierboven besproken is, kan veranderd worden in een speciaal soort indirecte rede, die Quotatief genoemd wordt. Directe rede en Quotatief zijn semantisch equivalent, maar vertonen syntactische en pragmatische verschillen. De Quotatief is in tegenstelling tot de directe rede gemarkeerd en hierbij speelt de oppositie bewerend ~ vragend een rol. Bewerende constructies worden besproken vanaf § 125.23, vragende met aftel in § 125.26–27, en vragende met een vrag.vnw. vanaf § 125.28.
De semantische en syntactische banden tussen de matrixzin en de quotatieve bijzin zijn tamelijk hecht, wat betekent dat er allerlei restricties bestaan op de vorm en de inhoud van een quotatieve constructie.1 In § 110.80 is reeds het een en ander over de Quotatief opgemerkt. We zullen er nu nog verder op in gaan.


1Zo is een sequentie van Quotatieven in de vorm van losse zinnen onmogelijk (vergelijk de sequentie van zinnen in de directe rede in § 125.21). Verder moet het matrixwerkw. (of een omschrijving) duidelijk executief zijn, terwijl bij een directe rede ook niet-executieve werkw.n als executief geļnterpreteerd kunnen worden. Zie ook § 125.37.

125.23   Bewerende performatieve bijzinnen

Bewerende perf.bijzinnen die in de directe rede staan, kunnen als volgt in een Quotatief veranderd worden:

  1. Het predicaat van de directe rede wordt bij de Quotatief in de aanvoegende wijs gezet (conjunctief, zie Blok 110.72).
  2. De Quotatief wordt voorafgegaan door het voegwoord den, indien de matrixzin achter de Quotatief volgt (als de matrixzin voor de Quotatief staat, blijft den achterwege).
  3. Pers.vnw.n in de directe rede die coreferentieel zijn met de zinskern in de bewerende matrixzin, dienen in de Quotatief aangepast te worden (bijvoorbeeld: gress in de directe rede wordt do in de Quotatief als de matrixkern refereert aan een enkelvoudige, mannelijke, entiteit).
  4. Soms moeten ook andere pers.vnw.n aangepast worden omdat ze in de directe rede refereren aan een persoon die in de Quotatief gelijk staat aan de spreker van de volzin (S). Dit is geļllustreerd in § 125.24a.

125.24

Voorbeelden van de directe rede in a. en de Quotatief in b.:1

(1)a.Leon blompe: "Gress prate mas.". >
  Leon deelt mee: "Ik vertrek morgen."
 b.> Leon blompe, do pratāt mas.2
  Leon deelt mee, hij vertrektConj morgen.

(2)a."Gress prate mas.", Leon blompe. >
  "Ik vertrek morgen", deelt Leon mee.
 b.> Den do pratāt mas, Leon blompe.
  Dat hij morgen vertrektConj , deelt Leon mee.

(3)a.Elsa vraboe: "Tapaine gress sener exām.". >
  Elsa vermoedt: "Ik zal voor mijn examen zakken."
 b.> Elsa vraboe, tapaināt eup sener exām.
  Elsa vermoedt, zij zalConj voor haar examen zakken.

(4)a."Gress nert ventavy 'kara koles!", Ōrs byte tjāg ef ére vust kaf ef kelbra. >
  "Ik wil niet naar school!", slaat Ōrs met zijn vuist op tafel.
 b.> Den do nert probarāt beri vende 'kara koles, Ōrs byte tjāg ef ére vust
    kaf ef kelbra.3
  Dat hij niet naar school wilConj gaan, slaat Ōrs met zijn vuist op tafel.

(5)a."Groft storās nert trufōe.", gress reppa. >
  "Zijn verhaal is niet waar", heb ik gezegd.
 b.> Den groft storās nert trufōāt, gress reppa.
  Dat zijn verhaal niet waar isConj , heb ik gezegd.

(6)a.Lerdu reppe: "Ef cōmputer reparerelije pai Tek.". >
  Lerdu zegt: "De computer wordt door Tek gerepareerd."
 b.> Lerdu reppe, ef cōmputer reparerātije pai Tek.
  Lerdu zegt, de computer wordtConj door Tek gerepareerd.

1Omdat het Nederlands een dergelijke Quotatief niet kent, zijn de b-zinnen op een kunstmatige wijze vertaald, waarbij de conjunctief gesymboliseerd is door "Conj".


2Voor de wisseling van gress naar do, zie ook § 125.31–33.


3Het modale suffix -avy wordt in de Quotatief vervangen door het modale hulpwerkw. probare (willen), teneinde ruimte te scheppen voor de aanhechting van het conjunctief-suffix -āt. Merk ook op dat een omschrijving als "met zijn vuist op tafel slaan" geļnterpreteerd kan worden als een executieve uiting, analoog aan "schreeuwen" of "doordrammen".

125.24a

Bekijk nu de volgende zinnen:

(1)a.Lerdu pafyta: "Tu c’rtirāt gress ral.".1 >
  Lerdu drong aan: "Je moet me nu helpen."

 b.> Lerdu pafyta, gress perkāt beri c’rtire do ral.
  Lerdu drong aan dat ik hem nu moetConj helpen.

 c.> Lerdu pafyta, tu perkāt beri c’rtire do ral.
  Lerdu drong aan dat jij hem nu moetConj helpen.

Degene die volzin (1a) uitspreekt, noemen we S. Stel dat Lerdu bij S aandringt om hem te helpen, dat refereert het vette tu dus aan S. In dat geval wordt er in de Quotatief voor gress gekozen, omdat dit moet refereren aan S (zie zin b.). Maar als Lerdu in (1a) bij een ander dan S aandringt om te helpen, blijft tu in de quotatieve variant staan, omdat tu nu nķét refereert aan S.
We zien dus dat (1a) feitelijk (zonder nadere context) ambigu is, omdat het niet duidelijk is aan wie tu refereert: aan S of aan een ander dan S. Deze ambiguļteit verdwijnt in de Quotatief.


1Bij c’rtirāt staat het suffix -āt voor de modale betekenis "moeten", terwijl -āt in perkāt in b. en c. een conjunctief uitdrukt. Hier had ook -āte gebruikt kunnen worden.

125.25

Soms is een constructie niet in de Quotatief over te brengen omdat er geen conjunctief mogelijk is. Dit is bijvoorbeeld het geval bij een Imperatief (§ 110.42–43), want er bestaat geen "conjunctieve Imperatief", bijvoorbeeld:

"Feldre-tūe kaf ef mindefit ferdu!", Elsa reppe. ≯ Ų
"Ga op de rode stoel zitten!", zegt Elsa.

Zie ook § 110.80 voetnoot 2.

125.26   Vragende performatieve bijzinnen met aftel

Vragende perf.bijzinnen die ingeleid worden met het vraagpartikel aftel,1 kunnen, als ze in de directe rede staan, als volgt in een Quotatief veranderd worden:

  1. Het predicaat van de directe rede wordt bij de Quotatief in de aanvoegende wijs gezet (conjunctief, zie Blok 110.72).
  2. Het vraagpartikel aftel blijft behouden en fungeert in de Quotatief als voegwoord.
  3. Pers.vnw.n worden aangepast zoals uiteengezet in § 125.23 punt c.
  4. Ook andere pers.vnw.n moeten eventueel aangepast worden, zoals uiteengezet in § 125.23 punt d.

1Een ja/nee-vraag wordt in het Spokaans gemarkeerd met de determinant aftel, en (meestal) niet met inversie, zoals dat bijvoorbeeld in het Nederlands gebeurt. Vergelijk:

a.Moffain prate mas.Moffain vertrekt morgen.
b.Aftel Moffain prate mas?Vertrekt Moffain morgen?

In ja/nee-vragen wordt er een gebeurtenis gepresenteerd, zodanig dat de vraagsteller van de hoorder wil weten of deze gebeurtenis nu waar of onwaar is. Zowel in a. als in b. geldt de gebeurtenis MOFFAIN VERTREKT MORGEN, maar in b. is het waarheidsgehalte hiervan bij de vraagsteller nog niet bekend. Zie verder Hoofdstuk 150.


125.27

Voorbeelden van de directe rede in a. en de Quotatief in b. en c.:

(1)a.Elsa linne: "Aftel tumv prate mas?". >
  Elsa vraagt: "Vertrekken jullie morgen?".
 b.> Elsa linne, aftel tu pratūs mas.
  Elsa vraagt, of jullie morgen vertrekkenConj .
 c.> Elsa linne, aftel kirro pratūs mas.1
  Elsa vraagt, of we morgen vertrekkenConj .

(2)a."Aftel gress pratecū mas?", Elsa linne. >
  "Kan ik morgen vertrekken?", vraagt Elsa.
 b.> Aftel eup kurrāt beri prate mas, Elsa linne.2
  Of ze morgen kanConj vertrekken, vraagt Elsa.

(3)a."Aftel Jān enn ef mimpit trempe?", Elsa tiffavy. >
  "Heeft Jān het boek gelezen?", wil Elsa weten.
 b.> Aftel Jān enn ef mimpit trempāt, Elsa tiffavy.
  Of Jān het boek gelezen heeftConj , wil Elsa weten.

(4)a.Óps linna: "Aftel blul ef cartōlks quāstelije pip?". >
  Ze vroegen: "Zijn de aardappels al geschild?".
 b.> Óps linna, aftel blul enn ef cartōlks quāstūsije pip.
  Ze vroegen, of de aardappels al geschild zijnConj .

Merk op dat het vraagteken is verdwenen in de b-zinnen: dit omdat deze constructies geen vragende, maar een bevestigende (of liever gezegd: neutrale) intonatie hebben.


1Als Elsa aan S (degene die de volzin uitspreekt) vraagt of zij morgen vertrekken, moet tu in kirro veranderd worden, want het corefereert nu met S.


2Het modale suffix -ecū wordt in de Quotatief vervangen door het hulpwerkw. kurre (kunnen), om plaats te maken voor de aanhechting van het conjunctief-suffix -āt. Vergelijk ook § 125.24 voetnoot 3.

125.28   Vragende performatieve bijzinnen met vrag.vnw.

Vragende perf.bijzinnen in de directe rede, die een vragend voornaamwoord (zie Blok 150.45) bevatten, kunnen als volgt in een Quotatief veranderd worden:

  1. Het predicaat van de directe rede wordt bij de Quotatief in de aanvoegende wijs gezet (conjunctief, zie Blok 110.72).
  2. Het vrag.vnw. blijft staan op de oorspronkelijke plaats in de directe rede.
  3. Pers.vnw.n worden aangepast zoals uiteengezet in § 125.23 punt c.
  4. Ook andere pers.vnw.n moeten eventueel aangepast worden, zoals uiteengezet in § 125.23 punt d.

125.29

Voorbeelden van de directe rede in a. en de Quotatief in b.:

(1)a.Elsa linne: "Tu prate hojelka?". >
  Elsa vraagt: "Wanneer vertrek je?".
 b.> Elsa linne, tu pratāt hojelka.
  Elsa vraagt, wanneer jij vertrektConj .

(2)a.Ef efantys linne: "Kirro arfin’t hojelka?". >
  De kinderen vragen: "Wanneer mogen we komen?".
 b.> Ef efantys linne, óps geltūs beri arfine hojelka.
  De kinderen vragen, wanneer zij mogenConj komen.

(3)a.Ef entrafers informere: "Gress lutterafecū folarra husofs?". >
  De toeristen informeren: "Welke kastelen kan ik bezichtigen?".
 b.> Ef entrafers informere, óps kurrūs beri lutterafe folarra husofs.
  De toeristen informeren, welke kastelen ze kunnenConj bezichtigen.

125.30

De Quotatief van vragen met een vrag.vnw. welke aan de matrixzin voorafgaan is minder gebruikelijk. Kojen-Pōt (1977) en Māhhe-Quandre & McLowen (1979) keuren dergelijke vormen zelfs geheel af. Merk op dat eventueel den toegevoegd kan worden (dit is analoog aan de Quotatief in bewerende zinnen, zie § 125.23 punt b.). Bijvoorbeeld:

(4)a."Tu prate hojelka?", Elsa linne. >
  "Wanneer vertrek je?", vraagt Elsa.
 b.> ? [Den] tu pratāt hojelka, Elsa linne.
  Wanneer jij vertrektConj , vraagt Elsa.

(5)a."Jān trempe kluft?", Elsa tiffavy. >
  "Wat leest Jān?", wil Elsa weten.
 b.> ? [Den] Jān trempāt kluft, Elsa tiffavy.
  Wat Jān leestConj , wil Elsa weten.

(6)a."Gress kurre beri garage ef oto ’r?", do linne. >
  "Waar kan ik de auto parkeren?", vraagt hij.
 b.> ? [Den] do kurrāt beri garage ef oto ’r, do linne.
  Waar hij de auto kanConj parkeren, vraagt hij.

125.31

Als het matrixsubject een 3e persoon uitdrukt, wordt het pers.vnw.n 1p. in de directe rede vervangen door een pers.vnw. 3p. in de Quotatief. Dit kan tot ambiguļteit leiden, zoals (1b) en (2b) illustreren:

(1)a.Petriy1 reppe: "Gress1 tinde fesért.". >
  Petriy zegt: "Ik blijf thuis."
 b.> Petriy1 reppe, do1 tintāt fesért.
  Petriy zegt, hij blijftConj thuis.

(2)a.Petriy1 reppe: "Do2 tinde fesért.". >
  Petriy zegt: "Hij blijft thuis."
 b.> Petriy1 reppe, do2 tintāt fesért.
  Petriy zegt, hij blijftConj thuis.

125.32

In (1b) uit de vorige paragraaf kan ambiguļteit in de Quotatief eventueel opgeheven worden door toevoeging van quandro (zelf) (zie § 72.30–47):

(1)b′.Petriy reppe, quandro do tintāt fesért.
  Petriy zegt, hijzelf blijftConj thuis.

In (2b) kan de "disreferentialiteit" expliciet gemaakt worden door aan do de bepaling lelpiru (ander) toe te voegen (zie § 70.66, waarin er bovendien op gewezen is dat dit voornamelijk spreektaal is):

(2)b′.£ Petriy reppe, lelpiru do tintāt fesért.

125.33

Tot halverwege de 16e eeuw (en tegenwoordig nog in het Pegrevisch), werd in de Quotatief een pers.vnw. van het tweede niveau gebruikt als de coreferentie tussen de matrixkern en het pers.vnw. in de bijzin afwezig was. Zin (2b) uit § 125.31 kende dan als variant:

(3)† Petriy1 reppe, zirrel2 tintāt fesért.

Zie ook § 70.65–66, waarin uitgelegd is hoe ook tegenwoordig nog voor een pers.vnw. van het tweede niveau gekozen kan worden, om coreferentialiteit uit te sluiten. Voorwaarde is dan wel, dat dit pers.vnw. nķét als kern optreedt (wat in (3) wel het geval is).
Binnen één hoofd- of bijzin is de aanwezigheid van twee identieke pers.vnw.n zelfs ongrammaticaal, als ze niet coreferentieel zijn (zie § 70.56). Bijvoorbeeld:

* Do1 zerfe do2 . > Do zerfe zirrel.Hij ziet hem.

125.34

Ondanks de semantische equivalentie tussen de directe rede en de Quotatief wordt soms de voorkeur aan de Quotatief gegeven, en wel als:

  1. het exec.werkw. een ontkenning draagt;
  2. het exec.werkw. in de toekomende tijd staat; of
  3. het exec.werkw. een modaal suffix draagt of door een modaal hulpwerkw. bepaald wordt.

Dit zijn dus alle gevallen waarin de taaluiting die door de matrixkern gedaan moet worden, (nog) niet plaatsgevonden heeft (ofwel: een deactualisatie van de Stand van Zaken).

125.35

Bijvoorbeeld:

(1)Niko nert linne, aftel ef lardos klótarusāt pip.
(i.p.v.  ? Niko nert linne: "Aftel ef lardos klótaruse pip?".)
 Niko vraagt niet, of het eten al klaar isConj .

(2)Rafane gress ón do, gress ef mimpit trempāt.
(i.p.v.  ? Rafane gress ón do: "Gress ef mimpit trempe.".)
 Ik zal hem vertellen, ik hebConj het boek gelezen.

(3)Yvonn stynui, eup ef njoros qutsāt.1
(i.p.v.  ? Yvonn stynui: "Gress ef njoros qutse.".)
 Yvonn zou toegeven, ze heeftConj de moord ontdekt.

(4)Fjenne reppavy, do lyāt Olyva.
(i.p.v.  ? Fjenne reppavy: "Gress lye Olyva.".)
 Fjenne wil zeggen, hij houdtConj van Olyva.

In al deze voorbeelden wordt de directe rede als vreemd gevoeld omdat deze letterlijke taaluiting (nog) niet gedaan is, hoewel er contexten te bedenken zijn waarin zo'n niet-gedane taaluiting wel voorgesteld kan worden als hypothetisch. Als Niko in zin (1) altijd de gewoonte heeft om te vragen "is het eten al klaar?", en hij doet dat een keertje niet, dan is de directe rede in (1) te verdedigen, want die verwijst niet naar het moment dat Niko het nu nķét vraagt, maar naar alle keren dat hij dit wél zo letterlijk vraagt.


1Hier wordt de toek.tijd als een Irrealis gebruikt (zie § 111.87): Yvonn was wellicht van plan om toe te geven dat ze de moord heeft ontdekt, maar ze heeft het bij nader inzien niet gedaan. Als op de een of andere manier blijkt dat ze van plan geweest was om letterlijk te zeggen "ik heb de moord ontdekt", is ook de directe rede te verdedigen.

125.36

De Quotatief is algemeen gebruikt in de journalistiek, omdat hiermee de verslaggever gevrijwaard blijft van elke verantwoordelijkheid voor de juistheid van datgene wat er in de bijzin beweerd wordt, terwijl hij toch niet hoeft te vervallen in een directe rede, die immers het gevaar heeft dat er gesuggereerd wordt dat de spreker in precies dezelfde woordkeus en zinsbouw iets meegedeeld heeft. We gaan hier nader op in in § 125.44–45.

125.37

Een niet-executief werkw. kan als executief geļnterpreteerd worden, indien er sprake is van een directe rede:

(1)Jān tiffe: "Elsa melde kinur.".Jān weet: "Elsa is ziek."

Een executieve interpretatie van een niet-executief werkw. wordt theoretisch óók afgedwongen als er sprake is van een Quotatief. Vergelijk (1) met:

(2)? Jān tiffe, Elsa meltāt kinur.Jān weet, Elsa isConj ziek.

Toch wordt (2) door de meeste Spokaniėrs als vreemd of incorrect ervaren. Dit is wellicht verklaarbaar als we ons realiseren dat er bij een Quotatief een hechte syntactisch-semantische band tussen matrixzin en bijzin bestaat, die bij de directe rede zo goed als afwezig is (zie § 125.7 en § 125.22).

125.38   ad § 125.6   c. Indirecte rede

De indirecte rede is, syntactisch gezien, een executief matrixwerkw., gecombineerd met een grammaticale onderschikking die begint met het voegw. den (dat) of āl (of).1 Zulke onderschikkingen worden behandeld in Hoofdstuk 123.
Een grammaticale onderschikking (met den of āl) noemen we slechts dan een "indirecte rede" als deze samengaat met een executief werkw. (en dan dus een oppositie vormt met de directe rede en de Quotatief, die uitsluitend met een exec.werkw. kunnen samengaan). Grammaticale onderschikkingen die gecombineerd zijn met andere (niet-executieve) perf.werkw.n (zie Blok 123.7 en § 125.4) beschouwen we nķét als een "indirecte rede", omdat er in combinatie met zulke perf.werkw.n geen oppositie met de directe rede of de Quotatief bestaat (want er is nu geen sprake van een "taaluiting"). Grammaticale onderschikkingen die geen "indirecte rede" zijn, worden behandeld vanaf § 125.59.


1Er zijn geen duidelijke regels of afspraken die uitsluitsel geven over het al dan niet gebruiken van een komma tussen matrixzin en perf.bijzin. Heel in het algemeen kan gesteld worden dat een den- of āl-bijzin zonder komma toegevoegd kan worden als de matrixzin heel kort is en het karakter van bepaling bij de bijzin heeft. Bijvoorbeeld:

Ef proe den tu prate mas.Je kunt het beste morgen vertrekken;
Het is het beste dat je morgen vertrekt.
Do dālme āl eup c’rtiravy.Hij vraagt zich af of ze wil helpen.

Maar:

Gress nert affionnose, den tu prate mas.
Ik vind het niet leuk dat je morgen vertrekt.

Do kurre beri tiffe kvā, āl Mariy melde pip fesért.
Hij kan nooit weten, of Mariy al thuis is.

125.39

Een den- of āl-bijzin in de indirecte rede kan als het object bij het exec.werkw. opgevat worden, wat impliceert dat er een passief mogelijk is, zodanig dat dit object als zinskern optreedt, het bijzins-werkw. met -lije gemarkeerd wordt, en het subject met pai gemarkeerd wordt. Vergelijk de "echte" passiefvorming in (1) met de "oneigenlijke" passiefvormingen in (2) en (3):

(1)Jān rafane eft storās. > Eft storās rafanelije pai Jān.
 Jān vertelt een verhaal. > Een verhaal wordt door Jān verteld.

(2)Jān rafane, den Elsa melde kinur. > Den Elsa melde kinur, rafanelije pai Jān.
 Jān vertelt dat Elsa ziek is. > Dat Elsa ziek is, wordt door Jān verteld.

(3)Petriy linne, āl tu melde kinur. > Āl tu melde kinur, linnelije pai Petriy.
 Petriy vraagt of je ziek bent. > Of je ziek bent, vraagt Petriy.

Uit voorbeeld (3) blijkt dat in het Nederlands de bijzin ook vóór de matrixzin geplaatst kan worden, zonder dat er een passieve constructie nodig is. Dit is in het Spokaans ongrammaticaal (* āl tu melde kinur, Petriy linne).
Zie ook § 123.48–52 voor vooropplaatsing van perf.bijzinnen.

125.40

Ondergeschikte bijzinnen die met het voegw. den beginnen, kunnen dikwijls vervangen worden door een zogenoemde "teg.dw.-constructie" met het suffix -lira. In principe verschijnt -lira achter het hulpwerkw., maar als dit afwezig is, komt het achter het hoofdwerkw. Vergelijk:

a.Eup reppe, den do perke beri tinde fesért. >
> Eup reppe, do perkelira beri tinde fesért.
 Ze zegt, dat hij thuis moet blijven.

b.Eup reppe, den do tinde fesért. >
> Eup reppe, do tindelira fesért.
 Ze zegt, dat hij thuis blijft.

Dergelijke -lira-constructies zijn uitgebreid behandeld in § 100.68–84. Hoewel zij in absolute cijfers wellicht nog algemener zijn dan de bijzinnen met het voegw. den, zullen we in dit hoofdstuk in principe de den-bijzinnen als voorbeeld gebruiken, omdat zij een doorzichtiger structuur hebben en aan minder (morfo)syntactische restricties zijn gebonden.

125.41

Als een den-bijzin door een -lira-constructie vervangen wordt, is passivisering analoog aan (2) uit § 125.39 onmogelijk. Vergelijk:

(2′)a.Jān rafane, Elsa meldelira kinur. ≯
 b.≯ * Elsa meldelira kinur, rafanelije pai Jān.
  Dat Elsa ziek is, wordt door Jān verteld.

Uit de ongrammaticaliteit van (2′b) kan geconcludeerd worden dat een -lira-bijzin niet (zoals een den-bijzin) als object bij een exec.werkw. kan optreden.

125.41a

Er bestaat wel een bijzondere passiefconstructie waarbij de -lira-bijzin optreedt als een relatieve bijzin bij de zinskern. Bijvoorbeeld:

a.Ef menester zjoffe, ef ekonomiy fartelira fes pert gulder āskāns.
 de minister beweert, de economie loopt-datPERF in veel betere sporen
 De minister beweert, dat het met de economie veel beter gaat.

b.Ef ekonomiy, fartelira fes pert gulder āskāns, zjoffelije pai ef menester.
 de economie, loopt-dieREL in veel betere sporen, wordt.beweerd door de minister
 (idem)

Zulke constructies worden besproken in § 90.33–36.

125.42

De ambiguļteit die kan optreden als we niet weten of een pers.vnw. 3p. in de bijzin wel of niet corefereert met een element in de matrixzin (zoals in § 125.31 voor Quotatieven uitgelegd) geldt ook bij de indirecte rede. Vergelijk de Spokaanse a- en b-varianten, die beide zowel betekenis (i) als betekenis (ii) hebben:

(1)a.Petriy reppa, den do tinde fesért. =
 b.= Petriy reppa, do tindelira fesért.
  i.  Petriy1 heeft gezegd, dat hij1 (= Petriy) thuis blijft.
 ii.  Petriy1 heeft gezegd, dat hij2 (= een ander dan Petriy) thuis blijft.

125.43

Als de indirecte rede uitgedrukt wordt met een den- of āl-bijzin kan deze ambiguļteit opgeheven worden door de zinskern in de bijzin te deleren als deze met de zinskern in de matrixzin corefereert. Deze kerndeletie is echter zeer gemarkeerd (archaļsch/poėtisch) als een den-bijzin door een -lira-constructie is vervangen.1 Vergelijk (1a) en (1b) uit de vorige paragraaf met:

(2)a.Petriy reppa, den tinde fesért.
 b.†℗ Petriy reppa, tindelira fesért.
 i.  Petriy1 heeft gezegd dat hij1 (= Petriy) thuis blijft.

Zie verder § 131.8–17 voor de precieze deletieregels.


1Overigens kan ambiguļteit altijd opgeheven worden door toevoeging van extra bepalingen als quandro (zelf) of lelpiru (ander). Dit is reeds in § 125.32 met betrekking tot de Quotatief uiteengezet.

125.44

De indirecte rede drukt een gebeurtenis uit die het subject in de matrixzin op een zodanige manier in een taaluiting vervat als het perf.werkw. beschrijft.
Deze "gebeurtenis" (in de zin van § 125.1 a.(i)) wordt echter tegelijkertijd door de spreker van de volzin meegedeeld; deze staat dus in voor het waarheidsgehalte van de gebeurtenis. Dit is een cruciaal verschil met de directe rede en de Quotatief, waarin geen sprake is van een gebeurtenis, maar van een taaluiting. Het volgende voorbeeld kan het een en ander verduidelijken: stel verslaggever V1 schrijft (a.) de directe rede in zijn krant, verslaggever V2 kiest (b.) voor de Quotatief, en V3 gebruikt (c.) de indirecte rede:

a.(V1)Ef menester fesreppa: "Fes mai blul chabelije ef reklāme-tāx.".
  De minister heeft beloofd: "In mei wordt de reclamebelasting afgeschaft."
b.(V2)Ef menester fesreppa, fes mai blul chabātije ef reklāme-tāx.
c.(V3)Ef menester fesreppa, den fes mai blul chabelije ef reklāme-tāx.
  De minister heeft beloofd, dat in mei de reclamebelasting wordt afgeschaft.

125.45

V1 deelt mee wat de minister letterlijk gezegd heeft, maar verbindt hier geen uitspraak over het waarheidsgehalte van de SvZ DE RECLAMEBELASTING WORDT IN MEI AFGESCHAFT aan.1
V2 deelt mee dat de minister iets heeft beloofd en laat het aan de lezer over om over het waarheidsgehalte van de SvZ te oordelen. V2 distantieert zich daarvan.
V3 deelt feitelijk twee dingen mee: ten eerste dat de minister iets heeft beloofd en ten tweede dat de reclamebelasting wordt afgeschaft. De indirecte rede moet dus zo opgevat worden dat ook V3 achter het waarheidsgehalte van de SvZ staat. Als de lezer ontdekt de SvZ DE RECLAMEBELASTING WORDT IN MEI AFGESCHAFT niet bewaarheid wordt, kan hij V3 erop aanspreken dat hij iets geschreven heeft dat niet waar blijkt te zijn (ook de minister kan natuurlijk hierop aangesproken worden).
Uit deze beschrijvingen kan opgemaakt worden dat een verslaggever de voorkeur aan een Quotatief zal geven: ten eerste hoeft hij niet te vrezen dat de lezers hem zullen aanspreken over het feit dat de taaluiting in de perf.bijzin niet geheel letterlijk geciteerd zou zijn (zoals bij de directe rede), en ten tweede voorkomt hij dat hij beschuldigd zou kunnen worden van een leugen als mocht blijken dat de bewering in de bijzin niet conform de werkelijkheid is (zoals bij de indirecte rede).


1Het is de vraag waarom V1 überhaupt zin a. zou opschrijven. De focus ligt immers op de formulering die de minister heeft gekozen, en niet op het afschaffen van de reclamebelasting. Dat laatste is voor de lezer natuurlijk interessanter dan hoe de minister het geformuleerd heeft. Alleen als de minister het afschaffen van de reclamebelasting in opvallende bewoordingen had medegedeeld, ligt de keuze voor een directe rede voor de hand, bijvoorbeeld:

Ef menester fesreppa: "Fes mai gress lelperre eft lūfiy sūpriysa furt ef plastros,
brā dus blul chabelije dena prylt reklāme-tāx.".
De minister heeft beloofd: "In mei heb ik een leuke verrassing voor de middenstand,
want die nare reclamebelasting wordt dan afgeschaft."

125.46

Stel dat Remiy de volgende volzinnen uitspreekt:

a.Elsa linne: "Aftel Leon melde kinur?".(directe rede)
 Elsa vraagt: "Is Leon ziek?". 

b.Elsa linne, aftel Leon meltāt kinur.(Quotatief)
 (lett. "Elsa vraagt isConj Leon ziek") 

c.Elsa linne, āl Leon melde kinur.(indirecte rede)
 Elsa vraagt of Leon ziek is. 

In a. deelt Remiy mee (i) dat Elsa iets vraagt, en (ii) hoe Elsa's vraag letterlijk luidt. Als Elsa een andere woordkeus had gemaakt, of een andere zinsbouw had gebruikt, was Remiy's mededeling niet conform de waarheid geweest. Remiy verwacht geen antwoord op Elsa's vraag.
In b. deelt Remiy mee (i) dat Elsa iets vraagt, en (ii) wat de inhoud van Elsa's vraag is. Deze Quotatief kan, afhankelijk van de context, door de hoorder zo opgevat worden dat Remiy de hoorder impliciet verzoekt om aan Elsa te gaan vertellen of Leon al dan niet ziek is. Remiy hoeft zelf niet in het antwoord geļnteresseerd te zijn.
Uit zowel a. als b. kan opgemaakt worden dat Elsa niet op de hoogte is van het feit of Leon al dan niet ziek is (anders zou ze de vraag niet stellen). Of Remiy al dan niet op de hoogte is van Leons ziekte, valt uit a. en b. niet op te maken.

125.47

In c. echter deelt Remiy hetzelfde mee als in b., echter met die implicatie dat ook Remiy zelf niet op de hoogte is van het feit of Leon al dan niet ziek is (zie ook § 123.25). Hij is dus betrokken bij het waarheidsgehalte van de SvZ. Deze indirecte rede kan, afhankelijk van de context, door de hoorder zo opgevat worden dat Remiy de hoorder impliciet verzoekt om aan hemzelf (= Remiy) te vertellen of Leon al dan niet ziek is. Remiy zal deze mededeling vervolgens aan Elsa doorgeven. Zou Remiy (in tegenstelling tot Elsa) wél weten dat Leon inderdaad ziek is, dan had hij niet voor c. gekozen, maar voor:

c′.Elsa linne, den Leon melde kinur.1
 (lett. "Elsa vraagt dat Leon ziek is")

1In onverzorgde spreektaal komen we wel een constructie tegen als:

?£ Elsa linne, āl den Leon melde kinur.
(lett. "Elsa vraagt of dat Leon ziek is")

Met de combinatie āl den wordt feitelijk expliciet uitgedrukt dat Elsa nķét op de hoogte is van het feit of (āl) Leon ziek is, en tegelijkertijd dat Remiy wél op de hoogte is van het feit dat (den) Leon ziek is.


125.48

Exec.werkw.n die normaliter een den-bijzin bij zich hebben, kunnen soms samengaan met een āl-bijzin, om expliciet uit te drukken dat de spreker van de volzin nog niet op de hoogte is van het waarheidsgehalte van de bijzin. Dit is met name in een toekomende tijd (of een anderszins nog niet actuele gebeurtenis) heel natuurlijk. Vergelijk zin a. waarin de spreker reeds weet dat de aangesprokene het handig opgelost heeft, met b. waarin dit (althans bij de spreker) op het moment van de taaluiting nog niet bekend is:

a.Reppe Jān mas, den tu enn ef mōntyos hūche habilem.
 Jān zal morgen zeggen, dat je het probleem handig opgelost hebt.

b.Reppe Jān mas, āl tu enn ef mōntyos hūche habilem.
 Jān zal morgen zeggen, of je het probleem handig opgelost hebt.

125.49

In § 125.37 is erop gewezen dat de directe rede een executieve interpretatie kan afdwingen bij een niet-executief werkw. Zo'n executieve interpretatie kan echter nooit afgedwongen worden als er sprake is van een indirecte rede:

Jān tiffe, den Elsa melde kinur.Jān weet dat Elsa ziek is.

Deze zin kan nooit zo begrepen worden dat tiffe uitdrukt dat Jān een taaluiting doet waaruit blijkt dat Elsa ziek is.1


1In de zin Jān reppe, den Elsa melde kinur wordt middels reppe expliciet uitgedrukt dat Jān een taaluiting doet. Hier is dus geen sprake van een "interpretatie", maar van een semantisch vaststaand feit.

125.50

In § 125.44–45 is uitgelegd dat de spreker/schrijver van een volzin voor een indirecte rede kan kiezen als hij wil uitdrukken of hij zelf al dan niet op de hoogte is van het waarheidsgehalte van de bijzin, vergelijk:

(1)a.Petriy linne, aftel Elsa pratāt mas.(Quotatief)
 b.Petriy linne, āl Elsa prate mas.(indirecte rede)
 Petriy vraagt of Elsa morgen vertrekt. 

Zowel in (1a) als in (1b) wordt gezegd dat Petriy wil weten of de gebeurtenis (= SvZ) ELSA VERTREKT MORGEN waar, dan wel onwaar is, maar degene die zin b. uitspreekt (S) geeft met het voegw. āl te kennen dat hij evenmin als Petriy op de hoogte is van het waarheidsgehalte van de gebeurtenis ELSA VERTREKT MORGEN. Dus S is "betrokken" bij het waarheidsgehalte van de SvZ.

125.51

Echter: als een vraag geen ja/nee-vraag (gemarkeerd door aftel) is, maar een vrag.vnw. bevat, dan wordt niet het waarheidsgehalte van de gebeurtenis geverifieerd, maar wordt de gebeurtenis als het ware incompleet voorgesteld, zodanig dat er een aanvulling verwacht wordt, bijvoorbeeld:

(2)a.Elsa prate hojelka?(directe rede)
  Wanneer vertrekt Elsa? 
 b.Petriy linne, Elsa pratāt hojelka.(Quotatief)
  Petriy vraagt wanneer Elsa vertrekt. 

De gebeurtenis is nu ELSA VERTREKT ???, waarbij er voor "???" een passende tijdsbepaling ingevuld dient te worden. Als dergelijke vragen in de vorm van een indirecte rede gepresenteerd worden, geeft de spreker van de volzin dus te kennen dat hij ook niet weet wat het antwoord op de vraag moet zijn. Vergelijk (2b) met:

(2)c.Petriy linne, hojelka Elsa prate.(indirecte rede)

In (2b) laat de spreker (Remiy) in het midden of hijzelf al dan niet weet wanneer Elsa vertrekt: hij reproduceert slechts de vraag die Petriy stelt, implicerend dat Petriy nķét weet wanneer Elsa vertrekt. Ook in (2c) is het onduidelijk of Remiy wel of niet weet wanneer Elsa vertrekt: hij deelt weliswaar mee dat Petriy die vraag stelt (dus dat Petriy het niet weet), maar wat Remiy zelf weet, blijft onbekend. Zin (2c) werd tot ca. 1950 algemeen afgekeurd, omdat hier hojelka (wanneer) als voegw. optreedt, wat onverenigbaar heette te zijn met de uitdrukking van een vraag (die een vrag.vnw. vereist). Alleen een Quotatief volgens (2b) zou dan acceptabel zijn. Tegenwoordig wordt een zin als (2c) niet meer als ongrammaticaal beschouwd.

125.52

Een voegwoordelijke bijzin als in (2c) is altijd mogelijk bij niet-executieve werkw.n (zie § 125.72). Dit betekent dat een executieve interpretatie van niet-exec.werkw.n, die middels een Quotatief afgedwongen kan worden (zie § 125.37 en § 125.49), bij een voegwoordelijke bijzin altijd afwezig is. Vergelijk:

(3)a.? Jān nert tiffe, lomp ef oto reparerāt.(Quotatief)
 b.Jān nert tiffe, lomp ef oto reparere.(voegw.bijzin)
 Jān weet niet wie de auto heeft gerepareerd. 

De Quotatief in (3a) dwingt een executieve interpretatie bij de matrixzin af: Jān heeft een taaluiting gedaan ("wie heeft de auto gerepareerd?") waaruit ten eerste blijkt dat hij niet weet wie de auto heeft gerepareerd, en die ten tweede als vraag opgevat wordt waarvan het antwoord de autoreparateur noemt. Zulke zinnen worden door de meeste Spokaniėrs echter vreemd of incorrect gevonden.

125.53

In de bijzin in (3b) ontbreekt zo'n executieve interpretatie geheel: degene die zin (3b) produceert, is op de hoogte van het feit dat Jān de naam van de autoreparateur niet kent. De hoorder kan aannemen dat de spreker van (3b) evenmin de naam van de reparateur kent, want zou hij die wel kennen dan had de spreker bijvoorbeeld kunnen zeggen:

Jān nert tiffe, den Lerdu enn ef oto reparere.
Jān weet niet dat Lerdu de auto gerepareerd heeft.

125.54

Vergelijk ten slotte (4a), geschreven door verslaggever V1, en (4b), geschreven door verslaggever V2:

(4)a.(V1)Ef rigtātatjen tiffaravy l’ ef prest, ef smurf mrātarāt ’r.
 b.(V2)Ef rigtātatjen tiffaravy l’ ef prest, ’r ef smurf mrātare.
 De rechter wil van de directeur weten, waar het geld gebleven is.

In (4a) wordt door de Quotatief een executieve interpretatie bij tiffaravy (te weten willen komen) afgedwongen: de rechter heeft dus letterlijk gevraagd: "waar is het geld gebleven?". Zin (4a) legt de focus op de vraag van de rechter en op het feit dat hij (nog) niet weet waar het geld gebleven is.
De meest voor de hand liggende interpretatie van (4b) is dat het op de een of andere wijze bekend is dat er een hoeveelheid geld verdwenen is, en dat V2 vernomen heeft dat de rechter de directeur hierover aan de tand voelt. Afhankelijk van de context kan de lezer concluderen of V2 wellicht wél weet waar het geld gebleven is, of dat V2 het evenmin als de rechter weet.

125.55

Vergelijk nu (5) met (4) uit de vorige paragraaf:

(5)a.* Ef prest idelije, ef smurf mrātarāt ’r.
 b.Ef prest idelije, ’r ef smurf mrātare.
 De directeur verzwijgt, waar het geld gebleven is.

Het werkwoord idelije (verzwijgen) kan geen executieve interpretatie hebben; de onderstreepte bijzinnen kunnen dan ook niet begrepen worden als een Quotatief of indirecte vraag. Bij (5a) hoort dus geen variant met de directe vraag "waar is het geld gebleven?", want dat is nķét wat er met "verzwijgen" kan worden gesuggereerd en de directeur dus gezegd heeft. Daarentegen is (5b) wel correct: het gaat hier niet om een indirecte vraag, door de directeur gesteld, maar om een mededeling of houding van de directeur (wellicht uitgelokt door een vraag in de trant van "waar heeft u het geld gelaten?", gesteld door een ander). Ook hier hangt het van de context af of de schrijver van deze zin er zelf al dan niet mee bekend is waar het geld gebleven is.

125.56

Als het subject in de perf.bijzin een pers.vnw. 2p. is (tu of g’rs), moeten we letten op de volgende verschillen. Stel dat Pelf tegen Zāfte zegt:

(1)Pelf zegt tegen Zāfte:
 a.Sofiy reppa: "Tu melde eft brāg.".
 b.Sofiy reppa, tu meltāt eft brāg.
 c.Sofiy reppa, den tu melde eft brāg.
  Sofiy zei, dat je een klootzak bent.

Als Pelf zin (1a) tegen Zāfte uitspreekt, weet Zāfte niet meer dan dat Sofiy tegen iemand gezegd heeft dat die persoon een klootzak is. Bovendien weet Zāfte dat Sofiy die persoon tutoyeert. Maar het is volkomen ongewis aan wie tu refereert, zodat Zāfte zich niet persoonlijk aangesproken hoeft te voelen.1
Als Pelf zin (1b) tegen Zāfte uitspreekt, weet Zāfte dat Sofiy gezegd heeft dat hij (= Zāfte) een klootzak is: tu is hier een onderdeel van de zin die Pelf uitspreekt, zodat tu refereert aan de persoon tegen wie Pelf praat. Zāfte heeft nu dus reden om kwaad op Sofiy te zijn, maar op Pelf kan hij redelijkerwijs niet kwaad zijn, want we mogen aannemen dat Pelf bewust voor de Quotatief heeft gekozen om uitsluitend Sofiy's mening te weer te geven.


1In de praktijk zal het waarschijnlijk zo zijn dat Pelf voor deze directe rede kiest, juist om te voorkómen dat Zāfte denkt dat tu aan hemzelf refereert.

125.57

Met het uitspreken van (1c) ten slotte deelt Pelf aan Zāfte mee dat Sofiy vindt dat Zāfte een klootzak is, maar er wordt geen mededeling gedaan over de wijze waarop Sofiy haar mening verkondigd heeft (behalve dan dat ze het zei, en niet schreef of zong). De den-bijzin vormt hier echter zo'n hecht geheel met de matrixzin dat er voor Zāfte alle reden is om Pelf ervan te verdenken dat ook hij vindt dat Zāfte een klootzak is (als Pelf kiest voor een indirecte rede, dan staat Pelf achter het waarheidsgehalte van de bijzin). Het is dus niet verbazingwekkend als Zāfte nu op Sofiy én op Pelf kwaad is.

125.58

Een volzin die een perf.bijzin bevat, kan zelf als vragende zin optreden. Het is dan mogelijk dat de ene vraagzin ingebed zit in de andere:

Mitulanis tu linna: "Aftel tu melde curmel kinur?"?(directe rede)
Waarom vroeg jij: "Ben je soms ziek?"? 

Aftel tu linna, aftel Petriy probarāt beri c’rtire?(Quotatief)
Heb je gevraagd of Petriy wil helpen? 

Aftel eup rafana, āl Petriy c’rtiravy?(indirecte rede)
Heeft zij verteld, of Petriy wil helpen? 

125.58a

Als de matrixzin in de verleden tijd staat, komt in het Nederlands de bijzin soms ook in de verleden tijd, ook al gaat het om een huidige situatie. Vergelijk:

a.Elsa zegt dat Lerdu lelijk haar heeft.
b.Elsa zei dat Lerdu lelijk haar had.

In zin b. drukt het vette had niet uit dat Lerdu tegenwoordig geen lelijk haar meer heeft, maar alleen dat zijn haar lelijk was toen Elsa dat constateerde. Om in de bijzin eenzelfde werkwoordstijd te gebruiken als in de matrixzin, ongeacht of de in de bijzin uitgedrukte situatie vóór of na het spreekmoment ligt, staat bekend als consecutio temporum (opeenvolging van tijden, zie ook § 111.16). In het Spokaans is dit verschijnsel onbekend: een def.tijd in de bijzin drukt ook werkelijk uit dat de situatie vóór het spreekmoment aanwezig was. vergelijk:

a.Elsa reppe den Lerdu lelperre kariyn mirs.Elsa zegt dat Lerdu lelijk haar heeft
b.Elsa reppa den Lerdu lelperre kariyn mirs.Elsa zei dat Lerdu lelijk haar heeft/had.
c.Elsa reppa den Lerdu lelperra kariyn mirs.Elsa zei dat Lerdu lelijk haar gehad heeft.

In zin b. blijft de bijzin in de neut.tijd, maar dit kan vertaald worden met een voltooide tijd. In c. drukt de def.tijd lelperra expliciet uit dat Lerdu's haar in het verleden lelijk was (en op het spreekmoment dus niet meer).

125.59   ad § 125.4   2/3. Perceptieve en putatieve werkwoorden

Perceptieve en putatieve werkwoorden (perc.- en put.werkw.n) kunnen alleen gevolgd worden door een grammaticale onderschikking met de voegw.n den of āl, en door een bijzin die een als voegw. gebruikt vrag.vnw. (Blok 150.45) bevat. Vormen als de "directe rede" of de "Quotatief", zoals genoemd met betrekking tot de exec.werkw.n (§ 125.6) komen bij perc.- en put.werkw.n niet voor.

125.60

Perc.werkw.n zijn op te splitsen in werkw.n die een accidentele perceptie uitdrukken, zoals qutse (ontdekken) of een intentionele perceptie, zoals queffe (controleren). Accidentele perceptie is toevallig: dit wordt uitgedrukt met het voegw. den (of een den-vervangende constructie, zie § 125.64–65):

Jān qutsa den eftofpira kursuus melda fes ef tult.
Jān ontdekte dat er bloed in de gang lag.

Intentionele perceptie is opzettelijk: dit wordt uitgedrukt met het voegw. āl:

Jān queffa āl eftofpira kursuus melda fes ef tult.
Jān controleerde of er bloed in de gang lag.

Voor deze voorbeelden, zie ook § 123.12.

125.61

Verscheidene werkw.n kunnen zowel (a.) accidenteel als (b.) intentioneel zijn (zie § 123.13):

a.Petriy orenple den ef argerat melde trāf.
 Petriy voelt dat de deur op slot zit.

b.Petriy orenple āl ef argerat melde trāf.
 Petriy voelt of de deur op slot zit.

125.62

Bij put.werkw.n wordt de keuze tussen de voegw.n den en āl bepaald door de mate van "zekerheid" die de spreker van de volzin ten opzichte van de gebeurtenis in de bijzin voelt (zie § 123.17). Vergelijk:

a.Petriy nert tiffe, den Elsa melde kinur.
 Petriy weet niet dat Elsa ziek is.   (de spreker weet het wel)

b.Petriy nert tiffe, āl Elsa melde kinur.
 Petriy weet niet of Elsa ziek is.   (de spreker weet het evenmin)

125.63

Evenals bij exec.werkw.n (§ 125.39), geldt ook bij perc.- en put.werkw.n dat een den- of āl-bijzin als een object opgevat kan worden. Er is dus een passief mogelijk, zodanig dat dit object als zinskern optreedt. Vergelijk de "echte" passiefvorming in (1) met de "oneigenlijke" passiefvormingen in (2) en (3):

(1)Jān zerfe ef letra. > Ef letra zerfelije pai Jān.
 Jān ziet de brief. > De brief wordt door Jān gezien.

(2)Jān zerfe, den Elsa trempe ef letra. >
> Den Elsa trempe ef letra, zerfelije pai Jān.
 Dat Elsa de brief leest, wordt door Jān gezien.

(3)Petriy ksvife, āl vilt storās trufōe. >
> Āl vilt storās trufōe, ksvifelije pai Petriy.1
 Of jouw verhaal waar is, wordt door Petriy betwijfeld.

1Een dergelijke putatieve passiefconstructie moet niet verward worden met een zogenoemde afterthought, oftewel een nadere specificatie die min of meer los staat van de matrixzin. Vergelijk:

a.Den do sener tubōs gritse, hozāvelije pai gress.
 Hij heeft zijn vrouw vermoord, geloof ik.
(lett. "dat hij zijn vrouw heeft vermoord, wordt door mij geloofd")
b.Do sener tubōs gritse, [lo] gress hozāve.
 Hij heeft zijn vrouw vermoord, geloof ik.

Zin a. is een putatieve constructie, maar in zin b. kan het vette deel fungeren als het antwoord op de vraag "Wat heeft Lerdu gedaan?" (dus als focus). Vervolgens voegt de antwoordgever een afterthought toe, om terloops aan te geven dat hij niet geheel zeker is van zijn antwoord (dus van het feit of Lerdu zijn vrouw werkelijk heeft vermoord). Vergelijk ook § 150.124.


125.64

In § 125.40 is verteld dat ondergeschikte bijzinnen die met het voegw. den beginnen, dikwijls vervangen kunnen worden door een constructie met het suffix -lira. Dit geldt niet alleen bij executieve matrixwerkw.n, maar ook bij perc.- en put.werkw.n. Zie het perc.werkw. zerfe in (1) en het put.werkw. rajiyte in (2):

(1)Gress zerfe, den do koldre-tijā ef letra. >
> Gress zerfe, do koldrelira-tijā ef letra.
 Ik zie, dat hij de brief weggooit.

(2)Gress rajiyte, den do koldre-tijā ef letra. >
> Gress rajiyte, do koldrelira-tijā ef letra.  (vgl. § 81.15)
 Ik hoop, dat hij de brief weggooit.

Dergelijke -lira-constructies zijn uitgebreid behandeld in § 100.68–84.

125.65

Als een den-bijzin door een -lira-constructie vervangen wordt, is passivisering analoog aan (2) uit § 125.63 onmogelijk. Vergelijk:

(2′)a.Jān zerfe, Elsa trempelira ef letra. ≯
 b.≯ * Elsa trempelira ef letra, zerfelije pai Jān.
  Dat Elsa de brief leest, wordt door Jān gezien.

Uit de ongrammaticaliteit van (2′b) kan geconcludeerd worden dat een -lira-bijzin niet (zoals een den-bijzin) als object bij een perc.werkw. kan optreden.

125.66

Diverse perc.- en put.werkw.n zijn formeel intransitief, want zij kunnen geen object bij zich hebben; een den- of āl-bijzin is bij dergelijke werkw.n echter wel mogelijk. Vergelijk het trans.werkw. in (1) met het intrans.werkw. in (2):

(1)a.Jān lālamire eft tiraniy.
  Jān verlangt naar een wonder.
 b.Jān lālamire, den eft tiraniy hāftere.
  Jān verlangt ernaar, dat er een wonder geschiedt.

(2)a.* Jān rajiyte eft tiraniy.
  * Jān hoopt een wonder.
 b.Jān rajiyte, den eft tiraniy hāftere.
  Jān hoopt, dat er een wonder geschiedt.

125.67

Dat de zinnen in (1) hierboven gepassiviseerd kunnen worden, is vanzelfsprekend, maar of de passieve variant van (2b) correct is, is niet duidelijk. Vergelijk:

(1′)a.Eft tiraniy lālamirelije pai Jān.
  Naar een wonder wordt er door Jān verlangd.
 b.Den eft tiraniy hāftere, lālamirelije pai Jān.
  Dat er een wonder geschiedt, wordt er door Jān verlangd.

(2′)a.* Eft tiraniy rajiytelije pai Jān.
  (even ongrammaticaal als (2a))
 b.? Den eft tiraniy hāftere, rajiytelije pai Jān.
  (lett. "dat er een wonder geschiedt, wordt door Jān gehoopt")

Voor veel sprekers is (2′b) acceptabel, omdat deze constructie analoog aan (1′b) gevormd is, en (2b) even correct is als (1b).
Sprekers die hun oordeel over de grammaticaliteit op meer formele criteria baseren, zullen (2′b) afkeuren, omdat rajiyte als intransitief geldt.1 Wij zullen ons aan het advies houden dat een constructie als (2′b) in de spreektaal geaccepteerd is, maar in de schrijftaal vermeden moet worden.


1Van rajiyte is de transitieve variant rajiytare (hopen op) afgeleid. Bovendien kent rajiytare nog als transitief synoniem: espere. Zie ook § 81.15.

125.68

De vraag of een perf.werkw.n al dan niet transitief is, is ook cruciaal bij de beslissing of een gedeverbaliseerde variant van een den-bijzin acceptabel is of niet. Deverbalisering wordt uitgebreid behandeld in Hoofdstuk 126, maar we stippen het hier alvast aan. Vergelijk de correcte deverbalisering in (1) met de ongrammaticale vorm in (2):

(1)a.Jān lālamire, den eft tiraniy hāftere. >
  Jān verlangt ernaar dat er een wonder geschiedt.
 b.> Jān lālamire eft tiraniyex ’hāfteros.
  Jān verlangt naar het geschieden van een wonder.

(2)a.Jān rajiyte, den eft tiraniy hāftere. ≯
  Jān hoopt, dat er een wonder geschiedt.
 b.≯ * Jān rajiyte eft tiraniyex ’hāfteros.
  * Jān hoopt het geschieden van een wonder.

De gedeverbaliseerde constructie eft tiraniyex ’hāfteros (het geschieden van een wonder) is geen bijzin meer, maar een object-element van de matrixzin. Daarom is (1b) correct, maar (2b) niet, want het intransitieve rajiyte kan nooit een object bij zich hebben (anders zou het transitief zijn).

125.69

Als een den-bijzin gedeverbaliseerd is, is het maximum aan "object-karakter" bereikt: we hebben dan, syntactisch gezien, met een volwaardig object te doen. Het is dan ook niet verwonderlijk dat er nu een echt passief mogelijk is. Vergelijk:

a.Petriy unere Elsaex larfinos.
 Petriy begrijpt dat Elsa komt.   (lett. "Petriy begrijpt Elsa's komst")

b.Elsaex larfinos unerelije pai Petriy.
 Dat Elsa komt, begrijpt Petriy.   (lett. "Elsa's komst wordt door Petriy begrepen")

125.70

Een bijzonder soort perf.bijzinnen is te vinden na het werkw. kirture (laten), om een Permissief (Hoofdstuk 152) uit te drukken. De bijzin verschijnt meestal in de vorm van een den-zin (zoals in a.), maar incidenteel komen ook wel -lira-varianten voor (zoals in b.). Gedeverbaliseerde varianten (c.) zijn altijd ongrammaticaal. De -lira-varianten worden door sommige grammatici afgekeurd; Kojen-Pōt (1977) typeert deze als "algemeen gangbaar op Centraal-Berref, maar typisch spreektaal in de rest van het land" (zie ook § 152.54):

a.Šelt kirture den Šana trempe ef mimpit.
b.£Δ Šelt kirture[,] Šana trempelira ef mimpit.
c.* Šelt kirture Šanaex ef ’trempos enn ef mimpit.
Šelt laat Šana het boek lezen.
(= Šana is het boek aan het lezen en Šelt verhindert dat niet)

a.Gress kirture den ef kinet pliyfonare sener helt-kliqu.
b.£Δ Gress kirture[,] ef kinet pliyfonarelira sener helt-kliqu.
c.* Gress kirture ef kinetex ’pliyfonaros enn sener helt-kliqu.
Ik laat de zieke zijn glas melk opdrinken.
(= de zieke ligt te drinken en ik wacht tot hij het glas leeg heeft, althans,
ik gedraag me niet zodanig dat ik hem in zijn drinken belemmer)

Zie ook § 100.83, waarin idiomatische constructies zijn besproken waarbij de den-bijzin niet door een -lira-constructie vervangen kan worden (hier blijven de voorbeelden beperkt tot onpersoonlijke matrixzinnen; zie ook § 125.76).

125.71

In plaats van perc.- en put.werkw.n worden ook wel omschrijvingen gebruikt met een perceptief of putatief karakter, in de trant van:

Ef arfina helkara groft fe, den Mariy ytende beri idemariane.
Het is hem ter ore gekomen dat Mariy van plan is te gaan scheiden.

Gress lelperre eft bent’centos, do nert arfinelira.
Ik heb een voorgevoel dat hij niet komt.

Ef polišo chaquinde ef vraboos, den Qurrde melde ef painatjen.
De politie spreekt het vermoeden uit dat Qurrde de dader is.

Gress putte ef na quista, do zaelira riyfain lo kā.
Ik neem het voor lief, dat hij altijd zo scheldt.

125.72

De keuze tussen een vrag.vnw. en een voegw. wordt bepaald door het soort perf.werkw. in de matrixzin. Een exec.werkw. vereist bij voorkeur een quotatieve bijzin met een vrag.vnw., en een perc.- of put.werkw. vereist een ondergeschikte bijzin met een voegw. Een quotatieve bijzin is te herkennen aan de aanwezigheid van een conjunctief (§ 125.28), en een ondergeschikte bijzin is te herkennen aan het voegw. dat altijd aan het begin van de zin staat (een vrag.vnw. staat altijd op die positie in de zin, die gereserveerd is voor het soort antwoord dat er verwacht kan worden). Vergelijk de Quotatieven in a. met de onderschikkingen in b.:

(1)a.Petriy linne, óps pratūs hojelka.
  Petriy vraagt, wanneer ze vertrekken.
 b.Petriy tiffe, hojelka óps prate.
  Petriy weet, wanneer ze vertrekken.

(2)a.Gress linne, tu arkettāt mitulanis.
  Ik vraag, waarom je huilt.
 b.Gress nert unere, mitulanis tu arkette.
  Ik begrijp niet, waarom je huilt.

125.73

Als een vrag.vnw. als (deel van) het object optreedt, staat het ook op de positie die voor een object geldt, zoals in de a-zinnen van (3) en (4). Zodra een dergelijk vrag.vnw. als voegw. gaat fungeren (zoals in de b-zinnen), doet zich een conflict voor: enerzijds moet een voegw. geheel vooraan de bijzin staan, anderzijds moet een object achter het werkwoord staan. Dit conflict kan in alle gevallen opgelost worden door het voegw. in de functie van object geheel vooraan te plaatsen, waarbij de nu leeggekomen objectpositie achter het werkw. opgevuld wordt met een spoor (in de b-zinnen het neutrale pers.vnw. ef (het)):

(3)a.Gress linne, do ustjāgāt lomp.
  Ik vraag, wie hij bedriegt.
 b.Gress tiffe, lomp do ustjāge ef.
  ik weet, wieO hijS bedriegt SPOORO
  Ik weet, wie hij bedriegt.

(4)a.Kirro informera, Bōrā lelperrāt kolpert olimannas.
  We hebben geļnformeerd hoeveel inwoners Bōrā heeft.
 b.Kirro vraboe, kolpert olimannas Bōrā lelperre ef.
  wij vermoeden, hoeveel inwonersO BōrāS heeft SPOORO
  We vermoeden, hoeveel inwoners Bōrā heeft.

De subjecten zijn hierboven gemarkeerd met "S" en de objecten met "O". Zie ook § 122.41–47 en § 130.72–86.

125.74

Als het vrag.vnw. als zinskern fungeert, staat het altijd vooraan de bijzin. Het enige onderscheid tussen een Quotatief en een bijzin is dan de conjunctief. Vergelijk:

a.Eup linne, lomp tmopplimarāt ef kokmit.(Quotatief)
 Zij vraagt, wie de keuken opruimtConj . 

b.Eup tiffe, lomp tmopplimare ef kokmit.(onderschikking)
 Ze weet, wie de keuken opruimt. 

c.Eup tiffe, lomp tmopplimarāt ef kokmit.(onderschikking)
 Ze weet, wie de keuken moet opruimen. 

Omdat de matrixzin van a. een exec.werkw. bevat, wordt -āt in de bijzin als conjunctief geļnterpreteerd.1 Omdat de matrixzin van c. een put.werkw. bevat kan -āt geen conjunctief zijn, dus is het een modaal suffix met de betekenis 'moeten' (Blok 110.17).


1Eventueel kan hier de lange vorm -āte gebruikt worden om de conjunctief duidelijk van een modaal suffix te onderscheiden. Zie ook § 110.72.

125.75

In onder meer § 122.2, § 122.4 en § 122.8 is besproken hoe voegw.bijzinnen ook vóór de matrixzin kunnen staan. Maar als de matrixzin een perceptief of putatief werkw. bevat (en het voegw. dus identiek is aan een vrag.vnw.), geldt vooropplaatsing van de bijzin als onverzorgde spreektaal. Vergelijk het "gewone" werkwoord putte in (1) met het putatieve tiffe in (2) en het perceptieve terde in (3):

(1)a.Gress putte lilt ef treno, taufen gress lelperre eft oto. >
 b.> Taufen gress lelperre eft oto, gress putte lilt ef treno.
 Hoewel ik een auto heb, neem ik vaak de trein.

(2)a.Gress nert tiffe, ’r gress kurre beri garage ef oto. >
 b.> ?£ Ÿr gress kurre beri garage ef oto, gress nert tiffe.
 Waar ik de auto kan parkeren, weet ik niet.

(3)a.Ef medikiy terde, kolpert flomas melde velk fes ef qu’mit. >
 b.> ? Kolpert flomas melde velk fes ef qu’mit, ef medikiy terde.
 ? Hoeveel patiėnten er nog in de wachtkamer zitten, telt de dokter.

Zin (2b) lijkt iets acceptabeler te zijn dan (3b) (geldt ook voor de Nederlandse vertaling).

125.75a

Varianten, die alleen maar in de gesproken taal voorkomen, zijn geļllustreerd in (2b′) en (3b′). Hier bevatten de matrixzinnen het objectspoor ef (let ook op de Nederlandse equivalenten):

(2)b′.> £ Ÿr gress kurre beri garage ef oto, gress nert tiffe ef.
  Waar ik de auto kan parkeren, ik weet het niet.

(3)b′.> £ Kolpert flomas melde velk fes ef qu’mit, ef medikiy terde ef.
  ? Hoeveel patiėnten er nog in de wachtkamer zitten, de dokter telt het.

Hier kunnen de onderstreepte delen ook beschouwd worden als een afterthought, zoals besproken in § 125.63 voetnoot 1 en § 150.124.

125.76   ad § 125.4   Onpersoonlijke constructies

Grammaticaal ondergeschikte bijzinnen met de voegw.n den en āl kunnen ook samengaan met onpersoonlijke matrixconstructies, waarvan de functie omschreven is in § 125.1 a.(iii). Over onpers. constructies is reeds het een en ander gezegd in § 123.45–47. Voorbeelden:

(1)Ef melde gulder, den tu tinde fesért.
 Het is beter, dat je thuis blijft.

(2)Kviksiy melde, den ef pramsz melde tirdus.
 Het is gevaarlijk, dat de remmen stuk zijn.

(3)Ef nert melde serten, āl kirro arfinecos mas.
 Het is niet zeker of we morgen kunnen komen.

(4)Ef kettelira unere, den tu hōmbae mintof teāk mintepot promirret.
 Het is te begrijpen dat je moe bent na zo'n lange wandeling.

125.77

Evenals bij perc.- en put.werkw.n, kan ook bij onpersoonlijke constructies een den-bijzin vervangen worden door een -lira-constructie. Vergelijk (1) en (2) hierboven met:

(1′)Ef melde gulder, tu tindelira fesért.
(2′)Kviksiy melde, ef pramsz meldelira tirdus.

125.78

Omdat een onpers. constructie niet "transitief" is, in die zin dat er een object bij past, zijn een passivisering als in § 125.63 of een deverbalisering als in § 125.68 onmogelijk. Vergelijk (1)–(3) in § 125.76 met:

(1′)* Den tu tinde fesért, meldelije gulder pai ef.
(2′)* Kviksiy melde ef pramstex ef tirdus ’meldos.
(3′)* Āl kirro arfinecos mas, nert meldelije serten pai ef.

125.79

Daarentegen geldt bij onpers. matrixzinnen dat de bijzin als matrixsubject kan optreden, zodanig dat het onpers. (of "voorlopige") subject ef (vet weergegeven) vervalt. Nu kan ook een gedeverbaliseerde bijzin als subject optreden. Bijvoorbeeld:

(1)Ef melde kviksiy, den ef pramsz melde tirdus. >
 > £ Den ef pramsz melde tirdus, melde kviksiy. >   (vgl. § 123.51–52)
 Dat de remmen kapot zijn, is gevaarlijk.

 > $ Ef pramstex ef tirdus ’meldos melde kviksiy.   (vgl. § 126.57)
       de remmen-GEN het stuk zijnDV is gevaarlijk
 (lett. "het stuk-zijn van de remmen is gevaarlijk")

(2)Ef kettelira unere, den tu hōmbae mintof teāk mintepot promirret. >
 > $ Tuex ’hōmbaos mintof teāk mintepot promirret kettelira unere.
 Dat je moe bent na zo'n lange wandeling, is te begrijpen.

Merk op dat hierboven de vooropplaatsing van de bijzin met £ (spreektaal!) is gemarkeerd, en de deverbalisering met $ (schrijftaal; zie § 126.14). Het voorlopige subject ef wordt verder behandeld in Hoofdstuk 132.

125.80

Onpers. matrixzinnen die gevolgd kunnen worden door het voegw. āl (omdat zij een onzekerheid uitdrukken), kunnen dikwijls ook gevolgd worden door een bijzin met een als voegw. opererend vrag.vnw., zoals besproken in § 125.72–74. In de volgende voorbeelden (behalve het eerste) zijn de als voegw. optredende vrag.vnw.n vetgedrukt:

Ef nert knōfe, āl kirro geldre beri axe ef vilduls.
Het is niet bekend of we de bomen mogen omhakken.

Ef nert knōfe, hojelka kirro geldre beri axe ef vilduls.
Het is niet bekend, wanneer we de bomen mogen omhakken.

Ef nert knōfe, folarra vilduls kirro geldre beri axe ef.1
Het is niet bekend, welke bomen we mogen omhakken.

1De objectplaats achter het werkw. wordt bezet door het spoor ef. Dit spoor is nodig omdat het eigenlijke object door het voegw. folarra gedwongen wordt om geheel vooraan de bijzin te staan. Zie ook § 125.73.

125.81

Evenmin als perc.- en put.werkw.n, kunnen onpers. constructies samengaan met een directe rede. Wellicht is echter een Quotatief in een marginaal geval mogelijk als de onpers. constructie een executieve interpretatie kan hebben, vergelijk de voegwoordelijke onderschikking in de a-zinnen met de Quotatief in de b-zinnen:

(1)a.Ef melde ksvifass, āl kirro geldre beri axe ef vilduls.
 b.Ef melde ksvifass, aftel kirro geltūs beri axe ef vilduls.
 Het is twijfelachtig, of we de bomen mogen omhakken.

(2)a.Ef melde ef linnos, hojelka kirro geldre beri axe ef vilduls.
 b.Ef melde ef linnos, kirro geltūs beri axe ef vilduls hojelka.
 De vraag is, wanneer we de bomen mogen omhakken.

Zin (1b) is alleen correct in een context waarbij iemand via een vraag in de trant van "mogen jullie die bomen eigenlijk wel omhakken?" zijn twijfels geuit heeft over een eventuele toestemming om die bomen om te hakken.
Zin (2b) is acceptabel bij een situatie waarin duidelijk is dat iemand een vraag gesteld heeft in de trant van "wanneer mogen jullie die bomen omhakken?".
Om de Quotatieven in b. te accepteren is dus een nogal gemarkeerde context noodzakelijk die het gebruik van een Quotatief semantisch acceptabel maakt.


TOP
<< Hoofdstuk 124 | Hoofdstuk 126 >>

© (2000) Rolandt Tweehuysen, Kimswerd, the Netherlands