Grammatica van het Spokaans

<< Hoofdstuk 131 | Hoofdstuk 133 >>
13. Referentie

132. Sporen


Opbouw van dit hoofdstuk:
  1. De sporen tiyn en šôt
  2. Het spoor idem
  3. Het spoor ôc
  4. Het spoor fit
  5. Het spoor ef
    1. Werkw.n voor weersgesteldheden
    2. Geverbaliseerde pers.vnw.n
    3. Pred.comp. specificeert algemene eigenschap/situatie
    4. Pred.comp. specificeert inhoud van den-bijzin
    5. Passief waarbij het subject een den-bijzin is
    6. Object, echo of voorz.fundament is een den-bijzin
  1. Het spoor melde
  2. Het spoor paine
    1. Paine corefereert met eerder genoemd werkwoord
    2. Paine vult lege werkwoordpositie
    3. Paine refereert aan een beschreven situatie
    4. Nadere analyse van paine
  3. De sporen blul, hyg en cÿry
  4. Het spoor âs
  5. De sporen -[e]s en -[e]p
  6. Enkele marginale gevallen

132.1   Algemeen

In dit hoofdstuk worden de zogenoemde sporen behandeld. Sporen kunnen in twee soorten onderverdeeld worden:

  1. Ze vervangen een ander, reeds eerder genoemd, element teneinde een herhaling van twee identieke elementen om de een of andere reden te voorkómen.
  2. Ze vullen een positie in de zin die anders tegen de regels in onbezet zou blijven.

Als een spoor een reeds eerder genoemd element vervangt, neemt het dikwijls de betekenis van dat element over, maar als een spoor slechts toegevoegd wordt om een lege positie te vullen, is het vaak [zo goed als] betekenisloos. In dat laatste geval wordt een spoor ook wel dummy genoemd. Wij hebben ervoor gekozen om de term "dummy" niet als een aparte categorie naast de "sporen" op te nemen, maar om dummy's als een subcategorie van de sporen te behandelen. Dit omdat de grens tussen dummy's en sporen niet altijd scherp te trekken is, en veel woorden op beide manieren gebruikt kunnen worden.

132.2

Als een element twee keer in dezelfde zin vóórkomt en een simpele deletie van het herhaalde element niet is toegestaan, kan het door een spoor vervangen worden.1 Vergelijk:

a.Aftel tu bladide eft mindefit trut oft eft mesâ trut?
 Wil je een rode trui of een groene trui?

b.Aftel tu bladide eft mindefit trut oft eft mesâ tiyn?
 Wil je een rode trui of een groene Ø?

1Theoretisch zijn er twee analyses mogelijk: (i) het spoor tiyn vervangt het eerder genoemde lexicale element trut, of (ii) trut is de tweede keer gedeleerd, en de open positie achter het add. mesâ wordt nu met het spoor opgevuld. Analyse (i) komt het meest overeen met wat een spreker "voelt" dat hij doet. Analyse (ii) voldoet aan de algemene definitie die we aan het begrip "spoor" geven, namelijk "een element dat een open positie opvult". Deze verschillende analyses van spoor-bevattende constructies worden gedetailleerd uitgewerkt in Pârdova's artikel "Spocanian traces" (1982), en de studie van Bradforth getiteld "On Spocanian traces" (1984).

Het begrip "spoor" zoals dat in de Spokanistiek gehanteerd wordt, moet niet verward worden met "spoor" (trace) in de transformationele taalkunde, waar het een abstracte notie is voor iets dat "overgebleven" is bij de verplaatsing van een element in de zin. "Je begrijpt het" kan getransformeerd worden tot "Ø begrijp je het?", waarbij je van de oorspronkelijke positie Ø is verplaatst naar een positie direct achter het werkwoord. Ø is dus het "spoor", maar als zodanig niet zichtbaar in de oppervlaktestructuur. In de Spokanistiek is een spoor juist wél een zichtbaar element.


132.3

Een spoor kan toegevoegd worden omdat er anders in de zin een onbezette positie zou zijn. Er zijn twee belangrijke redenen waarom een positie in een zin onbezet kan blijven:

  1. Een bepaald element moet zijn oorspronkelijke positie verlaten omdat het elders in de zin een nieuwe positie heeft gevonden. Voorbeeld: een object dat tegelijkertijd als voegw. fungeert, moet vooraan de bijzin geplaatst worden, met als gevolg dat de oorspronkelijke objectpositie onbezet blijft. Hier moet een spoor toegevoegd worden (het als voegw. optredende object is onderstreept, het spoor op de nu vrijgekomen objectpositie is vet; zie ook § 122.41):

    Gress lelperre nÿf prôx morises, kluft Petriy bae ef lóf ef pijâ tof.
    Ik heb geen flauw idee wat Petriy de hele dag uitspookt.
  2. Een bepaald element wordt überhaupt niet genoemd, en de lege positie wordt met een spoor gevuld (dit spoor kan semantisch "leeg" zijn, omdat het nergens aan refereert, zie a., maar het kan ook een betekenis hebben die bepaald wordt door de buitentalige context, zie b.):

    a.Ef bidale purfillus.Het regent verschrikkelijk.
    b.Pilde-tûe ef mimpit kaf ef tiynne fiy!1Leg het boek er maar op!
     (de spreker wijst naar de tafel, dus het spoor refereert aan "tafel")

In de volgende paragrafen zal gekeken worden welke sporen in wat voor soort constructies er gebruikt kunnen worden.


1In deze zin is het spoor tiynne (ding) niet alleen een vuller van de lege fundamentpositie achter het voorz., maar bovendien de drager van de resultatief, die bij het voorz. kaf (op) nodig is om een richting uit te drukken (§ 140.77).

132.4

De volgende sporen zullen behandeld worden:

Substantieven a.tiyn en šôt(§ 132.15–36)
Additieven b.idem (§ 132.37–49)
  c.ôc (§ 132.50–63)
  d.fit (§ 132.64)
Persoonlijk vnw.e.ef (§ 132.65–106)
Werkwoorden f.melde (§ 132.107–118)
  g.paine (§ 132.119–133)
Pseudo-subjectenh.blul, hyg en cÿry(§ 132.134–143)
Pseudo-voorz. i.âs (§ 132.144–156)
Suffixen j.-[e]s en -[e]p(§ 132.157–162)
    
en tot slot nog:k.enkele marginale gevallen(§ 132.163–166)

Maar eerst zal er wat over lexicale varianten en het ontstaan van sporen verteld worden.

132.5   Lexicale sporen en lexicale varianten

Sporen kunnen in twee groepen onderverdeeld worden:

  1. Vrije sporen (ook syntactische sporen genoemd) zijn woorden die uitsluitend als spoor kunnen optreden en nooit als betekenisdragend woord elders in een zin kunnen verschijnen. Een vrij spoor krijgt zijn betekenis pas omdat we weten dat het met een eerder genoemd lexicaal element corefereert. Wat dit betreft komen vrije sporen met pers.vnw.n overeen. Een duidelijk voorbeeld is het dode voorz. âs. Dit heeft zelf geen semantische inhoud (ofwel: is geen lexicaal woord) en dient uitsluitend als herhaling van een eerder genoemd voorz.

  2. Lexicale sporen zijn woorden met een semantische inhoud, die eventueel als spoor gebruikt kunnen worden. In dat geval kan het zijn eigen betekenis geheel verliezen en de betekenis aannemen van het element dat het vervangt. Een duidelijk voorbeeld is tiyn. Geïsoleerd gebruikt betekent het niets anders dan 'ding, voorwerp', maar als spoor kan het elke substantivische betekenis overnemen; dan kan tiyn zelfs aan mensen refereren.

132.6

Vanuit diachronisch oogpunt zijn alle sporen ooit lexicale sporen geweest. Er is dus een historische ontwikkeling gaande waarbij een lexicaal woord steeds vaker als spoor gebruikt gaat worden en dan steeds meer zijn oorspronkelijke betekenis verliest. Bij sommige woorden is deze ontwikkeling nog steeds gaande, en dan kan het moeilijk zijn om te bepalen tot welke van de twee groepen uit § 132.5 zo'n woord gerekend moet worden. Zo is ôc bijna altijd een vrij spoor, maar marginaal kan het met 'idem' of 'dito' vertaald worden. Is zo'n vertaling een indicatie dat ôc ook iets betekent? Of zijn het Nederlandse idem en dito even betekenisloos als ôc, en dus eveneens vrije sporen? Wij zullen ons met dergelijke theoretische vragen verder niet bezighouden.

132.7

Sporen moeten onderscheiden worden van lexicale varianten. Een lexicale variant is een betekenisdragend element (meestal een subst. of werkw.) dat als coreferent in Z2 het oorspronkelijke element vervangt. Uiteraard moet de lexicale variant een zodanige semantische waarde hebben dat het ook als coreferent begrepen kan worden. Als we in het volgende voorbeeld het vette element in de onderliggende structuur (tussen {...}) vervangen door de lexicale variant ef pûl belp (het stomme beest), is de coreferentie met sener hâst (haar hond) in Z1 duidelijk (in a.). Als we echter voor de lexicale variant ef kleter mennmenester (de nieuwe minister-president) kiezen, resulteert dit in een onzinnige of op zijn minst beledigende uitspraak (in b.):

 {Elsa bôrade sener hâst riyfain kest sers zurt, ur dus sener hâst lâpéke ef pijâ kiyk.} >
a.> Elsa bôrade sener hâst riyfain kest sers zurt, ur dus ef pûl belp lâpéke ef pijâ kiyk.
 Elsa laat haar hond altijd om zes uur uit, en dan schijt het stomme beest de hele stoep vol.
b.> Elsa bôrade sener hâst riyfain kest sers zurt, ur dus ef pûl mennmenester lâpéke ef pijâ kiyk.
 Elsa laat haar hond altijd om zes uur uit, en dan schijt de stomme minister-president de hele stoep vol.

Omdat de semantische componenten van ef pûl belp in a. verenigbaar zijn met de semantische eigenschappen van sener hâst (een "hond" kan "stom" zijn en een "hond" is een "beest"), kan ef pûl belp als coreferent, en dus als lexicale variant, begrepen worden. De semantische componenten van ef pûl mennmenester in b. zijn echter níét verenigbaar met het begrip "haar hond", en daarom kan het vette element in b. nooit begrepen worden als coreferent; het is in deze constructie dus geen lexicale variant.

132.8

De onzinnigheid van zin b. uit de vorige paragraaf is een indicatie dat mennmenester niet als lexicaal spoor begrepen kan worden. Vergelijk dit met c:

c.Elsa bôrade sener hâst riyfain kest sers zurt, ur dus ef pûl tiyn lâpéke ef pijâ kiyk.
 Elsa laat haar hond altijd om zes uur uit, en dan schijt dat stomme "ding" de hele
stoep vol.

Deze zin is correct, hoewel de feitelijke betekenis van tiyn 'ding' is en dus niet aan een levend wezen refereert. In tegenstelling tot mennmenester heeft tiyn een zodanig spoor-karakter gekregen dat het als element zonder een intrinsieke semantische inhoud geïnterpreteerd kan worden. Dat is niet altijd zo geweest: nog in 1893 beklaagde de toenmalige bekende Pegrevische grammaticus Peül Pejaönje zich erover dat in de spreektaal steeds vaker tiyn gebruikt werd om aan levende wezens te refereren. Voor hem was dit subst. nog een semantisch element met de betekenis 'voorwerp' dat hoogstens frequent als lexicale variant werd gebruikt, maar niet als spoor. En evenmin als je een hond een "ministerpresident" kunt noemen, is het adequaat om een hond een "voorwerp" te noemen.

132.9

Een lexicale variant is een element dat toegevoegd kan worden als er behoefte bestaat om het antecedent in Z1 op een andere wijze te omschrijven, uit te breiden, van extra informatie te voorzien, enzovoort. Meestal wordt een synoniem van dit antecedent gebruikt, al dan niet uitgebreid met add.n.
Het is meestal noodzakelijk om een lexicale variant te laten voorafgaan door een (contextueel) aanw.vnw., tenzij het antecedent met ki gemarkeerd is (zie hiervoor § 133.14–22). Zonder aanw.vnw. of ki-markering wordt de coreferentie tussen X1 en X2 niet altijd begrepen.1 Voorbeelden:

Do trempe Ârmyllex ef kleter român, tûre gress tiffe strâ mittof ylâm-tiyn.
Hij leest Ârmylls nieuwe roman, maar ik ken dit meesterwerk nog niet.

Gress ef oto vel póbare, Elsa mittof/ef liftkar brôt riffilóme.
Ik heb de auto verkocht, nadat Elsa dat/het oude wrak gerepareerd had.

Merk het contextuele aanw.vnw. mittof (Blok 52.3) in bovenstaande zinnen op. In de spreektaal wordt dikwijls ook een lidw. of deiktisch aanw.vnw. gebruikt. Gajener-Kârder (1988) constateert dat het neutrale deiktische aanw.vnw. dena tegenwoordig meer en meer in plaats van mittof gebruikt wordt als het aan personen refereert (zie ook § 52.3). Bijvoorbeeld: Óps lelperre ér ûsto, tur mittof/dena pôrer efanty melde bliynt (Ze hebben één dochter, maar dit arme kind is blind).


1Nauwkeuriger uitgedrukt: er is geen strikte coreferentie. Er kan wel sprake zijn van semantische coreferentie, bijvoorbeeld:

Helee lelperre dur hâmstros, ur Verone lelperravy ral kerru sest xozjôc belt-riykatjens.
Helee heeft drie hamsters, en Verone wil nu ook van die leuke knaagdiertjes.

Het element belt-riykatjens refereert hier niet aan dezelfde entiteiten waaraan hâmstros refereert, maar aan dezelfde soort entiteiten.


132.10

Als twee zinskernen corefereren, is de neiging groot om dit op de een of andere manier syntactisch aan te geven, bijvoorbeeld door pronominalisatie of door deletie van de tweede kern. Zo'n coreferentie-markering die als eigenschap heeft dat de kern in vorm en inhoud gereduceerd wordt, staat in contrast met het gebruik van een lexicale variant, waarbij de kern juist in vorm en inhoud pregnant aanwezig is. Daarom zal een zinskern niet gemakkelijk als lexicale variant, dus als corefererend met een andere kern, begrepen worden als die kern pregnant aanwezig is. In (1) is het uitgesloten om "de koning" en "de wrede luiaard" als één en dezelfde persoon te zien; hier is sprake van disreferentie. In (2) is een coreferentiële lezing mogelijk vanwege het gebruik van het contextuele aanw.vnw. mittof:

(1)Ef jabâr1 zuf obezjere, ef juvel bylâ2 kassilóme ra ef slaviys.
 De koning1 lachte terwijl de wrede luiaard2 de slaven martelde.

(2)Ef jabâr1 zuf obezjere, mittof juvel bylâ1/2 kassilóme ra ef slaviys.
 De koning1 lachte terwijl deze wrede luiaard1/2 de slaven martelde.

132.11

Voor velen zijn constructies als § 132.10 zin (2), waarin een lexicale variant als kern optreedt, weinig acceptabel, omdat zij veel waarde hechten aan de regel dat een tweede kern die corefereert met een eerste kern, zo veel mogelijk gereduceerd (pers.vnw. of deletie) moet worden. Zij zullen dan de voorkeur aan passivisering geven, zodanig dat het corefererende element zijn kernfunctie verliest. Vergelijk (2) met:

(3)Ef jabâr1 zuf obezjere, ef slaviys kassilomije ra pai mittof juvel bylâ1 .
 De koning1 lachte terwijl de slaven door deze wrede luiaard1 gemarteld werden.1

1Een betere Nederlandse vertaling zou zijn: 'De koning, deze wrede luiaard, lachte terwijl hij de slaven martelde.' Zo'n bijstelling (onderstreept) is in het Spokaans voornamelijk spreektaal (omdat het "openbreken" van zinnen in meer formele taal niet erg populair is).

132.12

In Hoofdstuk 130 is pronominalisatie besproken, en in Hoofdstuk 131 staat alles over deletie. Alle markeringen van coreferentie kunnen in de volgende hiërarchie gerangschikt worden:

(1)lexicale variant > spoor > pronominalisatie > deletie

De syntactische noodzaak om een van de markeringen van coreferentie uit (1) toe te passen neemt in de hiërarchie toe; de semantische lading neemt in de hiërarchie af. De stilistische vrijheid is links in de hiërarchie volop aanwezig; aan de rechterzijde heeft de taalgebruiker bijna geen vrijheid meer om voor een bepaalde vorm te kiezen.
Heel globaal geldt verder nog dat elke markering in (1) mogelijk is als ook de markering links ervan mogelijk is. Dus als deletie mogelijk is, zijn een lexicale variant, een spoor en pronominalisatie eveneens mogelijk. Maar als pronominalisatie mogelijk is, hoeft deletie dat nog niet te zijn.

132.13

De hiërarchie kan met de volgende voorbeelden verduidelijkt worden:

a.Kost frera krÿša lelmo gurt, janof dena ék cvyster tumavy 1000 herco tukst gress.
 Vanochtend heeft mijn broer gebeld, omdat die vervelende verkwister 1000 herco van mij wil lenen.

b.Kost frera krÿša lelmo gurt, janof dena ék tiyn tumavy 1000 herco tukst gress.
 Vanochtend heeft mijn broer gebeld, omdat die vervelende jongen 1000 herco van mij wil lenen.

c.Kost frera krÿša lelmo gurt, janof do tumavy 1000 herco tukst gress.
 Vanochtend heeft mijn broer gebeld, omdat hij 1000 herco van mij wil lenen.

d.Kost frera krÿša lelmo gurt, janof Ø tumavy 1000 herco tukst gress.
 Vanochtend heeft mijn broer gebeld, omdat [hij] 1000 herco van mij wil lenen.
OF  ... om 1000 herco van mij te lenen.

132.14

In a. is kost frera in de janof-bijzin vervangen door de lexicale variant dena ék cvyster: een stilistische en informatieve keus waarmee "mijn broer" extra gespecificeerd wordt. In b. staat het lexicale spoor ef tiyn in de plaats van "mijn broer": er wordt in semantisch opzicht niets nieuws toegevoegd aan het concept "mijn broer", maar er is een subst. achter het add. ék nodig omdat dit add nooit zelfstandig gebruikt kan worden. Het spoor tiyn laat zich hier niet goed in het Nederlands vertalen. We hebben voor "jongen" gekozen, maar dit woord heeft feitelijk te veel semantische inhoud in vergelijking met tiyn. In c. vindt pronominalisatie plaats: aan "mijn broer" wordt gerefereerd met de zinskern do (hij). Dit is de meest neutrale oplossing, maar ook ambigu, omdat do ook aan een andere mannelijke persoon kan refereren dan aan "mijn broer". In d. ten slotte is de zinskern in de bijzin gedeleerd (aangegeven met "Ø"). Dit betekent per definitie dat de subjecten in bijzin en hoofdzin dezelfde referent hebben.

132.15   ad § 132.4   a. De sporen tiyn en šôt

De subst.n ef tiyn en ef šôt (primaire betekenis 'het ding') worden graag gebruikt na add.n of aanw.vnw.n, als uit de context opgemaakt kan worden wat het fundament bij dit add. of aanw.vnw. is.1 Deze context kan binnen de taaluiting gegeven zijn (het fundament is al eerder genoemd), maar kan ook buitentalig zijn (de spreker wijst het fundament aan).
Een absoluut gebruik van add.n of aanw.vnw.n staat het Spokaans niet toe (wat in het Nederlands wel mogelijk is). Van de twee woorden is tiyn het minst pregnant; šôt drukt een zekere mate van emfase uit. Voorbeelden:

Do larde ef mesâ geffy ur gress larde ef mindefit tiyn.
Hij eet de groene appel en ik eet de rode Ø.

Aftel tu zecofe lelmo tróda oft bô tiyn?
Wil je dit gebakje of dat Ø [daar]?

Tu leltât dena hupster tiyn!
Je moet die grote Ø pakken! (de spreker wijst op een stuk taart)

Ef ÿstâgos meldo eft ess-qugliy šôt.
De voorstelling was een slaapverwekkend iets/geheel.
(sterker dan: ... was slaapverwekkend)

Sers pûps melde fes ef korfe; ef grist tiyns melde helt tur ef blakker tiyn kinure har ef tork.
Er liggen zes katjes in de mand; de grijze Ø zijn gezond, maar de zwarte Ø is nogal ziek.2

Fes ef ses metteraf knurfel-ardekirs lelde: blakker rixôps, kolai tiyns, plônsor fedre-krutts, kôbo-eits, ur idem tiyns.3
In het meer groeien allerlei waterplanten: waterlelie, gele plomp, aarvederkruid, waterranonkel, en dergelijke Ø.

Ef mimpit melde kaf ef kelbra, ur gress tiffe den ef melde Petriyex ef tiyn.
Het boek ligt op tafel, en ik weet dat het Petriy's boek is.

1Een add. vormt een bepaling bij een ander element. Dit andere element noemen we een additivisch fundament. In een voorz.bep. vinden we een prepositioneel fundament. Als er geen verwarring kan ontstaan, zullen we kortweg van "fundament" spreken. In het volgende voorbeeld is het vette gedeelte een prepositioneel fundament (bij het voorz. kaf), en het daarin onderstreepte deel is een additivisch fundament (bij het add.-complex brôta én ÿciy):

Tek feldre kaf ef brôta én ÿciy kokmit-kelbra.
Tek zit op de wrakke eikenhouten keukentafel.


2Merk op dat hier sprake is van vijf grijze katjes en één zwarte. In het Spokaans kan met het enkelvoudige tiyn resp. het meervoudige tiyns uitgedrukt worden of we met één resp. meer entiteiten te doen hebben. In het Nederlands geeft alleen de werkwoordsvorm uitsluitsel.


3Tiyn is hier twee maal gebruikt: de eerste keer vervangt het de reeds genoemde plantennaam rixôps, de tweede keer staat het voor knurfel-ardekirs (waterplanten): er wordt een opsomming van diverse soorten waterplanten gegeven. Het eerste tiyn kan door het meer emfatische šôt vervangen worden, maar het tweede tiyn niet, omdat de uitdrukking ur idem tiyns als versteend idioom beschouwd wordt (het kan dan ook afgekort worden tot uit. (ed.)).
Rixôp is als zodanig in het Nederlands onvertaalbaar, omdat er zowel 'waterlelie' als 'gele plomp' mee bedoeld wordt; toevoeging van de kleuren "wit" en "geel" geven een differentiëring in twee verschillende soorten waterplanten (Nymphaea alba resp. Nuphar lutea).

132.15a

Bez.vnw.n die gevolgd worden door tiyn of šôt kunnen vervangen worden door de genominaliseerde vorm van het bez.vnw. (Blok 51.27). Vergelijk:

a.Aftel tu keltavy sener ðÿr pitter oft kost tiyn?
b.Aftel tu keltavy sener ðÿr pitter oft ef kostiy?
 Wil je je eigen fiets gebruiken of de mijne/die van mij?

a.Hift kles-mojer farte riyfain môntyos-velp, tur kult šôt tirduse riyfain.
b.Hift kles-mojer farte riyfain môntyos-velp, tur ef kultiy tirduse riyfain.
 Hun grasmaaier werkt altijd probleemloos, maar de onze/die van ons is altijd stuk.

a.Eeriys bôrade sener hâst riyfain kest sers zurt, ur Elsa paine sener tiyn kest âke zurt.
b.Eeriys bôrade sener hâst riyfain kest sers zurt, ur Elsa paine ef seniy kest âke zurt.
 Eeriys laat zijn hond altijd om zes uur uit, en Elsa de hare/die van haar om acht uur.

Er is niet of nauwelijks betekenisverschil tussen de a- en b-zinnen, hoewel de a-zinnen wellicht wat meer nadruk leggen op een tegenstelling.

132.16

Tiyn en šôt komen verder voor als fundament in een voorz.bep.:

(1)Ef korninlot melde kusamat ef šôt!
 De prullenbak staat ernaast! (de spreker wijst naar de kast)

(2)Ef Zâmporementec melde tôje ort ef šÿrtycs frân ûqu ef tiyns.
 De Tweede Kamer is noch voor de voorstellen noch ertegen.
OF  De Tweede Kamer is noch voor noch tegen de voorstellen.

(3)Eft presÿr veldur slape zjoba sener dydiy-sako, tur Kasmyr zirde ra hogorit
kaf ef tiyn.
 Een normaal mens slaapt onder zijn dekbed, maar Kasmyr ligt er altijd bovenop.

(4)Mittof mipzâlbinasôsta lelperre eft hupster krabé tukst ef tiyn, kolpert ef
zomars spente ef
.
 Deze uitkeringen hebben een grote invloed op hoeveel de gemeenten uitgeven.

In (1) is er sprake van deiktische referentie: de spreker wijst naar de kast, en šôt krijgt dus de betekenis van "kast". In (2) en (3) zien we vormen van coreferentie: strikte coreferentie met šÿrtycs in (2), en semantische coreferentie met dydiy-sako in (3). De verschillende vormen van coreferentie zijn uitgelegd in § 130.11. Merk verder op dat er sprake is van een getalscongruentie tussen de sporen tiyn en šôt enerzijds, en de coreferent anderzijds: zo vinden we in (2) het meervoudige tiyns, omdat het corefereert met het eveneens meervoudige šÿrtycs.
In (4) vormt tiyn het fundament bij tukst, omdat de onderstreepte bijzin in het Spokaans syntactisch gezien niet als fundament kan optreden (in het Nederlands kan dat wel, zoals de vertaling toont).

132.17

Vergelijk de voorbeelden uit § 132.16 met de volgende varianten, waarin voor pronominalisatie i.p.v. toevoeging van een spoor is gekozen:

(1′)Ef korninlot melde kusamat mittof!
 De prullenbak staat ernaast!

(2′)Ef Zâmporementec melde tôje ort ef šÿrtycs frân ûqu efs.
 De Tweede Kamer is noch voor de voorstellen noch ertegen.

(3′)Eft presÿr veldur slape zjoba sener dydiy-sako, tur Kasmyr zirde ra hogorit kaf ef.
 Een normaal mens slaapt onder zijn dekbed, maar Kasmyr ligt er altijd bovenop.

Zin (1′) wordt bij voorkeur gebruikt als mittof corefereert met een element in een hiervoor gedane taaluiting. Bij deiktische referentie zoals bedoeld bij (1), is pronominalisatie niet natuurlijk.
De varianten (2) en (2′) verschillen niet veel van elkaar; wellicht drukt (2) iets explicieter uit dat sommige mensen vóór zijn en andere tegen, terwijl (2′) veeleer een besluiteloosheid bij elke volksvertegenwoordiger uitdrukt.
De meest natuurlijke interpretatie van zin (3′) is een strikte coreferentie: Kasmyr slaapt bovenop het dekbed dat een normaal mens gebruikt om eronder te liggen. Dit is semantische onzin.1


1Strikte coreferentie is wél mogelijk in de volgende zin:

Paja slape zjoba ef dydiy-sako, tur Kasmyr zirde ra hogorit kaf ef.
Paja slaapt onder het dekbed, maar Kasmyr ligt er altijd bovenop.

Hier gaat het duidelijk om één dekbed en twee personen die samen in hetzelfde bed liggen.


132.18

Bekijk de volgende zin, waarin de fundamenten in Z1 en Z2 corefereren:

(1)Gress feldre kaf ef bankres tur Elsa giffe kusamat ef tiyn.
 Ik zit op de bank maar Elsa staat ernaast.

Deze zin is ambigu omdat ef tiyn zowel een strikte als een semantische coreferent kan zijn: in het eerste geval gaat het om één bank, in het andere geval om twee banken. Deze ambiguïteit verdwijnt bij het gebruik van onbepaalde lidw.n:

(2)a.Gress feldre kaf eft mesâ bankres tur Elsa giffe kusamat ef tiyn.
  Ik zit op een groene bank maar Elsa staat ernaast.

 b.Gress feldre kaf eft mesâ bankres tur Elsa giffe kusamat eft tiyn.
  Ik zit op een groene bank maar Elsa staat naast een [groene] Ø.

In (2a) gaat het om één bank, in (2b) om twee banken waarvan er in ieder geval één groen is.1


1Voor veel Spokaniërs refereert tiyn in dergelijke zinnen aan een zo groot mogelijk geheel; in dat geval ligt het voor de hand om aan te nemen dat ook de tweede bank groen is.

132.19

Ook hoofd- en rangtelwoorden worden graag door tiyn of šôt gevolgd. Hier kunnen deze subst.n een meer concrete betekenis van 'ding, stuks, voorwerp' krijgen, zodat zij feitelijk geen "spoor" meer zijn (zie ook § 132.34):

Ef stovyatjen qualostiye ef kÿponfâstôe furt 12 herco ri'ef 5 tiyns.
De marktkoopman biedt de handdoeken voor 12 herco per 5 stuks aan.

Ef rélâft tasse fes ten šôts.
De vaas valt [stuk] in tweeën; in twee stukken/gedeeltes.

Ef moirter reppe nert ér tiyn.
De verdachte zegt helemaal niets.

Ef stovyatjen qualostiye hordâ kÿponfâstôe, tur póbare nert ér tiyn.
De marktkoopman biedt mooie handdoeken aan maar hij verkoopt er niet één.

Tu axavy folarra vildul? – Ef fârtef tiyn kusamat ef grûs.
Welke boom wil je omhakken? – De vierde Ø naast de heg.

Tu kolpert letras kettare? – Dur tiyns.
Hoeveel brieven heb je ontvangen? – Drie [stuks].

Ef értef tiyn, tu perkelira beri paine, melde ef ÿlorerdos enn eft kleter bof.
Het eerste wat je moet doen is een nieuwe broek kopen.

Ef értef šôt, tu perkelira beri paine, melde ef ÿlorerdos enn eft kleter bof.
Het allereerste wat je moet doen is een nieuwe broek kopen.

In het laatste voorbeeld is het meer emfatische karakter van šôt in het Nederlands weergegeven door de toevoeging van "aller-".

132.20

In de spreektaal worden zelfst.vnw.n wel vervangen door een onb.vnw. + tiyn/šôt; bijvoorbeeld:

A:Aftel tu miype den Lerdu enn ef smurf kuntiyre?
 Denk je dat Lerdu het geld heeft gestolen?
B:Noft, sest tiyns nert painelije pai do.1
 Nee, zoiets doet hij niet.
(lett. "nee, zulke dingen worden door hem niet gedaan")

£ Ef pramters cradef šôts fes ef kul ðobiyre fes qu'âxÿs.2
De inbrekers hebben alles in de schuur overhoop gehaald.
(lett. "de inbrekers hebben alle zaken in de schuur in wanorde gebracht")

1Vergelijk de meer officiële variant: Noft, fitaju nert painelije pai do. De geringschattende ondertoon die het zelfst.vnw. fitaju (zoiets, iets dergelijks) heeft (§ 73.4 noot 3) is hier met betrekking tot de verwerpelijke handeling van "stelen" goed op zijn plaats.


2Vergelijk de meer officiële variant: Ef pramters pipar/cratiyn ki fes ef kul ðobiyre fes qu'âxÿs. Hier is ki toegevoegd om eenzelfde soort emfase uit te drukken als er in de spreektaalvorm met šôt wordt uitgedrukt.
Dit gebruik van ki wordt besproken in § 133.28–33.

132.21

Een onb.vnw. + tiyn is ook in de schrijftaal heel acceptabel indien tiyn duidelijk corefereert met een eerder genoemd element, zoals in:

Petriy lelperre eft tÿrtzerfi-camera ur gress lelperre teâk kerru tiyn.
Petriy heeft een spiegelreflexcamera en ik heb ook zo'n ding.

Tek lelperro manerst hordâ kélbÿs, tur eup enn cradef tiyns póbare.   (zie ook § 132.33)
Tek had tientallen mooie kandelaars, maar ze heeft die allemaal/alles verkocht.
(lett. "alle dingen")

132.22

Een bijzonder gebruik van tiyn en šôt vinden we bij semtrans.werkw.n. Zulke werkw.n zijn in semantisch opzicht intrans., maar kunnen desalniettemin een object bij zich dragen, voornamelijk om een def.tijd middels inversie te kunnen uitdrukken. Toevoeging van zo'n "leeg" object in de neut.tijd drukt expliciet een presens (§ 111.5) uit. Bijvoorbeeld:

Eup ef tiyn/šôt arkette.Ze heeft gehuild.
Eup arkette ef tiyn/šôt.Ze is (op dit moment) aan het huilen.

De extra emfase die šôt in de laatste constructie heeft, zou in het Nederlands weergegeven kunnen worden met 'Ze is bezig een deuntje te huilen'. Semtrans.werkw.n worden verder besproken in § 80.3.

132.22a

Sommige doelwerkw.n zijn semitransitief: zij kunnen dus gecombineerd worden met het "lege" object tiyn of šôt. Als er bovendien een "echt" object achter het infinitiefcomplement mogelijk is, ontstaat de vreemde constructie dat er twee objecten in de zin staan, bijvoorbeeld:

(1)Ef menester ef šôt eftarse beri klate ef cômišo.
 Het is de minister gelukt om de commissie te overtuigen;
De minister is erin geslaagd om de commissie te overtuigen.

(2)Gress ef tiyn kirture beri queffe ef oto.
 Ik heb de auto laten nakijken.

In (1) en (2) wordt een def.tijd uitgedrukt middels ef šôt/tiyn vóór het (onderstreepte) doelwerkw. Bij een neutrale tijd, waarin het object altijd áchter het werkwoord staat, is zo'n constructie met twee objecten niet mogelijk omdat het "lege" object de infinitiefconstructie openbreekt, bijvoorbeeld:

(3)* Gress kirture ef tiyn beri queffe ef oto.
 Ik laat de auto nakijken.

Er is ook geen reden om in (3) ef tiyn toe te voegen, want het verandert niets aan de betekenis van de zin. Zie ook § 81.14 voetnoot 3.

132.23

Tiyn en šôt kunnen ook verschijnen om het pers.vnw. ef te vermijden. Een spoor als ef tiyn is stilistisch vaak beter dan het simpele ef (omdat ef door zijn algemeenheid en kortheid gemakkelijk "verloren gaat" tussen meer pregnante elementen). In sommige gevallen voorkomt ef tiyn ook ambiguïteit, zoals in:

(1) Do fara pliyfone tevi cafer, ef martelilóme ra.
 a.Hij drinkt graag koffie, als het koud is. (het weer is koud)
 b.Hij drinkt graag koffie, als deze koud is. (de koffie is koud)

Betekenis (1b) kan expliciet uitgedrukt worden door het neutrale ef te vervangen door ef tiyn:

(2)Do fara pliyfone tevi cafer, ef tiyn martelilóme ra.

Ef tiyn refereert het liefst aan een eerder genoemde entiteit, en het ligt voor de hand om in (2) ef cafer als coreferent te beschouwen.

132.24

Let ook op de ambiguïteit van:

(3) Do tóte beri trempe Ârmyllex ef kleter mimpit, tûre gress tiffe ef.
 a.Hij schijnt Ârmylls nieuwe boek te lezen, maar ik weet het niet.
(= ik weet niet of hij het inderdaad leest)
 b.Hij schijnt Ârmylls nieuwe boek te lezen, maar ik ken het niet.
(= ik ken dat nieuwe boek niet)

Daar ef tiyn nooit aan de inhoud van een gehele zin kan refereren, kan betekenis (3b) als volgt expliciet uitgedrukt worden:1

(4)Do tóte beri trempe Ârmyllex ef kleter mimpit, tûre gress tiffe ef tiyn.

1Er zijn natuurlijk ook andere methodes om de ambiguïteit in (3) op te heffen. Bijvoorbeeld:

  1. ef mimpit kan gemarkeerd worden met ki (§ 133.14).
  2. ef kan vervangen worden door een betr.vnw. (dan geldt ook i.).
  3. ef in Z2 kan vervangen worden door mittof, dat aan de gehele zin refereert (§ 70.28).

Met name in de spreektaal klinkt het gebruik van ef tiyn het meest natuurlijk.


132.25

Theoretisch is ook zin (5) ambigu, omdat ef šôt kan corefereren met hetzij Eeriys, hetzij sener hâst:

(5)Eeriys bôrade sener hâst riyfain kest sers zurt, ur dus ef šôt lâpéke ef pijâ kiyk.
 Eeriys laat zijn hond altijd om zes uur uit, en dan schijt die ellendeling de hele
stoep vol.

Onze kennis van de wereld zegt dat de meest waarschijnlijke coreferent voor ef šôt die hond zal zijn, want het is nogal ongebruikelijk dat de baas van een hond op straat gaat poepen als hij die hond uitlaat. Merk verder op dat šôt een negatieve lading krijgt als het refereert aan een mens of dier (vgl. ook § 132.31). Er bestaat geen Nederlands equivalent dat een negatieve gevoelswaarde heeft en tegelijkertijd semantisch leeg is, maar woorden als "ellendeling" of "rotzak" benaderen dit. In ieder geval moet er bij de vertaling van (5) voor een woord gekozen worden dat zowel aan een mens (Eeriys!) als aan een hond kan refereren.

132.26

Van de sporen tiyn en šôt bestaat ook een resultatieve vorm (zie Hoofdstuk 61), zoals blijkt uit de volgende voorbeelden:

(1)Ef kinur chat jumpetececû tôje kaf ef kelbrae frân rempe ef tiynne.
 De zieke kat kan noch op de tafel, noch ervan af, springen.
OF  De zieke kat kan noch op noch van de tafel springen.

(2)Do larde ef mesâ geffye ur gress larde ef mindefit šôtte.
 Hij eet de groene appel geheel op en ik eet de rode Ø geheel op.

(3)Do larde ef blakker cosiste ur gress larde ef blotter tiynses.
 Hij eet de witte druiven geheel op en ik eet de blauwe Ø geheel op.

In (1) eisen de richting-voorz.s kaf (op) en rempe (vanaf) beide een fundament in de resultatief (zie Blok 140.7). In (2) en (3) betekent larde 'gehéél opeten' indien het object een resultatieve vorm heeft.

132.27

Tiyn is in eerste instantie een [semi]concreet subst., en daarom is in principe alleen een coreferentiële verhouding met een ander [semi]concr.subst. mogelijk, zoals geïllustreerd in de vorige paragrafen. Coreferentie met een abstract subst. komt in de spreektaal wel voor, maar geldt als slordig taalgebruik, bijvoorbeeld:

?£ Ef arânkas jesfare ón pert haltoosz, tur stus nert umpaje den blul ðulentelije ef tiyns.1
De spoorwegen kampen met veel vertraging, maar men neemt geen maatregelen om die te voorkomen.

?£ Ef Zâmporementec melde tôje ort ef tâx-ðôpainos frân ûqu ef tiyn.
De Tweede Kamer is noch voor de belastingverlaging noch ertegen.

?£ Aftel mittof melde jazy eft dres-putte-âp wÿmros oft curmel eft damaiyte tiyn?
Is dit nu een acceptabele beperking of gaat die wellicht te ver?
(lett. ... of wellicht een te.ver.gaande [beperking])

1Deze zin stond in een artikel in de Amagene (19.02.1987). De schrijver weet goed dat haltoos (vertraging) abstract is, want hij gebruikt de meervoudsvorm op -z (§ 30.39). Het is daarom onduidelijk waarom hij hier voor het spoor tiyn heeft gekozen.

132.28

Daarentegen behoort šôt niet alleen tot de categorie concreet maar ook tot abstract. Šôt is dus een geschikt spoor om te corefereren met andere abstr.subst.n. Vergelijk de voorbeelden hierboven met:

Ef arânkas jesfare ón pert haltoosz, tur stus nert umpaje den blul ðulentelije ef šôts.
Ef Zâmporementec melde tôje ort ef tâx-ðôpainos frân ûqu ef šôt.
Aftel mittof melde jazy eft dres-putte-âp wÿmros oft curmel eft damaiyte šôt?

132.29

Coreferentie van tiyn en šôt met een stoffelijk subst. is dikwijls goed mogelijk, ondanks het feit dat tiyn en šôt niet gerekend worden tot de categorie stoffelijk (maar we zouden kunnen zeggen dat stoffelijke subst.n tegelijkertijd een concrete entiteit uitdrukken, hoewel "concreet" hier opgevat moet worden als een fysieke eigenschap, niet als een grammaticale categorie), bijvoorbeeld:

Lelmos pleko melde grûva oiba dus bôs tiyn.Dit zand is minder grof dan dat [daar].

Merk op dat het enkelvoudige tiyn bepaald wordt door het meervoudige aanw.vnw. bôs. Dit soort constructie is typerend bij stoff.subst.n (§ 52.3a laatste voorbeeld), dus we kunnen hier aannemen dat tiyn als een stoff.subst. optreedt.

132.30

Stoff.subst.n verschijnen dikwijls zonder lidwoord of lidw.-vervangend woord, dit in tegenstelling tot concr. en abstr.subst.n. Nu doet het probleem zich voor dat tiyn en šôt nooit zonder lidw. of lidw.vervangend element gebruikt kunnen worden (evenmin als concr. en abstr.subst.n dat over het algemeen kunnen). Wat dit betreft passen tiyn en šôt zich dus niet aan het stoffelijke karakter van de coreferent aan. Daarom zijn de volgende a-zinnen onmogelijk, en zit er niets anders op dan het stoff.subst. te herhalen (b-zinnen):

a.* Mindefit ciytravint lâputte vluf ropja dus blakker tiyn/šôt paine.
b.Mindefit ciytravint lâputte vluf ropja dus blakker ciytravint paine.1
Rode aarde houdt meer vocht vast dan zwarte [aarde].

a.* Gress pliyfone ra fyg weinô, tur Leon preferere grum tiyn/šôt.
b.Gress pliyfone ra fyg weinô, tur Leon preferere grum weinô.2
Ik drink altijd droge wijn, maar Leon geeft de voorkeur aan zoete [wijn].

1Voor het spoor-werkw. paine, zie § 132.120.


2Een herhaling van weinô zou hier voorkomen kunnen worden door een parafrase in de trant van:

Gress pliyfone ra fyg weinô, tur Leon preferere eft grum frenvu.
Ik drink altijd droge wijn, maar Leon geeft de voorkeur aan een zoete soort.

Het gebruik van categoriserende subst.n als "soort" of "type" in verband met stoff.subst.n en restricties bij het gebruik van lidw.n is ook reeds genoemd in § 31.2 en § 50.35.


132.31

Er bestaat geen enkel bezwaar om tiyn en šôt te laten corefereren met een mens of dier, maar beide sporen zijn dan niet geheel uitwisselbaar want šôt heeft bij levende wezens al gauw een wat negatieve betekenis in de geest van 'wezen, type, sujet, figuur'. Vergelijk:

a.Aftel ef keša merater enn ef platiranu kuntiyre? – Noft, ef cÿret tiyn paina ef.
 Heeft de dikke man het schilderij gestolen? – Nee, de magere Ø heeft 't gedaan.

b.Aftel ef keša merater enn ef platiranu kuntiyre? – Noft, ef cÿret šôt paina ef.
 Heeft de dikke man het schilderij gestolen? – Nee, dat magere type heeft 't gedaan.

132.32

Soms refereert tiyn/šôt niet aan het gehele concept dat bij de coreferent hoort, maar aan slechts een deel ervan. Vergelijk § 132.31 zin a. met:

c.Aftel ef knojolâ enn ef platiranu kuntiyre? – Noft, ef cÿret tiyn paina ef.
 Heeft de dikkerd het schilderij gestolen? – Nee, de magere man heeft 't gedaan.

In a. vervangt tiyn het eerder genoemde merater: het gaat om de tegenstelling tussen "een dikke man" en "een magere man". In c. daarentegen kunnen we niet stellen dat tiyn het subst. knojolâ vervangt, maar het is veeleer het geval dat tiyn alleen aan de eigenschap "man" refereert die inherent aan "dikkerd" is. Knojolâ moet hier dus beschouwd worden als een soort samentrekking van keša + merater.

132.33

Nog een voorbeeld (zie ook het tweede voorbeeld in § 132.21):

(1)Tek lelperro eft hordâ kélbÿ-colyos, tur eup enn cradef tiyns póbare.
 Tek had een mooie verzameling kandelaars, maar ze heeft die allemaal/alles verkocht.
(lett. "alle dingen")

Hier corefereert cradef tiyns met een deel van het concept dat bij kélbÿ-colyos hoort, namelijk alleen met de impliciet bedoelde "kandelaars". Het ligt voor de hand om aan te nemen dat Tek de kandelaars per stuk heeft verkocht, en niet als complete verzameling. In dat laatste geval was variant (2) adequater geweest:

(2)Tek lelperro eft hordâ kélbÿ-colyos, tur eup enn ef pijâ tiyn póbare.
 Tek had een mooie verzameling kandelaars, maar ze heeft die helemaal verkocht.
(lett. "het gehele ding")

132.34

Tiyn en šôt hebben lang niet altijd de status van "spoor". Zij kunnen ook als gewoon subst. in de betekenis van 'ding, zaak, voorwerp, type, persoon' gebruikt worden. De meervoudsvorm tiyns betekent dikwijls 'vracht, goederen, bagage', vooral in samenstellingen (§ 21.17). De meervoudsvorm šôts kan ook in de betekenis van 'spullen' gebruikt worden. Enkele voorbeelden:

Do melde eft tnefer šôt.
Hij is een vreemd type, rare snuiter.

Dena tiyn ef hupster šazos qugle.1
Deze zaak heeft veel opzien gebaard.

Ef pâsagers ðobiyrûs sener tiyns kaf ef xole-bjelt.
De passagiers moeten hun bagage op de bagageband zetten.

Ef pâsagers ðobiyrûs sener šôts kaf ef xole-bjelt.
De passagiers moeten hun spullen op de bagageband zetten.

Ef tiyn-wencater nert lelperre eft tiyn-tiff.2
De procureur heeft geen kennis van zaken.
(lett. "de zaak-houder heeft geen zaak-kennis")

tiyns-garrent; tiyns-oto; tiynslenker; tiynsnolac3
goederenstation; vrachtauto; vrachtwagenchauffeur; goederenwagon

1Tiyn kan hier niet alleen aan een bepaalde gebeurtenis refereren, maar ook aan een rechtszaak.


2In tiyn-wencater en tiyn-tiff is de betekenis van tiyn zo vaag dat we mogen aannemen dat tiyn hier niet aan een bepaalde concrete "zaak" refereert, laat staan dat er van coreferentie tussen beide tiyn's sprake is.


3Voor het nominale suffix -nolac, zie § 21.30.

132.35

Tiyn en šôt komen ook in een aantal idiomatische uitdrukkingen voor, zoals:

 ef paine ef [pert] tiyns ón flaju[veel] werk van iets maken
 Kâ tiyn melde!Ziezo! Dat is dat! Het zit erop!
(1)Do nôtice [riyfain] ef tiyns.Hij heeft altijd rotopmerkingen; hij heeft op
alles wat aan te merken.
 âfry [ef] ADD tiynsADD gezien; vanuit ADD oogpunt1
(2)Ef šôt nert zirde naponto.Het is niet naast de deur.

Bij dergelijke idiomatische uitdrukkingen kunnen tiyn en šôt niet door elkaar gebruikt worden. Zouden we in (1) šôt gebruiken, dan krijgen we: Do nôtice riyfain ef šôts. Dit kan alleen concreet opgevat worden, in de betekenis van 'Hij maakt altijd aantekeningen van de spullen'. Zouden we in (2) tiyn gebruiken, dan krijgen we: Ef tiyn nert zirde naponto, met de concrete betekenis 'Het ding ligt niet aan de overkant'.


1ADD staat voor een willekeurig additief. Bijvoorbeeld: Tu poirât velk 80 zempers, âfry statistise tiyns (Statistisch gezien moet je nog 80 jaar leven).

132.36

De subst.n tiyn en šôt kunnen ook als laatste lid in samenstellingen gebruikt worden (zowel scheid. als onscheid.). Samenstellingen en afleidingen met tiyn zijn heel algemeen (en soms ook productief), maar die met šôt zijn zeldzaam. Zie hiervoor ook § 20.10, § 21.17, § 21.20 en § AT.149.

132.37   ad § 132.4   b. Het spoor idem

Als twee zinnen (Z1 en Z2) neven- of ondergeschikt zijn, en bovendien een parallelle syntactische structuur hebben, kan het spoor idem (eigenlijk een add.) het predicaat in Z2 vervangen, als dit identiek is aan het predicaat in Z1. Als meer elementen identiek zijn, worden die eveneens door idem vervangen. Onder "parallelle syntactische structuur" verstaan we dat Z1 en Z2 uit dezelfde soort zinsdelen zijn opgebouwd, en ook in dezelfde volgorde zijn gerangschikt. Bijvoorbeeld (tussen {..} de onderliggende structuur die vanwege de twee identieke werkw.n nauwelijks als taaluiting acceptabel is):

(1){Quny affionnose geffys ur Quly affionnose leffys.} >
 Quny houdt van appels en Quly houdt van peren.
 > Quny affionnose geffys ur Quly idem leffys.
 Quny houdt van appels en Quly Ø van peren.

(2){Gress trempe ef jazy lelmo luppor fes Bôrâ-tÿden, oft mas gress trempe ef fes
Amagene.} >
 Ik lees het vanavond wel in de Bôrâ-tÿden, of morgen lees ik het in de Amagene.
 > Gress trempe ef jazy lelmo luppor fes Bôrâ-tÿden, oft mas idem fes Amagene.
 Ik lees het vanavond wel in de Bôrâ-tÿden, of morgen in de Amagene.

(3){Gress bladide beri zerfe eft enelandes omâstây ur Tek bladide beri zerfe eft
frakas omâstây.} >
 Ik wil graag een Engelse film zien en Tek wil graag een Franse film zien.
 > Gress bladide beri zerfe eft enelandes omâstây ur Tek idem eft frakas tiyn.
 Ik wil graag een Engelse film zien en Tek graag een Franse.

(4){Do kafte noi sener nota, tur gress kafte iftam ef seniy.} >
 Hij betaalt zijn rekening niet, maar ik betaal wel de mijne.
 > Do kafte noi sener nota, tur gress idem iftam ef seniy.
 Hij betaalt zijn rekening niet, maar ik wel de mijne.

(5){Ef merater zâre ber Asjetto, té ef mirrâtat ufire-cor, ur ef tubôs zâre ber Asjetto,
té ef pitter koldre fesdu ef knurfel.} >
 De man die de lantaarnpaal omvergereden heeft, woont in Asjetto, en de vrouw
die de fiets in het water gegooid heeft, woont in Asjetto.
 > Ef merater zâre ber Asjetto, té ef mirrâtat ufire-cor, ur ef tubôs idem, té ef
pitter koldre fesdu ef knurfel.
 De man die de lantaarnpaal omvergereden heeft, woont in Asjetto, en de vrouw
die de fiets in het water gegooid heeft, eveneens.

In (2) is niet alleen het werkw. trempe door idem vervangen, maar bovendien zijn de corefererende kern gress en het "zwakke" object ef gedeleerd; zie § 131.9 en § 131.37 voor kerndeletie resp. objectdeletie. Er valt ook wat voor te zeggen om aan te nemen dat idem hier een vervanging is voor de gehele cluster kern + werkw. + object (gress trempe ef). Argumenten hiervoor worden besproken in de studie van Bradforth (1984).
In (3) vervangt idem de gehele constructie bladide beri zerfe. Bovendien wordt herhaling van omâstây voorkomen door het spoor tiyn te gebruiken.
In (4) is alleen het predicaat door idem vervangen.
In (5) vervangt idem het gehele deel zâre ber Asjetto, omdat dit als een semantische eenheid begrepen wordt (alleen zâre heeft in deze context geen zinnige betekenis). Voor dit voorbeeld, zie ook § 124.71 zin (2′′).

132.38

Omdat voegw.n altijd buiten de neven- of ondergeschikte zinnen Z1 en Z2 staan (zie ook Blok 120.48), heeft zo'n voegw. geen invloed op de parallelle structuur van Z1 en Z2. Als een voegw. echter vervangen wordt door een onderschikkende determinant (Blok 122.16), gaat de parallelle structuur verloren en is idem onbruikbaar. Vergelijk:

a.Hamja trempe eft ðalpit, tussef Leena idem eft plâksmiyp român.

b.{Hamja âs trempe eft ðalpit, Leena trempilóme ra eft plâksmiyp român.} >
> * Hamja âs trempe eft ðalpit, Leena idem [ra] eft plâksmiyp român.
 Hamja leest een roddelblaadje, terwijl Leena een diepzinnige roman leest.

In a. is er sprake van een parallelle structuur: zowel Z1 als Z2 is opgebouwd volgens het stramien: SK–P–O, waarbij P in beide gevallen de vorm trempe heeft. In b. zorgt de determinant âs ervoor dat Z1 een andere structuur heeft dan Z2. Bovendien moet het predicaat van Z2 de onderschikkingsmarkeerder -ilóme bevatten, en die is door het gebruik van idem verdwenen. In b. is de parallelliteit dus door twee dingen aangetast, zodat idem hier niet gebruikt kan worden.

132.39

Idem kan ook alleen het finiete deel van een predicaat vervangen:

{Elsa aenollafyto beri obezjere ur Tek aenollafyto beri tlypje.} >
Elsa deed niets anders dan lachen en Tek deed niets anders dan grinniken.

> Elsa aenollafyto beri obezjere ur Tek idem beri tlypje.
Elsa deed niets anders dan lachen en Tek [deed] niets anders dan grinniken.

132.40

Een met beri gemarkeerde infinitief kan in stijve schrijftaal door idem vervangen worden. Ook beri blijft nu achterwege. In wat vlottere taal wordt er de voorkeur aan gegeven om zo'n infinitief door het spoor-werkw. paine te vervangen (nu blijft beri behouden), zie ook § 132.120. Vergelijk:

a.$$ Ef snÿ finna beri téje pip fes marše, tur ef pica revusa idem velk lóf mittof fortpont.
b.Ef snÿ finna beri téje pip fes marše, tur ef pica revusa beri paine velk lóf mittof fortpont.1
De sneeuw begon al in maart te smelten, maar het ijs weigerde op dat tijdstip nog om [dat] te doen.

1Uit de roman Feelix (1982) van Toliy St.Trofi. De schrijfster deelt desgevraagd mee dat zij nooit voor variant a. zou kiezen omdat die haar veel te stijf is.

132.41

Als idem een geheel predicaat vervangt, staat dit spoor altijd direct áchter de zinskern, ongeacht een eventuele temporele inversie. Vergelijk:

(1)a.Pâskel ef hurt byte, ur Pôlfer idem ef chat.
  Pâskel heeft de hond geslagen, en Pôlfer de kat.
 b.* Pâskel ef hurt byte, ur Pôlfer ef chat idem.

(2)a.Stinde gress ef letra mas, âme tu idem ef trofiy-kinner ral.
  Ik zal morgen de brief schrijven, als jij nu de ansichtkaart zal schrijven.
 b.* Stinde gress ef letra mas, âme idem tu ef trofiy-kinner ral.

In de b-zinnen staat idem op de positie die het werkw. in Z1 inneemt. Dit is ongrammaticaal. Omdat idem alleen gebruikt wordt bij een parallelle structuur, mogen we aannemen dat Z2 in (1a) evengoed een onderliggende inversie voor de def.tijd kent als Z1. En dat Z2 in (2a) evengoed een onderliggende inversie voor de toek.tijd heeft als Z1, of met andere woorden: (1a) Z2 is een def.tijd en (2a) Z2 is een toek.tijd. Het feit dat idem niet gevoelig is voor inversie, is een indicatie dat het geen verbale eigenschappen heeft.

132.42

Soms kan er aan getwijfeld worden of Z1 en Z2 nog wel voldoende "syntactische parallelliteit" vertonen om het gebruik van idem te rechtvaardigen. Hier volgen twee twijfelgevallen (vergelijk dit met de voorbeelden uit de vorige paragraaf):

(1)? Pâskel ef hurt byte, ur Pôlfer idem ef chatte.
 Pâskel heeft de hond geslagen, en Pôlfer heeft de kat doodgeslagen.

(2)? Stinde gress ef letra mas, âme tu idem ef trofiy-kinner ón sener mebartiy tlokko.
 Ik zal morgen de brief schrijven, als jij de ansichtkaart aan je jarige tante zal schrijven.

In (1) wordt de parallelliteit geweld aangedaan doordat het object in Z2 een resultatief is die aan het werkw. byte de betekenis 'doodslaan' geeft, terwijl er in Z1 van gewoon 'slaan' sprake is.
In (2) wordt de parallelle structuur aangetast doordat Z1 en Z2 verschillende stramienen hebben: voor Z1 geldt P–SK–O–ADDTd , en voor Z2 geldt P–SK–O–E.
Beide zinnen zijn daarom van twijfelachtige grammaticaliteit. Het zal duidelijk zijn dat de grammaticaliteit afneemt naarmate de parallelle structuur afneemt.

132.42a

In Hoofdstuk 127 is er bij diverse voorbeelden op gewezen dat een ondergeschikte den-bijzin het karakter van een "echte" bijzin heeft, maar de -lira-variant in meer of mindere mate een syntactische eenheid vormt met de matrixzin (en dan bijvoorbeeld als object beschouwd kan worden). Dit onderscheid komt ook naar voren bij het gebruik van idem, voor zover dit spoor een eerder genoemd predicaat vervangt. Vergelijk:

a.Petriy tesse den eft delfenn melde eft fisa, ur Lerdu idem den eft grûmiyl melde
eft vogily.
b.?? Petriy tesse[,] eft delfenn meldelira eft fisa, ur Lerdu idem[,] eft grûmiyl
meldelira eft vogily.
Petriy denkt dat een dolfijn een vis is, en Lerdu [denkt] dat een vleermuis een vogel is.

In a. staan twee matrixzinnen, elk aangevuld met een den-bijzin. Ze hebben een parallelle structuur, waarbij het onderstreepte predicaat is vervangen door idem.
In b. kunnen de -lira-constructies niet alleen als bijzinnen beschouwd worden, maar ook als syntactische elementen binnen de matrixzin (dat is zeker het geval als de komma tussen [ ] weggelaten wordt. In dit geval is het onderstreepte deel een eenheid, terwijl idem daar níét aan refereert, maar alleen aan tesse. Deze discrepantie wordt door velen als ongrammaticaal gevoeld.1 Zie ook § 127.19 voor deze materie.


1We kunnen idem beschouwen als een verkorte vorm van iets in de trant van "en dit is ook het geval bij ...", waarbij "dit" refereert aan een duidelijk (in grammaticaal en/of semantisch opzicht) te isoleren feit in Z1. Zo is tesse in zin a. zo'n "geïsoleerd feit", wat betekent dat idem te interpreteren is als "en 'denken' is ook het geval bij Lerdu". Daarentegen is in zin b. tesse geen geïsoleerd feit maar onderdeel van de grotere onderstreepte eenheid. Hier wordt idem dus bij voorkeur geïnterpreteerd als "het is ook het geval bij Lerdu dat hij denkt dat een dolfijn een vis is". Maar dat is niet wat er bedoeld wordt, want Lerdu denkt dat een vleermuis een vogel is.
Zie ook § 150.117a, waar het onderscheid tussen een den-bijzin en een -lira-constructie wordt uitgelegd.

132.43

Idem kan ook een identiek voornaamwoord vervangen:

Do cradef geffys ur idem leffys larde.
Hij heeft alle appels en [alle] peren opgegeten.

Fes ef ses metteraf ðerunt knurfel-ardekirs lelde ur idem ÿkrâjor blacrosvimers poire.
In het meer groeien allerlei zeldzame waterplanten en leven [allerlei] bedreigde amfibieën.

132.44

Het dode voorzetsel âs (§ 132.144) blijft voor idem achterwege, vergelijk:

a.Do zerfo fes cradef quolâe ur âs cradef fjatôns.
 Hij heeft in alle kisten en in alle dozen gekeken.

b.Do zerfo fes cradef quolâe ur idem fjatôns.
 * Do zerfo fes cradef quolâe ur âs idem fjatôns.
 Hij heeft in alle kisten en [in alle] dozen gekeken.

Idem vervangt dus feitelijk het onb.vnw. plus het voorzetsel.

132.45

Idem vervangt soms een identiek add. in een nevenschikking. Dit is gewenst als het add. geen meervoud-s kan krijgen (zoals geografische namen, zie § 42.20–21), of als een nevenschikking op woordniveau niet mogelijk is, vergelijk:

(1)a.Do affionnose ef lomky sectâ ur idem léf.
  Hij houdt van wijn en bier uit Lomky.
 b.* Do affionnose ef lomkys sectâ ur léf.

(2)a.Do bliynt Frânser ur groft idem tubôs cÿrtire.
  Hij heeft de blinde Frânser en diens [eveneens] blinde vrouw geholpen.
 b.* Do bliynts Frânser ur groft tubôs cÿrtire.

132.46

Dat zin (2b) ongrammaticaal is, wordt duidelijk als we de onderliggende structuur bekijken:

(2)b′.* do bliynts {[Frânser] UR [groft tubôs]} cÿrtire

In (2b′) is er sprake van de nevengeschikte objecten Frânser en groft tubôs, die samen als een vol-object door het add. bliynt[s] bepaald worden. De representatie in (2b′) kan alleen afgeleid zijn van (2b′′), waarin bliynt twee maal voorkomt: één maal als bepaling bij het linker nevengeschikte lid, en één maal als bepaling bij het rechter nevengeschikte lid:

(2)b′′.* do {[bliynt Frânser] UR [bliynt groft tubôs]} cÿrtire

Echter, (2b′′) is ongrammaticaal omdat het rechter nevengeschikte lid een verkeerde rangschikking heeft, want het add. moet tussen het bez.vnw. en het subst. geplaatst worden, dus groft bliynt tubôs, en niet * bliynt groft tubôs. Zie ook § 60.43 hoe idem bij genitiefconstructies gebruikt kan worden als een meervouds-s onmogelijk is.

132.47

Vergelijk (2b) uit § 132.45 nu met het correcte:

(3)Do bliynts Frânser ur Yvonn cÿrtire.
 Hij heeft de blinde Frânser en [blinde] Yvonn geholpen.

Hiervan is de onderliggende structuur gegeven in (3′a), en deze structuur is afgeleid van (3′b):

(3′)a.do bliynts {[Frânser] UR [Yvonn]} cÿrtire
 b.do {[bliynt Frânser] UR [bliynt Yvonn]} cÿrtire

Zie verder § 120.40.

132.48

Bijzondere aandacht verdient het gebruik van idem in vergelijkende constructies van het type:

(1)Petriy chafoste gulder dus idem Yvonn.Petriy zingt beter dan Yvonn [zingt].
(2)Eup obezjere fitfara kost idem sientur.Ze lacht zoals mijn moeder [lacht].

Veel grammatici hebben zich al het hoofd over deze constructies gebroken. Het is duidelijk dat idem hier geen zuivere werkw.-vervanger is, want dan had dit add. op de predicaatpositie moeten staan, volgens:

(1′)* Petriy chafoste gulder dus Yvonn idem.
(2′)* Eup obezjere fitfara kost sientur idem.

(1′) en (2′) zijn echter ongrammaticaal.

132.49

Bij § 132.48 (1) kunnen we ons nog voorstellen dat dus idem zoiets betekent als "dan het geval is bij", zodat (1) geparafraseerd kan worden als: "Petriy zingt beter dan het geval is bij Yvonn". Deze analyse wordt onder meer gegeven in Lântmân (1979), maar lijkt niet erg adequaat, omdat idem feitelijk niet onmiddellijk achter het vergelijkende voegw. staat, maar direct vóór het nominale deel. Dit blijkt uit (2). Zou Lântmâns analyse kloppen, dan moest (2) eruitzien als:

(2′′)* Eup obezjere fitfara idem kost sientur.

Zin (2′′) is echter ongrammaticaal. Het is duidelijk dat idem optreedt als add.bep. bij de "vergelijkende subjecten" Yvonn in zin (1) en kost sientur in (2), maar het is niet duidelijk hoe dat in een onderliggende structuur syntactisch is te verklaren. Deze vergelijkende constructies worden verder behandeld in § 143.21 en § 143.59.{{{CHECK}}}

132.50   ad 132.4   c. Het spoor ôc

Het add. ôc betekent primair 'idem, dito' en is derhalve een synoniem van het add. idem. Maar in tegenstelling tot idem kan ôc gebruikt worden als lid in een scheid.samst. om herhaling van identieke elementen binnen één pragmatisch domein1 te voorkomen. Ôc vervangt altijd het tweede identieke element en drukt in principe uit dat het om twee verschillende entiteiten/acties gaat. Bijvoorbeeld:

(1)aša-ierquâ ur quft-ierquâ ~ aša-ierquâ ur quft-ôc
 hazen- en vossenjacht (twee verschillende jachten: bij de een wordt
op hazen gejaagd, bij de ander op vossen)

(2)marâs-kabier ur marâs-jepsarer ~ marâs-kabier ur ôc-jepsarer
 kleurenprinter en -scanner (twee verschillende apparaten, beide voor
kleur geschikt)

(3)pear-šupa oft pear-brûe ~ pear-šupa oft ôc-brûe
 erwtensoep of [erwten]-stamppot (twee verschillende gerechten)

(4)Tu adermât-fes ur ôc-mip zefa.
 Je moet diep in- en uitademen. (twee verschillende handelingen)

(5)Ef tâx-hupsteriy melde zytt ef fes-jalos-ôc.
 De hoogte van de belasting is afhankelijk van die van het inkomen.

(6)Aftel tu larde tevi prusot-gÿtliy? – Noft, gress preferere zé-ôc.
 Eet je graag riviervis? – Nee, ik heb liever zeevis.

1"Pragmatisch domein op zinsniveau" is besproken in § 130.7–10. Met betrekking tot het gebruik van ôc moeten we een iets ruimere definitie van "pragmatisch domein" geven: ook nevenschikkingen binnen een zin vallen er nu onder.

132.51

Ôc kan ook bij samengestelde add.n gebruikt worden, zoals:

eft ten-kanasiy sut ur eft dur-ôc tiyneen twee- en een driedelig kostuum
ef katona-mesâ ur ôc-mindefit kÿponfâstôe1de groene en rode katoenen handdoeken

1Voor samenstellingen van kleuren en materialen wordt verwezen naar § 171.65.

132.52

Bevat een nevenschikking het voegw. én, dan is er sprake van één entiteit met twee verschillende eigenschappen of functies. Vergelijk § 132.50 (1) en (2) met:

(1′)aša-ierquâ én quft-ôchazen- en vossenjacht
 (één jacht waarbij zowel op hazen als op vossen wordt gejaagd)

(2′)eft marâs-kabier én ôc-jepsarereen kleurenprinter en -scanner
 (één apparaat, dat zowel kan printen als scannen, beide in kleur)

De expliciete uitdrukking van één entiteit is alleen mogelijk bij het voegw. én, maar niet bij andere voegw.n, zoals ur in (1) en (2), en oft in (3). Hier herinnert de betekenis van én aan die in een nevenschikking op voorz.-niveau, waarbij sprake is van een ongedeelde verzameling (zie § 120.80).
In (5) en (6) is er geen sprake van nevenschikking en daarom kan er evenmin één entiteit met verschillende functies/eigenschappen bedoeld worden.

132.53

Bij onscheid.samst.n en afleidingen is het gebruik van ôc onmogelijk:

lardanomit ur sértmit ~ * lardanomit ur sért-ôceet- en zitkamer
frofâle oft frofjy ~ * frofâle oft ôc-fjylichaamsgebrek of [lichaams]-vorm
mipfarte ur fesfarte ~ * mipfarte ur fes-ôcemigreren en immigreren
trunntat oft pramstat ~ * trunntat oft prams-ôc1achterlicht of remlicht

Ef zomar xolaravy eft areôm ur eft portôm ~ * Ef zomar xolaravy eft areôm ur eft port-ôc
De gemeente wil een industrieterrein en [industrie]-haven aanleggen

Bij frofâle en frofjy gaat het om het lexicale prefix fro-. Bij areôm en portôm gaat het om het lexicale suffix -ôm. Voor dergelijke lexicale elementen, zie § 21.2–4. Bij trunntat en pramstat gaat het om het nominale suffix -tat, zie § 21.30.


1Een bijzonder geval is:

halogeniytat ur LED-tat ~ ? halogeniytat ur LED-ôc
halogeenlicht en ledlicht

Hoewel -tat (licht) een onscheidbaar nominaal suffix is, is het bij LED-tat scheidbaar aangehecht omdat LED als een afkorting wordt gezien. Deze scheidbare aanhechting lijkt het gebruik van ôc mogelijk te maken, hoewel dat formeel wordt afgekeurd omdat een onscheidbare aanhechting de norm is. Merk op dat in het Nederlands led niet meer als afkorting wordt beschouwd, want we schrijven ledlicht en niet * LED-licht.


132.54

Ôc kan wel gebruikt worden als het een identiek element vervangt dat geen deel is van een samst., zoals in:

Ef lôx, óps lelperrelira fes ef sértmit, melde eft cÿrot-ôc.
De kachel die zij in de woonkamer hebben is een houtkachel.

Moffain pliyfone pert knurfel, tur riffô-ôc melde mikarr armt do.
Moffain drinkt veel water, maar bronwater is te duur voor hem.

Aftel tu affionnose musiyc? – Jojelkimiy opera-ôc ur effekluft jazz-ôc.
Hou je van muziek? – Voornamelijk van operamuziek en een beetje jazz[muziek].

Zie ook (2) en (3) in § 132.55.

132.55

Ôc kent in scheid.samst.n een meervoudsvorm. Vergelijk de verschillen tussen enkelvoud en meervoud in a., b. en c:

(1)a.ef zjol-lôset ur cÿrot-ôcde kolenkachels en houtkachel 
 b.ef zjol-lôx ur cÿrot-ôcsde kolenkachel en houtkachels 
 c.ef zjol-lôset ur cÿrot-ôcsde kolenkachels en houtkachels 

(2)Ef efantys merrÿt dalotoje, tur ef belt-ôcs wencatûs ef sért.1
 De kinderen mogen buiten spelen, maar de kleintjes moeten binnen blijven.

(3)Zillelije blul cradef ardekirs (kerru ef knurfel-ôcs) fes ef zille-areû.
 Alle planten (ook de waterplanten) zullen in het natuurreservaat beschermd
worden.

1Belt-ôcs staat voor belt-efantys (kleintjes, kleuters) en moet niet verward worden met beltôcs (kleinigheden). Beide woorden klinken hetzelfde, maar gezien het betekenisverschil zal er geen verwarring ontstaan.

132.56

Wordt in een nevenschikking middels én uitgedrukt dat het om één entiteit gaat, dan behoudt ôc zijn enkelvoudige vorm. Vergelijk:

ef stinde-kelbras ur trempe-ôcsde schrijftafels en leestafels
(tafels om aan te schrijven, en een andere groep tafels om aan te lezen)

ef stinde-kelbras én trempe-ôcde schrijf- en leestafels
(tafels die bestemd zijn om aan te schrijven én aan te lezen)

132.57

Een meervoudsvorm van ôc is begrijpelijk als ôc optreedt als hoofdelement van een samst., zoals in § 132.55–56.
In § 21.17 is uitgelegd dat sommige secundaire elementen in een samst. in het meervoud verschijnen, zoals in tiyns-garrent (goederenstation) of in huldus-vildul (kersenboom). Wordt zo'n secundair element door ôc vervangen, dan blijft de meervoudsvorm gehandhaafd:

eft tiyns-garrent ur ôcs-kuleen goederenstation en -loods
brans-helbi oft ôcs-mustsjongens-en-meisjes-kleding of -schoenen

Lóf ef huldu-pruccos stus enn manerst ôcs-vilduls estrare.
Tijdens de kersenpluk hebben ze tientallen kersenbomen beschadigd.

132.58

Als ôc het basiselement in een samst. is, kan het ook een resultatieve vorm aannemen (enk. ôcce, mv. ôcses), behalve als er sprake is van een nevenschikking met én die één entiteit uitdrukt. Vergelijk:

(1)a.Gress zerfe ef burelira hôsta-kulle ur idem tjaga-ôcce.1
  Ik zie hoe de hooischuur en gereedschapschuur afbranden.
 b.Gress zerfe ef burelira hôsta-kulle én tjaga-ôc.
  Ik zie hoe de hooi- en gereedschapschuur afbrandt.

(2)a.Ef tânk lâufire ef telefonos-paliyses ur elek-ôcses.
  De tank rijdt de telefoon- en elektriciteitspalen omver. (twee soorten palen:
één voor telefoondraden, en een ander type voor elektriciteitsdraden)
 b.Ef tânk lâufire ef telefonos-paliyses én elek-ôc.
  De tank rijdt de telefoon- en elektriciteitspalen omver. (één soort paal,
waaraan zowel telefoondraden als elektriciteitsdraden zijn gemonteerd)

1Zie § 62.4 voor dit soort resultatiefconstructies. Let op de toevoeging van idem. Dit spoor voorkomt een herhaling van het teg.dw. burelira. Dit is behandeld in § 132.45.

132.59

Het is niet altijd te voorspellen of een samenstelling nu scheidbaar of onscheidbaar is (vergelijk ook § 132.53 voetnoot 1). In geschreven taal moet de keuze gemaakt worden tussen (i) aan elkaar schrijven of (ii) een filâsto tussenvoegen, maar in de spreektaal is er vaak geen enkele indicatie. In dat geval worden dikwijls fouten gemaakt bij het gebruik van ôc. Een sprekend voorbeeld is het volgende (het accent ligt op de vette vocaal):

(1)a.furt-bent ur blef-ôcvoor- en achterband
 b.furtmét ur blefmétvoor- en achtersteven
 c.?£ furtmét ur blef-ôc 

Veel sprekers zullen geneigd zijn om vorm (1c) te gebruiken, geheel analoog aan (1a). Maar officieel mag dat niet, want furtmét en blefmét zijn onscheidbaar.

132.60

Vergelijk § 132.59 (1) nu met:

(2)a.furt-trôchâ ur blef-ôcvoor- en achterwiel
 b.furtovap ur blefovapvoor- en achterkant
 c.* furtovap ur blef-ôc 

De vette vocalen geven het hoofdaccent aan. In principe ligt het hoofdaccent binnen de voorlaatste lettergreep, maar in scheid.samst.n ligt het accent binnen de voorlaatste (of enige) lettergreep van het eerste lid. Dit accentverschil tussen scheid. en onscheid.samst.n wordt in (1) geëlimineerd, want het accent valt hoe dan ook op de u van furt of de e van blef.
In (2) wordt de oppositie scheidbaar ~ onscheidbaar echter wel door een accentverschil gemarkeerd, want in de onscheid.samst. valt het accent níét op de u van furt of de e van blef. Daarom "voelt" een spreker gemakkelijk dat er in (2b) sprake is van onscheid.samst.n, en zal de foutieve vorm in (2c) minder snel gebruikt worden dan de foutieve vorm in (1c).

132.61

Ôc kan ook optreden als vervanger van een eerder genoemd add. In dit geval is het synoniem met idem, zoals besproken in § 132.45. Bijvoorbeeld:

Ef mimpits lelperre kleter caribôsta ur ôc/idem utyketts.
De boeken hebben nieuwe kaften en [nieuwe] etiketten.

Als ôc gebruikt moet worden in een samst., wordt een add. liever door idem vervangen, omdat een herhaling van ôc (maar met twee verschillende functies) stilistisch niet fraai is. Vergelijk voorbeeld (1a) in § 132.58 met de minder fraaie variant:

(1)a′.? Gress zerfe ef burelira hôsta-kulle ur ôc tjaga-ôcce.
  Ik zie hoe de hooischuur en gereedschapschuur afbranden.

132.62

In § 120.45–46 is uitgelegd hoe bij twee nevengeschikte voorz.bep.n het tweede identieke fundament door ôc kan worden vervangen, bijvoorbeeld:

(1)Ef velp cafer-kôs melde kaf ef kelbras oft zjoba ôc.1
 De lege koffiebekertjes liggen op de tafels of eronder.

Strikt genomen gaat het in (1) om twee verzamelingen van tafels: bij de ene groep tafels liggen de bekertjes erop, bij de andere eronder. In de praktijk, en zeker in de spreektaal, wordt dit onderscheid niet zo consequent gemaakt; het kan dan ook gaan om tafels waar bekertjes zowel erop als eronder liggen. Een correct alternatief, waarbij uitgedrukt wordt dat het om één verzameling tafels gaat, is (1′), waarbij er met het pers.vnw. tem aan de verzameling tafels wordt gerefereerd:

(1′)Ef velp cafer-kôs melde kaf ef kelbras oft zjoba tem.
 De lege koffiebekertjes liggen op de tafels of eronder.

1In § 132.55 is erop gewezen dat ôc in scheid.samst.n de meervoudsvorm ôcs kan krijgen. Dit geldt echter alléén als ôc in een samenstelling gebruikt wordt. In zin (1) is kelbras weliswaar meervoudig, maar ôc wordt hier níét voor het meervoud gemarkeerd.

132.62a

Vergelijk ook:

a.Ef chat slape šalo zjoba ef ferdu ur lendiy kaf ef tiyn.
b.£ Ef chat slape šalo zjoba ef ferdu ur lendiy kaf ôc.
De kat slaapt meestal onder de stoel en zelden erop.

Het gaat in zin a. duidelijk om één stoel: de kat ligt eronder of erop. Strikt genomen drukt ôc in b. de aanwezigheid van een tweede stoel uit: de kat ligt meestal onder de ene stoel, en zelden op de andere stoel. In vlotte spreektaal heeft b. echter dezelfde betekenis als a.

132.63

In twee idiomatische gevallen wordt ôc gebruikt in de plaats van tiyn of šôt, zoals besproken in § 132.15–36: ôc voorkomt hier een herhaling van het onderstreepte ideoantoniem:

Quista eûrtsz noi eksistere ðÿm tildâ ôcs.
Aangename dingen bestaan niet zonder onaangename.

ef missna zempers lef hûšat Steufima ur ef ôcs lef idem Pjânts
de vette en de magere jaren

Merk op dat ôcs in deze idiomatische uitdrukkingen in het meervoud staat. De ideoantoniemen eûrts en missna worden uitgelegd in § 161.12 en § 161.17.

132.64   ad 132.4   d. Het spoor fit

Het add. CAT. III fit (zo) kan in één geval als add.-spoor optreden omdat een ander add. ontbreekt, en wel achter de determinant fes/fés, die uitdrukt dat de eigenschap van het add. in zo'n sterke mate aanwezig is dat dit een nader te omschrijven gevolg heeft (oorspronkelijk is deze determinant het voorz. fes (in)). Vergelijk:

a.Ef wyde-'jans vâpje ef 'nin fes/fés graviym, eup finnelira beri arkette.
 De kwajongens pesten het meisje zo erg, dat ze begint te huilen.

b.Ef wyde-'jans vâpje ef 'nin fes/fés fit, eup finnelira beri arkette.
 De kwajongens pesten het meisje , dat ze begint te huilen.

In zulke constructies wordt de bijzin van gevolg altijd met -lira uitgedrukt. Dit wordt verder behandeld in § 141.77–78 en § 143.89–95.

132.65   ad 132.4   e. Het spoor ef

Het pers.vnw. ef wordt algemeen als subjectspoor gebruikt bij de volgende soorten predicaten:

  1. Werkw.n voor weersgesteldheden:

    Ef bidale; ef omeleche.Het regent; het waait.
    Ef bidale snÿ.Er valt natte sneeuw. (lett. "het regent sneeuw")

    Zie verder § 132.67–72.

  2. Geverbaliseerde pers.vnw.n, gevolgd door een relatieve bijzin:

    Ef turre, té paina.JIJ hebt het gedaan.

    Zie verder § 132.73–76.

  3. Koppelwerkw.n met een pred.comp.1 dat een algemene eigenschap, situatie, weersgesteldheid of tijdsbepaling uitdrukt:

    Ef melde hordâ wónzol.Het is mooi weer.
    Ef melde dur zurt ur holfe.Het is half vier.
    Ef loke jazy lofâ.Het lijkt wel lente.
    Ef ÿrmoie kviksiy kusami.Het schijnt hier gevaarlijk [te zijn].
    Ef melde ybervelira lef ÿvânas kusami.Het is hier vergeven van de wespen.
    Ef melde eft hordâ mimpit, tu trempelira.Het is een mooi boek, dat je [daar] leest.

    Zie verder § 132.77–80.


    1Pred.comp. = predicatief complement. Dit is een subst. of add. dat met behulp van het koppelwerkw. als eigenschap aan een entiteit toegekend wordt. In de volgende voorbeelden is het vetgedrukte deel een pred.comp.: Petriy tinkere medikiy (Petriy wordt arts); Yvonn melde kinur (Yvonn is ziek) (zie ook § 102.1–3).

  4. Koppelwerkw.n met een pred.comp. dat een nadere specificatie geeft van de inhoud van een eropvolgende den-bijzin:

    Ef melde gulder, den tu tinde.Het is beter dat je blijft.
    Ef pónze ék, den do merfe cÿrbé.Het wordt vervelend, dat hij alsmaar liegt.
    Ef melde eft prô'uta, den Zerfly njoro
    sener frera.
    Het is een drama dat Zerfly haar broer heeft
    vermoord.

    Zie verder § 132.81–84.

  5. Passiefconstructies waarbij het subject een den-bijzin is:

    ? Ef folaters ânkestarelije pai ef, den ef sparot-wuma doétare.
    De bosbewoners worden beangstigd door het feit dat het dennenbos afsterft.

    De grammaticaliteit van zulke constructies wordt over het algemeen als twijfelachtig bestempeld. Zie verder § 132.84a.

  6. Object, echo of voorz.fundament is een den-bijzin:

    ? Pôlfe miype ef tildâ jikatâ ón ef, den do nert meldo fes fort furt eft stalate ufnaros.
    Pôlfe schrijft de slechte prestatie toe aan het feit dat hij geen tijd had voor een
    gedegen training.

    ? Ef chaquindatjen sen henke fes ef, den ef chebos nert nute.
    De spreker stoort zich eraan, dat het gezelschap niet luistert.

    De grammaticaliteit van zulke constructies wordt over het algemeen als twijfelachtig bestempeld. Zie verder § 132.84b–84c.

132.66

In dergelijke constructies heeft ef geen antecedent, ofwel, het pers.vnw. is semantisch leeg. Zijn enige taak is om een anders onbezette subjectpositie (al dan niet als kernpositie) op te vullen. In de gevallen 1., 2. en 3. is de subjectpositie onbezet omdat er geen element aanwezig is dat als subject kan optreden. In de gevallen 4. en 5. is er semantisch gezien wel een subject, namelijk de inhoud van de den-bijzin, maar syntactisch gezien treedt deze bijzin niet als subject bij het (koppel)werkw. op, en daarom wordt de subjectpositie met het spoor ef gevuld.
In de voorbeelden bij geval 6. gaat het om een onbezette echo- en fundamentpositie. Hier is de inhoud van de den-bijzin semantisch gezien de echo of het fundament.
Omdat in alle zes gevallen ef een spoor is, kan het niet door enig ander pers.vnw. vervangen worden, ook niet door mittof of (twee pers.vnw.n die normaliter gebruikt mogen worden als ook ef gebruikt kan worden, zie Blok 70.5).

132.67   ad § 132.65   1. Werkw.n voor weersgesteldheden

Weersgesteldheden kunnen beschreven worden met zogenoemde "weers-werkw.n". Deze zijn dikwijls semi-transitief (§ 80.3) en soms intrans. Sommige weers-werkw.n kunnen een scheid.samst. aangaan. Bijvoorbeeld:

a.Ef bidale; plurre; denme.Het regent; sneeuwt; hagelt.
b.Ef omelecha; mónsa.Het heeft gewaaid; gestormd.
c.Ef epðae; ef crobbene.Het is bewolkt; het is helder/onbewolkt.
d.Ef liystiy-bidale.Het motregent. (lett. "het motregen-regent")
e.℗ Ef snÿ-bidale.Het sneeuwt. (lett. "het sneeuw-regent")

132.68

Semtrans. weers-werkw.n kunnen een dummy-object bij zich hebben dat in de geïnverteerde volgorde een def.tijd uitdrukt. De aanwezigheid van zo'n dummy-object drukt in alle gevallen emfase uit; vergelijk:

a.Ef bidale ef šôt.Het regent flink.
b.Ef ef šôt bidale.Het heeft flink geregend.
c.Ef ef šôt denme.Het heeft enorm gehageld.

132.69

Omdat de zinskern altijd het pers.vnw. ef is, en een dummy-object altijd het lidw. ef bevat, ontstaat de ongelukkige situatie dat er bij de inversie-vormen twee keer ef achter elkaar volgt. In snelle spreektaal is het dan mogelijk dat beide ef's samengetrokken worden tot één vorm, waarin de e wordt verlengd. Dit kan geschreven worden als eff [e:f].1 In wat slordiger spreektaal kan zelfs deze verlenging achterwege blijven, zodat er feitelijk een situatie ontstaat waarin de zinskern geheel geëlimineerd is (als we aannemen dat het overblijvende woordje ef als lidw. behouden is). Vergelijk b. en c. uit de vorige paragraaf met:

b′.£ Eff šôt bidale. ~ ?£ Ef šôt bidale.Het heeft flink geregend.
c′.£ Eff šôt denme. ~ ?£ Ef šôt denme.Het heeft enorm gehageld.

De vocaalverlenging in eff zorgt ervoor dat ook het zinsaccent op dit woord valt. Bij een korte e van ef valt het zinsaccent normaliter op šôt:

Eff šôt bidale. ~ Ef šôt bidale.

1Vergelijk dit met vocaalverlenging bij samentrekking van twee identieke pers.vnw.n in constructies als:

Eup fara mešane helkara tu, tu rupkilóme. > Eup fara mešane helkara rupkilóme.
Ze komt naar je toe, als je roept.

Zie § 130.52–53.


132.70

Soms kunnen weers-werkw.n uitgebreid worden met een "weers-substantief", bijvoorbeeld:

a.Ef bidale snÿ.Er valt natte sneeuw. (lett. "het regent sneeuw")
b.Ef cryre yšen.Het ijzelt. (lett. "het vriest ijzel")
c.Ef ropjare ðô.1Het dauwt; er is/hangt dauw. (lett. "het bevochtigt dauw")
d.Δ Ef plurre denmos.2Het hagelt. (lett. "het sneeuwt hagel")
e.Δ Ef omeleche snÿ.2Er woedt een sneeuwstorm. (lett. "het waait sneeuw")

1Alleen in combinatie met ðô kan ropjare als een soort "weers-werkw." beschouwd worden.


2Gezegd in de dialecten op Liftka en Brÿr.

132.71

Hoewel de status van de vetgedrukte elementen in de voorbeelden hierboven niet geheel duidelijk is, kunnen deze subst.n wel als een soort subject op de plaats van ef verschijnen (althans in de spreektaal en/of sommige dialecten); merk op dat bij sommige het lidw. ef mogelijk of noodzakelijk is. Deze transformatie, waarbij een element op de kernpositie vóór het werkw. verschijnt (en daarbij het spoor ef overbodig maakt) wordt promotie van dat element genoemd.1 Bijvoorbeeld:

a′.£ Snÿ bidale.2
b′.£ [Ef] yšen cryre.
c′.£ Ef ðô ropjare.
d′.Δ Denmos plurre.
e′.Δ Snÿ omeleche.

1In § 127.1 is "promotie" gedefinieerd als een transformatie waarbij een element uit een ondergeschikte bijzin verhuist naar de matrixzin. De transformatie waarbij een element binnen een zin verhuist naar de kernpositie, is dus een andere vorm van promotie. We kunnen daarom onderscheid maken tussen "zinsoverschrijdende promotie" en "kernzoekende promotie" (waarbij een element zich op de positie van de zinskern nestelt en aldus een kern-vullend spoor overbodig maakt).


2Vergelijk dit met de samst. ef snÿ-bidale in § 132.67 zin e. In de praktijk zal er geen verwarring zijn, omdat de samst. typisch poëtisch taalgebruik is dat nooit in de spreektaal gehoord wordt.

132.72

Er bestaat een principieel verschil tussen (i) het dummy-object ef šôt dat in de def.tijd vóór het predicaat komt te staan, en (ii) een syntactisch onduidelijk element dat in de neut.tijd als zinskern vóór het predicaat komt te staan. In het eerste geval kan het spoor ef verdwijnen omdat het onmiddellijk gevolgd wordt door een identiek lidw. In het tweede geval moet het spoor ef verdwijnen omdat er een andere kern voor in de plaats komt. Vergelijk:

(i)Ef bidale ef šôtO . ~ Ef ef šôtO bidale. > £ Ef[f] šôtO bidale.
 Het regent flink. ~ Het heeft flink geregend.

(ii)Ef bidale snÿ. > SnÿS bidale.
 "het regent sneeuw" > "sneeuw regent" (= Er valt natte sneeuw.)

132.73   ad § 132.65   2. Geverbaliseerde pers.vnw.n

Emfase van een pers.vnw. kan uitgedrukt worden met een verbale afleiding van dit pers.vnw., waarbij de oorspronkelijke zin als relatieve bijzin toegevoegd wordt, bijvoorbeeld (de benadrukte Nederlandse woorden zijn in kleinkapitaal):

Tu paina. ~ Ef turre, té paina.
Jij hebt [het] gedaan. ~ JIJ hebt [het] gedaan.

Tu zerfo hols kirro. ~ Ef kirrano, té zerfolije hols pai tu.1
Jij zag ons gisteren. ~ Wij waren het, die je gisteren zag.

Tu nert arfine jazy mitulanis? ~ Ef nert turane mitulanis, té arfine jazy?
Waarom komen jullie eigenlijk niet? ~ Waarom komen JULLIE eigenlijk niet?

Eup cÿtiravy iftam. ~ Ef eppere, té cÿrtiravy iftam.
Zij wil wel helpen. ~ ZIJ wil wel helpen.

Zulke constructies zijn besproken in § 71.10/13/16.


1De bijzin bevat altijd het betr.vnw. in de hoedanigheid van kern. Daarom is hier een passiefconstructie noodzakelijk. Dit is uitgelegd in § 92.31.

132.74

Emfase, zoals bedoeld in de vorige paragraaf, is een typisch spreektaal-verschijnsel, maar komt soms ook in de geschreven taal voor, meestal met een pers.vnw. in de 3e persoon, bijvoorbeeld:

Ef kindis-marianten ef kleter flipflor ber Lift quardere. Ef doere, té chaquindo-mip sener helt monslâ frópjÿ ef senÿðiy âlbe-vrôk, tur ef eppere, té šovo tevitiffs armt ki ef kûraiyn jikatâs, mit perke beri holarelije blul kusami ur vende.1

Het koninklijk paar heeft de nieuwe schouwburg in Lift bezocht. HIJ sprak zijn bewondering uit voor de gedurfde architectuur, maar ZIJ toonde belangstelling voor de artistieke prestaties die hier geleverd moeten gaan worden.

1Uit een bericht in het regionale dagblad Kleter Lift (22.07.1989).

132.75

In zeer ambtelijke taal kan het spoor ef dat dient als grammaticaal "subject" bij het geverbaliseerde pers.vnw. vermeden worden door de relatieve bijzin tot subject te promoveren. In dat geval krijgt de bijzin een gedeverbaliseerde vorm (voor deverbalisering, zie ook Hoofdstuk 126). Vergelijk het voorbeeld uit de vorige paragraaf met de zeer ambtelijke variant:

$$ Ef kindis-marianten ef kleter flipflor ber Lift quardere. Doex ef ÿchaquindos-mip enn sener helt monslâ frópjÿ ef senÿðiy âlbe-vrôk doere, tur eupex ef ÿšovos enn tevitiffs armt ki ef kûraiyn jikatâs eppere, mit perke beri holarelije blul kusami ur vende.

De transformatie die in deze constructie heeft plaatsgevonden, kan als volgt gesymboliseerd worden:

Ef  PPV , KREL P O  > KGEN PDV  enn  O PPV

waarin:   PPV = geverbaliseerd pers.vnw. (doere/eppere)
  PDV = gedeverbaliseerde vorm van predicaat (ÿ...os)
  KREL= betr.vnw. als kern ()
  KGEN= genitiefvorm van kern (doex/eupex)

132.76

Als een geverbaliseerd pers.vnw. gevolgd wordt door een ander soort zin dan een relatieve bijzin met , is een transformatie als bedoeld in de vorige paragraaf onmogelijk, zoals:

Ef nert gressere, tur do paino.Niet IK, maar HIJ heeft het gedaan.

Hier kan de bijzin ... tur do paino nooit gepronominaliseerd worden, zodanig dat het spoor ef vermeden kan worden.

132.77   ad § 132.65   3. Pred.comp. specificeert algemene eigenschap of situatie

Constructies met een koppelwerkw., gevolgd door een pred.comp., kunnen als zinskern het spoor ef bevatten, indien een algemene eigenschap of situatie gespecificeerd wordt. Prototypisch gaat het hier om uitdrukkingen van weer en tijd, maar er zijn ook andere mogelijkheden. In de spreektaal is het mogelijk om het pred.comp. naar de kernpositie te promoveren, zodat deze het spoor ef vervangt. Hier volgen wat voorbeelden:

Ef melde hordâ wónzol. ~ £ Hordâ wónzol melde.Het is mooi weer.
Ef loke yôff wónzol. ~ £ Yôff wónzol loke.Het lijkt redelijk weer.
Ef pónze martel. ~ £ Martel pónze.Het wordt koud.
Ef tinkere tómaros. ~ £ Tómaros tinkere.We krijgen onweer.
(lett. "het wordt onweer")
Ef tinde ÿmann. ~ £ Ÿmann tinde.We houden een orkaan.
(lett. "het blijft orkaan")
Ef melde dur zurt. ~ £ Dur zurt melde.Het is drie uur.
Ef pónze pip kiygt. ~ £ Pip kiygt pónze.Het wordt al laat.
Ef loke jazy lofâ. ~ £ Lofâ loke jazy.Het lijkt wel lente.

Ef ÿrmoie kviksiy kusami. ~ £ Kviksiy ÿrmoie kusami.
Het schijnt hier gevaarlijk [te zijn].

Ef dira tinkere eft prô'uta, Leon di tisjanilóme ef exâm. ~
~ £ Eft prô'uta dira tinkere, Leon di tisjanilóme ef exâm.
Het wordt een drama, als Leon voor het examen zakt.1

Zie ook § 102.13–14 en § 102.72–73.


1Met deze zin wordt bedoeld: "als Leon voor het examen zakt ontstaat er een situatie die door de betrokkenen als een drama gevoeld wordt". Er wordt hier dus níét beweerd dat "het zakken van Leon" een drama is. Dit laatste moet uitgedrukt worden in een constructie als:

Ef melde eft prô'uta, den Leon enn ef exâm tisjane.
Het is een drama, dat Leon voor het examen gezakt is.

Hier refereert het spoor ef aan de gebeurtenis: "Leon is voor het examen gezakt". Dit soort constructies worden besproken in § 132.81–84.


132.78

Promotie als in § 132.77 gaat het beste bij de modaal-neutrale koppelwerkw.n melde (zijn), tinde (blijven) en tinkere/pónze (worden), en bij het koppelwerkw. met "zwakke" modaliteit loke (lijken). In slordige spreektaal is promotie ook mogelijk bij ÿrmoie (schijnen [te zijn]) en frute (zou wel eens kunnen zijn). Bij râgtage (blijken [te zijn]) is zo'n promotie altijd ongrammaticaal (wat verklaard kan worden omdat ook de vormen zonder promotie niet erg correct zijn; het is typisch spreektaal, zie ook § 81.23). Vergelijk:1

a.Ef ÿrmoie yôff wónzol. ~ £ Yôff wónzol ÿrmoie.Het schijnt redelijk weer [te zijn].
b.Ef frute dur zurt. ~ £ Dur zurt frute.Het zou wel eens drie uur kunnen
zijn.
c.Ef frute ÿmann. ~ ?£ Ÿmann frute.Er zou wel eens een orkaan
kunnen komen.
d.Ef frute kviksiy kusami. ~ ?£ Kviksiy frute kusami.Het zou hier wel eens gevaarlijk
kunnen zijn.
e.£ Ef râgtage martel. ~ * Martel râgtage.Het blijkt koud [te zijn].
f.£ Ef râgtage pip kiygt. ~ * Pip kiygt râgtage.Het blijkt al laat.

1Dit blijkt uit een onderzoek van Dercs-Heenôše, gepubliceerd in The use of the personal pronouns ef, and mittof in Spocanian spoken language (1982).

132.79

De grammaticaliteit van dergelijke gepromoveerde constructies lijkt af te hangen van het gewicht van de semantische lading van het koppelwerkw.: hoe meer dit koppelwerkw. "betekent", hoe meer de betekenis van het pred.comp. op de achtergrond wordt gedrukt, en hoe minder de promotie ervan is toegestaan. In c. en d. drukt frute het vermoeden van de komst/aanwezigheid van iets ergs/onaangenaams uit, en daarom is frute hier semantisch pregnanter dan in b. waarin slechts een neutrale veronderstelling wordt uitgedrukt. Vandaar dat de promotie in b. acceptabeler is dan die in c. en d.
Voor een overzicht van de koppelwerkw.n wordt verwezen naar Blok 102.8.

132.80

Als het pred.comp. tezamen met het koppelwerkw. een geïdiomatiseerde uitdrukking vormt, is promotie onmogelijk. Bijvoorbeeld:

Ef pónze pén fes Lerduex ef cubu. ≯ * Pén pónze fes Lerduex ef cubu.
Lerdu raakt geheel over zijn toeren. (lett. "het wordt kolkend in Lerdu's hart")

Ef melde ybervelira lef ÿvânas kusami.1 ≯ * Ybervelira melde lef ÿvânas kusami.
Het is hier vergeven van de wespen. (lett. "het is hier ratelend met wespen")

1Het idiomatische karakter blijkt ook al uit de vorm van het add. ybervelira. In feite is dit een teg.dw., en in § 40.59–60 is uitgelegd dat teg.dw.n zich alleen als "echte" add.n kunnen gedragen indien de betekenis gelexicaliseerd is.

132.81   ad § 132.65   4. Pred.comp. specificeert inhoud van den-bijzin

Het gaat hier om de volgende soort constructies:

(1)Ef melde gulder, den tu tinde.
 Het is beter dat je blijft.

(2)Ef pónze ék, den do merfe cÿrbé.
 Het wordt vervelend dat hij alsmaar liegt.

(3)Ef frute quista, den óps mipmuðe dena zjut arpinzol.
 Het zou wel eens goed kunnen zijn, dat ze van dat rare plan afzien.

(4)Ef ÿrmoie trufô, den ef notarrs enn eft idevlazzos klâfe.
 Het schijnt waar te zijn dat de notaris fraude heeft gepleegd.

(5)Ef melde eft prô'uta, den Leon enn ef exâm tisjane.
 Het is een drama, dat Leon voor het examen gezakt is.

(6)Ef loke eft merfos, den ef ÿrgott riffe fit pert quamps.
 Het lijkt een leugen dat het bedrijf zo veel winst maakt.

In al deze constructies specificeert het pred.comp. de inhoud van de eropvolgende den-bijzin. Hier zijn er drie strategieën mogelijk om van het onpersoonlijke ef  "af te komen": ze worden in de volgende paragrafen besproken.

132.82

Strategie 1: zowel in de spreek- als in de schrijftaal is het gebruikelijk om een onpersoonlijke ef-constructie zoals bedoeld in de vorige paragraaf te vervangen door een zogenoemde onpersoonlijke add.-constructie waarin het (subjectieve) add. op de plaats van het spoor ef komt. Voorwaarde is wel dat de constructie een semantisch leeg koppelwerkw. bevat. Koppelwerkw.n met een sterke semantische inhoud, zoals ÿrmoie (schijnen te zijn), staan zo'n transformatie niet toe. Dit is reeds uitgelegd in § 132.78. Vergelijk (1)–(6) met:

(1′)Gulder melde, den tu tinde.
(2′)Ék pónze, den do merfe cÿrbé.
(3′)£ Quista frute, den óps mipmuðe dena zjut arpinzol.
(4′)£ Trufô ÿrmoie, den ef notarrs enn eft idevlazzos klâfe.
(5′)Eft prô'uta melde, den Leon enn ef exâm tisjane.
(6′)Eft merfos loke, den ef ÿrgott riffe fit pert quamps.

132.83

Strategie 2: met name in de schrijftaal kunnen onpersoonlijke ef-constructies vervangen worden door een gedeverbaliseerde constructie waarbij de den-zin als gedeverbaliseerd element als subject in de plaats van ef optreedt. Vergelijk § 132.81 (1)–(6) met:

(1′′)$ Tuex ef ÿtindos melde gulder.
(2′′)$ Doex ef cÿrbé ÿmerfos pónze ék.1
(3′′)$ Ópsex ef ÿmipmuðos enn dena zjut arpinzol frute quista.
(4′′)$ Ef notarrsex ÿklâfos enn eft idevlazzos ÿrmoie trufô.
(5′′)$ Leonex ef ÿtisjanos enn ef exâm melde eft prô'uta.
(6′′)$ Ef ÿrgottex ef ÿrriffos enn fit pert quamps loke eft merfos.

Merk op dat gedeverbaliseerde constructies geen uitdrukking van tijd hebben. De def.tijd die in (4) en (5) bestaat is derhalve in (4′′) en (5′′) afwezig.


1Hier kent ook het Nederlands een gedeverbaliseerde variant: 'Zijn voortdurende gelieg wordt vervelend'.

132.84

Strategie 3: in de spreektaal kan de den-bijzin vooraan geplaatst worden en aldus het onpersoonlijke ef vervangen, mits de den-bijzin niet te lang en/of complex is:

(1′′′)£ Den tu tinde, melde gulder.
(2′′′)£ Den do merfe cÿrbé, pónze ék.
(3′′′)?£ Den óps mipmuðe dena zjut arpinzol, frute quista.
(4′′′)?£ Den ef notarrs enn eft idevlazzos klâfe, râgtage trufô.
(5′′′)?£ Den Leon enn ef exâm tisjane, melde eft prô'uta.
(6′′′)?£ Den ef ÿrgott riffe fit pert quamps, loke eft merfos.

Deze strategie is ook genoemd in § 100.70.

132.84a   ad § 132.65   5. Passiefconstructies waarbij het subject een den-bijzin is

Het gaat hier om de volgende soort constructies:

(1)? Ef folaters ânkestarelije pai ef, den ef sparot-wuma doétare.
 De bosbewoners worden beangstigd door het feit dat het dennenbos afsterft.

(2)? Ef k'mamelders cÿrgalije pai ef, den do enn ef ten fôtôe šove.
 De aanwezigen werden ontroerd door het feit dat hij de twee foto's toonde.

(3)? Ef weg estrarelije graviy pai ef, den ef ihyt kûfôsukér ufire ber hups én ber otlôgt.
 De weg wordt/raakt ernstig beschadigd door het feit dat het zware landbouwverkeer
veel te hard en veel te wild rijdt.

Zulke constructies worden over het algemeen als minder correct beschouwd, en waarom dat zo is, wordt uitgelegd in § 126.59.
Er bestaan verschillende alternatieven om de constructies in (1)–(3) te vervangen. Bijvoorbeeld:

(1′)Ef folaters ânkestarelije pai ef sparot-wumaex ef ÿdoétaros.
 De bosbewoners worden beangstigd door het afsterven van het dennenbos.

(2′)Ef k'mamelders cÿrgalije pai ef tolâcÿrs, den do enn ef ten fôtôe šove.
 De aanwezigen werden ontroerd door de onverwachte gebeurtenis dat hij de
twee foto's toonde.

(3′)Blul estrarelije graviy ef weg, janof ef ihyt kûfôsukér ufire ber hups én ber otlôgt.
 De weg wordt/raakt ernstig beschadigd doordat het zware landbouwverkeer
veel te hard en veel te wild rijdt.

In (1′) wordt gebruikgemaakt van een gedeverbaliseerde constructie, zoals besproken in § 126.58. In (2′) wordt de dummy ef vervangen door het "echte" substantief tolâcÿrs (onverwachte gebeurtenis), hoewel hier ook een wat minder pregnant subst. als ef fÿt (het feit) gebruikt had kunnen worden (zoals in de Nederlandse vertalingen van (1)–(3)). Zie ook § 126.60 voetnoot 1. En in (3′) is een ondergeschikte bijzin met het voegwoord janof (omdat; doordat) gebruikt.
Vergelijk ook § 132.97.

132.84b   ad § 132.65   6. Object, echo of voorz.fundament is een den-bijzin

Het gaat hier om de volgende soort constructies:

(1)? Pôlfe wa'ére [enn] ef, den do enn ef lâptôp kuntiyre.
 Pôlfe ontkent het feit dat hij de laptop gestolen heeft.

(2)? Pôlfe miype ef tildâ jikatâ ón ef, den do nert meldo fes fort furt eft stalate ufnaros.
 Pôlfe schrijft de slechte prestatie toe aan het feit dat hij geen tijd had voor een
gedegen training.

(3)? Ef chaquindatjen sen henke fes ef, den ef chebos nert nute.
 De spreker stoort zich eraan, dat het gezelschap niet luistert.

De grammaticaliteit van zulke constructies wordt over het algemeen als minder correct beschouwd; zie ook de vorige paragraaf. Een correct alternatief voor (1) is het weglaten van het objectspoor [enn] ef. Voor (2) en (3) bestaan verscheidene alternatieven. Bijvoorbeeld:

(1′)Pôlfe wa'ére, den do enn ef lâptôp kuntiyre.
 Pôlfe ontkent dat hij de laptop gestolen heeft.

(2′)Pôlfe miype ef tildâ jikatâ ón doex nert ÿmeldos fes fort furt eft stalate ufnaros.
 (lett. "Pôlfe schrijft de slechte prestatie toe aan zijn geen tijd hebben voor een
gedegen training")

(3′)Ef chaquindatjen sen henke fes ef chebosex ef nert ÿnutos.
 (lett. "de spreker stoort zich aan het niet luisteren van het gezelschap")

Zie ook § 126.59–61.
Ook kan het spoor ef vervangen worden door een subst. (zoals ef fÿt) dat als het ware de inhoud van de den-bijzin samenvat. Zie ook de vorige paragraaf.

132.84c

Let ook nog op de bijzondere constructie:

Óps chafoste ef, den [óps] šove sener gladote.
Ze zingen om hun blijdschap te tonen.

Het gaat hier om een performatief werkw. dat transitief is en daarom een dummy-object ef krijgt om het redengevende karakter van de matrixzin uit te drukken. Zie hiervoor ook § 123.35.

132.85   Promotie van predicatieve additieven

Het min of meer ongewenste spoor-pers.vnw. ef kan niet alleen vervangen worden door een pred.comp., maar ook door sommige predicatieve add.n, en dan met name die welke als plaats- of tijdsbepaling fungeren (zie ook § 93.88–90). Vergelijk:

Ef bidale ân. = Ân ef bidale. ~ Ân bidale.1
Het regent overal. = Overal regent het.

Kusama ef cryre yšen. ~ Kusama cryre yšen.
Daar ijzelt het.

Ef melde flâme hordâ wónzol. ~ Flâme melde hordâ wónzol.
Het is nergens mooi weer.

Ef pónze martel kusami. ~ Kusami pónze martel.
Het wordt hier koud.

Ef finne beri bidale ral. = Ral ef finne beri bidale. ~ Ral finne beri bidale.
Het begint nu te regenen. = Nu begint het te regenen.

Ef melde zôft ten ur holfe. ~ Zôft melde ten ur holfe.
Het is spoedig half drie.

Ef ÿrmoie kviksiy kusami. ~ Kusami ÿrmoie kviksiy.
Hier schijnt het gevaarlijk [te zijn].

Ef tinkere velk kelt gurnus. ~ Velk kelt tinkere gurnus.
Het draait straks nog op ruzie uit. (lett. "het wordt straks nog ruzie")

1Let op het verschil tussen linkse dislocatie en promotie: in de zin ân ef bidale is het vette add. geheel vooraan de zin geplaatst (linkse dislocatie); bij de variant ân bidale neemt het vette add. de plaats van de zinskern ef in. Hier is het add. dus feitelijk "gepromoveerd" van een secundaire positie in de zin naar de meest pregnante positie, te weten die van de zinskern.

132.86

Ook bij idiomatische constructies is het mogelijk om een plaats- of tijdsbepaling te promoveren (mits die bepaling geen onderdeel van het idioom is), zoals in:

Kusami melde ybervelira lef ÿvânas.Hier is het vergeven van de wespen.

Vergelijk de restrictie bij idiomatische uitdrukkingen in § 132.80.

132.87

Is er zowel een plaats- als een tijdsbepaling aanwezig, dan zijn er twee oplossingen mogelijk, al naar gelang de focus:

Ef plurre ral flâme.1 ~Het sneeuwt nu nergens.
a.~ Flâme plurre ral.Nergens sneeuwt het nu.
b.~ Ral plurre flâme.Nu sneeuwt het nergens.

Ef tinkere kusami eft gaôs velk kelt.1 ~Het wordt hier straks nog een chaos.
a.~ Kusami tinkere velk kelt eft gaôs.Hier wordt het straks nog een chaos.
b.~ Velk kelt tinkere kusami eft gaôs.Straks wordt het hier nog een chaos.

1In § 93.89 voetnoot 1 is erop gewezen dat tijdsbepalingen vóór plaatsbepalingen staan, tenzij het principe van complexiteit een andere volgorde wenselijk maakt. Vergelijk:

 i.? Ef plurre flâmePl ralTd .Het regent nergens nu.
ii.Ef tinkere kusamiPl velk keltTd eft gaôs.Het wordt hier straks nog een chaos.

Zin i. klinkt vreemd omdat de plaats- en tijdsbepaling hier gelijkwaardige elementen zijn (korte woordjes = gelijke complexiteit). Maar in zin ii. is de omgekeerde volgorde plaats ~ tijd wel acceptabel, omdat de onderstreepte tijdsbepaling uit twee woorden bestaat en dus "zwaarder" is dan de plaatsbepaling.


132.88

Promotie van een plaats- of tijdsbepaling is alleen mogelijk als zo'n bepaling een additief is. Voorz.bep.n en dergelijke kunnen het spoor ef niet vervangen (maar ze kunnen wel vooraan geplaatst worden met behoud van ef):

Ef pónze martel fes ef ðarmiy. ~ * Fes ef ðarmiy pónze martel.
Het wordt koud in het dal.

Kusami melde eft gaôs pip lóf fâr terrats. ~ * Pip lóf fâr terrats melde eft gaôs kusami.
Het is hier al vier dagen een chaos.

Wel grammaticaal zijn:

a.Pip lóf fâr terrats ef melde eft gaôs kusami.
b.Pip lóf fâr terrats eft gaôs melde kusami.

In a. is de lange tijdsbepaling vooraan geplaatst (met behoud van het spoor ef); in b. is het spoor ef vervangen door het gepromoveerde pred.comp. (zoals besproken in § 132.77).

132.89

Plaats- of tijdsbepalingen met een meer of minder idiomatisch karakter kunnen zich als een add. gedragen, en dan als ef-vervanger optreden:

Lelmo tof ef pónze martel. ~ Lelmo tof pónze martel.
Vandaag wordt het koud.

Ef bidale riyfain fes ogust. ~ Fes ogust bidale riyfain.
In augustus regent het altijd.

132.90

Terwijl fes ogust (in augustus) kennelijk zo idiomatisch is dat het als ef-vervanger kan optreden, lijkt dat minder het geval met het synonieme fes ef ogust:

? Fes ef ogust bidale riyfain. ~ Fes ogust bidale riyfain.

Kennelijk zorgt het lidw. ef voor een minder duidelijk idiomatisch karakter, waardoor de tijdsbepaling moeilijker gelijkgesteld kan worden aan een add.

132.91

Bestaat er de keus tussen ef-vervanging door een plaats- of tijdsbepaling, en ef-vervanging door een pred.comp. (of "weers-subst."), dan geniet een vervanging door een plaats- of tijdsbepaling de voorkeur. Vergelijk a. met b.:

(1)a.Ral melde hordâ wónzol.Nu is het mooi weer.
 b.? Hordâ wónzol melde ral. 

(2)a.Ân tinde kjupt velk.Overal blijft het nog warm.
  Velk tinde kjupt ân.Nog blijft het overal warm.
 b.? Kjupt tinde ân velk. 

(3)a.Kusami cryre yšen.Het ijzelt hier.
 b.? [Ef] yšen cryre kusami. 

(4)a.Kusama melde alt eft gaôs.Daar is het nog steeds een chaos.
  Alt melde kusama eft gaôs.Nog steeds is het daar een chaos.
 b.? Eft gaôs melde kusama alt. 

132.92   Status van gepromoveerde elementen

Elementen die gepromoveerd zijn tot spoor-vervanger op de kernpositie, kunnen als volgt gegroepeerd worden:

  1. "weers-subst.n" bij "weers-werkw.n"  (§ 132.70–71):

    Ef bidale snÿ. ~ Snÿ bidale.Er valt natte sneeuw.
  2. substantivische pred.comp.n  (§ 132.77/82):

    Ef melde hordâ wónzol. ~ Hordâ wónzol melde.Het is mooi weer.
    Ef tinkere eft prô'uta. ~ Eft prô'uta tinkere.Het wordt een drama.

    Ef melde eft idemigtos, den do mâtapo. ~ Eft idemigtos melde, den do mâtapo.
    Het is een opluchting dat hij geslaagd is.
  3. additivische pred.comp.n  (§ 132.77/82):

    Ef pónze martel. ~ Martel pónze.Het wordt koud.
    Ef loke kviksiy. ~ Kviksiy loke.Het lijkt gevaarlijk.
    Ef melde gulder, den tu tinde. ~
    ~ Gulder melde, den tu tinde.
    Het is beter dat je blijft.
  4. den-bijzin als zodanig  (§ 132.81/84):

    Ef melde gulder, den tu tinde. ~ Den tu tinde, melde gulder.
    Het is beter dat je blijft.

    Ef tinde eft nert uner'kurre tiyn, den eup tasso lo kâ. ~
    ~ Den eup tasso lo kâ, tinde eft nert uner'kurre tiyn.
    Het blijft een onbegrijpelijk iets, dat ze zo gevallen is.
  5. gedeverbaliseerde den-bijzin  (§ 132.83):

    Ef melde gulder, den tu tinde. ~ Tuex ef ÿtindos melde gulder.
    Het is beter dat je blijft.

    Ef melde eft idemigtos, den do mâtapo. ~
    ~ Doex ef ÿmâtapos melde eft idemigtos.
    Het is een opluchting dat hij geslaagd is.
  6. gedeverbaliseerde relatieve bijzin  (§ 132.75):

    Ef turre, té paina. ~ Tuex ef ÿpainos turre.JIJ hebt het gedaan.
  7. predicatieve additieven  (plaats- en tijdsbepalingen; § 132.85):

    Ef bidale ân. ~ Ân bidale.Overal regent het.
    Kusama ef cryre yšen. ~ Kusama cryre yšen.Daar ijzelt het.
    Ef melde zôft ten ur holfe. ~ Zôft melde ten ur holfe.Het is spoedig half drie.
    Ef tinkere velk kelt gurnus. ~ Velk kelt tinkere gurnus.Het draait straks nog
    op ruzie uit.
    Lelmo tof ef pónze martel. ~ Lelmo tof pónze martel.Vandaag wordt het koud.

De vetgedrukte elementen in de voorbeelden van 1. t/m 7. staan alle op de prototypische kernpositie vóór het predicaat, maar daarmee is nog niet gezegd dat ze ook werkelijk een zinskern of subject zijn. Er bestaan verscheidene testen om te kijken of een element werkelijk een zinskern of subject is, en we zullen hier 4 testen behandelen om aan te tonen dat de vetgedrukte elementen in de meeste gevallen géén "echte" kernen of subjecten zijn (hoewel ze dus wel op de kernpositie staan).

132.93

TEST A:   Kan de toek.tijd met inversie uitgedrukt worden? Zo ja, dan is er sprake van inversie van kern en predicaat, zo nee, dan is er geen kern aanwezig:1

Van de gevallen 1. t/m 7. uit de vorige paragraaf komt alleen de deverbalisering in 5. voor toekomende inversie in aanmerking:

Tuex ef ÿtindos melde gulder. > Melde tuex ef ÿtindos gulder.
Het is goed dat je blijft. > Het zal beter zijn dat/als je blijft.

Doex ef ÿmâtapos melde eft idemigtos. >
Het is een opluchting dat hij geslaagd is.
> Melde doex ef ÿmâtapos eft idemigtos.
Het zal een opluchting zijn als hij geslaagd is.

Bij de deverbalisering in 6. is inversie echter ongrammaticaal:

Doex ef ÿstindos enn ef letra doere! ≯ * Doere doex ef ÿstindos enn ef letra!
Hij schrijft de brief! ≯ Hij zal de brief schrijven!

In alle andere gevallen leidt inversie tot een volgorde waarin het vette element weer áchter het predicaat staat. Dit is nu precies door de promotie ongedaan is gemaakt. Inversie en promotie zijn dus onverenigbaar, bijvoorbeeld:

Eft prô'uta tinkere. ≯ * Tinkere eft prô'uta.
Het wordt een drama. ≯ Het zal een drama worden.

De geïnverteerde variant zal niet als zodanig geïnterpreteerd worden, maar veeleer als een onpersoonlijke constructie waarin het spoor ef ontbreekt (Ef tinkere eft prô'uta).


1Inversie om een definitieve tijd uit te drukken is geen zinvolle test omdat hierbij de zinskern altijd vóór het predicaat blijft staan, en het er bij Test A juist om gaat om te kijken of de zinskern verplaatst kan worden.

132.94

TEST B:   Vertoont een modaal suffix getalscongruentie? Zo ja, dan is er sprake van een kern die deze congruentie uitlokt, zo nee, dan is er geen kern aanwezig:

Deze test is niet in alle gevallen uitvoerbaar. Zo zijn gedeverbaliseerde constructies per definitie enkelvoudig, dus het gedrag van een meervoudige variant kan niet getest worden. Maar áls deze test mogelijk is, blijkt altijd dat getalscongruentie afwezig is; vergelijk:

Eft prô'uta tinkerecû. ~ Prô'utas tinkerecû.
Het kan een drama worden. ~ Het kunnen drama's worden.
niet: * Prô'utas tinkerecos.

Kviksiy meltecû kusami. ~ Kviksiy ur agreseff meltecû kusami.
Het kan hier gevaarlijk zijn. ~ Het kan hier gevaarlijk en agressief zijn.
niet: * Kviksiy ur agreseff meltecos kusami.

Merk op dat de hier gebruikte testzinnen hoe dan ook al geforceerd aandoen, omdat de zware semantische lading van het koppelwerkw. met modaal suffix een promotie feitelijk al in de weg staat. Zie ook wat er in § 132.78 gezegd is met betrekking tot semantisch zware koppelwerkw.n.
Bovendien is het onduidelijk in hoeverre een nevenschikking van twee add.n als kviksiy ur agreseff werkelijk als meervoudig beschouwd moet worden.

132.95

TEST C:   Als twee zinnen Z1 en Z2 een syntactische band hebben, kan het element op de kernpositie van Z2 dan onder coreferentie met het element op de kernpositie van Z1 gedeleerd worden? Zo ja, dan zijn beide elementen kernen, zo nee, dan is minstens één element geen kern:

Vergelijk:

(1)a.Do dârte brâ do lelperre febbe. >Hij ijlt want [hij] heeft koorts.
 b.> Do dârte brâ Ø lelperre febbe. 

(2)a.Kusama cryre brâ kusama melde graviy
martel. ≯
Het vriest daar want het is
daar erg koud.
 b.≯ * Kusama cryre brâ Ø melde graviy martel. 

In (1b) is deletie van het tweede do geen enkel probleem. In (2b) leidt deletie van het tweede kusama tot een ongrammaticale constructie: hier wordt een element op de kernpositie van Z2 duidelijk gemist, en iemand die deze zin hoort, zal intuïtief het spoor ef willen toevoegen: Kusama cryre brâ ef melde graviy martel. Een herhaling van kusama is dus geen vanzelfsprekendheid, zodat we mogen aannemen dat dit add. geen echte kern is.

132.96

TEST D:   Is een ontkenning met nert (niet) vóór het predicaat mogelijk? Zo ja, dan staat nert tussen kern en predicaat; zo nee dan ontbreekt een kern:

Deze test voorspelt dat Petriy in (1) een kern is omdat nert zich graag tussen een kern en het predicaat nestelt (§ 151.6):

(1)Petriy nert prate mas.Petriy vertrekt morgen niet.

Vergelijk nu:

(2)a.Ef nert melde quista, den tu tinde.Het is niet goed dat je blijft.
 b.* Quista nert melde, den tu tinde. 
 c.Tuex ef ÿtindos nert melde quista. 

(3)a.Ef nert melde hordâ wónzol.Het is geen mooi weer.
 b.* Hordâ wónzol nert melde. 

(4)a.Ef nert bidalo snÿ.Er is geen natte sneeuw gevallen.
 b.* Snÿ nert bidalo. 

Uit de b-zinnen van (2)–(4) blijkt dat toevoeging van nert tot een ongrammaticale constructie leidt als de kernpositie bezet is door een gepromoveerd element. Dit is een indicatie dat er geen echte kern op de kernpositie staat. Uit (2c) blijkt dat een gedeverbaliseerd element wel als echte kern beschouwd kan worden.

132.97

De 4 testen in § 132.93–96 geven een indicatie dat alleen gedeverbaliseerde den-bijzinnen (geval 5. in § 132.92) als volwaardige zinskernen optreden, en dat alle andere gepromoveerde elementen weliswaar op de kernpositie staan, maar verder geen enkele status als zinskern hebben. Ook andere testen wijzen dit uit.1
De vraag of zulke gepromoveerde elementen dan wel "echte" subjecten zijn, is hiermee indirect ook beantwoord. Echte subjecten die geen kernfunctie hebben komen alleen voor in passiefconstructies. Zulke constructies hebben altijd een predicaat met een passiefmarkering (zoals -lije of -litâ). Zulke markeringen zijn in de hier behandelde constructies altijd afwezig. Er is dus geen sprake van passiefconstructies, dus evenmin van subjecten zonder kernfunctie.


1Zie hiervoor ook Uleff-Jivru (1982). Voor het Pegrevisch is hier onderzoek naar gedaan door Kerrdiyf-Miävve (1985), maar zijn analyses zijn ook op het Spokaans toepasbaar.

132.98   Verbalisatie van koppelwerkwoorden

In § 102.45 is de verbalisatie van add.n behandeld. Wij brengen hier het relevante schema in herinnering:

melde + add. >add. + -e
pónze + add. >add. + -are
tinde + add. >add. + -ÿne

Een dergelijke verbalisatie kan goed gecombineerd worden met zowel den-bijzinnen als de gedeverbaliseerde variant ervan. Vergelijk a. met b.:

a.Ef melda gôrôg, den óps mipmuðe dena zjut arpinzol. >
b.> Ef gôrôga, den óps mipmuðe dena zjut arpinzol.
Het was verstandig, dat ze van dat rare plan afzagen.

a.Ópsex ef ÿmipmuðos enn dena zjut arpinzol melda gôrôg. >
b.> Ópsex ef ÿmipmuðos enn dena zjut arpinzol gôrôga.
Het was verstandig, dat ze van dat rare plan afzagen.
(lett. "hun afzien van dat rare plan was verstandig")

a.Ef pónze ék, den do merfe cÿrbé. >
b.> Ef ékare, den do merfe cÿrbé.
Het wordt vervelend dat hij alsmaar liegt.

a.Doex ef cÿrbé ÿmerfos pónze ék. >
b.> Doex ef cÿrbé ÿmerfos ékare.
Het wordt vervelend dat hij alsmaar liegt.
(lett. "Zijn voortdurende gelieg wordt vervelend")

132.99

Constructies met een gepromoveerd additivisch pred.comp zijn uiteraard onmogelijk als het add. geverbaliseerd is, want dan is er geen add. meer om te promoveren:

Ef pónze martel. > Martel pónze.  OF  Ef martelare.
Het wordt koud.
Ef melde kviksiy kusami. > Kviksiy melde kusami.  OF  Ef kviksiye kusami.
Het is hier gevaarlijk.

Geverbaliseerde vormen als

(1)Ef kviksiye kusami.Het is hier gevaarlijk.
(2)Ef martelare mas.Het wordt morgen koud.

zijn syntactisch identiek aan de in § 132.85 besproken zinnen met predicatieve additieven. Daarom mogen plaats- en tijdsbepalingen als kusami en mas ook in deze constructies gepromoveerd worden, zodat het spoor ef verdwijnt:

(1′)Kusami kviksiye.
(2′)Mas martelare.

132.100

Spreektaalconstructies als in § 132.84 staan geen geverbaliseerd add. toe. Dit is begrijpelijk omdat zo'n verbalisatie leidt tot een "zin" van één woord, wat vermeden dient te worden (hier geldt eenzelfde soort restrictie als bij -lira-constructies, die eveneens vermeden moeten worden als ze leiden tot zinnen van één woord; zie ook § 100.53–55 en § 124.49):

* Den do merfe cÿrbé, ékare.Dat hij voortdurend liegt, wordt vervelend.
* Den óps mipmuðe dena zjut arpinzol,
gôrôge.
Dat ze van dit rare plan afzien, is verstandig.

132.101   Het spoor ef in valse passieven

De passieve variant van het spoor-pers.vnw. ef is ófe, en deze vorm wordt als "kernspoor" gebruikt in zogenoemde "valse passieven" (§ 91.24–29), als het onbekend, of niet van belang, is wie de handeling uitvoert/uitvoeren, bijvoorbeeld:

Blul uokkelije ófe pert gy.Er wordt hier veel gerookt.
er wordt.gerookt hetPASS veel hier 

In dit geval bestaat het subject uit het semantisch lege spoor ófe en vindt er inversie plaats met de determinant blul (maar die is nu natuurlijk geen subjectspoor, want het subject is zelf nog aanwezig; vandaar de kwalificatie "vals"). Het werkw. heeft de passiefmarkering -lije. Zulke constructies worden verder besproken in § 132.134–136, in verband met het spoor blul.

132.102   Het spoor ef als object

Zowel bij trans.werkw.n als bij intrans.werkw.n kan het pers.vnw. ef soms optreden als een soort "onpersoonlijk object". Voorwaarde is dan wel dat het predicaat nader bepaald wordt door een pred.add.:

(1)£ Kirro fisae pert ef.We vissen veel; We gaan veel uit vissen.
 £ Do uokke litel ef.Hij rookt weinig.
 £ Óps obezjere kvâ ef.Ze lachen nooit.
 £ Ef fabro-efantys trempe lendiym ef.De arbeiderskinderen lezen zelden [iets].

Dergelijke constructies zijn voornamelijk ongedwongen spreektaal en drukken een gewoonte uit. Dit habituele aspect wordt in meer officiële taal uitgedrukt met de determinant ra (zie § 110.89). Vergelijk (1) met:

(2)Kirro fisae ra pert.
 Do uokke ra litel.
 Óps obezjere ra kvâ.
 Ef fabro-efantys trempe ra lendiym.

132.103

Het pers.vnw. ef kan in constructies als in (1) een clitische verbinding aangaan met het ervoor staande add. De combinaties pert ef, litel ef en kvâ ef worden uitgesproken als resp. [pertûf], [litelûf] of [litelf] en [kvâ:f]. Bij lendiym ef lijkt zo'n clitische verbinding vermeden te worden, dus geen *[lendiymûf], waarschijnlijk vanwege de meervouds-m die zo'n clitisch gedrag blokkeert.
In de schrijftaal (en dan met name in de directe rede) wordt dit clitische gedrag van ef soms uitgedrukt door de schrijfwijze ûf, of door het suffix -ûf:

£ Kirro fisae pert ûf. = Kirro fisae pertûf.
£ Do uokke litel ûf. = Do uokke litelûf.

Het suffix -ûf is genoemd in § 70.51–53, en daar wordt het als dialectisch (Zuid-Liftka, Tigof en Lomky) bestempeld, voor zover het een clitische verbinding met een voorz. aangaat. In de hierboven bedoelde constructies is dit suffix echter níét dialectisch, maar algemene spreektaal.

132.104

Vooral bij trans.werkw. moet onderscheid gemaakt worden tussen het "echte" object ef dat refereert aan een entiteit en het clitische ûf:

Do uokke pert ef. = Do uokke pert mittof.Hij rookt die veel. (refererend
aan een bepaald soort tabak)
Do uokke pert ûf.Hij rookt veel. (gewoonte)

132.105

Het "echte" object ef wordt daarentegen dikwijls weggelaten als het refereert aan (een element in) een vraag of opmerking van een andere spreker. Bijvoorbeeld:

Folarra zurt melde? – Gress nert tiffe [ef].
Hoe laat is het? – Ik weet het niet.

Petriy prate mas. – Gress nert hozâve [ef].
Petriy vertrekt morgen. – Dat geloof ik niet.

Elsa marianaravy. – Aftel eup zjoffe [ef]?1
Elsa wil gaan trouwen. – Beweert ze dat?

1Vergelijk:

A:Elsa marianaravy.Elsa wil gaan trouwen.
B:Eup zjoffe pert ûf.Ze beweert zo veel.

Hier geeft B te kennen dat hij het niet gelooft dat Elsa gaat trouwen.


132.106

Een andere taak voor ef als objectspoor is ter sprake gekomen in § 60.51/53 en uitgebreid behandeld in § 130.73–92. Het gaat om de opvulling van een lege objectpositie als het object in de functie van voegw. vooraan de zin moet verschijnen. Bijvoorbeeld:

Gress nert tiffe, kluft do paine ef.Ik weet niet wat hij doet.

Hier staat de hoofdzin gress nert tiffe, gevolgd door een bijzin met het voegw. kluft (wat), dat tegelijkertijd het object is. Als voegw. moet kluft aan het begin van de bijzin staan, maar als object zou het op de objectpositie achter paine moeten komen. Dit conflict wordt opgelost door de lege objectpositie te vullen met het spoor ef. Wij noemen hier het pers.vnw. ef omdat dit in deze afdeling in de hoedanigheid van spoor besproken wordt, maar een objectpositie die in een bijzin leeg blijft omdat het object als voegw. naar voren moet, kan in principe door elk pers.vnw. bezet worden, al naar gelang het getal, geslacht of de categorie van het antecedent. Dit is allemaal in Hoofdstuk 130 behandeld. Voor de behandeling van de voegw.n, zie Hoofdstuk 122.

132.107   ad § 132.4   f. Het spoor melde

Diverse vaste frases en uitroepen bevatten het spoor melde, enkel om de predicaatpositie op te vullen, zodat er meer van een "volledige zin" sprake is. Bijvoorbeeld:

(1)Buss melde![Dat is] te gek!
(2)Eft bytos melde!Er wordt [op de deur] geklopt!
 een [ge]klop is.er 
(3)Zerfe! Eft doffiy zreg fes ef arâbe melde!Kijk! Een zwarte specht in de tuin!

132.108

Dat melde in (1)–(3) niet een "gewoon" betekenisdragend werkw. is blijkt onder meer uit het volgende:

  1. In (1) ontbreekt een subject. Zoiets is bij een normaal gebruik van een werkw. onmogelijk. We zouden ervan uit kunnen gaan dat (1) een variant is van de basisvorm ef melde buss! (het is te gek!), waarbij het spoor ef door promotie van buss is verdwenen (zoals uitgelegd in § 132.77), maar in dat geval kan ef nergens aan refereren (want het is een spoor) en betekent buss melde! zoiets als "de situatie waarin we verkeren is te gek!". Maar buss melde! kan ook gebruikt worden als kwalificatie voor een expliciet genoemd entiteit of gebeurtenis, zoals in:

    Ef pirmink gress prate 'kara ef Ameriy. – Buss melde!
    Volgende week ga ik naar Amerika. – Te gek!

    In dit geval kan er nooit sprake zijn van een geëlimineerd ef-spoor, want hier is buss melde feitelijk een elliptische variant van Mittof melde buss! waarin mittof refereert aan "volgende week ga ik naar Amerika".

  2. In (3) staat melde geheel achteraan de zin. De plaatsbepaling fes ef arâbe en het subject eft doffiy zreg worden dus als één geheel opgevat. Dit is een indicatie dat melde er als het ware op een later moment aan toegevoegd is. Zou melde een existentiële betekenis hebben (en dus als "echt" betekenisdragend werkw. optreden) dan hadden we moeten zeggen:

    Zerfe! Eft doffiy zreg melde fes ef arâbe.Kijk! Er zit een zwarte specht in de tuin!
  3. In ongemarkeerde spreektaal klinkt het werkw. melde als [mÿ], maar in frases en uitroepen als in (1)–(3) kan de [ÿ] gereduceerd worden tot een (korte) sjwa, dus melde klinkt dan als [mê] of [m°] (zie § 10.14). Er is dus vaak een uitspraakverschil te horen tussen a. en b.:

    a.Buss melde! = [bu:s mê]Te gek!
    b.A:  Kirro eft kleter sért lorerde.We hebben een nieuw huis gekocht.
     B:  Buss melde! = [bu:s mÿ][Dat is] te gek!

    In a. heeft melde geen betekenis, maar in b. refereert het aan het aan het kopen van het nieuwe huis.

132.109

Over het algemeen treedt melde als spoor in de vorm van het teg.dw. meldelira op. Dit geldt meestal ook in uitroepen:1

Chÿt-wónzol meldelira!Wat een kloteweer!
Eft yroppiy mimpit meldelira!Wat een spannend boek [is dat]!
Pert veldurs meldelira!Wat een hoop mensen!
Zerfe! Eft doffiy zreg meldelira!Kijk! Een zwarte specht!

Zie ook § 100.9.


1In uitroepen kan de uitspraak van meldelira zo ver gereduceerd zijn dat dit klinkt als [m°lir] of [mlir].

132.110

Meldelira wordt ook toegevoegd bij add.n van CAT. III, om een adjectivische positie mogelijk te maken, zoals in:

Óps zâre fes ef fraji meldelira sért.Ze wonen in hetzelfde soort huis.
lef ef quutû, meldelira jelpmet het geweer in aanslag
ef veldurs meldelira blefade mensen uit de achterbuurt
(lett. "van achteren")
ef korda meldelira jumpetece-plâksde kerk op een steenworp afstand

ef kormondô meldelira dlett = ef dlett meldelira kormondô
de voorbije/afgelopen zomer

ef gâsz meldelira fesdu ur ef tiyns meldelira dalotoje
de gasten [die] binnen [zijn] en de gasten [die] buiten [zijn]

132.111

In al de constructies in de vorige paragraaf staat feitelijk een kort relatief bijzinnetje met een additivisch pred.comp. Het bijzinskarakter is dikwijls zo ver te zoeken, dat de gehele constructie ook vóór het antecedent geplaatst kan worden. Er zijn gevallen bekend van add.n die oorspronkelijk tot CAT. III behoorden, en dus met meldelira aan het subst. gehecht moesten worden, waarna er een ontwikkeling in de richting van CAT. I heeft plaatsgevonden en meldelira is komen te vervallen. Zie bijvoorbeeld de diachronische ontwikkeling van het add. habilem (handig):

a.© ef mustrif ÿrôme habilemde schoenmaker werkt met rappe handen.
b.††† ef mustrif ÿrôme habilemde schoenmaker werkt handig
c.†† ef mustrif, meldelira habilemde schoenmaker die handig is
d.† ef habilem meldelira mustrifde handig zijnde schoenmaker
e.ef habilem mustrifde handige schoenmaker

132.112

Constructie a. is een gereconstrueerde oervorm, waarin habilem (of liever: de Oerspokanische vorm van dit add.) nog de betekenis had van "iets met rappe handen uitvoeren". Vanaf omstreeks 1300 raakt habilem zijn letterlijke betekenis kwijt ten gunste van de meer abstracte interpretatie "handig; met vaardige vingers". Zin c. vinden we tot halverwege de 16e eeuw. In het Spokaans van die tijd was habilem van CAT. III, en vormde voornamelijk predicatieve bepalingen. Constructie d. gaat al meer in de richting van een adjectivisch gebruik, en komen we tot eind 18e eeuw tegen. Pas na die tijd is habilem geheel tot CAT. I gaan behoren en kan het bijzinsvormende meldelira achterwege blijven. Deze diachronische reconstructie komt uit Urspokanisches Elementarbuch van Daufenbach (1952). In dit boek worden vele additieven genoemd die een dergelijke ontwikkeling zouden hebben doorgemaakt.

132.113

Relatieve bijzinnen met meldelira zijn dikwijls noodzakelijke toevoegingen in Causatiefconstructies (Hoofdstuk 152). Zulke constructies kenmerken zich door het gebruik van een aangehecht passief pers.vnw. dat de Causee aanduidt. Een nominaal element moet dan als een bijzinnetje toegevoegd worden. Vergelijk:

(1)a.Ef rÿters ðesate sener blofs ur óps larde-ÿpse ef zâm kles.
  De ruiters stijgen van hun paarden1 en laten die1 [van] het frisse gras eten.
 b.Ef rÿters larde-ÿpse, meldelira hift/sener blofs, ef zâm kles.
  de ruiters eten-zijPASS, zijnde hun paarden, het frisse gras
  De ruiters laten hun paarden [van] het frisse gras eten.

(2)a.Gress lukte-dôe riyfain ef oto.
  Ik laat hem altijd de auto wassen.
 b.Gress lukte-dôe meldelira ef ÿksa-'jan riyfain ef oto.
  ik was-hijPASS zijnde de buurjongen altijd de auto
  Ik laat de buurjongen altijd de auto wassen.

Zulke bijzinnetjes hebben meer het karakter van een bijstelling dan van een relatieve constructie, zeker als deze zonder komma's tussengevoegd worden, zoals in (2b). Dit is de reden dat er in (1b) gekozen kan worden tussen het expliciete bez.vnw. hift (als we het vette deel als een echte relatieve bijzin beschouwen, zodat de zinskern ef rÿters hierbuiten valt), of het impliciete sener (als we het vette deel als een bijstelling in de matrixzin beschouwen, en de zinskern ef rÿters als antecedent bij sener kan optreden). Zie ook § 51.6c voor deze kwestie.

132.114

Een interessante passage is te vinden in de roman Ef câðy-prest (De kroeg-directeur, 1979) van Dorteje Jertek:

Eup paine-épe meldelira Latroma, meldalira kva belt harbatjen, alt ef toluktosÿ
fes ef belt-kul bleffes ef arâbe. Kusama, ef ântikiy luktâparatâ farte alt.

Ze liet Latroma, die ooit haar dienstmeisje was, nog steeds de was doen in het schuurtje
achter in de tuin. Daar doet de antieke wasmachine het nog steeds.

Het vette deel van deze zin bevat het spoor meldelira, analoog aan zin (2b) in de vorige paragraaf. Maar hierachter volgt een echte relatieve bijzin (onderstreept) als nadere bepaling bij "Latroma". In § 124.73 punt 5. is geconstateerd dat twee relatieve -lira-constructies elkaar niet op mogen volgen. Dat de zin van Jertek toch acceptabel is, komt doordat alleen het cursieve deel als relatieve bijzin beschouwd wordt, en het vette deel het karakter van een bijstelling heeft.

132.115

In Causatieven kan meldelira zijn spoor-karakter verliezen als het een tijdsmarkering krijgt. Vergelijk § 132.113 (2b) met:

(3) Gress lukte-dôe, meldalira ef ÿksa-'jan, riyfain ef oto.
 a.Ik laat hem, die de buurjongen was, altijd de auto wassen.
 b.Ik laat de vroegere buurjongen altijd de auto wassen.

In (2b) is het vette deel zonder pauzes in de matrixzin geïntegreerd. In (3) is er dankzij de expliciete uitdrukking van de def.tijd sprake van een echte relatieve bijzin, die bij voorkeur hoorbaar (pauzes!) en zichtbaar (komma's!) tussengevoegd wordt.1


1Relatieve -lira-constructies (§ 124.46–67) kennen vrijwel altijd een variant met een betr.vnw., en het antecedent (mits het geen kern is) van dit betr.vnw. moet met ki gemarkeerd worden (§ 124.5). Omdat in Causatieven de Causee aan het werkw. is gehecht (zoals dôe in (3)), kan het niet voorafgegaan worden door ki, en is een relatieve bijzin met een betr.vnw. dat aan deze Causee refereert dus feitelijk niet mogelijk. In het volgende voorbeeld refereert dan ook aan de kern Leon (de kern wordt niet met ki gemarkeerd), en niet aan de Causee dôe:

 Leon1 moje-dôe2 ef kles, té1/*2 melda fit kinur lâst hertel.
a.Leon, die verleden maand zo ziek was, laat hem het gras maaien.
b.Leon laat hem, die verleden maand zo ziek was, het gras maaien.

In de spreektaal worden zulke relatieve constructies met een betr.vnw. echter wel gebruikt. In dat geval is betekenis b. hierboven wél mogelijk. Zie hiervoor § 152.16–20.


132.116

De korte relatieve bijzinnetjes met meldelira die bij Causatieven vaak noodzakelijk zijn omdat de Causee alleen maar als een aangehecht passief pers.vnw. kan worden uitgedrukt, kunnen in andere zinnen optioneel toegevoegd worden. Vergelijk:

Petriy, kost frera, melde kinur. =
= Petriy[,] meldelira kost frera[,] melde kinur.
Petriy, mijn broer, is ziek.

Eup quae Latroma, sener harbatjen, den eup paine ef toluktosÿ fes ef belt-kul. =
= Eup quae Latroma[,] meldelira sener/belt harbatjen[,] den eup paine ef toluktosÿ
fes ef belt-kul.
Ze draagt Latroma, haar dienstmeisje, op om de was in het schuurtje te [gaan] doen.

Merk op dat de vetgedrukte delen ook zonder pauzes (dus komma's) tussengevoegd kunnen worden. In al deze gevallen kan er géén gebruik gemaakt worden van bijzinnetjes met een betr.vnw. (die zouden trouwens achteraan de matrixzin moeten komen). Zie ook § 51.6c voor de keuze tussen sener en belt in het tweede voorbeeld.

132.117

Een andere gebruiksmogelijkheid van meldelira vinden we in zinnen waarin een deel in de hoedanigheid van topic1 links buiten de constructie is geplaatst. Tussen de topic en de matrixzin kan een duidelijke scheiding aangebracht worden door toevoeging van het spoor meldelira; vergelijk:

(1)a.Spâke kvâ Kârle smurf piti gress.
  Kârle zal mij nooit geld lenen.
 b.Kârle, spâke kvâ [ki] do smurf piti gress.
 c.Kârle meldelira, spâke kvâ [ki] do smurf piti gress.
  Kârle, hij/die zal mij nooit geld lenen.

(2)a.Yvonn paine pipar na dena kleter cômputer.
  Yvonn doet alles met/op die nieuwe computer.
 b.Dena kleter cômputer, Yvonn paine pipar na [ki] ef.
 c.Dena kleter cômputer meldelira, Yvonn paine pipar na [ki] ef.
  Die nieuwe computer, daar doet Yvonn alles mee/op.

Toevoeging van het spoor meldelira is in (1c) natuurlijker dan in (2c).2 Dit komt doordat in (1b) de sequentie van Kârle en spâke ook zo opgevat zou kunnen worden dat Kârle de subjectkern bij spâke is. Hier is een duidelijke scheiding tussen beide elementen gewenst. Daarentegen is in (2b) de scheiding tussen dena kleter cômputer en Yvonn al vanzelf aanwezig.


1Voor topics in het algemeen, zie § 92.10–16 en § 92.39–45; voor meldelira bij topics, zie ook § 92.13.


2En omgekeerd, afwezigheid van meldelira is in (2b) natuurlijker dan in (1b).

132.118

Let op hoe de plaats van één komma (en dus een verschil in intonatie) voor een geheel andere betekenis kan zorgen:

a.Ef pôrer orycc2 meldelira, Elsa1 paine pipar furt hópsat2 .
 Het arme weeskind2 , Elsa1 doet alles voor haar2 .

b.Ef pôrer orycc1 meldelira Elsa1[,] paine pipar furt hópsat2 .
 Het arme weeskind1 Elsa1 doet alles voor haar2 .

In a. is sprake van een topicalisatie waarbij we mogen aannemen dat hópsat en ef pôrer orycc met elkaar corefereren. In b. vormt Elsa een tussenvoeging achter ef pôrer orycc: het arme weeskind heet dus Elsa, en zij doet alles voor een niet nader gespecificeerd vrouwelijk persoon (hópsat).

132.119   ad § 132.4   g. Het spoor paine

We moeten onderscheid maken tussen drie soorten sporen paine:

  1. Paine corefereert met een eerder genoemd werkw. en wordt gebruikt om de herhaling van twee identieke werkw.n te voorkómen.
  2. Paine is semantisch leeg en wordt toegevoegd omdat er anders een werkw.-positie onbezet zou blijven (§ 132.126–127).
  3. Paine behoudt zijn basisbetekenis 'doen' en heeft een object dat refereert aan een beschreven situatie die "gedaan" wordt (§ 132.128–128a).

Verder wordt nog behandeld:

  1. Nadere analyse van paine (§ 132.129–133).

132.120   ad § 132.119   1. Paine corefereert met eerder genoemd werkwoord

Het gebruik van paine kent veel minder restricties dan dat van idem. Paine kan als werkw.-vervanger in vrijwel alle gevallen gebruikt worden om een herhaling van twee werkw.n te voorkomen. Dit spoor kan zowel één werkw. in een predicaat als het gehele predicaat vervangen. Enkele voorbeelden:

(1)Dysta ef ardekirs lardare lelmo tof; aftel tu painavy tem curmel mas?
 Dysta heeft de planten vandaag water gegeven; wil jij het morgen misschien doen?

(2)Gress lorerde tem hurons gâšâ hift ardef, ur noi paine âs hift marâs.
 Ik koop deze bloemen vanwege hun geur, en niet vanwege hun kleur.

(3)Tek reppe ón sener waler, do perkelira beri larde sener geffy, ur do paine ef tiyn kerru.
 Tek zegt tegen haar zoontje dat hij zijn appel moet opeten, en dat doet hij ook.

(4)Hânes ma stinde ef letra na eft flappa, do probarilóme beri paine kvâ na eftofpira lelpiru stindostjaga.
 Hânes schrijft de brief met een vulpen, omdat hij nooit met enig ander schrijfgerei wil schrijven.

(5)Gerrelt ustjâge hÿet sener sour, tur eup nert paine Gerrelt.
 Gerrelt bedriegt herhaaldelijk zijn zuster, maar zij doet dat niet bij Gerrelt.

Overigens is het soms ook mogelijk om paine geheel achterwege te laten, zie hiervoor § 131.58–63.

132.121

Opmerkingen bij de voorbeelden uit de vorige paragraaf:

Zin (1): paine vervangt het werkw. lardare, maar is tevens drager van het modale suffix -avy (willen) (meer over paine als drager van tijd of modaliteit is te vinden in § 132.126 punt 3.). Let verder op dat paine gevolgd wordt door het object tem (ze) dat corefereert met ef ardekirs. In het Nederlands wordt doen gevolgd door het, dat samen met doen refereert aan de situatie die in Z1 is beschreven, namelijk "het water geven aan de planten". Het Nederlandse doen is dan ook geen vervanger van het eerder genoemde predicaat water geven.

Zin (2): paine vervangt hier het werkw. lorerde. Verder zijn in Z2 de kern en het object onder coreferentie met de kern en het object in Z1 gedeleerd. Ook kan er nog op gewezen worden dat het voorz. gâšâ in Z2 vervangen is door het spoor âs; dit wordt in § 132.144 uitgelegd.

Zin (3): paine vervangt hier het werkw. larde, dus slechts een deel van het predicaat perkelira beri larde. Verder wordt in Z2 met het object ef tiyn aan "zijn appel" gerefereerd.

Zin (4): paine vervangt stinde, maar is zelf deel van een groter predicaat. Omdat "schrijven" (hier gerepresenteerd door paine) ook als intrans.werkw. kan optreden, ligt het voor de hand om aan te nemen dat paine gewoon zonder object is gebruikt, en dat er dus geen sprake is van objectdeletie. Vergelijk (4) in dit verband met (4′), waarin achter paine een expliciet object volgt, dat corefereert met ef letra in Z1:

(4′)Hânes ma stinde ef letra1 na eft flappa, do nert probarilóme beri paine
ef1 na eftofpira lelpiru stindostjaga.
 Hânes schrijft de brief1 met een vulpen, omdat hij die1 niet met enig ander
schrijfgerei wil schrijven.

In (4) drukt Z2 een algemene gewoonte van Hânes uit (hij wil nooit met iets anders dan een vulpen schrijven), in (4′) refereert Z2 aan een concreet geval (hij wil deze brief alleen met een vulpen schrijven).

Zin (5): paine als vervanger van ustjâge is hier transitief. Daarom kan Gerrelt hier een object bij zijn. Dit is ook beschreven in § 130.11 voetnoot 3.

132.122

Koppelwerkw.n kunnen nooit door paine vervangen worden, daarom is b. fout:

a.Lerdu melde terat honesty ki, tur Moffain melde har ef tork âmjegus.
 Lerdu is heel eerlijk, maar Moffain is nogal oneerlijk.

b.* Lerdu melde terat honesty ki, tur Moffain paine har ef tork âmjegus.

132.123

Als werkw.-vervanger herinnert paine aan het spoor idem, zoals uitgelegd in § 132.37–49. In tegenstelling tot bij idem, wordt er bij paine níét vereist dat Z1 en Z2 een parallelle structuur vertonen. Bovendien kan paine ook gemakkelijker een deel van een predicaat vervangen. Het betekenisverschil tussen beide sporen kan worden uitgelegd aan de hand van de volgende voorbeelden:

(1)a.Tek larde eft geffy ur Ôrs idem eft leffy.
 b.Tek larde eft geffy ur Ôrs paine eft leffy.
  Tek eet een appel en Ôrs [eet] een peer.

(2)a.Gress trempe ef jazy lelmo luppor fes Bôrâ-tÿden, oft mas idem fes Amagene.1
 b.Gress trempe ef jazy lelmo luppor fes Bôrâ-tÿden, oft paine mas fes Amagene.
  Ik lees het vanavond wel in de Bôrâ-tÿden, of morgen in de Amagene.

1Zie ook § 132.37 zin (2).

132.124

Hoewel de meeste Spokaniërs wel aanvoelen wanneer idem en paine wel of niet gebruikt kunnen worden en wat hun betekenisverschil is, is niemand er nog in geslaagd om een precieze regelgeving te formuleren. Van de bekende grammaticaboeken beperken Kojen-Pôt (1977, 1980) en Lântmân (1979) zich tot de opmerking dat idem refereert aan een gelijkwaardige verbale constructie, en dat paine een eerder genoemd en identiek werkw. vervangt,1 en Ripau (1965) snijdt de hele kwestie niet eens aan.


1Kojen-Pôt (1977) schrijft letterlijk: "idem refers to an equivalent verbal construction in a preceding utterance, whereas paine replaces an identical verb already mentioned in a preceding utterance".

132.125

Als we § 132.123 (1) en (2) nader beschouwen lijken de volgende eigenschappen relevant te zijn voor de keuze tussen idem en paine:

  1. Idem corefereert niet zozeer met een eerder genoemd werkw., maar refereert veeleer aan een eerder beschreven situatie, die met andere participanten op dezelfde manier kan plaatsvinden (vandaar dat het gebruik van idem een syntactische parallelliteit vereist).
  2. Het gebruik van paine is gemakkelijker te verklaren: dit spoor is correct als in Z2 de herhaling van een identiek hoofdwerkw. (reeds genoemd in Z1) voorkómen moet worden. Dat is in (1b) en (2b) het geval.

Het betekenisverschil dat er bestaat tussen (1a) en (1b), en tussen (2a) en (2b) kan als volgt omschreven worden: in de a-zinnen wordt benadrukt dat één en dezelfde situatie op twee verschillende manieren gestalte kan krijgen; in de b-zinnen staan twee verschillende situaties nevengeschikt, zonder dat ze in situationeel opzicht aan elkaar gerelateerd worden.
Met name in (2) lijkt er ook een element van planning mee te spelen: (2a) geeft de indruk dat, als ik het nieuws vanavond niet lees, ik het dan wel vanzelf morgen in een andere krant tegenkom (morgen is er een identieke situatie waarin ik de gelegenheid heb om het nieuws in een krant te lezen). In (2b) lijkt er eerder uitgedrukt te worden dat ik mijn best doe om het nieuws te achterhalen: als ik het vanavond niet vind, dan ga ik morgen bewust in een andere krant zoeken (morgen kan ik evenals vandaag de actie van "lezen" gaan uitvoeren).

132.126   ad § 132.119   2. Paine vult lege werkwoordpositie

Werkw.-posities (of liever: predicaatposities) die leeg dreigen te blijven worden prototypisch gevuld met een koppelwerkw. In deze gevallen kan paine nooit gebruikt worden (zie § 132.122). Alleen in de volgende gevallen zouden we kunnen stellen dat paine een lege werkw.-positie opvult:

  1. In vergelijkende constructies van het soort:

    (1)a.Gress quardere hajiy ef dokerats dus Elsa.
     b.Gress quardere hajiy ef dokerats dus Elsa paine.
     Ik ga minder graag naar de bioscoop dan Elsa.

    (2)a.Moffain larde vluf dus gress.
     b.Moffain larde vluf dus gress paine.
     Moffain eet meer dan ik. (vgl. Engels: Moffain eats more than I do)

    Dit zijn feitelijk de enige soort zinnen waarin een verbaal element duidelijk ontbreekt, want het werkw. dat links van dus staat, kan rechts ervan nooit herhaald worden:

    * Gress quardere hajiy ef dokerats dus Elsa quardere.
    * Moffain larde vluf dus gress larde.

    Zulke vergelijkende constructies worden verder behandeld in § 143.16–24; zie ook nog § 132.127.

  2. Bij Imperatieven die een verbod uitdrukken. Stel een situatie voor waarbij een klein kind de hete kachel wil aanraken en zijn moeder dan roept:

    a.Noi!Nee!
    b.Noi paine-tûe!Nee niet doen!

    We zouden variant a. kunnen beschouwen als een zin met een lege werkw.-positie, en in b. is deze positie opgevuld met het spoor paine zodat het pers.vnw. tûe aangehecht kan worden om een Imperatief uit te drukken. Dit spoor heeft geen concrete betekenis want het refereert niet aan een eerder genoemd predicaat, maar roept alleen associaties op met "de kachel aanraken" of "je hand tegen de kachel leggen". Dit wordt ook wel een deiktische referentie genoemd (§ 130.21–23).1


    1Bij Imperatieven die aanzetten om iets te doen, lijkt paine duidelijker te refereren aan een actie die door de spreker en toehoorder begrepen wordt. Als paine niet expliciet aan een met name genoemde actie refereert, heeft de Imperatief ook geen zin. Vergelijk:

    a.Noi paine-tûe!Niet doen!
    b.? Paine-tûe ral!Nu doen!

    Zin a. is een zinvolle taaluiting: iemand voert een actie uit en de spreker gebiedt dat dat niet mag. Zin b. is geen zinvolle taaluiting als de toehoorder niet reeds weet om welke actie het gaat, oftewel waaraan paine refereert. De uit te voeren actie moet dus al eerder genoemd zijn of uit de context begrepen worden. Maar in dat geval ligt het meer voor de hand om een object toe te voegen dat aan de uit te voeren handeling refereert, bijvoorbeeld: Paine-tûe mittof ral! (Doe dat nu!), waarbij mittof verwijst naar datgene wat de aangesprokene moet doen. Nu wordt paine gebruikt zoals uitgelegd in § 132.128.


  3. Bij modale hulpwerkw.n om de herhaling van een infinitief te voorkomen; bijvoorbeeld:

    Gress nert probare beri arfine. – Tu perke beri paine!
    Ik wil niet komen. – Je moet [het doen]!

    Lisa chafostecû hordâ. Aftel tu kurre beri paine kerru?
    Lisa kan mooi zingen. Kun jij dat ook [doen]?

    In de spreektaal kan paine in zulke constructies weggelaten worden, zie hiervoor § 81.33.

  4. Om de aanhechting van een temporeel of modaal suffix mogelijk te maken. Dit zijn marginale gevallen, zoals:

    a.Petriy tintavy wân paina.Petriy wilde blijven [en deed dat ook].
    b.Tu lardarecû ur painât ef ardekirs.2Je kan en moet de planten water geven.

    In a. wordt de def.tijd met emfase gepresenteerd. Omdat de tijdsmarkeerder -a niet meer achter tinde geplaatst kan worden (want dit werkw. is al verrijkt met het modale suffix -avy (willen)), wordt paine als tempusdrager toegevoegd. In b. wil de spreker feitelijk twee modale suffixen in één adem aan het werkw. lardare hechten. Omdat dit onmogelijk is, wordt paine als drager voor het tweede suffix toegevoegd.


    2Deze zin kan adequaat zijn in de volgende gesprekssituatie:

    moeder:Aftel tu lardaravy curmel ef ardekirs?
     Wil je de planten even water geven?

    lastig kind:Nûe, gress nert KURRE beri lardare!
     Nee ik KAN ze geen water geven!

    boze moeder:Iftam, tu lardarecû ur painât ef ardekirs!
     Wel waar, je kan en moet de planten water geven!

    Overigens lijkt hier het gebruik van modale hulpwerkw.n natuurlijker: Iftam, tu kurre perke beri lardare ef ardekirs!. Zie ook § 81.38–39 voor de combinatie van twee hulpwerkw.n.


132.127

In § 132.126 punt 1. is geïllustreerd hoe paine een lege werkw.-positie na het vergelijkende voegw. dus kan opvullen. We geven hier nog een voorbeeld en zullen dan uitleggen dat er een semantisch verschil tussen beide varianten kan bestaan:

a.Gress zâre cÿry rifonn sener ÿrôm dus Elsa.
 Ik woon minder ver van mijn werk dan Elsa [van mijn werk woont].

b.Gress zâre cÿry rifonn sener ÿrôm dus Elsa paine.
 Ik woon minder ver van mijn werk dan Elsa [van het hare].

De afwezigheid van het spoor paine in a. leidt tot de interpretatie dat de inhoud van Z1 (= de zin links van dus) zo veel mogelijk gekopieerd wordt naar Z2 (de rechter zijde van dus). Oftewel: voor Elsa geldt dezelfde situatie als beschreven in Z1. Hier geldt een redenatie identiek aan wat er gezegd is met betrekking tot idem in § 132.37–49. De onderliggende structuur van a. is daarom:

a′.{Gress1 zâre cÿry rifonn sener1 ÿrôm dus Elsa2 zâre rifonn kost1 ÿrôm.}

In b. vervangt het spoor paine het eerder genoemde werkw. zâre, en daardoor wordt voorkómen dat de inhoud van Z1 letterlijk naar Z2 gekopieerd wordt (zoals in a. het geval is). Dankzij de aanwezigheid van paine wordt Z2 zo geïnterpreteerd dat alleen de structuur van Z1 gekopieerd wordt. Hier geldt de volgende onderliggende structuur:

b′.{Gress1 zâre cÿry rifonn sener1 ÿrôm dus Elsa2 zâre rifonn sener2 ÿrôm.}

Zie ook § 143.22.

132.128   ad § 132.119   3. Paine refereert aan een beschreven situatie

Paine is niet altijd een echt spoor maar kan ook zijn basisbetekenis 'doen' behouden, waaraan een object toegevoegd wordt dat refereert aan een beschreven situatie (de Stand van Zaken; zie § 110.3 voor de definitie). Vergelijk:

(1)Ef póntelat linne âl ef hÿrðys probare beri prate, tûre óps paine.
 De herbergier vraagt of de gasten willen vertrekken, maar ze doen het niet.

(2)a.Ef póntelat linne âl ef hÿrðys probare beri kafte ef nota, tûre óps paine ef.
  De herbergier vraagt of de gasten de rekening willen betalen, maar ze betalen
die niet.

 b.Ef póntelat linne âl ef hÿrðys probare beri kafte ef nota, tûre óps paine mittof.
  De herbergier vraagt of de gasten de rekening willen betalen, maar ze doen
het niet.  OF  = (2a)

In (1) is paine een spoor dat het werkw. prate vervangt. Het onderstreepte deel kan dus geparafraseerd worden als: "maar ze vertrekken niet". In (2a) vervangt paine het predicaat probare beri kafte of wellicht alleen kafte, waarbij het vette ef refereert aan de te betalen rekening.
Zin (2b) is echter ambigu: mittof kan evenals ef in (2a) corefereren met ef nota, maar mittof kan ook refereren aan de matrixzin, oftewel aan de SvZ DE GASTEN BETALEN DE REKENING. In dat geval behoudt paine zijn basisbetekenis van 'doen'. De parafrase van het onderstreepte deel is dan: "maar het betalen van de rekening doen ze niet".

132.128a

Er is niet veel betekenisverschil tussen (2a) en (2b) in de vorige paragraaf, maar er zijn ook taaluitingen denkbaar waar het wel degelijk verschil maakt waaraan paine refereert. Vergelijk:

(3)a.Elsa glântre ef mittus-miflifs jadâk ten minks, tûre eup paine ef kokmit-miflifs.
  Elsa lapt de kamerramen elke twee weken, maar ze doet de keukenramen niet.

 b.Elsa glântre ef mittus-miflifs jadâk ten minks, tûre eup paine mittof frópjÿ
ef kokmit-miflifs
.
  Elsa lapt de kamerramen elke twee weken, maar dat doet ze niet bij de
keukenramen.

In (3a) vervangt paine alleen het werkw. glântre. Het onderstreepte deel kan dus geparafraseerd worden als: "maar ze lapt de keukenramen niet" (die worden dus nooit gelapt). In (3b) behoudt paine de basisbetekenis van 'doen' en refereert het object mittof in principe aan de uitgebreide SvZ ELSA LAPT DE KAMERRAMEN ELKE TWEE WEKEN, waarbij de "kamerramen" als het ware gecorrigeerd worden door de vette voorz.bep., die aangeeft dat het nu niet om de kamerramen gaat maar om de keukenramen. Elsa lapt de keukenramen dus niet elke twee weken (wellicht vaker of minder vaak). We spreken hier van een uitgebreide SvZ omdat ook de tijdsbepaling "elke twee weken" erbij begrepen moet worden. Paine refereert dus aan alles uit Z1 wat níét in Z2 op een andere manier gespecificeerd is.

132.129   ad § 132.119   4. Nadere analyse van paine als werkw.-vervanger en paine als opvuller van een lege werkw.-positie

Vergelijk de volgende voorbeelden (a. is reeds in § 130.22 gegeven):

a.Nert paine-tûe!Doe [dat] niet!; Niet doen!
b.Nert paine-tûe mittof! i. Eet hem niet op!
ii. Doe dat niet!

Beide zinnen kunnen gezegd worden door een moeder tegen haar kind, dat een zetpil pakt of gepakt heeft om op te eten. Als de moeder variant a. gebruikt, legt ze nadruk op de intentie die het kind heeft. Het gaat dus om een deiktische referentie (§ 130.21–23): het kind wil de zetpil in zijn mond stoppen, heeft de pil al in zijn mond, of is bezig de pil op te eten.
In variant b. gaat paine samen met een object: mittof kan refereren aan de zetpil (en dan kan mittof vervangen worden door het minder pregnante ef), dus b. is te parafraseren als: "eet die pil niet op!". Maar mittof kan ook refereren aan de SvZ HET KIND STAAT OP HET PUNT DE ZETPIL OP TE ETEN  of  HET KIND IS DE ZETPIL AAN HET OPETEN. Hier geldt dus dezelfde ambiguïteit als in § 132.128 zin (2b).

132.130

Stel dat Petriy een brief schrijft, dan is (1a) een adequate taaluiting, en (1b) kan daarvan afgeleid worden:

(1)a.  Petriy stinde eft letra.  > b.  Do paine mittof.
      Petriy schrijft een brief.

Zin (1b) is op dezelfde manier ambigu als voorbeeld b. in de vorige paragraaf. We kunnen dit als volgt schematisch voorstellen:

i.Petriy1 stinde2 eft letra3 .  >  Do1 paine2 mittof3 .
ii.(Petriy1 stinde eft letra)2 .  >  Do1 paine mittof2 .

In variant i. corefereert paine met stinde en mittof met eft letra. In variant ii. refereert mittof aan de gehele constructie tussen (...), waarbij paine uitdrukt dat datgene wat tussen de haken staat, "gedaan" wordt. In het Nederlands is alleen lezing ii. mogelijk (namelijk: "hij doet dat"). Lezing i. kan alleen weergegeven worden door het matrixwerkw. te herhalen (namelijk: "hij schrijft die").
In i. kan mittof door een ander pers.vwn. vervangen worden, zoals ef of (spreektaal) , omdat het refereert aan een concr.subst. (zie Blok 70.5). In ii. is alleen mittof mogelijk, omdat het refereert aan een gehele zin (§ 70.28).

132.131

Als een Spokaniër mittof in i. of ii. hierboven bevraagt, zijn er twee antwoorden mogelijk:

(2)a.Do paine kluft? –(i)  [Do paine] eft letra.
    (ii) Do stinde eft letra.

 b.Wat doet hij? –Hij schrijft een brief.
    niet: * Een brief.

Antwoord (2a) (i) is goed als we paine beschouwen als coreferent met stinde, en mittof als coreferent met eft letra. Antwoord (2a) (ii) is correct als we paine beschouwen als een leeg spoor, en mittof als coreferent met de complete actie Petriy stinde eft letra.
Het Nederlands kent alleen mogelijkheid (ii), zoals blijkt uit (2b). Wil een Nederlander antwoord hebben op de vraag "Wat schrijft hij?", dan moet het werkw. "schrijven" expliciet genoemd worden, en mag niet door een coreferent als "doen" vervangen worden.

132.132

Soms is het gewenst om de ambiguïteit in een vraag als Do paine kluft? op te heffen. Hiervoor bestaan de volgende strategieën:

  1. Vervang het vrag.vnw. kluft door kol (hoe?): Do paine kol? (Hoe doet hij?). Deze vraag kan begrepen worden als "hoe voert hij zijn actie uit?" ofwel: "wat doet hij?". Dit is een typische schrijftaaloplossing, maar enkele dialecten (Tjemp, Plefô) hebben ook in de spreektaal duidelijk voorkeur voor kol boven kluft. In feite reserveren deze dialecten kluft altijd om te refereren aan concr. of abstr. entiteiten, niet aan handelingen.

  2. Vervang het semantisch lege werkw. paine door een werkw. als kafpaine dat meer specifiek 'handelen, actie uitvoeren' betekent: Do kafpaine kol? (Hoe handelt hij?) = "Wat doet hij?". Merk op dat kafpaine altijd samengaat met kol en nooit met kluft, want het is een semitransitief werkw. dat nooit een object kan hebben.

  3. Laat het gebruik van paine achterwege en kies voor een meer specifiek werkw. zoals stinde: Do stinde kluft? (Wat schrijft hij?).

132.133

In verband met de verschillende gebruiksmogelijkheden van het spoor paine is het nuttig om nog te wijzen op het gebruik van paine als lexicaal werkw. in de betekenis van 'doen, maken, stoppen'. Hier kan nog onderscheid gemaakt worden tussen een concreet en een idiomatisch gebruik. In het laatste geval kan de semantische lading zo gering zijn, dat paine bijna een spoor-karakter krijgt. In het volgende voorbeeld zijn het concrete en idiomatische gebruik beide geïllustreerd:

Do paine1 sener cradef smurf fesdu eft liftkar kors ur paine2 cradef cÿrspos
kura mittof fes sener âešoh.
Hij doet al zijn geld in een oude sok en lapt alle spot hierover aan zijn laars.

Paine1 is concreet, maar paine2 maakt deel uit van de uitdrukking ef paine flaju fes sener âešoh (iets aan zijn laars lappen). Merk op dat beide paine's niet corefereren zodat paine2 hier niet gedeleerd kan worden. Deletie van paine2 zou leiden tot een constructie, even gek als de Nederlandse samentrekking ? Hij zit in de tuin en in de problemen.

132.134   ad § 132.4   h. De sporen blul, hyg en cÿry

Constructies met de sporen blul, hyg en cÿry zijn uitgebreid aan de orde gekomen in de Hoofdstukken 91 en 92, en daarom zal hieronder alleen ingegaan worden op het spoor-karakter van deze drie woorden, zonder veel aandacht aan het grotere verband te besteden waarin ze voorkomen. Blul, hyg en cÿry kunnen we samenvatten onder de naam "subjectsporen", want ze treden altijd op in passiefconstructies waarin een subjectbepaling met de markeerder pai (door) ontbreekt. We kunnen de volgende soort constructies onderscheiden:

  1. Zinnen waarin het subjectspoor op de lege subjectpositie achter het predicaat staat; zulke zinnen zijn dialectisch (op Liftka)1 als blul gebruikt wordt, ongrammaticaal bij de archaïsch/dialectische variant hyg, en heel algemeen bij cÿry. Vergelijk het "echte" passief in a. met de spoorpassieven in b.:

    a.Ef mimpit trempelije pai Tek.Het boek wordt door Tek gelezen.
    b.Δ Ef mimpit trempelije blul.Het boek wordt Ø gelezen.
     * Ef mimpit trempelije hyg. 
     Ef mimpit trempelije cÿry.Het boek zal Ø gelezen worden.

    Hyg en cÿry zijn besproken in § 91.21–22.


    1De situatie is ingewikkelder, want ook in de schrijftaal zijn deze inversieloze constructies soms vereist, en wel in drie gevallen:

      (i)Als het passief wordt gebruikt als antwoord op een vraag, zodanig dat het object de focus is; zie § 91.14a, § 92.34 en § 150.107.
     (ii)Als het passief een relatieve bijzin is met het object als betr.vnw. (of door een -lira-constructie vervangen); zie § 91.14, § 92.43, § 92.50 (1b) en § 124.28. Zie ook de voorbeelden in § 100.43 en § 101.26 a./b.
    (iii)In zg. woordenboek-vormen (§ 70.37), waarin een infinitief door ef voorafgegaan wordt, zoals in: ef ierquelije blul ja qundré ur reltakô (van het kastje naar de muur gestuurd worden).

  2. Zinnen waarin het subjectspoor op de kernpositie vóór het predicaat staat, en de objectkern erachter. Dit is de inversie-variant van 1., en zulke zinnen zijn algemeen grammaticaal bij blul en hyg, maar zeer ongebruikelijk bij cÿry. Vergelijk de b-zinnen uit 1. met:

    Blul trempelije ef mimpit.Het boek wordt Ø gelezen.
    ℗Δ Hyg trempelije ef mimpit.Het boek wordt Ø gelezen.
    ?? Cÿry trempelije ef mimpit.Het boek zal Ø gelezen worden.

    Als het object een pers.vnw. is, wordt in de inversie-variant de passieve vorm gebruikt; vergelijk do ~ dôe:

    £ Do lajetelije blul. ~ Blul/hyg lajetelije dôe.
    Hij wordt Ø uitgescholden.
  3. Zinnen waarin het subjectspoor op de kernpositie vóór het predicaat staat, en de subjectkern erachter. Het gaat hier om passiefconstructies bij intrans.werkw.n, de zg. valse passieven (§ 91.24–29/41). Het subject is altijd een passief pers.vnw., en het spoor cÿry kan hier nooit gebruikt worden; vergelijk de actieve constructie in a. met de valse passieven in b. en c.:

    a.Óps uokke pert gy.Ze roken hier veel.
    b.Blul/hyg uokkelije ÿpse pert gy.Er wordt hier veel [door hen] gerookt.
    c.Blul/hyg uokkelije ófe pert gy.Er wordt hier veel gerookt.

    Voorbeelden b. en c. leggen beide de nadruk op de situatie dat op de desbetreffende plek sprake is van een intensief gebruik van tabak. De feitelijke handeling van "roken" en de identiteit van de personen die die handeling verrichten zijn geheel naar de achtergrond gedrukt. In b. wordt nog een indicatie gegeven dat er meerdere personen verantwoordelijk zijn voor de "intensieve rooksituatie", maar in c. is zelfs die indicatie geheel verdwenen, want hier is het subject afwezig en is de open positie door het semantisch lege spoor ófe gevuld.2 Daarentegen moet óps in a. refereren aan een specifieke groep personen van wie de identiteit bij spreker en hoorder bekend is.
    Het spoor ófe is besproken in § 132.101.


    2In vlotte spreektaal mag het spoor ófe ook weggelaten worden. Zie hiervoor § 91.27.

132.135

Door de inversie (punten 2. en 3. in § 132.134) lijkt het erop dat het subjectspoor "gepromoveerd" wordt tot zinskern, waarbij de oorspronkelijke kern – een object in 2. en een subject in 3. – "demoveert" tot een onduidelijke status achter het predicaat. In schema (1) geeft tussenstap b. weer hoe het subject pai do gedeleerd is, waarna in c. de lege positie met blul gevuld wordt en vervolgens het object óps en blul van plaats verwisselen, waarbij het object nu een passieve vorm krijgt (ÿpse).
In schema (2) geeft tussenstap b. weer hoe het subject óps naar de objectpositie achter het predicaat is verhuisd, daarbij een lege subjectpositie achterlatend. Deze wordt in c. met blul gevuld en vervolgens krijgt het subject (op de objectpositie!) een passieve vorm (ÿpse). Zo zijn de oppervlaktestructuren van het echte passief in (1c) en het valse passief in (2c) identiek geworden.

(1)a.Óps vâpjelije pai do.Ze worden door hem gepest.
 b.{ óps vâpjelije __ } 
 c.Óps vâpjelije blul > Blul vâpjelije ÿpse.Ze worden gepest.

(2)a.Óps uokke pert gy.Ze roken hier veel.
 b.{ __ uokkelije óps pert gy } 
 c.Blul uokkelije ÿpse pert gyEr wordt hier veel [door hen] gerookt.

Merk op dat "promotie" en "demotie" slechts kenmerken van de oppervlaktestructuur zijn, en dat ze syntactisch gezien níét plaatsvinden: in de inversievariant van (1c) is ÿpse nog steeds de zinskern, ook als staat dit element niet op de kernpositie (maar blul wel).

132.136

Uit de schema's (1) en (2) is op te maken dat de initiële positie van blul bij een echt passief het gevolg is van inversie, maar bij een vals passief een gevolg is van het opvullen van de lege subjectpositie.

Sommige linguïsten1 wensen dan ook twee verschillende sporen blul te erkennen: (i) een zuivere subjectvervanger, zoals in schema (1), en (ii) een spoor dat altijd corefereert met het nog aanwezige subject, zoals in schema (2). Omdat dit onderscheid niets bijdraagt aan een verbetering van de beschrijving van blul-constructies, zullen wij het in deze grammatica negeren.


1Heenôše-Lajto heeft in 1982 een artikel geschreven waarin gepleit wordt voor twee soorten blul; de subjectvervanger in een echt passief noemt hij een "determinant", en de opvuller van de lege subjectpositie in een vals passief noemt hij een "partikel".

132.137

Hoewel een object in een subjectloos passief formeel nog als zinskern fungeert, lijkt het "kern-gevoel" zwakker te worden als dit object vanwege de inversie niet meer vóór het predicaat (op de kernpositie) staat, maar erachter. Vergelijk:

a.Δ Olyva vlofjelije blul fes ef kelâr, brâ Ø scemre fit hups.
 Olyva wordt in de kelder opgesloten, want [ze] schreeuwt zo hard.

b.? Blul vlofjelije Olyva fes ef kelâr, brâ Ø scemre fit hups.

Zin a. is weliswaar gemarkeerd omdat het achterwege laten van inversie dialectisch is,1 maar de deletie van de subjectkern bij scemre (gesymboliseerd door Ø) is wel grammaticaal. Daarentegen is een dergelijke deletie in zin b. twijfelachtig, wat erop wijst dat het object Olyva vanwege de inversie geen "volkomen" kern meer is. Zie ook § 92.47.


1Ook in de standaardtaal is deze inversieloze variant grammaticaal, mits Olyva de focus is omdat de zin een antwoord is op de vraag: "Wie wordt er in de kelder opgesloten?". Zie hiervoor § 91.14a.

132.138

Dat het element ÿpse in (1a) een "zwakke" kern is blijkt niet alleen uit de vorm (passieve pers.vnw.) maar ook uit het feit dat ÿpse onder coreferentie met een kern uit een andere zin niet gedeleerd kan worden. Vergelijk:

(1)a.Moffain ur Lerdu xliffašenelije pai sener côlegjes, janof blul uokkelije
ÿpse/*Ø fit pert.
  Moffain en Lerdu worden door hun collega's genegeerd, omdat er zo
veel door hen gerookt wordt.

 b.Moffain ur Lerdu xliffašenelije pai sener côlegjes, janof Ø uokke fit pert.
  Moffain en Lerdu worden door hun collega's genegeerd, omdat [ze] zo
veel roken.

Let op het subtiele semantische verschil tussen (1a) en (1b): in (1a) wordt de nadruk gelegd op een "rooksituatie" die Moffain en Lerdu creëren. Deze situatie is de reden dat de collega's de twee rokers negeren. We kunnen hieruit opmaken dat die collega's geen zin hebben om in de rook te zitten (dus om passief mee te roken).
In (1b) wordt de actie van het roken benadrukt. Hieruit kunnen we opmaken dat de collega's het rookgedrag van Moffain en Lerdu hoe dan ook afkeuren, of die collega's er nu zelf last van hebben of niet (ook als Moffain en Lerdu alleen thuis zouden roken, kan dit nog een reden zijn om genegeerd te worden).

132.139

Vergelijk:

a.Ef eróve kusami, brâ blul uokkelije ófe pert gy.
b.£ Ef eróve kusami, brâ blul uokkelije Ø pert gy.
Het stinkt hier, want er wordt hier veel gerookt.

De deletie van ófe in zin b. is correct omdat dit spoor in alle gevallen achterwege mag blijven (dit is in § 132.134 voetnoot 2 geconstateerd).

132.140

Als Z1 en Z2 beide een subjectspoor bevatten en tevens beide een inversie kennen, kan het spoor in Z2 gedeleerd worden, bijvoorbeeld:

(1)Blul vlofjelije Olyva fes ef kelâr ur Ø abândénelije hepsatt kusama.1
 Olyva wordt in de kelder opgesloten en [zij wordt] daar aan haar lot overgelaten.

(2)Blul uokkelije ÿpse pert gy, tûre Ø pliyfonelije pordel flâjû.
 Er wordt hier veel gerookt, maar [er] wordt bijna niets gedronken.

In (2) zijn een vals passief (Z1) en een echt subjectloos passief, met als object pordel flâjû (Z2) met elkaar gecombineerd. Ook hier kan het tweede blul dus gedeleerd worden.


1Abândéne (aan zijn lot overlaten) vereist een object in de resultatieve vorm. Omdat een pers.vnw. niet tegelijkertijd passief en resultatief kan zijn, moet er een keuze gemaakt worden, en die valt altijd in het voordeel van de resultatief uit; vandaar het gebruik van hepsatt i.p.v. épe (zie ook § AT.126).

132.141

Als inversie in één of beide zinnen achterwege blijft, is deletie van blul fout:

(1)Δ Elsa nert invóbelije blul, janof blul/*Ø uokkelije ófe fit pert fes ef fenta.
 Elsa wordt niet uitgenodigd, omdat [er] op het feest zo veel gerookt wordt.

(2)Tek haóge quoss, kluft reppalije blul lóf ef gadros, ur kluft faledalije blul/*Ø tillefit.
 Tek begrijpt nauwelijks wat er op de bijeenkomst gezegd werd, en wat er vervolgens
besloten is.

In (1) ontbreekt in Z1 de inversie (vandaar de markering "dialectisch"), terwijl er in Z2 wel sprake van inversie is. In (2) ontbreekt de inversie omdat het object hier het voegw. kluft is dat vooraan de zin moet staan. Zowel in (1) als in (2) is deletie van blul ongrammaticaal.

132.142

De passiefsporen kunnen uitsluitend in subjectloze passieven gebruikt worden en hebben geen enkele referentiële waarde als locatief, zoals bijvoorbeeld het Nederlandse er (als gereduceerde vorm van daar) wel heeft. Zinnen die een locatie, situatie of existentie uitdrukken, kunnen daarom nooit met zo'n passiefspoor gevormd worden. Vergelijk:

a.* Blul giffe eft ocantûm fes ef arâbe.1
b.Eft ocantûm giffe fes ef arâbe.2
c.£ Ta eft ocantûm giffe fes ef arâbe.
d.K'mije eft ocantûm fes ef arâbe.
 Er staat een reiger in de tuin.

Variant b., zonder enige locatieve markering, is in alle gevallen correct. Variant c. met het inleidende ta (daar) is spreektaal, en d. met het pseudo-werkw. k'mije (zie daar) wordt algemeen als ouderwets ervaren.3


1In i. en ii. zijn de Spokaanse zinnen qua structuur geheel verschillend van elkaar, terwijl de Nederlandse equivalenten qua structuur identiek aan elkaar zijn:

 i.Blul vlemótelije eft knok kaf ef eâs.
 Er wordt een varken op het erf geslacht.

ii.Eft knok zirde kaf ef eâs.   (en niet:) * Blul zirde eft knok kaf ef eâs.
 Er ligt een varken op het erf.


2Als de focus op de locatie ligt, is ook de variant Fes ef arâbe eft ocantûm giffe correct.


3Als men expliciet wil uitdrukken dat de aanwezigheid van de reiger gekenmerkt wordt door een bijzondere houding, kan in d. een positioneel teg.dw. toegevoegd worden. Vergelijk:

b′.Eft ocantûm zirde fes ef arâbe.
d′.K'mije eft zirdelira ocantûm fes ef arâbe.
    ziehier een liggende reiger in de tuin
 Er ligt een reiger in de tuin.

132.143

In het volgende voorbeeld refereert er aan "op het feest". Zo'n referentiële waarde kan het verplicht aanwezige blul nooit hebben, maar er kan wel een add. toegevoegd worden, zoals ta of kusama (daar):

a.Δ Janof blul uokkelije ófe fit pert fes ef fenta, Tek nert invóbelije blul ta/kusama.
b.Janof blul uokkelije ófe fit pert fes ef fenta, blul/Ø nert invóbelije Tek ta/kusama.
Omdat er op het feest zo veel gerookt wordt, wordt Tek er/daar niet uitgenodigd.

In variant a. is Z2 de inversieloze (dialectische) vorm; variant b. is de officiële vorm, waarbij het tweede blul onder coreferentie met het eerste blul gedeleerd mag worden. Vermeldenswaard is nog dat het locatieve add. ta, dat in de spreektaalvorm dikwijls onmiddellijk achter blul verschijnt, gevoelig is voor cliticisatie. Het woordpaar blul ta klinkt dan als blultâ (en kan bij het weergeven van spreektaal ook zo geschreven worden). Analoog bestaat ook nog: blul + gy > blulgû.

132.144   ad § 132.4   i. Het spoor âs

Het spoor âs vervangt een herhaald voorzetsel in een neven- of onderschikking, en is in de Spokanistiek bekend onder de term dood voorzetsel (ook behandeld in § 142.5–6 en § 142.21). Vergelijk:

a.Óps zâre fes eft sért ðÿm bâlcon ur ðÿm kelâr.
 Ze wonen in een huis zonder balkon en [ook] zonder kelder.

b.Óps zâre fes eft sért ðÿm bâlcon ur âs kelâr.
 Ze wonen in een huis zonder balkon en [zonder] kelder.

Een herhaling van het voorzetsel (zoals in a.) drukt meestal emfase uit, die in het Nederlands weergegeven kan worden met ook. De minst gemarkeerde en meest natuurlijke constructie in het Spokaans is b., waarin ðÿm de tweede keer door âs is vervangen.

132.145

Het geheel weglaten van het tweede voorzetsel (zoals in het Nederlands gebruikelijk is) is in het Spokaans niet mogelijk. Wel mogelijk is daarentegen om twee nevengeschikte constituenten samen door één voorzetsel te laten voorafgaan. Let op het betekenisverschil in:

a.Kirro ufira lango ef bajuftô ur âs ef moziy.
 We reden langs de beek en langs de bosrand.

b.Kirro ufira lango ef bajuftô ur ef moziy.
 We reden langs de beek en [de] bosrand.

In a. is er sprake van twee nevengeschikte voorz.bep.n (Blok 120.48 type II.e); hier wordt uitgedrukt dat we eerst langs de beek reden, en vervolgens langs de bosrand. In b. staan twee nevengeschikte subst.n (Blok 120.48 type III.a); hier loopt de beek langs de bosrand, en reden we langs beide tegelijk.1 Zie ook § 120.65.


1Vooral bij idiomatische uitdrukkingen is het gebruikelijk om âs achterwege te laten, zoals: armt slit ur flém (in lichterlaaie). Een vorm als ® armt slit ur âs flém (lett. "aan vonk en aan vlam") is weliswaar grammaticaal, maar semantische onzin en geen idioom.

132.146

De subject-, object- en echomarkeerders pai, enn en ón kunnen niet vervangen worden door âs, al komen we zo'n vervanging in onverzorgde spreektaal wel eens tegen indien de markeerder in een nevenschikking op volzinsdeelniveau (Blok 120.48 type II.b) aanwezig is:

(1)Ef efanty bytelije ment pai ef follus oft pai/?£âs ef frera.
 Het kind wordt vaak door zijn vader of door zijn broer geslagen.

(2)Gress kette ef rozas ón Tek ur paine ef tûlpiys ón/*âs sener sientur.
 Ik geef de rozen aan Tek en de tulpen aan mijn moeder.

(3)Verfutelije ef sért ral pai firma Gemell-Jûmer, janof ef xafolla pai/*âs firma Zôlumôjer revuselije.
 Het huis zal nu door de firma Gemell-Jûmer geschilderd worden, omdat de opdracht door de firma Zôlumôjer geweigerd is.

(4)Ef sértater rofone, janof firma Gemell-Jûmer enn sener lâcos lo tildâ mipðobiyre ur firma Zôlumôjer enn/*âs ef xafolla revuse.
 De huiseigenaar is boos, omdat de firma Gemell-Jûmer zijn schilderwerk slecht heeft afgeleverd en de firma Zôlumôjer de opdracht heeft geweigerd.

In (1) is het gebruik van âs in plaats van het tweede pai marginaal mogelijk omdat pai ef follus en pai ef frera nevengeschikte basiselementen zijn; in (2) is er sprake van nevengeschikte zinnen en in (3) en (4) vinden we een onderschikking. Hier kunnen ón, pai en enn nooit door âs vervangen worden.

132.147

Soms is een nevenschikking van subst.n mogelijk, zodanig dat de markeerder deze nevenschikking bepaalt. Let op het betekenisverschil tussen (1) en (1′):

(1′)Ef efanty bytelije ment pai ef follus oft ef frera.
 Het kind wordt vaak door zijn vader of [zijn] broer geslagen.

Zin (1) suggereert dat er een bewuste keuze tussen de vader en de broer gemaakt wordt. Als het weer "tijd is" om het kind te slaan lijken vader en broer met elkaar af te spreken "doe jij het of doe ik het?". In (1′) is zo'n keuze afwezig; hier wordt niet méér gezegd dan dat zowel de vader als de broer zich schuldig maakt aan de mishandeling van het kind: de ene keer slaat de vader, de andere keer is het weer de broer.

132.148   Pai, enn en ón als voorzetsel

De determinanten pai, enn en ón kunnen in sommige gevallen ook als voorzetsel optreden (zie ook § 141.79–88a). In dat geval kunnen ze vervangen worden door het spoor âs.
Vergelijk pai als subjectmarkeerder in (1) en als voorzetsel in (2):

(1)subjectmarkeerder:
 Ef sérts plitolije bent pai râfs-knurfel ur astritolije dus pai/*âs flûfelira klâk.
 De huizen werden eerst door modderwater overspoeld en toen door neerstortend
puin verpletterd.

(2)voorzetsel:
 Ef sérts strito bent pai ef tujen ur fesbôno dus âs ef snÿ-drakâs.
 De huizen raakten eerst bedolven door de lawine en stortten toen door het
gewicht van de sneeuw in.

Zie Blok 140.10 en vergelijk ook de voorbeelden in § 91.36–41.

132.149

Bij de meeste werkwoorden is ón een echomarkeerder, maar soms een voorzetsel (zie § 80.27, § 90.25–31 en Blok 140.10). Dit onderscheid heeft gevolgen voor het gebruik van âs:

(1)echomarkeerder:
 a.Do kette ef mimpits ón Elsa tûre ón/?£âs Mariy.
  Hij geeft de boeken aan Elsa, maar niet aan Mariy.
 b.Do kette ef mimpits ón Elsa, janof do nert kettavy tem ón/*âs Mariy.
  Hij geeft de boeken aan Elsa, omdat hij ze niet aan Mariy wil geven.

(2)voorzetsel:
 a.Do kette la'ycâ ón quista ômpacs ur âs tiyt helbis.
  Hij hecht waarde aan goede manieren en aan nette kleren.
 b.Do kette la'ycâ ón quista ômpacs ur ón tiyt helbis.
  Hij hecht waarde aan goede manieren en ook aan nette kleren.
 c.Do kette la'ycâ ón quista ômpacs ur tiyt helbis.
  Hij hecht waarde aan goede manieren en nette kleren.

In (1a) is âs onverzorgde spreektaal (nevengeschikte basiselementen), en in (1b) is âs geheel ongrammaticaal (onderschikking). In (2a) is âs het meest natuurlijk, maar in (2b) is bij emfase ook een herhaling van ón mogelijk. Bovendien mag in (2c) een tweede ón achterwege blijven als er sprake is van nevengeschikte fundamenten (Blok 120.48 type III.a).

132.150

In tegenstelling tot pai en ón kan de determinant enn niet als een "echt" voorzetsel optreden, behalve in een gedeverbaliseerde constructie; het kan dan door âs vervangen worden. Vergelijk:

a.Ef trufôe, den ef menester cÿr enn ef erros is enn/*âs ef terrafanos wa'ére.
 Het is waar dat de minister zowel de vergissing als de verduistering ontkend heeft.

b.Ef menesterex ef ÿwa'éros cÿr enn ef erros is âs ef terrafanos trufôe.
 (lett. "het ontkennen door de minister zowel van de vergissing als van de
verduistering is waar")

In zin b. gedraagt enn zich als een voorzetsel (vergelijk ook de Nederlandse situatie waarin de objecten nu door het voorz. van gemarkeerd worden). Zie voor dit voorbeeld ook § 126.11.

132.151

Vergelijk ook § 132.148 (1) met de gedeverbaliseerde constructie:

(1′)Ef sértsex ef bent ÿplitelijos pai râfs-knurfel ur ef dus
 het huizen-GEN het eerst overspoeld.worden-DV door modderwater en het dan
 lastritelijos âs flûfelira klâk meldo eft hupster nocmes.
 verpletterd.worden-DV door neerstortend puin was een grote ramp

 Het was een grote ramp dat de huizen eerst door modderwater werden
overspoeld en toen door neerstortend puin werden verpletterd.
(lett. "het eerst door modderwater overspoeld worden en vervolgens door
neerstortend puin verpletterd worden van de huizen was een grote ramp")

Hieruit kan opgemaakt worden dat deverbalisering tot gevolg heeft dat basiselementen zich als voorz.bep.n gaan gedragen, iets wat bij de zinskern duidelijk waarneembaar is omdat hier een genitief (= een typisch nominale vorm) verschijnt. Zie ook § 126.10–11.

132.152

Zodra er bij twee voorz.s sprake is van identiciteit, wordt het tweede voorz. door âs vervangen. Onder "identiciteit" verstaan we: een identieke morfologische vorm. Hierbij wordt dus niet gekeken naar de betekenis van het voorz.
Soms echter kunnen twee morfologisch identieke voorz.s dermate verschillende betekenissen hebben dat het gebruik van âs niet voor de hand ligt. Een groot semantisch verschil vinden we bijvoorbeeld in zinnen waarin een voorz. twee maal voorkomt, de ene keer in zijn concrete betekenis, en de tweede keer in een abstracte betekenis behorend bij een prepositioneel werkw. of in een idiomatische uitdrukking. Vergelijk:

a.Petriy trempelira fes ef arâbe, ur Elsa zurrelira âs/*fes ef kokmit.
 Petriy zit in de tuin te lezen, en Elsa zit in de keuken te mopperen.

b.Petriy feldre fes ef arâbe ur stinde âs/?fes sener jornâ.
 Petriy zit in de tuin en schrijft in zijn dagboek.

c.Petriy feldre fes ef arâbe ur cesse fes/??âs ef baso rifo Elsaex ef loa lÿ ef hely.
 Petriy zit in de tuin en gist naar de reden van Elsa's slechte bui.

In a. is er een duidelijke parallelliteit: zowel in Z1 als in Z2 specificeert fes een locatie waar de entiteit uit de zinskern iets zit te doen. Hier is herhaling van fes zo goed als ongrammaticaal en vervanging door âs verplicht. We hebben te doen met volledige semantische coreferentie.1
In b. zijn beide vormen van fes concrete plaatsbepalingen maar in een verschillende semantische context, en daarom is het zeer gewenst om het tweede fes door âs te vervangen. Hier is sprake van globale semantische coreferentie.1
In c. is het eerste fes een concrete plaatsbepaling; het tweede fes behoort bij het prep.werkw. cesse fes flaju (gissen/raden naar iets) en daarom is vervanging door âs erg vreemd (voor velen ongrammaticaal). Hier is elke vorm van semantische coreferentie afwezig.


1"Semantische coreferentie" is besproken in § 130.11 punt 3., maar het onderscheid tussen "volledig" en "globaal" wordt nu voor het eerst gemaakt, omdat dit relevant is voor de ongrammaticaliteit van een herhaling van fes in a. en de grote twijfelachtige grammaticaliteit van de herhaling van fes in b.

132.153

Vergelijk ook:

Ef prôta smÿze nebuch kaf sener beldrast wân zirde, ur nert tiff-pâre kaf/*âs ef froba'efros, do perkelira beri hendre kelt.
De kater ligt rustig op zijn kussen te spinnen en heeft geen weet van de castratie die hij straks moet ondergaan.

In Z2 is sprake van het prep.werkw. ef tiff-pâre kaf flaju (weet hebben van iets). Hierbij is de betekenis van kaf zo weinig concreet (vergeleken bij kaf in Z1) dat vervanging door âs onmogelijk is.

132.154

Als Z1 en Z2 beide een prep.werkw. bevatten, waarin de voorz.s een zeer abstracte betekenis hebben, zou men kunnen stellen dat er sprake is van een "identiciteit op abstract niveau". In zo'n geval is er wat voor te zeggen om het tweede voorz. door âs te vervangen, zoals in:

(1)Ef câpytenn cônfrontere ef ÿrðônt kaf ef plânor qurstoxuriy ur jesme mittof kaf/?âs ten ÿrlikkô grups.1
 De kapitein confronteert de bemanning met de uitgedachte strategie, en deelt deze in twee gelijke groepen.

(2)Petriy chaquinde-mip sener nitros kura ef kleter toraniefa, tur do axerme iftam kura/?*âs ef.
 Petriy spreekt zijn afkeuring over het nieuwe medicijn uit, maar hij vindt er wel baat bij.

In (1) gaat het om de twee prep.werkw.n ef cônfrontere rast kaf flaju (iemand confronteren met iets) en ef jesme flaju kaf ... (iets indelen in ...). Voor veel Spokaniërs is het acceptabel om kaf in Z2 door âs te vervangen.
In (2) wordt het voorz. kura zowel in Z1 als in Z2 op abstracte wijze gebruikt: in Z1 komt het voor in de uitdrukking ef chaquinde-mip sener nitros kura flaju (zijn afkeuring uitspreken over iets), en in Z2 gaat het samen met het prepositionele werkw. axerme kura flaju (baat vinden bij iets). Hier is het minder acceptabel om kura in Z2 door âs te vervangen. Voor sommigen vormt chaquinde-mip samen met kura een prep.werkw. (het onderstreepte deel), zodat kura in Z2 door âs vervangen kan worden, omdat ook in Z2 sprake is van een prep.werkw. Maar anderen menen dat het onderstreepte deel in Z1 een typisch idiomatische constructie is, en in dat geval hebben beide kura's zo'n verschillend karakter dat het gebruik van âs als ongrammaticaal ervaren wordt; zie hiervoor ook de volgende paragraaf.


1Het gaat hier om een tiental vechtende voetbalsupporters op een veerboot, die door de bemanning uit elkaar gehouden moet worden. De bemanning moet hierbij in twee groepen opereren. Dit voorbeeld is geconstrueerd n.a.v. een artikel in de Amagene (07.05.1990).

132.155

Bij idiomatische uitdrukkingen lijkt het voorz. zo'n hecht element in het geheel, dat vervanging door âs algemeen als ongrammaticaal ervaren wordt. Vergelijk voorbeeld (2) in § 132.154 met:

Groft eits chaquinde kaf ef korsta, zuf do enn ef wyde-'jan ðobiyre kaf/*âs eft wâriy.
Uit zijn ogen sprak woede toen hij de kwajongen een standje gaf.

Hier betreft het de uitdrukkingen X chaquinde kaf Y (uit X spreekt Y) (waarbij X = lichaamsdeel/lichaamshouding en Y = gemoedstoestand) en ef ðobiyre rast kaf eft wâriy (iemand een standje geven).

132.156

In § 130.15 cc. is de volgende zin behandeld:

Fara ef kôbo nÿle, dus kirro larde riyfain fes ef arâbe, tur Firm ur Tek feldre kvâ âs ef.
Als de zon schijnt, eten wij altijd in de tuin, maar Firm en Tek zitten er nooit in.

Deze zin is ambigu omdat C1 fes ef arâbe en C2 âs ef zowel strikte als semantische coreferenten kunnen zijn. Strikte coreferentie kan expliciet uitgedrukt worden door toevoeging van de determinanten qu ... qu (zie § 133.47–48), en semantische coreferentie kan met een parafrase uitgedrukt worden. Vergelijk:

a.Fara ef kôbo nÿle, dus kirro larde riyfain fes qu ef arâbe, tur Firm ur Tek feldre kvâ âs qu ef.
 Als de zon schijnt, eten wij altijd in de tuin1 , maar Firm en Tek zitten nooit in die tuin1 .

b.Fara ef kôbo nÿle, dus kirro larde riyfain fes sener arâbe, tur Firm ur Tek feldre kvâ âs ef seniy.
 Als de zon schijnt, eten wij altijd in onze tuin1 , maar Firm en Tek zitten nooit in de hunne2 .

132.157   ad § 132.4   j. De sporen -[e]s en -[e]p

De definitie die er in § 132.1 gegeven is voor de term "spoor", impliceert dat ook de suffixen -[e]s en -[e]p als sporen beschouwd kunnen worden, mits we ervan uitgaan dat de zinnen waarin deze suffixen voorkomen het resultaat zijn van bepaalde vormen van deletie (deze deletie roept immers deze suffixen in de hoedanigheid van spoor op). De suffixen -[e]s en -[e]p zijn uitgebreid besproken in § 42.12–14 en § 42.16–20, maar hieronder volgt nog een nadere beschouwing van hun spoor-eigenschappen, zoals onder meer in de transformationele benadering van Pârdova (1980) is uiteengezet.

132.158

Het suffix -[e]s wordt aan een adn.add. (§ 40.2 A.) gehecht als dit add. een bepaling vormt bij een extern-meervoudige constituent. Daarom wordt dit suffix ook wel constituentmarkeerder genoemd. Zodra een add. een bepaling vormt bij slechts één element (subst. of eigennaam) van een constituent, komt -[e]s te vervallen. Vergelijk:

(1)ef liftkars merater ur mosjeusde oude man en [oude] vrouw

132.159

We kunnen ons voorstellen dat frase (1) als onderliggende structuur heeft:

(1′)ef {[liftkar merater] UR [liftkar mosjeus]}

In (1′) heeft dan deletie plaatsgevonden van het tweede add. liftkar. Een dergelijke deletie is toegestaan als beide add.n identiek en nevenschikkend verbonden zijn (§ 120.70). Echter, deletie heeft vaak het verschijnen van een spoor tot gevolg, en daarom kan -[e]s als dit spoor beschouwd worden. Hier wordt dus aangenomen dat de onderliggende structuur in (1′) via de volgende stappen tot de oppervlaktestructuur in (1) komt:

Deletie van het tweede additief:
(1′′)ef {[liftkar merater] UR [Ø mosjeus]}

Toevoeging van het spoor -s om deze deletie te markeren:
(1′′′)ef {[liftkars merater] UR [Ø mosjeus]}

132.160

Het suffix -[e]p wordt optioneel aan een pred.add. (§ 40.2 B.a.) gehecht als dit add. een bepaling vormt bij een predicaat dat een extern-meervoudig subject bij zich draagt (§ 42.16), zoals:

(1)Petriy ur Welm sena ocÿrme fâkommep.Petriy en Welm gedragen zich gemeen.

132.161

Volgens Pârdova kunnen we ons voorstellen dat (1) hierboven als onderliggende structuur heeft:

(1′){[Petriy sen ocÿrme fâkomm] UR [Welm sen ocÿrme fâkomm]}

In (1′) heeft dan deletie plaatsgevonden van de eerste identieke reeks sen ocÿrme fâkomm:

(1′′){[Petriy Ø] UR [Welm sen ocÿrme fâkomm]}

Waarna -[e]p als spoor is toegevoegd om deze deletie te markeren. Bovendien krijgt het wed.vnw. sen de meervoudsmarkering -a:

(1′′′){[Petriy Ø] UR [Welm sena ocÿrme fâkommep]}

De hier gegeven redenering is zeer aanvechtbaar. Ten eerste moeten er kunstgrepen uitgehaald worden om te verklaren waarom de -a in sena een gewoon meervoudssuffix (en geen spoor) is, terwijl -ep een spoor is, en niet gewoon een meervoudssuffix. Ten tweede moet er een ingewikkelde deletieprocedure aangenomen worden die gebaseerd is op de nevenschikking van twee zinnen (zoals in (1′′)), terwijl het veel simpeler is om Petriy ur Welm te behandelen als een nevenschikking van twee kernen, zoals gesymboliseerd is (2):

(2){[Petriy] UR [Welm]} sena ocÿrme fâkommep

In deze grammatica wordt er de voorkeur aangegeven om nevenschikking zo te beschrijven dat deletie er zo min mogelijk bij nodig is. Daarom wordt hier de analyse in (1′)–(1′′′) verworpen, wat betekent dat -[e]p hier níét als een spoor beschouwd wordt.
Analogie leidt ertoe dat ook -[e]s uit § 132.158 liever niet als spoor beschouwd wordt. Beide suffixen zijn niet meer dan meervoudsmarkeerders, en vertellen ons niets over mogelijk gedeleerde elementen.

132.162

Sommige taalkundigen noemen een element alleen een "spoor", als het precies dezelfde positie inneemt als het gedeleerde element (zie ook Heenôše-Lajto, 1982). Bij zo'n definitie kunnen -[e]s en -[e]p dus geen "spoor" genoemd worden, want zij verschijnen niet op de plaats van het gedeleerde additief, maar achter het nog aanwezige additief. Als we willen accepteren dat deze suffixen toch enig verband houden met het feit dat er elementen zijn gedeleerd, zijn ze dus feitelijk niet meer dan "deletie-markeerders" (maar dat willen wij niet accepteren).1


1Het is de vraag of blul nog wel een "spoor" genoemd mag worden als het na inversie de kernpositie inneemt en dus niet meer op de plaats staat van het gedeleerde element, zoals onder meer blijkt uit de voorbeelden van § 132.134.

132.163   ad § 132.4   k. Enkele marginale gevallen

Bekijk de volgende voorbeelden:

Jân sen ocÿrme lo eft merbôku, ur Elsa sen ocÿrme lo montiy.1
Jân gedraagt zich als een boef, en Elsa gedraagt zich ook zo/identiek.
(lett. "... als hetzelfde")

Do feldre kaf ef kelbra ur gress feldre kaf kerru.
Hij zit op de tafel, en ik zit er ook op.
(lett. "... zit op ook")

In feite gaat het hier om deletie van de onderstreepte corefererende fundamenten, waarbij de open positie achter het voorz. door een add. wordt opgevuld. Zulke add.n (altijd met een betekenis "ook", "en dergelijk", "eveneens" ed.) treden hier als een spoor op, en de voorspelling lijkt gerechtvaardigd dat het met een add. als kerru dezelfde kant op kan gaan als met een add. als ôc: de spoorfunctie wordt steeds frequenter, en de betekenis vervaagt steeds meer, totdat het add. alleen nog maar als semantisch lege positievuller gebruikt kan worden (bij zo'n ontwikkeling kan verwacht worden dat een ander woord de oorspronkelijke betekenis van kerru gaat overnemen).


1Let op: lo is hier een voorz. met de betekenis 'als'.

132.164

Dat montiy en kerru in de voorbeelden van § 132.163 nog geen volwaardige sporen zijn, blijkt uit het feit dat de voorz.s lo en kaf hier herhaald zijn, en niet vervangen zijn door het dode voorz. âs. De volgende varianten lijken niet erg correct:

?* Jân sen ocÿrme lo eft merbôku, ur Elsa sen ocÿrme âs montiy.
?* Do feldre kaf ef kelbra ur gress feldre âs kerru.

De onmogelijkheid om âs te gebruiken lijkt een indicatie dat we lo montiy en kaf kerru als een soort eenheden moeten beschouwen Kennelijk "klampen" montiy en kerru zich aan het voorz. vast omdat hun spoorfunctie nog niet uitgekristalliseerd is. Het is een algemene tendens dat elementen in een idiomatische omgeving een onduidelijke syntactische functie kunnen hebben, wat leidt tot de omgekeerde tendens: als een element een onduidelijke syntactische functie heeft, heeft het de neiging om een idiomatische omgeving te creëren, waarin het gebruik van zo'n woord gefixeerd is.

132.165   Coreferentie tussen tijds- en plaatsbepalingen

Bekijk de volgende a- en b-voorbeelden:

(1)a.Eeriys bôrade sener hâst riyfain kest bloirâ sers zurt, janof Tek bôrade ef seniy dusa.
  Eeriys laat zijn hond altijd om precies zes uur uit, omdat Tek de hare dan [ook] uitlaat.

 b.£ Eeriys bôrade sener hâst riyfain kest bloirâ sers zurt, ur dus ef pûl belp ðâgavy kvâ dusa.
  Eeriys laat zijn hond altijd om precies zes uur uit, maar dán (= precies om zes uur) wil het stomme beest nooit plassen.

(2)a.Gress bladide hajiy den feldre fes ef varânda, janof ef pânte jazy graviy kusama.
  Ik zit liever niet in de serre, omdat het daar zo ontzettend tocht.

 b. £ Gress bladide hajiy den feldre fes ef varânda, ÿr ef pânte jazy graviy kusama.
  Ik zit liever niet in de serre, alwaar het zo ontzettend tocht.

132.166

In (1) corefereert het vetgedrukte element dusa met de onderstreepte tijdsbepaling. In (2) corefereert kusama met de onderstreepte plaatsbepaling. We zouden add.n van CAT. III als dusa en kusama dan ook "sporen" kunnen noemen, analoog aan woorden als tiyn en idem. In de b-zinnen is iets bijzonders aan de hand: in (1b) staat de voegwoordelijke bepaling ur dus (en dan); omdat dus hier terugwijst op de onderstreepte tijdsbepaling is de toevoeging van dusa aan het eind van de bijzin redundant. Deze redundantie (of liever: herhaalde referentie aan de tijdsbepaling) geeft emfase, in het Nederlands uitgedrukt met een accent op dán.
In (2b) staat het betr.vnw. ÿr dat refereert aan de onderstreepte plaatsbepaling. Daarom is toevoeging van kusama (dat immers eveneens aan deze plaatsbepaling refereert) redundant. Ook hier leidt deze redundantie tot een emfatische lezing, in het Nederlands uitgedrukt met het gemarkeerde alwaar (in plaats van waar). Toevoeging van een tijds- of plaatsspoor dat refereert aan een eerder genoemde tijds- of plaatsbepaling, terwijl de bijzin reeds met een tijds- of plaatsbepalend voegwoord is gekoppeld, geeft een emfatische lezing en is typisch voor de spreektaal. Het spreektaal-effect in (2b) wordt nog verhoogd door het gebruik van het voegw. ÿr. In de schrijftaal zou de voorkeur gegeven worden aan een voorz.bep. met een betr.vnw., zoals:

(2)b′.Gress bladide hajiy den feldre fes ki ef varânda, fes té ef pânte jazy graviy.
  Ik zit liever niet in de serre, waar(in) het zo ontzettend tocht.

Voor ÿr als plaatsbepalend voegw., zie § 122.35.


TOP
<< Hoofdstuk 131 | Hoofdstuk 133 >>

© (2000) Rolandt Tweehuysen, Kimswerd, the Netherlands