Spokanisch Archief  

De dorpjes Ater-Ðeeroymâp & Ater-Gÿ

In 1999 schreef ik:

Liefhebbers van industriële archeologie zouden eens een kijkje moeten gaan nemen in het dal van de Fu bij Ater-Gÿ. Hier staat een indrukwekkend betonnen gebouw dat tussen 1947 en 1961 dienst heeft gedaan als elektriciteitscentrale. Het water van de Fu werd stroomopwaarts door buizen afgetapt en naar de centrale geleid om de turbines aan te drijven. De waterdruk was in minder regenachtige tijden echter zo gering dat de centrale op halve kracht of zelfs in het geheel niet kon werken. In 1955 is wat noordelijker het Stay-stuwmeer met een veel grotere centrale geopend. Hier is er wel voldoende waterdruk om een continue stroomvoorziening te garanderen.
De machinerieën uit de oude Fu-centrale bij Ater-Gÿ zijn in de loop der tijd afgevoerd en gesloopt, en wat er restte was een enorm leeg gebouw, waar je zo naar binnen kunt lopen. Het eerste wat er opvalt zijn de lichtblauwe tegeltjes waarmee de wanden zijn bekleed – voor een deel zijn ze verdwenen. Middenin de machinehal prijkt een immens bureau met een marmeren blad van wel twee bij drie meter. Het rust op een constructie van aan elkaar gelast bewapeningsijzer dat stevig in de betonnen vloer verankerd zit. Hier zat de opzichter van de centrale zijn rapporten te schrijven en de turbines en schakelkasten rondom hem in de gaten te houden. Het prestigieuze meubelstuk is van een imposante degelijkheid, en daarom is dat het enige dat in de hal nog intact is. Menig trendgevoelig directeur zal zich zo'n bureau wel wensen: het is een prototypisch voorbeeld van postmodernisme, zoals dat vanaf halverwege de jaren negentig populair geworden is.
In de jaren zeventig was deze machinehal het toneel van drankgelagen en sex-orgieën, waarbij dit bureau veelvuldig als een soort sex-altaar schijnt te hebben gediend; het kon wel tegen een stootje. Nog steeds is de vloer eromheen bezaaid met afgewerkte condooms en lege bierblikken, maar dat zal spoedig verleden tijd zijn, want de bekende restauranthouder Lerdu Bûlfer-Pacelane heeft serieuze plannen om het gebouw om te toveren tot een trendy restaurant dat zakenlui uit de Mollefin en Tanbÿr moet trekken, en ook het toerisme in dit gezonde berggebied moet bevorderen.
Het is een voordeel dat het gebouw vlak bij de treinhalte van Ater-Gÿ ligt, aan de hoofdspoorlijn tussen Tanbÿr en Hoggebim. Bûlfer-Pacelane kan dan ook rekenen op forse subsidie uit de regio, en wellicht zal de ondernemende restaurateur speciale treinen voor de restaurantgasten laten rijden, als zoiets na de privatisering van de spoorwegen mogelijk geworden is.

Een deel van de hal zal moeten worden opgeofferd aan een moderne keuken en sanitaire voorzieningen, maar de rest moet in vervallen staat bewaard blijven. Ook het bureau zal zijn centrale ereplaats behouden. Waarschijnlijk worden de ronde vensters hoog in de muren weer in oorspronkelijke staat hersteld. Om onverklaarbare redenen zijn deze in het begin van de jaren vijftig dichtgemetseld, en eveneens met nare blauwe tegeltjes bekleed, maar de kleur is iets te licht zodat er zich nu vier grote fletse cirkels tegen de wanden aftekenen. Kennelijk gaf de opzichter ooit de voorkeur aan elektrisch licht in plaats van natuurlijk licht van buiten. Langs de achterwand is een soort podium, te bereiken met twee betonnen trappen. Hier waren de schakelpanelen, en had je een goed uitzicht op de brommende turbines in de diepte. Langs het podium staat een ijzeren balustrade, die geheel verbogen en afgebroken is, en ook dat wil Bûlfer-Pacelane zo behouden. "Niks mag in oude staat worden hersteld, alles moet in de huidige vervallen toestand geconserveerd worden", is zijn credo. En hiermee joeg hij de meer behoudende subsidieverstrekkers tegen zich in het harnas, want die wilden juist een grondige restauratie, resulterend in een "nette en traditionele" restaurantruimte, waar ook de "gewone man" zich thuis voelt. Bûlfer-Pacelane wist de populaire publicist en cultuurkenner Šerm Bânpa-Haj te enthousiasmeren voor zijn plannen, en een hele serie artikelen in vooraanstaande kranten en tijdschriften heeft ertoe geleid dat de subsidieverstrekkers nu achter het trendy plan staan. De bekende (binnenhuis)architect Peoll Staeff staat garant voor een prachtig interieur.

Zo was de situatie dus in 1999. Dan keren we nu terug naar het heden. In september 2001 is het restaurant met een groots vuurwerk geopend. En wat de geruchten al deden vermoeden, het etablissement heet inderdaad Ef Sentraliy.

U kunt de oude Fu-centrale helaas niet meer in verlaten en desolate staat bekijken, maar daar staat tegenover dat u daar nu in een zeer bijzondere omgeving heel verzorgd en smakelijk kunt eten - en dat tegen redelijke prijzen. Maar dit nieuwe restaurant is beslist niet de enige reden om deze streek te bezoeken: er zijn nog genoeg andere dingen te ondernemen. Allereerst Ater-Gÿ zelf: een dorpje van rond de 200 inwoners, aangeplakt tegen de Fu-oever en slechts te bereiken over een smal weggetje dat de stadjes Quobenta en Granô met elkaar verbindt (de hoofdweg tussen deze stadjes loopt via de 689 meter hoge Ka'en-pas en biedt schitterende vergezichten). Vlak bij Ater-Gÿ is een groeve, waar het bekende Ateriy-marmer vandaan komt. Tot aan het begin van de vorige eeuw woonden er zeker 100 steenhouwers met hun gezinnen in het dorp, dat toentertijd meer dan 500 inwoners telde. Tegenwoordig heeft de mechanisatie in de marmergroeve het aantal arbeiders drastisch gereduceerd, en bovendien wonen de meeste nu in Granô. Maar in Ater-Gÿ is nog steeds een lange rij eenvormige arbeidershuisjes te bezichtigen, die langs de lager gelegen rivieroever slingert. De huisjes waren klein: niet meer dan een huiskamer en een keukentje beneden, en een slaapzolder erboven. Een aantal huisjes zijn twee aan twee met elkaar verbonden door de tussenmuren eruit te breken. Zo zijn er een dozijn fraaie vakantiehuisjes ontstaan, die het hele jaar door verhuurd worden.

In het wat vlakkere gebied ten oosten van Ater-Gÿ kan men goed wandelen en fietsen; het bergachtige gebied in het westen is aantrekkelijk voor bergtochten en wintersport. Niet alle huisjes zijn als vakantiewoning opgeknapt, maar dat zal spoedig wel een feit zijn, want de regio besteedt veel geld aan de ontwikkeling van dit gebied.

Iets stroomopwaarts ligt een ander dorp, Ater-Ðeeroymâp. Hier wonen ruim 700 mensen en zijn wat voorzieningen, zoals een winkel, een benzinepomp, een arts en een schooltje. Langs de Fu-oever staan twee enorme witgepleisterde gebouwen met hoge daken. Hun achterkanten zijn naar de rivier gekeerd, en hun voorgevels gaan verscholen achter een arcade van Romaanse bogen. Hierboven zijn drie verdiepingen met rijen vensters. In het ene gebouw zijn ze klein en van tralies voorzien: dit is een oude gevangenis. In het andere gebouw zijn ze groter en kunnen de ramen open: dit was een gekkenhuis. Er loopt een speciale gang tussen beide gebouwen, waardoor ex-gevangenen die hun straf hadden uitgezeten, zo doorgesluisd konden worden naar het gekkenhuis, om aldaar de rest van hun leven te slijten. De opvatting heerste dat criminelen weliswaar gestraft moesten worden, maar bovendien ook niet helemaal normaal waren, en daarom in een gekkenhuis thuishoorden. Dat was dus geen straf maar een "menslievende" maatregel. Voor de gedetineerden was dit in zoverre een verbetering dat ze van een krappe individuele cel terechtkwamen in ruime zalen vol lotgenoten. Velen in deze inrichting waren natuurlijk echt geestelijk gestoord, maar velen ook niet, hoogstens crimineel. Deze combinatie pakte niet altijd even gelukkig uit, en het kwam wel voor dat gekken een moord op ex-gedetineerden begingen, en dan in omgekeerde richting de gang door moesten, een cel in.

Het complex was als menselijke opberginrichting in gebruik tussen 1820 en 1915, in een tijd dat de omgeving van dit dorp als onherbergzaam en ongezond te boek stond (vanwege de stoffige steengroeven). Toeristen moesten nog geboren worden en niemand liep in die tijd voor zijn plezier over de stenige bergpaden.
De achterzijde van de gevangenis is alleen goed te zien aan de overkant van de rivier. Daar kun je komen via het houten bruggetje en het pad naar de treinhalte. Dan kun je goed zien hoe alle cellen met een eigen rioolpijpje op de rivier lozen. Voor de gevangenen wellicht een hygiënische maatregel, maar voor de vrije oeverbewoners die meer stroomafwaarts het Fu-water moesten drinken een nogal ziekteverwekkende oplossing. Het Spokaans kent de uitdrukking Hyber stus melde miltef, pôx lo sóm ("Stroomopwaarts is men sterk, stroomafwaarts zwak"), refererend aan het gebruik van schoon en vervuild water. Hiermee wordt zoveel bedoeld als: rijkdom geeft macht, arme mensen moeten het onderspit delven. De gevangenen in Ater-Ðeeroymâp schijnen deze uitdrukking graag gebezigd te hebben als ze hun behoefte deden.

Het had weinig gescheeld of de gebouwen waren in de jaren zestig gesloopt, maar dankzij de burgemeester van Oopare, de gemeente waaronder het dorp valt, zijn ze behouden gebleven, al kon men er geen passende bestemming voor vinden. Tegenwoordig worden de cellen verhuurd aan ambachtslieden en kunstenaars die hier hun beroep kunnen uitoefenen. Hun producten en scheppingen zijn uitgestald in de grote zalen van het voormalige gekkenhuis. Keramiek, sieraden, houtsnijwerk, ingemaakte vruchten, eigengebreide truien en wanten, enkele naïef aandoende sculpturen en wat landschapjes in olie- en acrylverf. Dit alles is te bezichtigen, maar vooral ook te koop.

Veel mensen klagen dat de cellen feitelijk te krap zijn om hun beroep te kunnen uitoefenen en men stelt wel voor om muren uit te breken, zodat er wat grotere werkruimtes ontstaan. Maar de gebouwen staan op de lijst van de Môbâriy-ratt (Monumentenzorg) en het is lastig om toestemming te krijgen voor maar de kleinste verbouwing. Het is al heel wat dat er waterleiding en elektriciteit mocht komen. Aan de andere kant waarderen veel bezoekers de oorspronkelijke staat van het gebouwencomplex, en is niet iedereen gecharmeerd van de plannen om er hier een commerciële kermis van te maken.

© Rolandt Tweehuysen

20 dec 2004