Spokanisch Archief  

Het district Jelafo

Algemeen

Het zuidelijke deel van het eiland Liftka wordt ingenomen door het district Jelafo, met een oppervlakte van ruim 3.700 km² en 1.164.000 inwoners. Met 315 inw/km² is het het dichtstbevolkte district. In het noorden van dit district overheersen nog de woeste Kulano-bergen, maar de zuidelijke helft, ongeveer onder de lijn Amahagge–Hoggebim, is een glooiend agrarisch gebied met grote welvarende boerderijen en vriendelijke, nette, maar ietwat saaie dorpjes. Hier en daar wordt het agrarische karakter afgewisseld met in Engelse landschapsstijl aangelegde landgoederen: fraaie landhuizen omringd met parken, waterpartijen en bosschages, de meeste uit het begin van de 19e eeuw. Prieeltjes, schaapskooien en folly's zijn altijd onlosmakelijk verbonden met dit culturele erfgoed. Zulke landhuizen werden gebouwd door welgestelde lieden uit de grote steden (Amahagge, Gralkrich, Hoggebim of Aflif), die het stadsleven graag wilden verruilen voor een geïdealiseerd plattelandsbestaan – permanent als de tijd van rentenieren was aangebroken, of alleen in de weekeinden en vakanties als het drukke zakenleven nog niet vaarwel gezegd kon worden. Onderhoud van zulke landgoederen is kostbaar, en de bewoners ervan stellen dan ook vaak hun tuinen open voor het publiek. De toegangsprijs en de consumpties die men in de (voormalige) orangerie kan nuttigen moeten helpen om de onderhoudskosten te dekken. Soms ook bieden de landhuizen bed & breakfast of logies.

Jelafo wordt in twee helften gedeeld door de brede Firani, die met een uitgestrekte moerassige delta uitmondt in de Aflif-straat, het water tussen Liftka en Tigof, waarin de eilanden Côltehynne en Roesjô liggen. Deze delta en eilanden zijn beschermde natuurgebieden. De Firani heeft altijd al tot de verbeelding gesproken. Het is de grote verzamelstroom voor al het overtollige water uit het Kulano-gebergte, want alle kleinere riviertjes en beken die daar ontspringen komen uiteindelijk in de Firani uit. Aan het water worden geneeskrachtige eigenschappen toegeschreven, en dan gaat het hier niet om de chemische samenstelling (zoals bij geneeskrachtige bronnen), maar eerder om geloof. Zoals ook het water in de plastic flesjes uit Lourdes 'geneeskrachtig' heet te zijn.

De Firani is ook een geliefde zelfmoordplek. Velen hebben zich al in het water gestort, vooral na een periode van regen als de rivier tot een onstuimige watermassa is aangezwollen. Ook de dichteres Ina Zlaje-Ferdu (1902–1974) uit Gÿrô is in deze rivier verdronken. Als we goed tussen de regels van haar gedicht Naamloos uit 1972 lezen, ligt het voor de hand om ook hier een geval van suïcide aan te nemen (zie kader).

Ina Zlaje-Ferdu

Quanka-velp
Hent ÿrliriys armtarfine fes ef pôls
Bytelira chyvelira, poire-ksiyg helkara joliy
Pâjo ÿrratâx ef poiros fes bôrlelira drâgtiy
Flechâ ur plônziy lef somonor tiffugs
Rilko ef arfinvelkiy blef jarrelira tatys, glaza én astyliyn
Rikbi ef horit forts, krurs mémtsâx tjâg skât-canaziyn zulls
Ÿfoolos enn ef rilko enn ef rikbi melde hyt
Bzaéjer fes ef bytelira kegt jenûf
Njebope fes zramos 'kara ef cermrent: zôlen-kaf lefdû 'kara blotter plâksiys!

Naamloos
Vijf vingers komen samen in de pols
Kloppend en suizend, levensader naar vrijheid
Wijd vertakt het leven in borrelende drassigheid
Fuut en roerdomp met hun voeten vastgekleefd
Links de toekomst achter zwevende wanden van glas en staal
Rechts de tijd van weleer, muren geschraagd met zuilen uit graniet
Het kiezen tussen links of rechts valt zwaar
Gevangen in de kloppende kloof ertussen
Bevrijdend varen naar de aalscholver: vlieg met hem op naar blauwe verten!

Ina Zlaje-Ferdu (1902–1974), Gÿrô 1972

Om dit gedicht te begrijpen, volgt hier een korte analyse. De vijf vingers zijn de waterstromen die samen de Firani (de 'pols') voeden. De borrelende drassigheid is de Firani-delta aan de kust, symbool voor de bevrijding uit het knellende bestaan. De toekomst achter de zwevende wanden refereert wellicht aan de technologische stad Ies en de moderne tijd in het westen (links). De tijd van weleer ligt in het oosten; als we op de kaart van Jelafo kijken lijkt er met de 'zuilen uit graniet' de oude Zûlta-tempel bij Kerpa (niet ver van Gÿrô, waar ze het gedicht heeft geschreven) bedoeld te kunnen worden, als tegenhanger van Ies.

De Firani, die kloppende kloof, scheidt 'links' en 'rechts' en voert de dichteres mee naar de vrijheid van de zee; de aal¬scholver refereert aan dat moeras. Hier stijgen we op naar de hemel. Het is duidelijk wat Ina Zlaje hier uitschreeuwt: ze kan geen kant op, verleden en toekomst zijn verscholen achter muren. Ze kan alleen de weg naar het hiernamaals nog volgen, die laat verleden en toekomst ter weerszijden liggen.


De wandel- en fietspaden van Jelafo

Het district Jelafo wordt doorsneden door enkele lange-afstandspaden die zeer populair zijn bij wandelaars en fietsers. Ze worden onderhouden en gemarkeerd door het Districtsbestuur, en de gemeentes waar de paden doorheen lopen worden aangemoedigd om er alles aan te doen om het voor de wandelaar en fietser aantrekkelijk te maken. Deze paden zijn uitermate geschikt om Jelafo te verkennen, en voor de minder sportieve toerist is het altijd mogelijk om slechts een deel van zo'n pad te volgen: lopend of met een al dan niet gehuurde fiets. Bedenk dat álle paden te belopen zijn, maar dat je met een fiets aangewezen bent op de verharde paden – soms geasfalteerd, soms ook steenslag.

De beschrijving van de bezienswaardigheden die hieronder volgt is gearrangeerd in de volgorde zoals je ze bij het volgen van twee populaire paden tegenkomt. Deze paden zijn zowel voor wandelaars als voor fietsers bestemd. Wandelaars die zich eraan ergeren dat ze wel eens een stapje opzij moeten doen om een fietser langs te laten, kunnen beter paden kiezen die voor fietsers verboden of onberijdbaar zijn.

Het Bietenpad (Sucrolâse-kiyk)

Het Bietenpad loopt van Amahagge naar Blotter-fonis en is 65 km lang. Het is gemarkeerd met groene bordjes waarop een suikerbiet en een pijl.[afb. bordjes Bietenpad en Adam-en-Eva-pad] Het pad is zo genoemd omdat het voor een deel door een gebied loopt dat bekend is door de teelt van suikerbieten. Het traject begint aan de zuidrand van Amahagge, en gaat door een glooiend agrarisch landschap met boerendorpjes en klemks (grote collectieve boerderijen). Onderweg zijn veel markante punten, en de laatste 15 km gaan door een mooi duingebied aan de zuidkust van Liftka. Het pad eindigt bij Blotter-fonis, een bad- en vissersplaatsje op een hoog liggende landtong in de Aflif-strett (de zeestraat tussen Liftka en Tigof). Het landschap langs het pad is zeer afwisselend: nu eens met vergezichten over een lappendeken van weilandjes, akkertjes en bospartijen, dan weer een gesloten coulisselandschap met rijen hoge populieren en struikgewas.

Vanuit Amahagge gaat het met een grote boog om Xemân heen (maar daar mis je niet zo veel aan, want dit is een saaie moderne forensenstad die economische geheel op Amahagge leunt), en na zo'n 15 km doorsnijdt het pad het landgoed Rakâlle. Een bebost gebied van bijna 70 hectare, in het bezit van de familie Hedrâgter. Hier is onder meer een hertenfokkerij, maar daar zie je niet veel van als je het pad volgt. Vijf kilometer verder passeert het pad het dorp Brâeenco.

Brâeenco (120 inwoners, 24 km van Amahagge)
In dit gehucht zijn drie boerderijen met bed & breakfast-faciliteiten. Totaal zijn er in het dorp een stuk of 10 propere kamertjes voor 20 gasten beschikbaar, maar in noodgevallen kan bij een van de boeren op de schuurzolder geslapen worden. Het dorp is nauwelijks met een auto te bereiken, want het ligt aan een slechte onverharde weg die met regen een grote modderpoel is. Maar er komt wel twee keer per dag een boemeltreintje langs waarmee naar en van Amahagge gereisd kan worden.

Op een van de boerderijen worden pauwen gefokt. De dieren worden graag gehouden op landgoederen en stadsparken, en de veren worden in veel Ergynne-kerken als decoratie gebruikt; ze zijn het symbool van de waakzaamheid (vanwege dat 'oog'). Het gekrijs van de statige vogels kan de vermoeide B&B-gasten danig uit hun slaap houden, maar geklaag hierover wordt door de autochtonen afgedaan met de gevleugelde woorden: goe mént-ÿrômor terrats quiste ón goe zefa-slapor kÿls ('een hard gewerkte dag is goed voor een diep geslapen nacht'), kortom, mensen die klagen dat ze niet kunnen slapen, hadden maar harder moeten werken.

Tien kilometer voorbij Brâeenco loopt het pad over een ruim 100 meter hoge heuveltop, de Abâsta-nurp (nurp betekent 'kop' of 'hoofd'). De klimpartij wordt goed beloond want het uitzicht vanaf de top is perfect. Op deze heuvel is ook de kruising met het Adam-en-Eva-pad, dat hieronder wordt beschreven. Er staat hier een replica van een antieke houten wegwijzer, zoals die een eeuw geleden overal op Liftka te vinden waren. De plaatsnamen zijn geschreven in het Pegrevische alfabet en de afstanden staan in myles (Spokanische mijlen; 1 myle = 925,5 meter).[afb. vd armen vd wegwijzer, met een vertaling vd Pegr. namen]. Voor de meeste jongere Spokaniërs en voor alle buitenlanders is de wegwijzer derhalve geheel onbegrijpelijk.

Dit is een zeer eenzaam heidegebied dat bewaakt wordt door een brandtoren langs het pad. In droge tijden zit er in deze toren een vrijwilliger met een verrekijker te loeren of er niet ergens een brand woedt. Zo ja, dan komen er blushelikopters in actie, die stand-by staan bij Klea-Doecha (zie hieronder), waar ze bluswater uit de Pluf kunnen opnemen.

Grum-Huron (270 inwoners, 13 km van Brâeenco)
Een boerendorp, midden in het suikerbietengebied, waar ook veel maïs wordt verbouwd. Bij een van de boerderijen is een mini-camping, knus verscholen op een graslandje omringd door struikgewas en bomen. Hier is een waterput waaruit water gehaald kan worden met een emmer aan een lange ketting. Even ten zuiden van het dorp liggen drie grafheuvels, waarvan de Huron-lemnâs de bekendste is. Hier ligt een 15e-eeuwse edelman met zijn vrouw begraven. De man behoorde tot het geslacht Huron en is dus vroege familie van de huidige koning.

Ÿrtazo (9000 inwoners, 9 km van Grum-Huron)
Halverwege Grum-Huron en Ÿrtazo passeert het pad een golfterrein en een camping. Tot halverwege de jaren negentig was dit golfterrein alleen via dit pad te bereiken (en dus niet met een auto), en vond je hier een bepaald soort golfspelers, namelijk de wat sportievere fiets- en natuurliefhebber die ook wel eens een balletje wil slaan. Dit vormde duidelijk een contrast met de meeste andere golfterreinen in de buurt van de grotere steden die met de auto zijn te bereiken. Hier komen het liefst de beter gesitueerde, half overspannen managers en directeuren, die het golfen eerder zien als een sociale verplichting en een manier om te netwerken, dan als een sportieve uiting.

Tegenwoordig is het golfterrein ook met de auto te bereiken, maar de gemoedelijke, sportieve sfeer is gelukkig nog bewaard gebleven. Mensen die nog nooit gegolft hebben omdat ze het poenerige bekakte sfeertje rondom de holes niet zien zitten, kunnen op dit terrein langs het Bietenpad hun hart ophalen (en luchten). De camping heeft goede sanitaire voorzieningen en een kantine annex kampwinkel waar de meest essentiële producten te koop zijn.

Ÿrtazo ligt 4 km verderop. Het is de enige grote plaats waar het pad passeert. Een marktstadje waar twee keer per maand een veemarkt is, en drie keer per week een groente- en fruitmarkt. Het stadje is door het Ÿrtazo-kanaal met de Firani-delta verbonden, en het kanaal loopt door tot het marktplein. Hierlangs zijn veel tuinbouwbedrijven, en de producten worden met bootjes naar de markt gebracht. Hierbij moet er in de sluis vlak buiten het stadje geschut worden, wat voor levendige taferelen zorgt. De sluismeester moet al zijn tact en overwicht gebruiken om de boeren met hun bootjes ordelijk de sluis in te dirigeren, zonder dat ze voordringen en er heftige ruzies ontstaan. De markt is elke maandag, woensdag en vrijdag, en de drukte bij de sluis is vooral tussen 8 en 10 uur 's ochtends. Het is de moeite waard om daar 's te gaan kijken! (zie kader) Op zaterdag is er een vismarkt. De vis wordt gevangen in de Firani en zijn zijrivieren, en de moerasdelta aan de kust. Ze wordt via het kanaal aangevoerd.

De kassenrel

Het landbouwgebied tussen Ÿrtazo en de kust is in geologisch opzicht een unieke streek, omdat deze doorsneden wordt door twee langgerekte heuvelruggen, die feitelijk een vervolg zijn van de hoge landtong waarop Blotterfonis ligt. De akkers worden hier afgewisseld met bosschages eikenhakhout en naaldhout, en er staan nog wat schuilhutjes van schaapherders, uit de tijd dat het hier nog een onontgonnen heideterrein was (vóór ca. 1930). De schuilhutjes zijn heel bijzonder, want je vindt ze verder nergens meer op Liftka.

Geen wonder dus dat het Districtsbestuur van Jelafo in 1981 besloten heeft om dit stukje cultuurlandschap als beschermd gebied te kwalificeren. Maar daar was niet iedereen het mee eens, en zeker het gemeentebestuur van Ðamô niet. Deze gemeente had bij het dorpje Lôx (720 inwoners), midden in het beschermde gebied, een uitgebreid glastuinbouwgebied geprojecteerd. Er zou hier een 'glazen stad' moeten komen, zoals een eind verderop bij Xenâhe ook al verrezen was. Tien hectare van het beschermde akkergebied zou moeten worden opgeofferd aan kassen, loodsen en woningen – een industrieel complex dat in één klap het hele landschap vernietigt.

Bijna alle bewoners van Lôx waren tegen deze megaplannen, maar het gemeentebestuur, opgejut door een energieke burgemeester die zelf belangen in de glastuinbouw heeft (zijn broer is een van de grootste groentekwekers bij Xenâhe) zette heimelijk de plannen op papier, een ingenieursbureau waarvan men wist dat het positief tegenover de plannen stond werd ingeschakeld voor een 'objectief onderzoek', en vervolgens werden de plannen aan het Districtsbestuur voorgelegd. Dit alles gebeurde buiten medeweten van de betrokken bewoners, want 'openbaarheid van bestuur' is in Spokanië een nogal onbekend begrip. Intussen vormde Lôx één actiecomité dat herhaaldelijk van zich deed spreken door het gemeentehuis te bezetten, de spoorlijn te blokkeren en de scheepvaart op het Ÿrtazo-kanaal te belemmeren. Heel Lôx kwam in de jaren 1996 en 1997 regelmatig in de media, en zo nu en dan mochten ook de burgemeester en de wethouders hun zegje doen. Zij meenden te kunnen volstaan met verwijzingen naar tendentieuze en subjectieve rapporten die de ontwikkeling van de glastuinbouw bij Lôx voorstelden als een sterke economische impuls voor de streek, goed voor de werkgelegenheid en het imago.

Intussen was het Districtsbestuur allang tot de conclusie gekomen dat de plannen van de gemeente volstrekt onhaalbaar waren. Er kon niet getornd worden aan de beschermde status van de streek, de gemeente kon de voorgespiegelde economische impuls niet hard maken, de bezwaren van de bevolking werden genegeerd, er waren procedurele fouten gemaakt. Kortom, de gemeente had zijn 'huiswerk' niet goed gedaan, en het hele project werd dan ook verworpen. Het is duidelijk dat het Districtsbestuur ook zónder de acties van het actiecomité in Lôx tot deze conclusie was gekomen, maar de bewoners van Lôx houden het er graag op dat het kassenproject dank zij hun tegenstand is afgeblazen. De politieke consequentie is wel dat de burgemeester zijn biezen heeft moeten pakken, en vervolgens een loopbaan als directeur van een transportbedrijf voor tuinbouwproducten ambieerde.

Deze geschiedenis is het zoveelste bewijs – in Spokanië – hoe bestuurders van verschillend niveau langs elkaar heen werken, waarbij die van het lagere niveau uit zijn op persoonlijk gewin, terwijl het hogere bestuur de realiteit nog enigszins voor ogen heeft.

In 2000 is er aan de rand van Lôx een grote kas gebouwd – als herinnering aan de strijd tegen het kassencomplex, als illustratie hoe groot de impact van zulke glazen gedrochten op het landschap is, en vooral ook als kunstwerk. Want in de kas, goed zichtbaar door de glazen wanden, vormen felle neonletters de tekst: Pana nert melde eft zaloos ('Dit is geen kas'). Een duidelijke verwijzing naar Magrittes schilderij van een pijp, met de uitleg Ceci n'est pas une pipe.

Het kunstwerk is van Höskuldur Bragason, een IJslandse kunstenaar die al sinds 1991 in Spokanië woont en al zijn kunst op glas inspireert. De bouw van deze kunstkas toont ook de wereldvreemdheid van de gemeente Ðamô: ze hebben een bouwvergunning voor de kas afgegeven, denkend dat het dorp Lôx tóch nog iets voor de glastuinbouw voelde. Maar hoe onthutst waren de ambtenaren niet toen ze merkten dat het helemaal niet om een normale kas ging maar om een kunstwerk dat juist tégen de kassen protesteerde. De bouwvergunning was er, en de gemeente had het nakijken!


Anâchte-Cryrfe (540 inwoners, 6 km van Ÿrtazo)
Een onaanzienlijk dorp aan de hoofdspoorlijn tussen Gralkrich en Hoggebim/Aflif. Het 16e-eeuwse kerkje met zijn graftombe is echter een bezienswaardigheid. De tombe is leeg – ooit hebben hier de botten van een welgestelde priester gelegen, maar deze lijken in het niets opgelost. Het begon in 1766. Toen ontdekte de koster dat de teenkootjes verdwenen waren. Een tijdje later waren alle voetbeentjes weg. Vervolgens miste het skelet de scheen- en kuitbenen, en dat is zo enkele decennia doorgegaan, tot er in 1791 alleen nog een schedel lag. De toen dienstdoende priester heeft nog overwogen om de schedel in veiligheid te brengen, maar de heilige Spokanische angst om een graf of een dode ook maar met één vinger te beroeren, overwon het van de redelijkheid, en de schedel bleef onaangeroerd liggen waar hij lag – totdat ook deze op een stormachtige herfstdag in 1792 verdwenen was.

Veel gelovige dorpelingen hebben er moeite mee om zich voor te stellen dat deze banale en langdurige vorm van grafschennis het werk van mensenhanden kan zijn. Zoiets zou toch in die dertig jaar ooit ontdekt moeten zijn! Het is daarom niet verwonderlijk dat de wildste geruchten de ronde doen, waarbij alle bovennatuurlijke verschijnselen genoemd worden die er ooit maar in Spokanië waargenomen zijn. Een meer nuchtere verklaring is ooit gegeven door de plaatselijke veearts. Hij meende dat de 18e-eeuwse koster het verdwijnen van de botten in scène heeft gezet, om aldus een 'wonder' te creëren, waarop vele gelovigen af zouden komen. Zoiets is nooit bewezen, maar als het waar is zou deze koster waarlijk de eerste niet zijn die een religieus wonder in scène zet om gelovigen of toeristen te trekken.

Blotterknurf (1450 inwoners) en Blotter-fonis (4400 inwoners; 13 km van Anâchte-Cryrfe)
Vanaf Anâchte-Cryrfe is het 3 kilometer tot aan de kust, en hier vinden we een camping en een uitgestrekt badstrand. Het pad vervolgt nu vlak langs het water tot aan Blotterknurf. Halverwege het badstrand en Blotterknurf gaat het pad onder een kabelbaan door die het water tussen het vasteland en het eiland Côltehynne overspant (zie kader).

De kabelbaan naar Côltehynne

Deze constructie is in 1928 gebouwd door Jânpyt Tja Henna-Jâlba Holiy, de grootvader van de huidige beheerder van het landgoed op het eiland, jonkheer Moffain Tja Henna-Ista Lôra. Deze grootvader had namelijk een vrouw met 'zeevrees' – een wel vaker voorkomende afwijking in Spokanië, die veelal het gevolg is van een dogmatische ergynische opvatting dat er achter de horizon niets is en je je dus beter niet op zee kunt wagen (dit is de reden dat Spokaniërs nooit beroemde zeevaarders en ontdekkingsreizigers zijn geworden). Vanwege die zeevrees, die bij zijn vrouw kennelijk zo extreem was dat ze niet eens die ene kilometer tussen het eiland en het vasteland durfde over te varen, heeft hij de kabelbaan laten bouwen: een constructie van staalkabels aan hoge ijzeren masten, waarlangs een gondel voortgetrokken kon worden waar je net met zijn tweeën in kon staan. Vanwege het langwerpige, staande model, werd dit ding in de omgeving 'de telefooncel' genoemd.

Maar nu bleek zijn vrouw ook nog eens hoogtevrees en engtevrees te hebben. Het gevolg was dat de kabelbaan nooit werd gebruikt en dat mevrouw weg zat te kwijnen op het landgoed. Toen Jânpyt in 1942 stierf, erfde zijn oudste zoon Ôrs Tja Henna-Halâf ur Steen het landgoed. Het ging hem aan het hart dat die prachtige kabelbaan stond weg te roesten, en hij heeft de gehele constructie laten restaureren. Hiervoor kon hij subsidie krijgen nadat een bevriende historicus de politici wist te overtuigen dat het hier 'uniek industrieel erfgoed' betrof.

Toen de kabelbaan omstreeks 1950 weer naar tevredenheid werkte, werd het de jaren daarna een speeltje voor de zes kinderen van Ôrs. Regelmatig zaten ze met zijn allen in de 'telefooncel' gepropt, om zich naar het vasteland te laten vervoeren. Daar gingen de kinderen zich te buiten aan vandalisme en drankfestijnen, waarbij ook de plaatselijke jongeren uit Blotterknurf en Blotter-fonis zich te buiten gingen. Alles op kosten van de rijke adellijke kinderen die kennelijk onbeperkt zakgeld van hun ouders kregen. Omstreeks 1970, toen de 6 kinderen allemaal volwassen waren, heeft Ôrs de kabelbaan nog een tijdje geëxploiteerd als toeristische attractie. Voor een bescheiden bedrag kon iedereen zich naar het landgoed laten vervoeren, je mocht daar wat rondwandelen en vervolgens kon je weer terug.

In 1973 overleed Ôrs, en zijn oudste zoon, Moffain Tja Henna-Ista Lôra, erfde het landgoed. Hij heeft nog tot ca. 1980 de kabelbaan als toeristische attractie geëxploiteerd, maar omdat zijn vrouw 'mensenvrees' had (ook weer zo'n Spokanische kwaal), en geen vreemden op het eiland duldde, werd de toeristische attractie gesloten. Sinds die tijd wordt de kabelbaan nog sporadisch gebruikt door voornamelijk de 150 bewoners van het landgoed die geen zin hebben om gebruik te maken van de bootverbinding tussen Côltehynne en Xolestajo, die voornamelijk ten behoeve van de kerk en het museumkasteel op het eiland onderhouden wordt.

[[chronologie]]
1871-1942 Jânpyt Tja Henna-Jâlba Holiy leeft
1928 JP bouwt kabelbaan
1900-1973 Ôrs Tja Henna-Halâf ur Steen leeft
1942 Ôrs erft landgoed
1940 Moffain Tja Henna-Ista Lôra geboren
1942, 1944, 1948, 1950, 1953 - 5 broers en zussen van Ôrs worden geboren
1970-1980 kabelbaan is toeristische attractie
1973 Moff erft landgoed
vanaf 1980 kabel sporadisch door eilandbewoners gebruikt


Het dorp Blotterknurf (letterlijk: Blauwwater) en het stadje Blotter-fonis (Blauwe inham) liggen beide op een hoge landtong en zijn zo goed als aan elkaar gebouwd. Hier eindigt het Bietenpad.

Blotterfonis is een rustiek badplaatsje met een vissershaventje. De huisjes zijn allemaal van vakwerk gebouwd en bedekt met rieten daken. Het geheel doet daarom erg Deens of Engels aan. Vakwerk (zie kader blz. artikel...) is tamelijk algemeen in dit deel van Liftka, maar rieten daken zijn een zeldzaamheid. Blotterfonis heeft deze uitzonderlijk positie te danken aan de Firani-delta in de buurt, waar veel riet groeit, en aan de armoede die hier een halve eeuw geleden nog heerste. Want ook al groeit het riet in de buurt, het zou niet gebruikt zijn als de vissers het hier wat breder hadden gehad: de minste luxe die iemand zichzelf toch wel wil veroorloven, is een dak van golfplaat.

Tegenwoordig vormen de vakwerkhuisjes van Blotterfonis een beschermd stadsgezicht en wordt het zware beroep van rietsnijder en rietdekker met overheidssubsidies in ere gehouden.

Het Adam-en-Eva-pad (Adâm-ur-Evja-kiyk)

Het Adam-en Eva-pad loopt van Feuni naar Mone en is ... km lang. Het is gemarkeerd met gele bordjes waarop een mannetje en vrouwtje. Het pad is zo genoemd naar de twee boegbeelden in het kerkje van Klea-Doecha (zie hieronder). De markering doet voor buitenlanders ietwat koddig aan, want zij associëren het mannetje en vrouwtje direct met de pictogrammen op toiletdeuren. In Spokanië zijn zulke symbolen echter onbekend, te meer daar er meestal geen onderscheid tussen dames- en herentoiletten wordt gemaakt. Een toiletdeur draagt meestal het opschrift ZIP. Het westelijke deel van het pad loopt door hetzelfde, voornamelijk agrarische landschap met dorpjes, als het Bietenpad (zie aldaar), maar als het pad de Firani is gepasseerd, wordt het oostelijke deel heel anders: veel bos, môliys en heidelandschappen, en vrijwel geen dorpjes of andere tekenen van bewoning. Voor accommodatie en proviand moet je het pad verlaten, naar de dichtstbijzijnde stad.

Feuni (13.500 inwoners)
Het Adam-en-Eva-pad begint in het vestingstadje Feuni, 10 km onder Amahagge en te bereiken met de tram of de trein. De stad is bekend als 'zeevesting' ofwel 'kustfort' en heeft daarom een monumentenstatus, Het oude centrum is omgeven met zware muren vol schietgaten en kantelen, en aan de zeekant staan twee massieve verdedigingstorens waarvan het onderste gedeelte uit de 12e eeuw moet stammen. Dit oudste deel is gebouwd met reusachtige onregelmatige brokken natuursteen. Het 14e-eeuwse deel erboven is herkenbaar aan kleinere, meer regelmatige brokken, en de 16e-eeuwse top is opgetrokken uit een vroege soort flâkâ-stenen (zie kader).

Het centrum van Feuni ademt nog een middeleeuwse sfeer, met wat oude winkeltjes en kroegjes, maar buiten de verdedigingswerken vinden we nieuwbouwwijken waarvan de bewoners dagelijks naar Amahagge trekken om hun brood te verdienen; Feuni is een echte slaapstad en de gemeente lijkt weinig initiatieven te ontplooien om de historische binnenstad voor bezoekers aantrekkelijk te maken. De horeca-uitbaters zelf ook niet, trouwens, zo lijkt het. Op een van buiten te beoordelen aantrekkelijk restaurant hangt regelmatig een bordje met de tekst Tuffes dotoje ef cjole-forts ('Geopend buiten de sluitingstijden'), en een eethuis verderop vermeldt: Hurts, efantys, liftkarosiy, veldurs lef tosiys, temp-ytiyfs oft fes bertert spiryt mófe ('Verboden voor honden, kinderen, bejaarden en mensen in korte broek, met een rugzak of met te veel drank op'). De kans is klein dat je tot de categorie behoort die wél naar binnen mag. Spokaniërs vatten zulke onlogische of dreigende taal meestal als humor op (tenzij ze uit het noordoosten van Liftka komen, want daar heerst de humorloze chagrijnigheid, maar buitenlanders kunnen geneigd zijn zulke opschriften letterlijk te nemen – en omdat Spokaniërs dat ook weten zullen zij vaak ook verwachten dat een buitenlander dat letterlijk neemt – tenzij die buitenlander duidelijk maakt dat hij snapt dat die Spokaniër dat verwacht. In dat geval is het probleem opgelost en het ijs gebroken. Dit ingewikkelde communicatieschaakspel past ook in het stramien dat je niet ongevraagd je mening mag geven, tenzij die mening gevraagd wordt. En dat je daarom jezelf een retorische vraagt kunt stellen om jezelf in staat te stellen die mening te geven (zie ook de etiquette-gids van Mariy Alvarez).

Feuni is verder bekend om de legende van het meisje dat bang was om prôts te eten (zie kader) en natuurlijk vanwege de legendarische Slag bij Feuni (zie kader)[[niet als kader maar als apart bestand]].

Flâkâ-steen

Van de klei die langs de oevers van de Firani gevonden wordt, worden bakstenen gemaakt die opvallen door hun zilvergrijze kleur. Deze bakstenen heten flâkâs. Op het platteland blijven de flâkâ-muren meestal in het zicht, maar in de steden worden ze dikwijls gepleisterd of geverfd. Vroeger waren flâkâ-stenen een redelijk goedkoop bouwmateriaal, maar de beschikbare kleivoorraad raakt uitgeput en de flâkâs worden hierdoor schaars en duur. Ze worden voornamelijk nog gebruikt om oude gebouwen te restaureren.

Het gebrek aan geschikte rivierklei is hoofdzakelijk toe te schrijven aan het feit dat het stroomgebied van de Firani beschermd is, en de oevers niet meer ongecontroleerd afgegraven kunnen worden. De oude kleiputten vallen weliswaar onder de natuurbescherming, maar het graven van nieuwe putten is bijna nergens meer toegestaan. De grootste steenfabriek staat bij het dorpje Mjochos aan de Firani (gemeente Frezzet). Hier is de rivier uitzonderlijk breed vanwege de afgraving van de oevers. Meer stroomopwaarts, waar de Firani en zijn zijrivieren zich nog een weg door de bergen banen, ontbreekt de klei en zijn de oevers rotsachtig. Hier worden de huizen van natuursteen gebouwd.

Voor oud restauratiewerk worden nog flâkâs gebakken met de speciale maat 8,5 × 4,25 × 2,12 ins (= 29,6 × 14,8 × 7,38 cm). Dit zijn de zogenoemde korda-flâkâs ('kerk-flâkâs'). De moderne stenen zijn kleiner: 6 × 3 × 1,5 ins (20,9 × 10,49 × 5,25 cm) en worden Clea-flâkâs of kortweg cleas genoemd (Clea is een dorp aan de Firani waar tot 1966 een steenfabriek stond die voor het eerst deze kleinere maat toepaste). De maten van de flâkâs worden dus nog steeds met de Spokanische 'duim' (ins) uitgedrukt. De maten van moderne baksteen (rode en gele, voornamelijk op Berref) is in centimeters berekend (meestal 20 × 10 × 5 cm). Het zal niet verbazen dat de dorpsnaam Clea verwant is aan het Spokaanse woord klao, ofwel 'klei'.


Slag bij Feuni

De slag bij Feuni vond in 1588 plaats in het duingebied tussen Feuni en Titeref, vlak onder Amahagge, tussen een legereenheid van de Spokanische koning Klesto Mercu en een legereenheid van de Pegrevische koning Lotôlmensten. Lotôlmensten had in zijn land al jaren last van onlusten tussen de boeren en nomaden die de velden van de boeren plunderden en het vee stalen. Ten einde raad besloot hij om assistentie te vragen aan de Spokanische koning, Klesto Mercu, om dit probleem op te lossen. Lotôlmensten, die had gehoord dat Klesto Mercu zich in Amahagge bevond en zijn tijd verdeed met jagen in de duinen ten zuiden van de stad, trok met wat soldaten naar die contreien om zijn collega te ontmoeten. Hij had enkele boodschappers vooruit gestuurd om Klesto Mercu te verwittigen van de komst van zijn Pegrevische collega.

Deze boodschappers zijn echter nooit in Amahagge aangekomen en Klesto Mercu was dan ook zeer verrast om plotseling de Pegrevische koning met zijn gevolg in het duingebied aan te treffen. Hij vatte dit op als een vijandige aanval, en nog voordat Lotôlmensten de kans kreeg om de goede bedoelingen uit te leggen, werd hij door de manschappen van Klesto Mercu aangevallen. De Pegrevische soldaten waren hier natuurlijk niet op voorbereid en sneuvelden de een na de ander.

Pas toen Lotôlmensten geboeid was afgevoerd naar Amahagge, begon het Klesto Mercu te dagen. Uiteindelijk begreep hij de bedoelingen van zijn Pegrevische collega, maar om hem nou ook nog te helpen bij de binnenlandse problemen in Pegrevië – dat ging Klesto Mercu te ver. Hij stuurde Lotôlmensten gewoon terug naar Pegrevië. Op zich een nobele daad van de Spokanische koning, want wat had er meer voor de hand gelegen om zijn aartsrivaal, die nota bene in een ander land was binnengedrongen, direct te doden?

Lotôlmensten moet wel uiterst onnozel geweest zijn, en dat idee leeft nog steeds voort in de uitdrukking lo pûl lo Lotôlmensten, ofwel 'zo stom als het achtereind van een varken'. [[LET OP dat jaartallen ed in SPARC bij de namen vd koningen niet kloppen]]


Blent (1600 inwoners, 4 km van Feuni)
Tot 3 km voorbij het dorp Blent volgt het Adam-en-Eva-pad het strand langs de Larmin-kust. Een verfrissende wandeling of fietstocht, maar bij laagwater valt een strook langs de kust droog die bij warm weer behoorlijk kan stinken vanwege het rottende zeewier. Dit deel van het pad zijn feitelijk twee routes tegelijk. Het Adam-en-Eva-pad buigt linksaf naar Ðâftyiy-ef-Mâlf, en het pad langs de kust loopt door tot aan Gralkrich, en staat bekend als het Larmin-pad (gemarkeerd met oranje bordjes waarop een gekanteelde toren: een stilistische weergave van de toren bij Kitia aan de kust, waar het pad langs loopt. [[Larmin-pad ook beschrijven!]]

Ðâftyiy-ef-Mâlf (520 inwoners, 5 km van Blent)
Een boerendorpje, ingeklemd tussen een hoofdweg, een spoorlijn en een autosnelweg. Ga gauw de snelweg onderdoor en haast je naar Câlster-Uperr, want hier begint pas de echte landelijkheid.

Câlster-Uperr (1380 inwoners, 6 km van Ðâftyiy-ef-Mâlf)
Het aardige spoorlijntje dat dit dorp met Amahagge en Gralkrich verbond is in 1989 opgeheven, maar er schijnen nog steeds wandelaars te zijn die tevergeefs bij de treinhalte staan te wachten, wezenloos voor zich uit starend naar de brandnetels en het fluitenkruid dat hoog opwoekert tussen de roestige rails. Dit misverstand is de schuld van een uitgeverij die nog steeds een wandelkaart op de markt brengt waarop de spoorlijn staat aangegeven. Ik heb de uitgeverij een briefje gestuurd en hen op deze omissie gewezen. Hun reactie was pragmatisch: er zouden plannen zijn om het spoorlijntje weer in gebruik te nemen voor een toeristische stoomtrein, en daarom bleef het traject op de wandelkaarten staan! Deze stoomtreinplannen bestaan nu al meer dan 20 jaar, maar een gebrek aan financiële middelen en een overvloed aan bureaucratische regelingen werken de uitvoering van de plannen tegen.

In Câlster-Uperr is een ijssalon waar een origineel Italiaans echtpaar het heerlijkste ijs bereidt. Veel Spokaniërs zijn met stomheid geslagen als ze zien hoe je zelf ijs kunt maken; zij weten niet beter of het is een verpakt fabrieksproduct. De Italianen hebben een tijdje geprobeerd om ook heel trendy ijs te verkopen, gemaakt van diverse soorten groente, maar tomatenijs, wortelijs of aubergine-ijs blijkt absoluut onverkoopbaar. In ieder geval heeft de ijssalon er de landelijke media door bereikt, en dat is op zich wel weer goede reclame.

Tejho-Klea (1500 inwoners, 12 km van Câlster-Uperr)
Een aardig stadje met een stationnetje uit 1962, gebouwd als een Scandinavische blokhut (hier komt nog wel een trein!). Een kilometer of vier vóór het stadje staan een 26 meter hoge uitkijktoren en een windmolen (korenmolen) die allebei Ef Blotter Hôrna heten. De uitkijktoren was oorspronkelijk een graansilo, maar die werd niet meer gebruikt toen ook de molen in 1943 zijn laatste zak meel had gemalen.[[de molen staat nog niet in SPARC bij “Molens” opgenomen!]] In de zomermaanden dient de molen als pension, waarbij de twee maalzolders als slaapruimte zijn ingericht. Het is hier een donkere en muffe bedoening, maar jongeren schijnen dat erg gezellig te vinden, ook al heerst hier een absoluut rookverbod (brandgevaar!) en wordt een al te vrijpostig drankgebruik evenmin door de beheerder op prijs gesteld.

Klea-Doecha (1020 inwoners, 13 km van Tejho-Klea)
Het pad naar Klea-Doecha loopt over de 100 meter hoge Abâsta-heuvel, waar het Adam-en-Eva-pad het Bietenpad kruist (zie hierboven). Klea-Doecha is een flink dorp aan de Pluf, een stukje rivier dat meer stroomopwaarts Zelze heet, en voorbij Klea-Doecha in de Firani uitstroomt. Het is een uitermate idyllisch plekje met wat smalle steegjes en straatjes waar de klimop en lertâs uitbundig groeien. Er is een leuk maar primitief restaurantje met een intiem terras aan het water en verder is er een kruidenierswinkeltje dat goed rekening houdt met de specifieke wensen die wandelaars en fietsers hebben.

Zo kunnen ze er lekke banden plakken en verkopen ze er de veelgevraagde maar elders moeilijk verkrijgbare Prifjiof Beltâex ef Tiffug-balsem ('Doctor Beltâ's Voetzalf', kortweg Prifjiof Beltâ genoemd). [[afbeelding van een tubetje]] Dit is een effectief middel tegen blaren en gezwollen voeten, en bevat extracten van allerlei medicinale planten en kruiden. Het precieze recept is echter geheim. Doctor Beltâ is een fantasienaam; in werkelijkheid wordt de zalf gemaakt in het Pelle-Hynðe-klooster bij het Pogalo-meer op Brÿr, dat zoals veel kloosters een rijke kruidentuin bezit.

Tot 1995 werd de idylle van Klea-Doecha wreed verstoord door het langsrazende verkeer op de hoofdweg van Amahagge naar Aflif die dwars door het dorp liep. Tegenwoordig ligt er een nieuwe weg twee kilometer van het dorp af en is de oude gereduceerd tot een landweggetje. Maar als er in het heidegebied ten westen van het dorp brand woedt, wordt de rust verstoord door de blushelikopters die vlak bij het dorp in de Pluf hun water tanken. De helikopterbasis aan de noordkant van het dorp is dan een en al bedrijvigheid. Is er geen brand, dan kan de helikopterbasis bezocht worden en willen de piloten graag uitleggen hoe het allemaal in zijn werk gaat.

Tegenover het dorp, aan de overkant van de Pluf, ligt een oud Ergynne-kerkje waar twee boegbeelden uit omstreeks 1820 te bewonderen zijn. Het is een raadsel hoe die beelden hier in het binnenland verzeild zijn geraakt, en aan wat voor schepen ze behoorden weet men evenmin. Het ene beeld stelt een naakte man met een grote snor voor, het andere een naakte vrouw met het haar in een dikke vlecht. Beiden dragen een wit-groen gestreepte lendendoek (de kleuren van de Pegrevische vlag!) en verder zijn ze nogal fel roze geschilderd. Het zijn fascinerende beelden en ze kijken de toeschouwer met geheimzinnige donkere ogen veelbetekenend aan. De dorpelingen noemen die beelden schertsend Adam en Eva (Adâm ur Evja), maar als de partes (priester) van deze kerk dat hoort wordt hij woedend. Zulke christelijke praat duldt de man hier niet.

Als je de beelden wilt zien, moet je je vervoegen bij het kruidenierswinkeltje. De dochter van de kruidenier is dan bereid om met je mee te gaan om de kerkdeur te ontsluiten – wat ze met een grote sleutel en een raadselachtige glimlach doet, alsof ze een of ander geheimzinnig ritueel uitvoert. Ze gaat er impliciet van uit dat de bezoeker dan bereid is om iets in het winkeltje te kopen. Het kerkje is te bereiken met een houten voetgangersbrug over de rivier, hoog genoeg om beurtschippers en vissersbootjes door te laten. Ook tegenwoordig wordt de Pluf tussen Amahagge en de Firani-delta aan de zuidkust nog redelijk druk bevaren.

Clea (440 inwoners, 6 km van Klea-Doecha)
Tussen Klea-Doecha en Clea ontbreekt een apart wandel- en fietspad, want hier moet een stukje de hoofdweg gevolgd worden, die met een brug de Firani oversteekt, vlak bij het punt waar de Pluf en de Firani samenkomen. Hier staat – een kilometer vanaf de brug, maar goed te zien – een geheimzinnige toren, geheel met klimop en wilde wingerd overwoekerd, maar bovenin zitten wat gaten waar vleermuizen onderdak vinden. Hier is ook de tamelijk zeldzame Brandt's vleermuis (Myotis brandtii) gesignaleerd. Dit is niet 'zomaar' een folly, zoals velen denken, maar feitelijk een wat hoog uitgevallen grafsteen. Onderin de toren bevindt zich het graf van de Ergynne-priester Quÿnda die hier omstreeks 1630 begraven moet zijn. De toren is duidelijk van latere datum: archeologen schatten dat deze omstreeks 1720 is gebouwd.

Van Quÿnda is bekend dat hij de Snÿ-korda (Sneeuwkerk), zo'n 6 kilometer zuidelijker aan de oever van de Firani heeft laten bouwen. [[Snÿ-kerk verhaal hoort hier niet!]] Deze kerk is in 1620 of 1621 ingewijd en vooral bekend door het Oracliy rifo Snÿ (Orakel van Snÿ). Op 15 november (niemand weet waarom juist op déze datum), kunnen zwangere vrouwen hier horen of ze een jongen, een meisje, een miskraam of een draakje zullen baren. Uiteraard hopen alle vrouwen op een van de eerste twee. De voorspelling wordt gedaan door een ergynische priester die verstopt zit in een met ijzeren banden versterkte kist.

Dit ritueel bestaat al enkele eeuwen en tot op heden is nog nooit iemand erachter gekomen wie er in die kist zit. Aangezien alleen zwangere vrouwen op die dag in de kerk worden toegelaten, die per definitie in dit orakel geloven, zijn er kennelijk ook nooit pogingen gedaan om de precieze gang van zaken te onthullen. Wie zit er in die kist? Is dat elke jaar dezelfde priester? Waar en wanneer kruipt hij erin? Wie sluit die kist? Waar is die kist alle andere dagen van het jaar opgeborgen? Vele vragen en geen van alle ooit helder beantwoord!

Mânpees Jolarater, een professor in de Cultuurwetenschappen aan de Staatsuniversiteit van Asjetto heeft tussen 1920 en 1925 een poging ondernomen om het Orakel van Snÿ te ontcijferen. Hij was er ondermeer in geïnteresseerd hoeveel vrouwen daadwerkelijk het kind krijgen dat hun was voorspeld – en dan waren de miskramen en draakjes natuurlijk extra opzienbarend. Maar de professor heeft geen enkele vrouw kunnen achterhalen die dat orakel bezocht had, dus de betrouwbaarheid van de voorspellingen blijft ongewis. Toen heeft Jolarater een uniek experiment uitgehaald. Allereerst stuurde hij zijn eigen vrouw naar het orakel. Zij zou een zoon krijgen en dat kwam inderdaad ook uit. Vervolgens heeft hij nog enkele zwangere familieleden erheen gestuurd, en uiteindelijk zijn er een aantal meisjes heen gestuurd wier zwangerschap in nevelen is gehuld. Bij ruim de helft klopte de orakelvoorspelling niet, wat statistisch wellicht juist is, maar binnen de ergynische context niet zo had mogen zijn (want alles had moeten kloppen!).

De twijfels die professor Jolarater had, werden door de Reelâ (de 'paus' van de Ergynne-kerk) in woede van tafel geveegd, met het argument dat geen van die zwangere proefpersonen van de professor een oprechte gelovige was, en dat de orakelvoorspelling alleen correct was bij vrouwen die 'intens en oprecht in Erget geloofden'. Het wetenschappelijk gehalte van Jolaraters experiment werd dus onderuit gehaald door het sterke ergynische geloof in de onaantastbaarheid van het orakel. Hiermee zou de reputatie van de professor nog niet zijn aangetast, maar wat erger was: de in nevelen gehulde zwangerschappen van de proefpersonen konden uiteindelijk verklaard worden als zijnde de gevolgen van een persoonlijke daad van Jolarater. Concreet: hij had vele meisjes persoonlijk bevrucht om ze vervolgens als proefkonijn naar de Snÿ-kerk te sturen.

Na een opzienbarende rechtszaak is Jolarater in 1928 tot vier jaar gevangenisstraf veroordeeld. Intussen lopen er nog een stuk of 16 mannen en vrouwen in Spokanië rond (allen geboren omstreeks 1925) die weten of vermoeden dat Jolarater hun vader was. Zij hebben steun bij elkaar gezocht in een vereniging met de naam Snÿ-efantys (Sneeuwkinderen). Ook veel kinderen van deze 16 personen hebben zich aangesloten. Zo is er nu een soort sekte ontstaan van de nazaten van professor Jolarater (die zelf in 1940 op 70-jarige leeftijd is overleden). Elk jaar op de eerste zaterdag na 7 mei komen de leden van de vereniging in de Snÿ-kerk bijeen, waar een speciale dienst voor hen wordt georganiseerd. [[Snÿ-kerk elders opnemen]]

Na de brug begint het pad weer bij Clea, een onaanzienlijk dorpje zonder winkels of accommodatie. Er staat een grote kastanjeboom die beschutting geeft aan het bankje waar wat oude mannetjes de hele dag voor zich uit zitten te staren, zo nu en dan hun gedachten met gemompel overbrengend aan de andere bejaarden die eveneens met gemompel hun instemming betuigen. Niet echt een toeristische attractie dus.

Feutâm (4000 inwoners, 12 km van Clea)
Sinds het fiets- en wandelpad tussen Amahagge en Aflif een druk gebruikte toeristische route is geworden, heeft Feutâm de naam van een aantrekkelijke en gezellige 'aanlegplaats' gekregen, hoewel het een kilometer van het pad af ligt. Er zijn binnen tien jaar drie hotels en een pension bijgekomen, en in 2006 is er een camping geopend[[ontbreekt op regiokaart!]]. De vier eetgelegenheden in het stadje zijn alle ingespeeld op de hongerige en uitgeputte wandelaar of fietser. Bij elk restaurantje of café kan men zijn fiets gemakkelijk en veilig stallen, zonder de bagage er van te hoeven verwijderen. Rugzakken kunnen overal op rekken bij de entree van de horecagelegenheden achtergelaten worden, zodat het geen ongezellige boel wordt tussen al die eettafeltjes binnen.

Feutâm geniet sinds 1997 ook bekendheid als de plaats waar de bekende schrijver Petriy Sugge-Enÿmt is gestorven. Hij woonde officieel in Qutereeefo[[verwijzing!]], maar logeerde vaak bij zijn zuster in Feutâm, en daar is hij na een kort ziekbed gestorven. Zijn roman Eprinû Aneca uit 1951 viel op door de christelijke ondertoon, en is zelfs in het Russisch vertaald! [[afbeelding van het boek + de Russische vertaling]]

Vanaf ongeveer 1980 hield de man zich voornamelijk bezig met het kweken van zangvogels. Toen hij in mei 1997 in Ajâfetas (zie hieronder) werd gecremeerd, hebben zijn nabestaanden zijn laatste wil geëerbiedigd door tientallen zeldzame vogels die hij had gekweekt in de open lucht boven Feutâm los te laten. De Dierenbescherming heeft hier grote ophef over gemaakt omdat deze vogels niet zouden kunnen overleven in de vrije natuur. En ze hebben gelijk gekregen: in de winter van 1997–1998 zijn er overal rond Feutâm, en zelfs 15 km verderop bij Frezzet, dode tropische vogels gevonden.

In Feutâm spreken ze hier nog steeds schande van, en als 'straf' wordt er hier geen straat naar Petriy Sugge-Enÿmt vernoemd, laat staan dat er een standbeeld of gedenkteken komt. Maar zijn zuster die nog in het sterfhuis van hem woont, heeft hier een kamer als mini-museum ingericht, en dat wordt altijd goed bezocht. De gemeente kan zo'n initiatief in je eigen huis niet verbieden, en is er heimelijk ook wel content mee, want er moet tenslotte toeristenbelasting voor het bezoek aan dit museumpje betaald worden. Het museumpje kan na telefonische afspraak bezocht worden (tel. (064) 2748621, adres: Mâldreevve-mirra 12, 5019-Feutâm).

Cremanu (5000 inwoners, 39 km van Feutâm)
Tussen Feutâm en Cremanu slingert het pad bijna 40 km lang door een eenzaam bos- en heidegebied. Wandelaars moeten er rekening mee houden dat zij alleen halverwege, bij de Bârnert-klemk, enige accommodatie kunnen vinden om te eten en te overnachten. Deze grote boerenhoeve (voornamelijk landbouw, maar ook wat veeteelt) biedt bed & breakfast-faciliteiten, en als de 5 zolderkamertjes alle bezet zijn, kan men in noodgevallen in een schuur slapen, of zijn eigen tent opzetten. Wenst men een iets comfortabele overnachting, dan moet men het pad verlaten en naar het 6 km verder gelegen stadje Faremoe gaan – een onaangename wandeling over een hoofdweg, dwars door een donker bos, zonder mogelijkheid om een berm in te springen als er een auto langsraast. In Faremoe zijn twee hotelletjes. De 30 monniken uit het Zÿršiy-klooster vlak bij Faremoe schijnen een gloeiende hekel te hebben aan al die wandelaars en fietsers, dus hier kunt u beter snel voorbijgaan!

Cremanu is een industriestadje waar veel mijnwerkers wonen vanwege de naburige kolenmijn. Het pad loopt trouwens vlak langs deze mijn, en de omgeving vormt hier een schril contrast met de 30 kilometer ervoor, toen het pad een eenzaam bos- en heidegebied doorkruiste (zie kader). Maar in Cremanu zijn winkels en twee pensions, en het is nog maar 12 kilometer naar Mone.

De kolenmijn bij Cremanu

De mijn bij Cremanu is een van de oudste kolenmijnen in Spokanië. Archeologen en historici gaan ervan uit dat hier al in de dertiende eeuw kolen werden gedolven, aanvankelijk als dagbouw, maar later is men ook de grond in gegaan. Omstreeks 1650 maakten de bewoners in deze streek als eerste Spokaniërs voor het eerst kennis met apen. Enkele van die dieren waren met een Hollands schip meegekomen dat in Hoggebim afmeerde. De Hollanders lieten niet na om hun koopmansgeest te exploiteren, en vertoonden de apen aan de nieuwsgierige Spokaniërs, die hiervoor uiteraard moesten betalen.

Na een tijdje hebben ze de apen zelfs verkocht aan een rijke landeigenaar bij Mequâ (vlak bij Cremanu). Deze wist aanvankelijk niet wat hij met die dieren aan moest, totdat iemand op het idee kwam om ze als slaven te gebruiken in de mijn van Cremanu. Hiervoor dienden de beesten afgericht te worden, maar dit liep op een jammerlijke mislukking uit, want in tegenstelling tot wat de mensen dachten hadden de apen weinig met (intelligente) mensen gemeen en bleken ze niet in staat om te begrijpen wat er van hen in de mijn verlangd werd.

Een van die Hollandse kooplieden heeft in zijn dagboek het dressuurprogramma en het uiteindelijke fiasco tot in detail beschreven, onder de titel Oefeninghe voor het aapenvolk gedienstig aan den Mensch (ca. 1655; er bestaat een Spokanische vertaling, met de titel Ufnôsta furt ef kloitt-eby, harbariy ón ef Veldur [[ca. 1660; bron vermelden!]]). In dit relaas wordt verteld hoe de Spokaniërs er in hun dressuurprogramma van uitgingen dat apen mensen zijn (dit in pre-darwinistische tijden!), die verleid moeten worden om de zware taak te volbrengen.

We lezen in het dagboek hoe het hele project is mislukt, maar kunnen slechts gissen naar het lot van de apen. Waarschijnlijk hebben ze de rest van hun leven zitten wegkwijnen in een stal van een boerderij bij Mequâ. We weten gek genoeg evenmin om hoeveel apen het ging (men schat 5 tot 7), en om welke soort (vermoedelijk chimpansees). In latere decennia zijn ook elders in mijngebieden nog wel pogingen gedaan om apen af te richten voor het kolen delven. Maar hierover is verder niets gedocumenteerd.

Het Spokaanse woord voor 'aap' is kloitt, dat oorspronkelijk verwees naar een gemaskerde man, gehuld in een dierenvel, die zwaaiend met een knuppel en onder het uitstoten van vervaarlijke kreten duivels en boze geesten moet verjagen. Zulke mannen traden vanaf de 18e eeuw ook als kermisattractie op (ook op markten). Hier en daar gebeurt dat nog wel als een folkloristische traditie. De vertaling uit ca. 1660 is een van de oudste vindplaatsen waarin kloitt expliciet naar 'aap' verwijst, hoewel dat woord wellicht al veel eerder voor deze diersoort is gebruikt.


Mone (3000 inwoners, 12 km van Cremanu)
Tussen Cremanu en Mone passeer je nog het dorp Riylmiy waar tuinbouw en bijenteelt de economische bronnen vormen. Vooral die vele bijen maken het wandelen of fietsen hier nogal onaangenaam. Vlak boven Mone ligt het Oðerhynne-klooster, gesticht in 1704. De ongeveer 60 nonnen behoren tot de Oðerhynne-orde die nergens anders bestaat. Het klooster biedt een (erkende) opleiding tot Ergynne-geestelijke en verzorgt ook lezingen en cursussen waar de Oðerhynne-beginselen uiteen worden gezet (zie kader). De zusters verkopen honing en eigengemaakte honingkoeken, maar daarvoor moet je wel aanbellen bij het klooster. En tegenwoordig hebben ze liever dat je met je mobieltje even van te voren belt (tel. 065-3060035), want dat vinden ze modern.

Oðerhynne-sekte

.....................

[[weet Joost hoe dit zit?]]


Mone ligt aan de zuidkust van Liftka, waar het strand goed toegankelijk is en je kunt zwemmen.[[nog op deelkaart aangeven]] Het is een leuk en levendig stadje waar het Adam-en-Eva-pad officieel ophoudt, maar de volgende 11 kilometer naar Aflif worden wel nadrukkelijk genoemd, want uiteraard wil deze stad ook wel een graantje meepikken van de 'padvolgers'.

De levendigheid heeft Mone ook te danken aan de veerhaven waar je kunt oversteken naar Mennô op het eiland Tigof. Heel bijzonder in Mone is Ef Gruloet ('De Kakkerlak'), een modernistisch bouwwerk uit 1990 met een glimmend zwart, bollend dak. Het is een multifunctioneel gebouw waarin onder meer het gemeentehuis, de bibliotheek, een theater en een tentoonstellingsruimte zijn ondergebracht. Het gebouw is ontworpen door het Spaanse architectenbureau Arquitectura Nardo Montes uit Barcelona, en heeft (uiteraard) veel meer gekost dan gepland. Het ziet er allemaal prachtig uit, maar een echte trekpleister is het niet, en het oude gemeentehuis en het prachtige zeventiende-eeuwse gebouw waar de bibliotheek was gehuisvest staan nu al jaren leeg.

Dan is het nog 11 kilometer naar Aflif. Dit laatste deel worden fietsers en wandelaars van elkaar gescheiden. Er loopt een fietspad langs de hoofdweg, en een wandelpad vlak langs het strand.

Aflif (45.000 inwoners)
[[opgenomen in SPARC, bestand toerafli.htm]]
Aflif ligt op de uiterste zuidoost-punt van Liftka en heeft goede veerverbindingen met Liyrotyka aan de andere kant van de Hoggebim-fonis, en de eilanden Brÿr en Tigof. Het is, evenals Liyrotyka, een oude handelsplaats, wat nog te zien is aan de pakhuizen langs de kades en de deftige koopmanshuizen in het centrum. Tegenwoordig is het een geliefde stad voor de pleziervaart. Er is een grote jachthaven annex werf waar plezierjachten gebouwd worden. Het zeegebied ten oosten en zuidoosten van Aflif wordt de Skiyl-zee genoemd en ligt bij de overheersende westelijke en zuidwestelijke winden goed beschut. Maar als de wind uit de oosthoek komt kan het er flink spoken en is het niet verantwoord om met een klein zeiljachtje naar Garos te varen. Deze oostelijke wind die de golven hoog tegen de kades bij Aflif kan opstuwen wordt hier Ef Frakas Kindis ('De Franse Keizer') genoemd. Deze term heeft weinig met een of ander historisch feit te maken, maar eerder met het gegeven dat de richting waar de wind vandaan komt typisch de richting naar Frankrijk is.

Een van de bezienswaardigheden in Aflif is de Trops-arâbe ('Tropentuin'), een park met een keur aan inheemse planten en bomen en enkele kassen met palmen en andere vertegenwoordigers van de tropische flora. Een trekpleister vormen hier de drie Bismarck-palmen (Bismarckia nobilis) met hun prachtige zilverblauwe bladeren. Deze soort is afkomstig uit Madagaskar, maar de exemplaren in deze Tropentuin schijnen af te wijken van de Bismarck-palmen die je elders aantreft. Deze tuin is omstreeks 1850 voor educatieve doeleinden aangelegd en behoorde bij de Koninklijke Land- en Bosbouwschool, toentertijd een gerenommeerd instituut en in 1966 opgegaan in de Agrarische Faculteit van de net gestichte Nieuwe Universiteit in Ies. De school is verdwenen maar het park is gelukkig bewaard gebleven.

Een andere bezienswaardigheid, voornamelijk vanwege de bizarre geschiedenis, is het Liftkar Deftsecÿr Seert ('Oude-Wijvenhuis'), adres: Mârket-mirra 12. Deze voorname woning is in 1755 betrokken door de koopman Halorius Rifo Riylmiy, die veel geld had verdiend met de handel in koper en wijn, die hij beide uit Tigof haalde en in Hirdo en Blort verkocht. De man was niet getrouwd maar had wel drie dochters van een vrouw die ergens in een commune woonde. In de Ergynne-wereld is het weliswaar heel gewoon om als ongetrouwde vrouw kinderen te hebben, maar kennelijk speelde er iets in de commune-gemeenschap waardoor de vrouw de drie dochters moest afstaan aan de vader.

De drie dochters gingen gebukt onder de fantasieloze namen Eera, Tena en Dura; ze zien eruit als gewone meisjesnamen maar ze betekenen gewoon Eentje, Tweetje en Drietje! Maar wellicht gingen Eera, Tena en Dura nog meer gebukt onder het strenge regime van de huishoudster die Halorius Rifo Riylmiy in huis had gehaald. Deze vrouw was van Engelse afkomst en heette Margareth Dilliscop (zo wordt de Pegrevische schrijfwijze van haar naam tenminste getranscribeerd). Eera, Tena en Dura werden door mevrouw Dilliscop geregeld geslagen en in de kelder opgesloten, waar de arme meisjes dan weer door hun vader bevrijd moesten worden. Dit ontaardde in heftige ruzies tussen Margareth en Halorius, wat op een goede dag zo uit de hand liep dat Halorius over het balkonhekje op de tweede verdieping kieperde en te pletter viel op de kasseien. Hij brak zijn nek en was na een paar dagen dood. Eera, Tena en Dura waren toen 18, 17 en 15 jaar oud en klaagden Margareth aan wegens moord (of preciezer: Eera klaagde haar ook namens haar twee zusters aan, want die waren nog minderjarig en konden dat dus zelf niet doen).

Aangezien het onmogelijk bleek om te bewijzen dat zij Halorius opzettelijk dan wel per ongeluk over het hekje had geduwd, moest de rechter aannemen dat de onfortuinlijke koopman inderdaad over de drempel was gestruikeld en dat het een 'gewoon' ongeluk betrof. Vanaf dat moment waren de rollen in het deftige koopmanshuis omgedraaid: de drie zusters maakten Margareths leven nu zuur door haar te slaan en regelmatig in de kelder op te sluiten. Je kunt je afvragen waarom het Engelse mens niet de benen nam en veiliger oorden opzocht, maar de reden was duidelijk: Halorius Rifo Riylmiy had bij testament het huis en zijn bezittingen aan zijn drie dochters en aan zijn huishoudster nagelaten! Ze hadden elk recht op een kwart van het enorme kapitaal en het is begrijpelijk dat mevrouw Dilliscop eerst centen wilde zien alvorens te vertrekken. En er waarschijnlijk ook op stond dat het huis werd verkocht, want ook dat was voor een kwart van haar.

De situatie escaleerde na een aantal jaren zo erg dat een goedbedoelende neef van de drie zusters, Pârfas Blocriy-Muën, er bij een bemiddelende poging de rechter bij haalde, die toen bepaalde dat het huis in tweeën gesplitst moest worden: mevrouw Dilliscop mocht op de begane grond wonen en de drie zusters kregen de eerste, tweede en derde etage. Het trapgat naar de eerste verdieping moest worden dichtgemetseld, en er werd een trap buiten langs de achtergevel aangebracht zodat de drie zusters niets meer met mevrouw Dilliscop te maken hoefden te hebben.

Maar ook de drie zusters kregen ruzie. Eera wilde de oude huishoudster kwijt en stelde voor om haar het deel van de erfenis te geven dat haar toe kwam; Tena wilde het huis verkopen en Margareth terugsturen naar Engeland; Dura wilde radicaal van dat Engelse mens af en stelde een plan voor hoe ze bij een 'ongeluk' aan haar eind kon komen. De onenigheid tussen de drie zusters liep zo hoog op dat de rechter er na tussenkomst van neef Pârfas nog twee keer aan te pas moest komen. Om een lang verhaal kort te maken kwam het erop neer dat ook de eerste en tweede verdieping, en de tweede en derde, van elkaar gescheiden moesten worden. Nu werd het gehele monumentale trappenhuis binnen gesloopt en werden de trapgaten dichtgemetseld. Er kwamen nog twee houten noodtrappen buiten tegen de achtergevel, en toen konden de vier dames geheel van elkaar afgezonderd in vrede leven. Het eens zo voorname koopmanshuis was gereduceerd tot een armoedig flatje met opgangen langs de buitengevel, en was daarmee, omstreeks 1800 zijn tijd ver vooruit, want pas in 1931 werden er in een arbeidersbuurt in Hoggebim een soort flatgebouwen neergezet waarbij elke verdieping zijn eigen opgang buitenom had.

Uiteindelijk is Margareth Dilliscop met de noorderzon vertrokken, waarschijnlijk naar Engeland. Het is niet bekend hoeveel ze nog van haar erfenis heeft kunnen meenemen. Eera, Tena en Dura hebben hun hele leven nog op die gescheiden etages gewoond en schijnen nimmer een woord met elkaar gewisseld te hebben. Omstreeks 1820 kregen ze alledrie een rare ziekte en twee jaar later gingen ze alle drie dood. Het ondoorgrondelijke Spokanische erfrecht bepaalde dat Pârfas Blocriy-Muën het huis en mogelijk ook de andere bezittingen zou erven. De man heeft de vierdeling van het huis in stand gelaten en elke verdieping voor weinig geld aan arme arbeidersgezinnen verhuurd. Tot omstreeks 1942 zijn de verdiepingen verhuurd geweest, daarna kwam het pand geruime tijd leeg te staan, en in 1955 is het door de gemeente aangekocht, die er een museum van heeft gemaakt. Echter, de wonderlijke trappen zijn in stand gehouden, wat betekent dat je niet direct van de eerste naar de tweede verdieping kunt gaan, maar eerst terug moet naar de begane grond. Het museum biedt een mooie verzameling meubels uit de 17e en 18e eeuw, en op de bovenste etage is een wisselende fototentoonstelling ingericht.

Onder druk van de Stichting ter Bevordering van de Mobiliteit van Gehandicapten (Feslosos furt ef Frofâler-rutracciyex ef Kafðobiyros) heeft de gemeente in 1985 tegen de achtergevel een lift laten bouwen zodat het pand voor iedereen een stuk toegankelijker is geworden, en het aantal bezoekers dan ook drastisch is toegenomen. In een nette villawijk van Aflif vinden we de Pârfas Blocriy-Muën-plep, een laan genoemd naar deze neef die ernaar streefde om de ruzie tussen zijn zusters bij te leggen, en bovendien goed was voor arme arbeidersgezinnen.

Xolestajo (8400 inwoners)

Xolestajo is een ommuurde vesting aan de zuidkust tegenover het eiland Côltehynne. De stad ligt twee kilometer van een mooie inham waar het vissershaventje zich bevindt. Hier vertrekt ook het veerbootje naar Côltehynne. Binnen de vestingmuren worden auto's niet toegelaten (alleen bewoners mogen er soms met een speciale vergunning in), en de straten zijn hier geplaveid met ronde kiezelstenen waar het erg vervelend op lopen is. In 2005 maakte burgemeester Roma Lânder-Myzâle een ongelukkige val en is sindsdien kreupel. Dit was voor haar reden om te eisen dat alle straten en stegen in de binnenstad een betonnen pad zouden krijgen, breed genoeg om er met een rolstoel gemakkelijk overheen te kunnen rijden.

Helaas konden de gemeenteraadsleden het er niet eens over worden hoe breed dat pad moest zijn, en evenmin of het pad vlak langs de gevels dan wel midden in de straat aangelegd diende te worden. De burgemeester is in 2007 vertrokken, het betonnenpadenplan kwam in de ijskast, en wat er resteert is één straat met een betonnen pad van precies 90 cm breed, vlak langs de westelijke gevellijn, bedoeld als 'proefproject'. Omdat er in Xolestajo nauwelijks zaken van enige culturele waarde aanwezig zijn, is dit betonnen pad gekwalificeerd als een creatieve uiting van landschapsarchitectuur. Er zijn betonnen planten en boomstronken op gemonteerd, er zijn geulen in gefreesd waar fluorescerend water doorheen stroomt en er ontsnapt hier en daar rook uit de naden. Het is evident dat rolstoelen nu op geen enkele manier kunnen profiteren van het pad – en erg veel cultuurminnende bezoekers komen er ook al niet. Ook voor de hongerige en dorstige bezoekers is er trouwens niet veel te beleven. In het centrum zijn enkele lokale kroegen, weggestopt in donkere stegen, en verder natuurlijk de obligate pizzeria en stadsrestaurant. Wilt u redelijk tot goed smakelijk eten, ga dan naar Ef Tejs-seert, hieronder beschreven bij 'De baaien van Xolestajo'.

De baaien van Xolestajo

De omgeving van Xolestajo is aantrekkelijk door de twee baaien waar het stadje tussen ligt. Aan de westkant vinden we de Tejs-fonis, dus de inham waar het riviertje de Tejs uitmondt. Dit is een tamelijk vlak, duinachtig gebied waar ook het vissershaventje van Xolestajo te vinden is. Verder vertrekt hier de veerboot naar het eiland Côltehynne [[zie aldaar]]. De Tejs zelf is een idyllisch riviertje, dat ontspringt in de heuvels van de Brâeenc-môliy (als u het Adam-en-Eva-pad volgt, komt u vanzelf door het brongebied). Het water zoekt slingerend zijn weg naar de inham, en is een geliefd viswater, niet alleen vanwege de vele soorten vis, maar ook omdat de oevers zo gemakkelijk te bereiken zijn. De Tejs-fonis wordt door de plaatselijke bevolking Tejses genoemd, wat we kunnen uitleggen als een samentrekking van Tejs + ses, ofwel Tejs-meer. (Het is opvallend dat overal langs de kusten de bewoners in hun dialect het woord ses ('meer') voor inham gebruiken. Sommige taalkundigen gaan er zelfs van uit dat ook het woord fonis ('inham') een samentrekking is van fóni + ses, ofwel 'open' + 'meer', waarbij dat 'open' slaat op het feit dat een inham feitelijk een meer is dat aan één zijde 'open' is (namelijk de toegang tot de zee).)

Tussen de vissershaven en de stad vinden we aan de rand van de Tejs-fonis het café-restaurant Ef Tejs-seert[[ontbreekt nog in restaurantlijst]], een populair etablissement dat vooral in het weekend stampvol zit. De aanpalende disco die op vrijdag en zaterdag om 21 uur losbarst, zorgt voor het nodige gedreun, maar verder is het voornamelijk geroezemoes. Het restaurant heeft een Portugese keuken, met veel schelpdieren, kabeljauw en geitenvlees op het menu. Dit is beslist een aanrader voor zover u zich bij het Portugese houdt. De Spokanische gerechten (zoals de visbrûe of de worstpasta) zijn hier oneetbaar, zo is mijn ervaring.

Aan de oostkant van Xolestajo ligt de Zlûnðe-fonis[[foto in SPARC]], veel kleiner dan de Tejs-fonis, maar interessant dankzij het geaccidenteerde terrein eromheen. Hoewel het gebied rondom Xolestajo nogal vlak is, springt de omgeving van de Zlûnðe-baai eruit door steile oevers en diepe kloven. De spoorlijn van Xolestajo naar Aflif gaat achter deze baai zelfs door een tunnel. Verder is het verschil tussen eb en vloed gemiddeld enkele meters (vanwege de opstuwing van het water in de Aflif-straat), maar bij harde zuidwestenwind of storm kan het water wel vijf meter opgestuwd worden; daarom is hier en pier gebouwd die het mogelijk maakt om vissersboten (en tegenwoordig ook plezierjachten) onafhankelijk van de waterhoogte bereikbaar te houden.

Bij eb ontstaat een goed toegankelijk strand, geliefd bij badgasten en windsurfers. Maar als het vloed wordt, kun je maar beter zo snel mogelijk het droge opzoeken. Het badpaviljoen naast de pier houdt nauwkeurig de zeespiegel in de gaten en waarschuwt als het gevaarlijk wordt. (Het woord zlûnðe in de naam Zlûnðe-fonis is waarschijnlijk een samentrekking van zluch ('steil') en kenðe ('verblijf'), dat dialectisch ook gebruikt wordt voor een aanlegplaats voor schepen (dus zlûnðe kunnen we parafraseren als 'de plek met steile oevers waar schepen kunnen verblijven').)

Villa Cara

Even boven Xolestajo, vlak bij de rotonde waar de wegen met nummers 14 en 15 elkaar kruisen, vindt u het landhuis Villa Cara van prinses Louisa Lamy. Zij is hier in 1989 op 79-jarige leeftijd gestorven, waarna het huis en de schitterende tuinen, aangelegd in Engelse landschapsstijl, te bezichtigen zijn. Louisa Lamy neemt een opvallende plaats in de stamboom van het Koninklijk Huis in. Ze was allereerst gehuwd met prins Jândra Jules, de broer van koningin Falyssa Monincro Lerdu, wier man koning Huron Herco III was. In 1963 is Louisa Lamy gescheiden (op zich al een bijzondere gebeurtenis in die kringen, in die tijd) en trouwde ze opnieuw, nu met prins Lerdu Geeneg-Hubert. Dat was de broer van de huidige koningin Maquerta Loefe, wier man koning Huron Herco IV is.

Het is opvallend hoe een prinses eerst met de broer van de ene koningin trouwt, en vervolgens met de broer van de erop volgende koningin. Maar het grote schandaal is dat zij 16 jaar ouder was dan haar tweede echtgenoot. 'Qua leeftijd had zij wel zijn moeder kunnen zijn – zeker gezien de levenslust in de in elkaar verstrengelde takken van de Koninklijke Boom', was het venijnige commentaar in het weinig koningsgezinde dagblad Spooktÿden in 1964 naar aanleiding van het huwelijk. Hier werd duidelijk gezinspeeld op de ingewikkelde familieverhoudingen en incestueuze relaties die het koninklijke geslacht al eeuwen kenmerken.

Uiteraard krijgt de bezoeker van Villa Cara een heel andere brij aan informatie voorgeschoteld. Louisa Lamy was zeer begaafd, ze was zeer muzikaal, ze was een groot natuurliefhebster, ze adoreerde cultuur, ze was gek op katten. Dat laatste wordt 'bewezen' door de eeuwig opdoemende foto van haar met een kat, genomen in 1952 in de tuin van het landhuis. Deze foto circuleert na een halve eeuw nog steeds als populaire ansichtkaart door het hele land, vooral op 4 oktober als het Werelddierendag is. [[foto in SPARC!]]

De tuinen van het landhuis zijn vrij toegankelijk, maar het landhuis zelf kan alleen bezichtigd worden door mensen die lid zijn van een of andere culturele vereniging. Hoe dit precies is geregeld, is na te gaan bij de Feslosos furt Cûlturela Herita (FCH; Stichting voor Cultureel Erfgoed), die ook bereid is om incidentele toeristen als introducé de gelegenheid te geven het landhuis in verenigingsverband te bezoeken. En dat is zeker de moeite waard, want je komt dan niet in een keurig opgepoetst museum, maar in een bewoond huis, waar alle sporen van bewoning op genante wijze aanwezig zijn: vuile vaat in de keuken, onopgemaakte bedden, stinkende toiletten – je eerste reactie is: hier sta ik dus in een huis waar mensen wonen. Het griezelige is alleen dat je de bewoners nooit ziet. Wie zijn dat? Waar blijven ze als de leden en introducés hier rondstruinen? Dat het nogal vieze mensen zijn is duidelijk. Maar bedenk ook dat het familie van de koning is.

De Firani-delta

De Firani-delta is een mooi moerasgebied dat vanaf de zuidkant beïnvloed wordt door de getijdenbewegingen van de Aflif-straat, met een verschil tussen hoog- en laagwater van enkele meters. Aan de noordkant, waar de Firani in dit moeras overgaat, bestaat een groot verschil tussen droge tijden als de Firani een bescheiden rivier is, en regenachtige tijden of periodes met dooi, als de Firani aanzwelt tot een kolkende stroom. Het moeras is daarom onderhevig aan grote niveauverschillen van zout- en zoetwater, en sterke stromingen en vloedgolven die elkaar vanuit het zuiden en noorden bevechten.

Er loopt één weg door de delta, tussen Flivoti en Giympiy. Halverwege ligt een groot boerderijencomplex, de Belk-Ialef-klemk. De naam betekent 'Fruitoogst-hoeve', maar dat fruit wordt vele kilometers ten oosten van deze locatie gekweekt, in de streek rond Krsitsi, waar de boomgaarden en tuinbouw de belangrijkste bron van inkomsten zijn [[zie .......]]. Tussen deze klemk en het gehucht Giympiy (390 inwoners) staat langs de verder eenzame weg een wonderlijk gebouwtje met een al even wonderlijke geschiedenis:

De Kattenkoning van Giympiy

[[tekst nog checken]] 'Qurtare-kiyroe brôepbent, qu flâjû, sem zloffelije blul frópjÿ dena tiraner screnn fes toclades Giympiyex ef ÿksanutos, lelperre fes eftofpira vrôk eft historise cÿraelos, kerru calyje noi qu ef gei jacielira moris, ef bzeurelira eft cermâxlor Ergynne-ÿmpos. Ef kerru wufta "screnn", šalo chalf fes dena fâgo, qugle eft kell moris. Ef tiyn loke gulder eft kolini cluzâs âfry ki ef narfartiy frenvu, rifo té velk ten tiyns kettelira minkede luft hupster kôtagja fes Jelafo – tur iftam, ef tiyn locâteše kusami effekluft nâste, plâks rifonn micc aâlbos, luft ef clamiðaryg.'

'Laten we vooropstellen dat niets wat er beweerd wordt over deze wonderlijke schrijn in de buurt van het gehucht Giympiy op enigerlei wijze historisch bewezen is, zelfs niet het algemeen heersende idee dat het hier om een verloren gegane Ergynne-cultus gaat. Ook het woord "schrijn", in deze context doorgaans gebezigd, geeft een verkeerd idee. Het lijkt meer op een stenen prieeltje van het conische type waarvan er nog twee bij grote landhuizen in Jelafo te vinden zijn [[zie hoofdstuk ...]] – alleen staat het hier wat doelloos, ver van iedere bebouwing aan de rand van het moeras.'

Deze oudste melding van het gebouwtje stamt uit 1855 en is van de hand van een zeker niet geheel vergeten uitvinder, publicist en Ergynne-priester, Moffain Brÿstâ (1836–1901). In het wijdlopige – soms banale, soms originele – oeuvre van deze lieveling van de tweede grote Ergynne-'revival' die Spokanië sinds de introductie van christendom heeft gekend, is het brochuretje van 4 pagina's een zeldzaam object, een hobbyistisch geschrift gedrukt in een oplage van 30 exemplaren, waarvan er maar 2 (in slechte staat) over zijn (Brÿstâ was toen nog maar 19 jaar oud!).

Maar goed, het object van veneratie is een opgezette lapjeskat (model 'koe') die in een nis geplaatst is, een mottig geval en duidelijk al flink oud. Boven de kop verrijzend, op een koperstaafje achter het dier gemonteerd, ziet men een kroon. Sinds kort wordt het suggestief uitgelicht door een spotje, maar langs de wanden en op het plafond zijn nog de sporen te zien van de fakkels die hier vroeger walmden. Daar zit hij, en niemand weet waarom, want noch in het christendom noch in de Ergynne is de kat een dier met cultische betekenis.

In een caravan naast het gebouwtje woont de beheerder, die voor 1,50 herco een relaas afsteekt, dat alle elementen opsomt die nu juist door onderzoek ontkracht zijn, namelijk (a) dat het gebouw persoonlijk door Moffain Brÿstâ is neergezet en (b) dat de kat Kvida is, die ook op het enige portret dat we van Brÿstâ bezitten bij hem op de werktafel zit. Verder dat Brÿstâ natuurlijk zeer van zijn kat heeft gehouden, maar dat zijn doel bij het inrichten van deze schrijn veel verder ging dan een individuele genegenheid, want (c) hij beoogde hier door de introductie van een kattencultus de Ergynne nieuw leven in te blazen.

Wat (a) betreft: het gebouwtje is zeker anderhalve eeuw ouder dan Brÿstâ's geboortejaar. Bij (b) is ook door elke leek onomstotelijk vast te stellen: de kat in de nis lijkt wel op de kat op het bureau, maar heeft een vlekje, een 'tache de beauté', links onder de neus. Wat (c) betreft: nergens in Spokanië is er bewijs voor een kattencultus, noch in enig geschrift, noch in voorwerp. Het enige wat niet uitgesloten is, is dat Brÿstâ het in zijn hoofd gezet heeft om zo'n cultus te scheppen (op zijn negentiende al?). [[gaat dit nog verder??
(Vertaling door Joost den Haan van het – in archaïsche taal geschreven – artikel 'Giympiyex ef Chat-jabâr', verschenen in Ralo (het Heden), een tijdschrift voor cultuur en kunst.)

© (2011) Rolandt Tweehuysen / Joost den Haan

17 juli 2011