Spokanisch Archief

SOCIALE ZEKERHEID
Gerelateerde bestanden
Wetten: overzicht
Belastingen
 
Dit bestand
1. Algemene informatie
2. Kinderen
3. Leerplichtigen en studenten
4. Zieken en gehandicapten
5. Werklozen, niet-werkenden en arbeidsongeschikten
6. Ouderen en pensioen
7. Armen en mensen met laag inkomen
 
Status: Dit bestand moet nog uitgewerkt worden.

 

Historisch perspectief
De hulp en ondersteuning aan zieken, armen en behoeftigen was van oudsher een taak van de kerk en liefdadigheidsorganisaties. Ergynische en katholieke kloosters vingen alle hulpbehoevenden op, en vanaf de 16e eeuw ontstonden er ook aparte inrichtingen om zieken, gekken, armen, wezen en anderen op te vangen. Veel opvang gebeurde al vanzelf in de talrijke communes, collectieve boerderijen, landgoederen en andere gemeenschappen die min of meer buiten de burgermaatschappij stonden.
Pas halverwege de 19e eeuw ging ook de overheid zich met de zwakken in de samenleving bemoeien. Ook ontstond er aandacht voor scholing, kinderbescherming en werkloosheid. In de Grondwet is sinds 1912 verankerd dat de overheid de plicht heeft om te zorgen dat alle burgers die vanwege een handicap of door omstandigheden niet in staat zijn een "volwaardig leven" te leiden, te ondersteunen, zowel financieel als in natura. Met dat laatste worden niet alleen goederen als voedsel of hulpmiddelen bedoeld, maar ook organisaties als ziekenhuizen, verzorgingstehuizen, weeshuizen en dergelijke.
Sommige groepen, zoals jongeren en ouderen, moeten volgens de Grondwet sowieso ondersteund worden. Denk aan onderwijs, cultuur, sport, en alle ouderenvoorzieningen.
 
In de nieuwe Grondwet van 1996 komt voor het eerste de term "Sociale Zekerheid" voor, om alle regels en voorzieningen samen te vatten die tot doel hebben om voor alle burgers een redelijk bestaan te garanderen. Maar de Grondwet geeft slechts richtlijnen en bemoeit zich niet met de concrete regelgeving. Het is aan de politiek om een nadere invulling aan die Sociale Zekerheid te geven. Vanaf ca. 1950 trad er steeds meer verbetering op en omstreeks 1990 behoorde Spokanië tot de Europese landen waar de sociale voorzieningen redelijk tot goed waren geregeld. Daarna trad een verslechtering op, en mede door het (neo)liberale beleid vanaf ca. 2000 is de Sociale Zekerheid behoorlijk uitgehold. Talloze regels zijn "versoberd" en de verantwoordelijkheid die de overheid ten aanzien van het welzijn van de burgers zou moeten nemen, wordt steeds minder vanzelfsprekend geacht.
Anders dan bijvoorbeeld in Nederland, is het niet goed mogelijk dat de landelijke overheid talloze taken afschuift op lagere overheden, zoals provincies of gemeenten. In Spokanië bestaat nog steeds een rigide regelgeving welke overheid voor welke taken verantwoordelijk is. Om bijvoorbeeld de thuiszorg over te hevelen van het Ministerie van Sociale Zaken (SZ) naar de afzonderlijke gemeenten, is in Spokanië onmogelijk omdat een categorie als "thuiszorg" wettelijk vastgelegd is in een cluster die altijd door SZ moet worden beheerd. Wel is het mogelijk dat SZ die thuiszorg zodanig uitkleedt dat particuliere en kerkelijke organisaties zich genoodzaakt voelen in het ontstane gat te springen.


1. Algemene informatie

Sociale Zekerheid is een overkoepelende term voor alle hulp en ondersteuning die de staat, de provincies of de gemeenten aan de burgers bij hun dagelijkse huishouden kunnen bieden. Het gaat met name om financiële bijdragen en leningen die uit belastingopbrengsten worden betaald. De Sociale Zekerheid richt zich op 6 categorieën van burgers (de doelgroepen):

  1. Kinderen
  2. Leerplichtigen en studenten
  3. Zieken en gehandicapten
  4. Werklozen, niet-werkenden en arbeidsongeschikten
  5. Ouderen en pensioen
  6. Armen en mensen met een laag inkomen

Voor een deel wordt de sociale zekerheid ook gegarandeerd in natura, dat wil zeggen in de vorm van mantelzorg, voedselbanken, burenhulp, of binnen instituten zoals kloosters, communes of collectieve boerderijen.

Voor elke categorie bestaat er eigen wet- en regelgeving, waar is een specifiek departement verantwoordelijk voor is. het is duidelijk dat sommige mensen tot meerdere groepen kunnen behoren, maar sommige groepen sluiten elkaar ook uit. Uiteraard kan iemand niet kind en oudere tegelijk zijn. Maar een oudere die in aanmerking komt voor ouderdomspensioen (AOW), en dus verzekerd is van een redelijk inkomen, kan niet tot de armen of werklozen gerekend worden. Een leerplichtige kan evenmin tegelijkertijd werkloos zijn. maar bijvoorbeeld wel tegelijkertijd gehandicapt of arm (omdat zijn ouders arm zijn). De wet- en regelgeving op dit gebied is uiteraard complex en aan voortdurende veranderingen onderhevig. De uitvoering ervan wordt over het algemeen overgelaten aan speciaal daarvoor in het leven geroepen instanties, zoals de Werklozenraad, het Nationale Ziekenfondsforum, de Raad voor Beurzen en Leningen, de Belastingdienst of de Landelijke Thuishulp. Sommige regels worden door de gemeente uitgvoerd, zoals de behandeling van huursubsidie, hulp bij woningaanpassingen of vervoerskosten.


2. Kinderen

Ouders met kinderen kunnen een beroep doen kinderbijslag en een vergoeding voor kinderopvang.

Kinderbijslag

De hoogte van de kinderbijslag is afhankelijk van vier factoren:

  1. Het inkomen van de ouder(s)
  2. Het aantal kinderen
  3. Mogelijk andere uitkeringen in het voordeel van het kind
  4. De woonsituatie

De kinderbijslag wordt niet apart uitbetaald maar verrekend met de inkomstenbelasting. Het is dus de Belastingdienst die verantwoordelijk is voor de berekening ervan. Dit is voor veel politieke partijen een problematisch punt omdat de ouders op deze wijze geen inzicht hebben in de werkelijke hoogte van de kinderbijslag, en dus ook niet in staat zijn om het geld dat aan de opvoeding van het kind (of de kinderen) besteed zou moeten worden, ook daadwerkelijk daarvoor apart te houden.
Voor één kind geldt de zogenoemde basisbijslag, bij twee kinderen wordt de basisbijslag verdubbeld, bij drie kinderen geldt een tarief van 2,6 keer de basisbijslag, bij vier of meer kinderen geldt een tarief van 3,5 keer de basisbijslag. Met dit maximale tarief wil de regering grote gezinnen ontmoedigen. Zodra een kind volwassen is (18 jaar) stopt de kinderbijslag.
Als een kind in aanmerking komt voor een ander soort uitkering, bijvoorbeeld omdat het gehandicapt is, kan de kinderbijslag verrekend worden met deze uitkering. Bij de woonsituatie wordt gekeken in hoeverre de opvoeding van het kind extra duur of extra voordelig kan zijn. Kinderen die in een commune of klooster opgroeien, kunnen veel meer gebruikmaken van de aldaar bestaande voorzieningen, dus kosten ze minder dan kinderen die alleen met hun ouders in een eigen woning wonen.

Kinderopvang

Als een alleenstaande ouder of als beide ouders werken en hun kind moet overdag in een creche worden opgevangen, kunnen de ouders daarvoor een subsidie krijgen, afhankelijk van het inkomen van de ouders. Sommige gemeenten bieden gratis crechs aan; in dat geval wordt er geen subsidie gegeven.
.............


3. Leerplichtigen en studenten

De leerplicht geldt tot en met 16 jaar. Kinderen ouder dan 16 jaar worden wel geacht voor vervolgonderwijs te kiezen. ......

Schoolgeldregelingen

Ouders dienen het schoolgeld zelf te betalen, en daarvoor eventueel ook de kinderbijslag te gebruiken. In bijzondere gevallen kan de overheid de ouders financieel steunen wat betreft het verplichte onderwijs voor de kinderen.

Vergoedingen voor leerboeken

Ouders met een laag inkomen kunnen een vergoeding krijgen om leerboeken en ander lesmateriaal voor hun kinderen aan te schaffen. Tegenwoordig bestaan er ook vergoedignen voor de aanschaf van een laptop, smartphone of ander digitale middelen. Als kinderen meerderjarig zijn, zullen zij zelf deze vergoedingen moeten regelen, waarbij ze moeten aantonen dat hun ouders niet bereid zijn eraan mee te betalen.

Vervoerskosten

Als kinderen leerplichtig zijn maar zo ver van een school afwonen dat het vervoer erheen een dure aangelegenheid wordt, kunnen de ouders een tegemoetkoming in de vervoerskosten krijgen. Dit wordt meestal door de gemeente geregeld. Eventueel worden scholieren gratis vervoerd (denk aan veerboten van en naar eilandjes zonder school, of aan schoolbussen in eenzame berggebieden).
Reiskosten voor studenten worden geregeld via hun studiebeurs.

Studiebeurzen en leningen

Na de leerplichtige leeftijd kun je gaan studeren. Afhankelijk van het soort studie (mbo, hbo, universitair, enz) bestaan er talloze regelingen voor beurzen en leningen. De hoogte ervan wordt onder meer bepaald door de volgende factoren:

  1. Het inkomen van de ouders en hun bereidheid om (een deel van) de studie te betalen
  2. Het inkomen of de bezittingen van de student
  3. De woonsituatie (thuiswonend? zelfstandig wonend? in een studentenflat?)
  4. De te maken reiskosten (indien de afstand tussen woning en onderwijsinstituut aanzienlijk is)
  5. Het soort onderwijs
  6. Het aantal jaren dat men onderwijs heeft genoten en de studieresultaten

Beurzen hoeft men niet terug te betalen. De regels voor wie daarvoor in aanmerking komt zijn complex en ondoorgrondelijk. In principe hebben studenten altijd recht op een lening. Bedenk dat het universitair onderwijs redelijk goedkoop is en men na de studie ook niet opgezadeld zit met torenhoge leningen die afgelost moeten worden.

Studentenhuisvesting

Het verschaffen van betaalbare studentenhuisvesting, waarbij studentenflats met veel subsidie worden gebouwd en onderhouden, wordt gezien als een tegemoetkoming "in natura" aan de studenten. Studenten die van dergelijke goedkope en goede huisvesting gebruikmaken, zijn in de ogen van de politiek al zo bevoordeeld dat zij eventueel gekort worden op beurzen en leningen.


4. Zieken en gehandicapten

Er bestaat in Spokanië een collectieve basisverzekering die voor iedereen hetzelfde is, maar wie er (veel) geld voor over heeft kan aanvullende verzekeringen nemen. Verder zijn er diverse vormen van extra vergoedingen, toeslagen en subsidies.

Ziekenfonds

De collectieve basisverzekering is bekend onder de naam Kinfônts: een algemene verplichte zorgverzekering. Meer hierover op ......
Aanvullende verzekeringen zijn mogelijk indien men meer service, hogere vergoedingen of allerlei extra's wenst. Het Kinfônts wordt beheerd door het Nationale Ziekenfondsforum, maar de aanvullende verzekeringen gaan altijd uit van particuliere organisaties. Soms gaat het ook om collectieve verzekeringen, geregeld door een werkgever of een bepaalde branche. Zo is er een extra voordelige collectieve aanvullende verzekering voor onderwijspersoneel, die bijvoorbeeld ook de therapieën en ondersteuning vergoedt die typisch zijn voor de problemen van deze beroepsgroep (zoals overspannenheid en burnouts).

Zorgtoeslag

Als het Ziekenfonds niet voorziet in de noodzakelijke financiële ondersteuning, terwijl iemand bijvoorbeeld door een chronische ziekte of een extra handicap gedwongen is om een aanvullende particuliere verzekering af te slutien terwijl men zich dat financieel niet kan veroorloven, kan men een beroep doen op een "zorgtoeslag" om de particuliere verzekering te kunnen betalen.

Hulp aan verslaafden en chronisch zieken

Dat verslaafden en chronisch zieken onder één categorie vallen, wordt door velen als storend ervaren. Maar het gaat in beide gevallen om mensen die voortdurend zorg nodig hebben, vooral in natura en ook financieel. Bovendien gaat het om mensen die sociaal en economisch geïsoleerd zijn van de maatschappij: ze kunnen veelal niet werken, hebben moeite om alle technologische, digitale en bestuurlijke ontwikkelingen te volgen en missen een netwerk van familie en vrienden.

Thuishulp

Veel mensen zijn te goed voor een verzorgingstehuis maar niet gezond genoeg om hun eigen huishouden behoorlijk te kunnen bestoeren. Voor hen bestaat er thuishulp. Dit is dus altijd een ondersteuning in natura. Men krijgt geen geld, maar de relevante instanties zorgen voor iemand die thuis hulp komt bieden. Thuishulp wordt geregeld door de gemeentetelijke instanties die door de landelijke overheid worden ondersteund. Gelukkig is er in Spokanië nog geen sprake van privatisering van deze zorgverlening en de slechte ervaringen die men onder meer in Nederland heeft opgedaan met privatisering, hebben de Spokanische politiek wakkergeschud.


5. Werklozen, niet-werkenden en arbeidsongeschikten

Mensen die niet werken, en dus ook geen inkomen uit werk hebben, worden in 3 categorieën onderverdeeld:

  1. Werklozen
    Mensen zonder baan die wel zouden moeten werken om in hun levensonderhoud te kunnen voorzien, worden als "werkloos" beschouwd. Als zij zich inschrijven bij een Arbeidsbureau, heten ze "werkzoekende" en komen ze in aanmerking voor een uitkering, mits ze daadwerkelijk naar werk zoeken en dus solliciteren.
    Ook werklozen die niet actief naar werk zoeken, komen soms in aanmerking voor een uitkering, bijvoorbeeld als ze ouder zijn dan 55 (en nauwelijks kans hebben om een baan te vinden), als ze onmisbaar zijn in een huishouding omdat een partner ontbreekt of arbeidsongeschikt is en er minderjarige kinderen zijn, of als men bezig is met een procedure om als arbeidsongeschikte erkend te worden.
  2. Niet-werkenden
    Mensen zonder baan die niet hoeven te werken om in hun levensonderhoud te kunnen voorzien, worden als "niet-werkende" beschouwd. Denk hierbij aan de partner van iemand die wel werkt, thuiswonende minderjarigen, studenten, gepensioneerden, renteniers, mensen in inrichtingen en gevangenissen.
  3. Arbeidsongeschikten
    Mensen zonder baan die we; zouden moeten werken om in hun levensonderhoud te kunnen voorzien, maar door een ziekte of handicap niet kunnen werken, worden als "arbeidsongeschikt" beschouwd. Zij komen in principe in aanmerking voor een uitkering, tenzij ze tevens voldoen aan de kwalificatie van "niet-werkende". Het is ook mogelijk dat men gedeeltelijk arbeidsongeschikt wordt verklaard. Men heeft dan een deeltijdbaan, en als dat niet het geval is, kan men gedeeltelijk werkloos zijn.

Werkloosheidsuitkeringen

Men komt in aanmerking voor een werkloosheidsuitkering indien met als "werkloos" bij een Arbeidsbureau staat ingeschreven. Er bestaan twee soorten uitkeringen:

  1. Ÿrôm-gvârce-mipzâlbinasos (ŸGM) - Uitkering voor werkzoekenden
    Bij gedwongen ontslag krijgt men - mits men meer dan 15 jaar een vaste baan heeft gehad - de eerste 3 jaar 70% van het laatst verdiende loon. De volgende 3 jaar gaat dit omlaag naar 60%. Heeft men na 6 jaar nog geen baan gevonden, dat komt men in de bijstand (zie hieronder). Mensen die naar het oordeel van het Arbeidsbureau niet voldoende of serieus naar werk solliciteren, kunnen gekort worden op hun ŸGM. Het is mogelijk om als zelfstandige (zzp'er) bij te verdienen, zodanig dat uitkering en verdiensten samen niet meer bedragen dan het laatste verdiende loon. Mensen die een deeltijdbaan vinden, moeten oppassen. Als ze met deze deeltijdbaan evenveel of meer verdienen dat hun uitkering bedraagt, raken ze de uitkering geheel kwijt.
    Voorts zijn er talloze regels voor bijzondere gevallen, zoals bijvoorbeeld voor mensen die een baan hebben gevonden maar binnen korte tijd weer opnieuw op straat staan. Ook speelt de vraag in hoeverre men werkelijk met "gedwongen ontslag" te maken heeft, en of het ontslag niet gedeeltelijk je eigen schuld is. Bij vrijwillig ontslag heb je sowieso geen recht op een ŸGM.
  2. Ðÿmÿrômiy-mipzâlbinasos (ÐM) - Uitkering voor niet-werkenden
    Een ÐM is in principe gelijk aan een ŸGM, alleen bestaat er geen sollicitatieplicht. Men komt uiteraard alleen voor een ÐM in aanmerking als er sprake is van gedwongen ontslag.

Minderjarigen en mensen die nooit hebben gewerkt of niet meer werken, hebben ook nooit recht op een uitkering (noch ŸGM noch ÐM). De periode van twee keer 3 jaar die voor de hoogte van de ŸGM geldt (3 jaar 70% en 3 jaar 60% van het laatsteverdiende loon), geldt alleen als men meer dan 15 jaar een vaste baan heeft gehad (dat hoeft geen aaneengesloten periode te zijn). Mensen die een kortere tijd een vaste baan hebben gehad, genieten ook minder lang van de uitkering, en wel volgens het volgende schema:

 70%60%
1...5 jaar gewerkt 4 maanden 8 maanden
6...10 jaar gewerkt 8 maanden 16 maanden
11...14 jaar gewerkt 2 jaar 3 jaar
15 jaar of meer gewerkt 3 jaar 3 jaar

In de bleekgroene cellen staat hoe lang men 70% resp. 60% van het laatstverdiende loon als uitkering ontvangt, afhankelijk van hoeveel jaar men in loondienst is geweest.

Arbeidsongeschiktheidsuitkeringen

Iemand die door een arts (gedeeltelijk) arbeidsongeschikt is verklaard, heeft recht op een (gedeeltelijke) arbeidsongeschiktheidsuitkering. Evenals bij een ŸGM gaat het hier om 70% van het laatstverdiende loon, maar dan voor de gehele tijd dat men arbeidsongeschikt is. Dit kan maximaal de hele periode tot aan het pensioen zijn.
Mensen die nooit hebben gewerkt, kunnen ook niet arbeidsongeschikt worden verklaard. Zij vallen altijd aangewezen op de bijstand, al dan niet met aanvullende uitkeringen die direct gerelateerd zijn aan de ziekte of handicap.

Bijstand

Bijstand is in Spokanië bekend onder de term Sošala xlaharros, afgekort als SOX. Het is de uiterste financiële oplossing, als alle andere vormen van uitkeringen onmogelijk of uitgeput zijn. De hoogte van de SOX wordt jaarlijks vastgesteld op basis van het maximale wettelijk minimumloon. De SOX is daar 66% van. Merk op dat dit voordeliger kan uitpakken dan het lijkt, omdat over het minimumloon inkomstenbelasting en premieheffingen betaald moeten worden (al kan dat nihil zijn, als het belastbare inkomen erg laag is). Over de bijstandsuitkering worden géén belastingen en premies geheven. Daarentegen worden er wel een aantal specifieke eisen gesteld om voor de SOX in aanmerking te komen. de belangrijkste zijn:

  1. Spaargeld, aandelen, obligaties: deze financiële bezittingen mogen een bepaalde waarde niet te boven gaan. Hoe hoog het maximaal toegestane bedrag is, is onder meer afhankelijk van de gezinssituatie (partner? aantal kinderen?). Bezit men meer, dan wordt men gekort op de SOX, waarbij men geacht wordt zijn bezittingen "op te eten". Problemen ontstaan als het spaargeld voor een langere tijd is vastgezet of men zijn aandelen en obligaties niet wil of kan verkopen. Er zijn talloze regels om aan deze problemen tegemoet te komen.
  2. Eigen huis: mensen in de bijstand zijn niet verplicht om hun huis te verkopen en goedkoper te gaan wonen. Maar het wekt wel achterdocht als men ondanks de SOX toch nog in een kapitale villa kan wonen en in staat is om alle daaraan verbonden kosten te betalen. In de praktijk zullen SOX-mensen goedkoper moeten gaan wonen - mits men natuurlijk zijn te dure huis weet te verkopen.
  3. Luxe bezittingen: steeds meer zaken worden niet meer als "luxe" beschouwd. Elektronische apparatuur, huishoudelijke apparaten en een (niet te dure auto worden allemaal als "standaard" geaccepteerd. Maar als iemand met een SOX-uitkering in grote luxe leeft, wekt dat natuurlijk achterdocht. De kans is groot dat je gekort wordt op je uitkering, maar het kan ook zijn dat je gedwongen wordt om je dure auto of boot te verkopen.
  4. Bijverdienen: je mag zo veel bijverdienen dat de SOX-uitkering samen met de (bruto!) bijverdiensten gelijk is aan het minimumloon. Alles wat je hierboven verdient, wordt van de uitkering afgetrokken. Veel mensen maken hier de fout dat ze het nettoloon bij de SOX optellen, om dan vervolgens te merken dat ze totaal bóven het minimumloon uitkomen.
  5. Andere uitkeringen: Naast een SOX-uitkering heeft men soms recht op andere toeslagen en uitkeringen, zoals huursubsidie, energietoeslag, zorgtoeslag en dergelijke.Maar het kan ook zijn dat zulke extra toeslagen en uitkeringen er juist voor zorgen dat je gekort wordt op je SOX-uitkering. Dit alles is aan gecompliceerde regelgeving onderhevig die alleen door de specialisten bij de uitkeringsinstanties is te doorgronden (tenminste; die indruk wil men geven - het gaat vaak genoeg fout).


6. Ouderen en pensioen

Onder "ouderen" verstaan we de mensen die de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt. Dit is momenteel in principe 65 jaar maar voor zware beroepen 62 jaar (anno 2016). In de (naaste) toekomst zullen deze leeftijden wel omhoog gaan, in lijn met de tendenzen in andere landen.
Niet iedereen die de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt, gaat ook daadwerkelijk met pensioen. Velen voelen zich fit genoeg om langer door te werken. Aan de andere kant zijn er ook mensen die ervoor kiezen om met vervroegd pensioen te gaan. In al deze gevallen heeft men te maken met een pensioenuitkering die in de plaats komt van andere uitkeringen (zoals werkloosheidsuitkering, arbeidsongeschiktheiduitkering of bijstand).

Ouderdomspensioen

Alle Spokaniërs hebben recht op een collectief ouderdomspensioen, te vergelijken met de AOW. In Spokanië is dat de G.L.F. (Gei Liftkariy-Fônts). De G.L.F. wordt door de overheid betaald en de hoogte ervan is gebaseerd op het maximale wettelijke minimumloon, namelijk 66% daarvan. Iedereen die in Spokanië belastingplichtig is, betaalt G.L.F.-premie, om daar dus later van te profiteren.
De overheid gaat ervan uit dat elke Spokaniër 36 jaar lang "G.L.F.-premiegevoelig" is geweest, wat wil zeggen dat men al die tijd deze premie had kunnen betalen als men ook daadwerkelijk 36 jaar lang een belastbaar inkomen heeft gehad. In de praktijk is dat natuurlijk niet altijd zo. Er kunnen perioden zijn dat men in de bijstand zat, dat men studeerde, dat men een niet-verdienende partner was, of dat er andere redenen waren dat men geen belastbaar inkomen had. Maar Spokaniërs die een tijdje in het buitenland hebben gewoond, waren in die tijd niet "premiegevoelig" want men kan in het buitenland nooit een voor de Spokanische fiscus belastbaar inkomen hebben gehad. Ook mensen die een tijd in een inrichting of gevangenis hebben gezeten, waren in die periode niet premiegevoelig, want zij konden in die tijd geen belastbaar inkomen hebben gehad. In al deze gevallen wordt de periode die niet premiegevoelig was, afgetrokken van de basisperiode van 36 jaar. Op basis hiervan wordt er ook gekort op de G.L.F., en wel volgens het principe dat elk niet-premiegevoelige jaar resulteert in 0,3% minder pensioen, dat is ongeveer een dag per jaar. Voorbeeld: het basispensioen voor een alleenstaande met 36 jaar premiegevoeligheid is in 2016 751,75 herco per maand (zijnde 66% van het minimumloon van 1136 herco), ofwel 12 × 751,75 = 9021 herco per jaar. Voor een alleenstaande die 1 jaar in het buitenland heeft gewoond, wordt er dus 1 × 0,3% = 0,3% van zijn pensioen afgetrokken, ofwel hij krijgt per maand 0,3% van 751,75 herco minder, dat is 2,25 herco. Hij ontvangt dus 751,75 – 2,25 = 749,50 herco per maand, ofwel 12 × 749,50 = 8994 herco per jaar.
Als we dit terugrekenen naar dagbasis, krijgt iemand met 36 jaar premiegevoeligheid 9021/365=24,71 herco per dag, en iemand met 35 jaar premiegevoeligheid 8994/365=24,64 per dag.?????????
Anders dan bijvoorbeeld in Nederland, ligt het pensioen niet geheel vast. Als men G.L.F. ontvangt, en men verdient bovendien, wordt een deel van de verdiensten afgetrokken van het pensioen. Men mag bijverdienen, zodanig dat pensioen en inkomen maximaal 173% van het minimumloon bedragen. Alles wat daarboven wordt verdiend, wordt van het pensioen afgetrokken.

Aanvullend pensioen

Mensen die via hun werkgever een aanvullend pensioen hebben opgebouwd (ondergebracht in een pensioenfonds), krijgen na pensionering naast het G.L.F.-pensioen ook nog een aanvullend pensioen. In dat geval zal alles wat een gepensioneerde nog extra bijverdient van het totale pensioenbedrag worden afgetrokken. De fiscus gaat ervan uit dat een aanvullend pensioen bedoeld is als inkomen voor de oude dag dat men niet meer werkt, en dat het dan niet gepast is om ook nog via werken in een inkomen te voorzien.
De Spokanische wetgeving kent 3 soorten van aanvullend pensioen:

  1. Verplichte pensioenopbouw. In verscheidene bedrijfstakken is in een CAO vastgelegd dat werknemers verplicht pensioenpremie moeten betalen om bij pensionering in aanmerking te komen voor een aanvullend pensioen. In een aantal gevallen is dit niet in een CAO vastgelegd, maar in de wet. Dat geldt bijvoorbeeld voor ambtenaren in dienst van de landelijke, eilandelijke of districtale overheid (dus niet voor gemeenteambtenaren), voor onderwijzend personeel op het niveau van lager- en middelbaar onderwijs, voor verplegend personeel en voor de meeste werknemers bij leger en politie.
    Als de pensioenplicht in een CAO is vastgelegd, moet de bedrijfstak een bedrijfstakpensioenfonds hebben. Als de pensioenplicht bij wet is vastgesteld, is de ???? verantwoordelijk voor het pensioenbeheer.
  2. Vrijwillige pensioenopbouw. Er bestaan ook bedrijfstakken waar in een CAO is vastgelegd dat werknemers zelf mogen bepalen of ze een pensioenpremie willen betalen, teneinde later voor een aanvullend pensioen in aanmerking te komen. Ook in dit geval moet de bedrijfstak een bedrijfstakpensioenfonds hebben.
  3. Private pensioenopbouw. Indien er via de CAO niets is geregeld, kunnen werknemers - en ook zelfstandigen - voor een private pensioenopbouw kiezen. Dit heeft alleen zin indien men hier vroegtijdig mee begint zodat men zeker nog 30 jaar premie kan betalen alvorens van een pensioen te kunnen genieten. Kiest men pas op latere leeftijd voor een private pensioenopbouw, dan zal de hoogte van de premie niet in verhouding staan tot het later uit te keren pensioenbedrag. Sommige bedrijfstakpensioenfondsen staan ook open voor mensen die voor een private pensioenopbouw kiezen. Maar gebruikelijker is om een dergelijk pensioen bij een bank of verzekeringsmaatschappij te regelen.

De XXX is de overheidsinstantie die toezicht houdt op de pensioenfondsen, de ????, en de banken en verzekeringsmaatschappijen die pensioenvoorzieningen aanbieden. In alle gevallen dient een pensioenregeling zodanig te zijn dat de premiebetaler er zeker van kan zijn dat hij bij pensionering 75% van zijn laatstverdiende loon ontvangt. Om dit te garanderen, dient de premie volgens vaste richtlijnen vastgesteld te worden en moet de pensioenverstrekker de totale premie-inleg op verantwoorde wijze beheren en beleggen. Hiervoor bestaat een zeer complexe wet- en regelgeving.
....


7. Armen en mensen met laag inkomen

De categorie "Armen en mensen met een laag inkomen" is feitelijk geen aparte categorie die bestaat naast de hierboven beschreven 6 categorieën, maar een soort overkoepelende categorie. Iedereen in de overige categorieën kan door allerlei oorzaken en omstandigheden in dermate grote financiële en sociale problemen raken dat extra steun nodig is. Denk aan een gezin met een bijstandsuitkering waarvan het hele huis afbrandt of waarvan de kinderen allemaal ernstig ziek zijn. In zulke gevallen kan armoede en andere ellende extra hard toeslaan. Ook mensen met een bescheiden uitkering of een laag inkomen die geacht worden hun huur te kunnen betalen, kunnen door omstandigheden met zo'n hoge huur opgezadeld zijn, dat een extra ondersteuning in de vorm van huursubsidie mogelijk is.
Armen en mensen met een laag inkomen komen voor een aantal extra regelingen in aanmerking:

Huursubsidie

Alleen huurders van een sociale huurwoning komen in aanmerking voor huursubsidie. De maximale sociale huur is afhankelijk van de gezinsgrootte. Voor een- en tweepersoonshuishoudens geldt maximaal 630 herco per maand; voor drie- en vierpersoonshuishoudens geldt maximaal 740 herco per maand; voor grotere gezinnen geldt maximaal 810 herco per maand. Bij bijvoorbeeld een driepersoonshuishouden moeten we denken aan een ouderpaar met één kind, een alleenstaande moeder met twee kinderen, of een echtpaar met een inwonende moeder (stand 2018). Voor elke huishoudensgrootte geldt een maximumpercentage van het netto-inkomen dat aan de huur besteed mag worden. Voor een- en tweepersoonshuishoudens geldt maximaal 38%; voor drie- en vierpersoonshuishoudens geldt maximaal 34%; voor grotere huishoudens geldt maximaal 30%. Als de huur meer is dan het maximale percentage, kan het huishouden huursubsidie krijgen, zodanig dat de huur het maximale percentage van het inkomen plus de huursubsidie wordt. Er wordt geen rekening gehouden met overige vaste lasten, zoals onroerendzaakbelasting of energiekosten. Daarentegen wordt er evenmin gekeken hoeveel eigen bezit een huishouden heeft (spaargeld, aandelen en dergelijke).
Voorbeeld: Het netto-inkomen van een echtpaar is 1.300 herco per maand (dit is dus het loon en/of het pensioen inclusief alle eventuele andere uitkeringen die als "inkomen" gelden). Dan hoeven ze maar 38% van 1.300 is 494 herco aan huur te betalen. De huur is echter 620 herco. Dan hebben ze dus recht op een huursubsidie van 620 minus 494 = 126 herco per maand.

Bij een huurverhoging gaan ook de maximale bedragen met eenzelfde percentage omhoog. Stel dat de verhoging 2% is. Het netto-inkomen van een echtpaar is 1.300 herco per maand. Dan moeten ze nu 2% van 38% = 0,76% meer betalen, oftwel 38,76% van van 1.300 is 503,88 herco. De huur is nu echter geen 620 herco maar 632,40 (2% meer) herco geworden. Dan hebben ze dus recht op een huursubsidie van 632,40 minus 503,88 = 128,52 herco per maand. Dus dankzij het hogere maximale percentage (eerst 38% van 1.300 = 494 herco, en nu 38,76% van 1.300 = 503,88 herco) gaat de huurder erop achteruit, ondanks dat de huursubsidie eveneens wat hoger is. KLOPT DIT?

Tegemoetkoming in bijzondere ziektekosten

....

Subsidie voor plattelandsvitaliteit

In een aantal arme regio's die dreigen te ontvolken vanwege een gebrek aan werkgelegenheid kunnen bewoners in aanmerking komen voor een extra subsidie om in hun dorp te kunnen blijven wonen. Op deze manier drukken de vaste lasten (bijvoorbeeld van een eigen huis) minder op de financiële situatie. ...

Huishoudgeldaanvulling

Dit is een specifieke financiële hulp voor landarbeiders die op een šarkdomenn (landgoed) werken en door de grootgrondbezitter voornamelijk in natura worden uitbetaald. Dit systeem voldeed in vroegere tijden toen het uitgavenpatroon nog simpel was. Tegenwoordig hebben ook landarbeiders steeds meer behoefte aan contant geld om zaken te kunnen aanschaffen die in de moderne maatschappij onontbeerlijk of vanzelfsprekend zijn. Feitelijk gaat het hier om een speciaal soort subsidie, specifiek voor landarbeiders op landgoederen. ...


© De Twee Hanen v.o.f. • Kimswerd • The Netherlands

DA 00 • SPARC 06 apr 2016