• Kaartmenu SAS

< Achtergrondinformatie

• Fase 1
• Fase 2
• Fase 3
• Fase 4
• Fase 5
• Fase 6
• Fase 7
• Fase 8
• Fase 9
• Fase 10
• Fase 11

DEELKAARTEN: hoe ze gemaakt zijn


(klik op de kaart voor de volgende fase)

Fase 7 - Reliëf en gebieden aangeven

De hoogtelijnen worden met verschillende tinten bruin ingetekend, en de contouren van bossen, moerassen en duingebieden worden met groen, lila of geel getekend. Voor de juiste aan het reliëf gerelateerde tinten, zie onderstaand schema.

Waar de hoogtelijnen precies moeten lopen, is allereerst op papier uitgeprobeerd. Hierbij waren de volgende feiten op de kaart bepalend voor het juiste reliëf:

  1. Bergtoppen zijn met hun hoogte op de moederkaart aangegeven. Rondom de bergtoppen moet dus een reliëfkleur gekozen worden die deze hoogte weerspiegelt. Dit betekent bijvoorbeeld dat er rondom een bergtop die hoger is dan 800 m de meest donkerbruine kleur gebruikt moet worden. Eventueel kan ook één tint lichter gebruikt worden, als we de situatie willen weergeven dat de bergtop weliswaar iets boven de 800 m hoog is, maar het omringende gebied net iets minder dan 800 m hoog is.
  2. Als wegen veel haarspelbochten kennen, betekent dit een sterk geaccidenteerd terrein. De hoogtelijnen zullen dicht bijelkaar liggen en een grillig verloop hebben.
  3. Spoorlijnen kennen geen steile hellingen: hoogtelijnen die spoorlijnen snijden, dienen dus ver uitelkaar te liggen.