Spokanisch Archief  

Reizen door stad en land

Lezing door Rolandt Tweehuysen bij de opening van de tentoonstelling Reizen door stad en land
op 7 oktober 2000 in het Teylers Museum te Haarlem.

Tekst: Joost den Haan/Rolandt Tweehuysen


Dames en Heren,

Omdat ik me bezighoud met de taal en cultuur van het eilandenrijk Spokanië, heeft het Teylers museum mij uitgenodigd om deze expositie te introduceren, want ook hier zijn een aantal fantasielandschappen te bewonderen. Ik vind dat heel leuk om te doen, maar ik ben ook een beetje nijdig, zeg maar gerust behoorlijk jaloers.

Want wat een schrijver van een fictief reisboek bij deze tentoonstelling direct steekt, is dat een tekenaar zo weinig papier nodig heeft: 1 velletje maar, soms wat groter, soms piepklein (in het geval van Hans Bol slechts 14 bij 20 cm) - en hele werelden ontvouwen zich! Niet dat gehannes met pakken papier, doorhalingen, herschrijvingen - met woorden, heel veel woorden. Slechts de kleine, trefzekere beweging van een hand is hier in staat om alles op te roepen, om een rijkdom aan details weer te geven, om een stemming over te brengen die niet alleen een topografische afstand overbrugt, of in het geval van fantasielandschappen een afstand in de geest, maar ook de afstand van maker tot kijker - een afstand vaak van eeuwen. Het is alsof we de warmte van de hand die boven het papier heeft bewogen nog steeds voelen, en dat maakt het bekijken van deze collectie tot een uitermate intiem gebeuren.

Tekenen is universeel. Iedereen heeft wel eens getekend, al was het alleen maar als kind. En het is precies d t wat ons in staat stelt om in contact te treden met deze kunstenaars uit het verleden - ook al zijn we geen kunsthistorici, maar volkomen leken en weten we van niets.
Maar één ding weten wij direct heel zeker als we de collectie bekijken: namelijk dat wat elke kunstenaar daar doet, elk op zijn eigen wijze, niet voor iedereen is weggelegd.
Bij het vakmanschap van onze voorouders zijn wij de spreekwoordelijke dwergen die op de schouders van reuzen staan. Zij laten ons kijken, ze tonen ons niet alleen de wereld waarin ze hebben rondgelopen, maar soms ook die in hun hoofd. En het feit dat dit zo'n elementaire kunstvorm is, die we allen wel eens beoefend hebben, voedt ook onze bewondering. Onze hand blijft in het algemeen ver achter bij de hunne, en daar zijn we ons terdege van bewust. Dit is wat een primaire conditie schept: namelijk de bereidheid, nee zelfs de gretigheid om ons mee te laten voeren op een reis in de tijd, die tegelijk een ontmoeting is met een aantal individuen.

Natuurlijk is zo'n ontmoeting ook een kwestie van samenspel. Ons oog dient in orde te zijn, en we moeten ontvankelijk kunnen kijken. We moeten kortom 'meedoen'. Maar veel moeite kost dat niet - want het zijn aartsverleiders, die voorvaderen van ons. Misschien klinkt dat woordje 'voorvaderen' wat aanmatigend - het suggereert een directe genetische band met deze Vlamingen en Nederlanders van weleer - maar het is natuurlijk onze trots die hier spreekt. Ons cultuurgebied excelleert in die schijnbaar moeiteloze detailrijkdom, in die aandacht voor het dagelijkse. En dan is er nog de nieuwsgierigheid, die ervoor zorgde dat deze kunstenaars uitzwierven over stad en land, tot ver buiten onze grenzen - noem het maar ondernemingslust. Ook daarmee hebben wij nog steeds affiniteit.

Reizen en ondernemingslust - die kernwoorden maken het heel logisch dat de tentoonstelling en catalogus mede zijn gerealiseerd door een onderneming als BCD Holdings bij hun 25-jarig jubileum. Een organisatie uit de reiswereld heeft misschien een natuurlijke invalshoek wat betreft reizen door stad en land. Maar niet elke organisatie heeft de bereidheid en de goede smaak om haar jubileum op deze manier te vieren: namelijk door voor het grote publiek werken toegankelijk te maken die vaak niet eerder te zien waren.
En dan de prachtige catalogus! (Die u hopelijk nu allemaal al heeft, of straks zult kopen). Niet alleen zijn alle subtiele kleurnuances prachtig overgekomen, maar ook de diepgaande en toch zeer heldere tekst van Hans Verbeek en Robert-Jan te Rijk zorgt ervoor dat zowel leek als vakman er blijvend plezier van zullen hebben.

Maar zelfs de meest complete catalogus zal noodgedwongen met hiaten blijven zitten. De tijd is tenslotte de grote verwoester, en wat gisteren nog algemeen bekend was is vandaag reeds in nevelen gehuld. En natuurlijk zijn zienswijzen in de kunsthistorie ook net zo aan ontwikkeling onderhevig als in andere takken van wetenschap. Een van die hiaten bijvoorbeeld is dat er niets bekend is over het leven van Pieter de With. Van hem hangt hier onder andere het prachtige Panoramic river landscape with travelers (catalogusnummer 40).

Voor mij als Spocanist kwam deze tekening een paar dagen geleden, toen ik de tentoonstelling op voorhand mocht bekijken, als een grote verrassing. Het is niet iedere dag dat men in Nederland iets aantreft dat zo duidelijk uit een Spokanische context afkomstig lijkt.
Mijn volgende beweringen zijn slechts tentatief, want ik heb alles nog niet geheel kunnen natrekken. Maar toch meen ik hier een kleine bijdrage te kunnen leveren aan de biografie van deze interessante figuur Pieter de With, van wie we alleen weten dat hij omstreeks 1650 actief was en na 1689 is gestorven.

Maar wat Spokaniërs weten, is dat er tussen 1670 en 1680 in de buurt van Šeftaliy op het eiland Liftka een schilder werkte van wie ik sterk vermoed dat hij wel eens een-en-dezelfde zou kunnen zijn als Pieter de With. Er zijn niet veel werken van hem bekend, maar hij viel in zijn tijd zeer op als buitenlander in Spokanië. Dat Spokaniërs het buitenland als 'een pot nat' beschouwen en eigenlijk nauwelijks geïnteresseerd zijn in waar een vreemdeling vandaan komt, was in die tijd ook al zo. Er is sprake van ene Petriy Dewyt die in de schaarse bronnen beurtelings omschreven wordt als van origine een Duitser, Vlaming, Hollander of Fransman. Van hem wordt gezegd dat hij zich in het Spokaans uitdrukte als een kind van vier, dat hij de rare gewoonte had om zijn verf te pigmenteren met roet, en dat hij op zekere dag verdwenen was, spoorloos opgelost in het niets. Zijn verdwijning werd in verband gebracht met zijn voorliefde voor de môliys, de heuvelachtige heidegebieden die in die tijd golden als onherbergzaam en weinig pluis - wat veel Spokaniërs overigens nog steeds vinden.

Als ik me slechts zou baseren op wat zich laat aanzien als een naamsverbastering dan zou dat maar een zwak argument zijn voor mijn theorie dat Petriy Dewyt dezelfde is als Pieter de With. Er is echter méér aan de hand.

Om dit aan te tonen ga ik u zo meteen een verhaaltje voorlezen. Maar voor een goed begrip hiervan moet u eerst wat weten over Spokanische cultuur. Zoals vele levensbeschouwingen maakt de Spokanische Ergynne, de oorspronkelijke religie van deze Atlantische archipel, graag gebruik van personificatie.
Hierbij wordt het noodlot soms als een zwerfhond voorgesteld, soms als een dreigende wolk (zie de anekdote over de dichter Lofjec Quûzzt in mijn boek Spokanië: Berref), soms als een steenhaai of ruwe haai (Galeorhinus galeus in het Latijn) die langs de westkust van Spokanië veel voorkomt en daar lâsiynes-haje heet, ofwel 'kokkerd-haai'. De snuit lijkt inderdaad, zoals bij de meeste haaien, op een wat nuffige mensenneus met duidelijke neusgaten. Het belang van het Lot binnen de Ergynne is door sommigen wel in verband gebracht met Viking-invloeden, die tot een soort van Schicksalsfrommigkeit geleid zouden hebben (het begrip stamt van de Nederlandse Oudgermanist Jan de Vries), maar dit lijkt me ver gezocht.

Nu volgt het volksverhaaltje in een moderne versie, zo'n 30 jaar geleden opgetekend door Mânes Lârden-Šapiy, en te vinden in zijn boek Clajotelira Werty (Bloeiende Overlevering) uit 1968.

'Het noodlot heeft zelden een vrije dag. Nee, het noodlot maakt doorgaans overuren. En met vakantie gaat het noodlot al helemaal niet. Het is altijd waakzaam - en waar dingen goed dreigen te gaan, daar slaat het noodlot onverbiddelijk toe. Het begoochelt de zinnen of likt je hand als een hond - om er daarna in te bijten.
In het dorpje Crelco aan de rivier de Klinnÿr woonde een man die alles had vergaard wat hij maar wenste.
Zijn geld was niet te tellen, zijn huwelijk was gelukkig, hij was gerespecteerd en bezat macht in het hele gebied tussen de Klinnÿr en de Ygge. Hij had het Koninkrijk Spokanië bijna van A tot Z bereisd, maar nu -in zijn gelukzalige toestand - rees het verlangen om ook eens overzee te gaan kijken, in de streek die tegenwoordig Europa heet.
Dat werd hem natuurlijk van alle kanten afgeraden. Volgens de een was Europa een rovershol waarvan de godheid Erget allang zijn handen had afgetrokken. Volgens de ander was de lucht daar nauwelijks om in te ademen, en zou een mens nog beter gedijen op de meest woeste môliy.
Om nu te bewijzen dat hij Europa best zou overleven ging de man de weddenschap aan dat hij de Huron-môliy kon oversteken, iets wat hij nog nooit gedaan had. De voettocht zou een dag duren en hem tenslotte in het dorp Zuyka aan de noordkust van Liftka brengen. Als alles goed ging was hij daarna klaar om naar Europa te vertrekken.
Dus verliet de reislustige 's morgens in stilte zijn huis, wel degelijk doordrongen van de ernst van zijn onderneming. Op de grens van de môliy gekomen, keek hij nog eenmaal achterom naar de brede Klinnÿr, die hem zoveel geluk en welstand had gebracht. Daarna stapte hij het zanderige gebied binnen.
Net had hij zijn eerste schrede gezet of een enorme schaduw viel over zijn pad. Het was een donkere wolk die vanaf de rivier aan kwam drijven. De man werd bevangen door een onbehaaglijk gevoel, maar stapte toch dapper door. Hij liep en liep, maar hoe hij ook liep, hij scheen weinig op te schieten. Het leek wel of hij elke stap dubbel moest doen.

Toen begon de avond al te vallen, terwijl hij het idee had dat hij nog maar net de môliy had betreden. Gelukkig doemde er uit tegenovergestelde richting een andere gestalte op.
De man verheugde zich om een reiziger te treffen met wie hij een woord zou kunnen wisselen over de traagheid van de weg. Hij versnelde zijn pas, maar hoe hij zich ook haastte het leek wel of hij een fractie boven de weg hing en in de lucht gewoon niet vooruit kwam. Zijn benen maalden in het niets, en de tijd verstreek alsof er 1000 jaar vergingen.
En toen ineens was er een omslag. Ze zoefden elkaar in razende vaart tegemoet, totdat ze oog in oog stonden. Tegenover hem stond een wezen dat exact op hem leek. Het was zijn dubbelganger.
Geschokt stamelde de man: 'Ken ik u ergens van? Kent u mij?'
Waarop de ander zei 'Nee' - en hem doodsloeg met de stok die hij in zijn handen had.
Er wordt gezegd dat ze daarna in elkaar vloeiden als twee nevelslierten die een mistbank vormen.'

Tot zover dit verhaal. Als het Noodlot in het spel is, richt de mens zich tegen zichzelf. De moraal is verder dat het moederland haar kinderen niet graag afstaat, en dat reizen iets is voor verwende mensen die daarbij zichzelf tegenkomen.

Laten we nu eens naar de tekening van Pieter de With kijken. Wat we hier zien is een landschap dat grote gelijkenis vertoont met een typische môliy: licht glooiend, af en toe wat ruiger, met rotsen, hei en kleine boomgroepen. Met de rivier op de achtergrond lijkt het inderdaad sterk op de Klinnÿr-streek, waar Petriy Dewyt zich vestigde.
Rechts op de achtergrond zien we een schetsmatig aangegeven bouwwerk, dat een rijk huis of een herenboerderij zou kunnen voorstellen, maar wellicht toch een ruïne is - en in dat geval zou het kunnen symboliseren: hier gaat iets slecht aflopen (ook Spokaniërs lezen van links naar rechts).

Vanuit die achtergrond verschijnt er een figuur, terwijl we links in het môliy-gebied nog zo'n figuur zien gaan, een stok in de hand. Tussen de figuren in valt de schaduw van een wolk. U begrijpt waar ik heen wil: dit tafereel heeft veel weg van de reislustige en zijn dubbelganger.
Maar significanter nog is dat deze figuren elk een gryllâ dragen, de breedgerande hoed die ook vandaag de dag populair is in Spokanië.
Het meest significante echter is toch wel dat de wolk die boven de rivier hangt een merkwaardige, visachtige vorm heeft - inderdaad op de noodlot-personifiërende steenhaai lijkt. De neus is groot uitgevallen (een directe verwijzing naar zijn Spokanische naam), de rugvin is duidelijk zichtbaar, terwijl de staart schuilgaat achter het bosschage links.

Me dunkt, zelfs de grootste scepticus zal moeten toegeven dat deze circumstantial evidence dan wel misschien geen cut-and-dried case oplevert, maar dat het mijn overwegingen toch wel degelijk buiten het domein van de wilde speculatie plaatst.

Dat de dubbelganger meer vooraan, centraler in de tekening staat geeft verder aan dat de scène geheel door het noodlot wordt beheerst (jéftiy in het Spokaans). De wolk in de lucht, de schaduw op de grond, de prominente dubbelganger - voor een Spokaniër is dit alles direct duidelijk.

De môliy als inspiratiebron voor de kunstenaar. Petriy Dewyt alias Pieter de With gebruikt hiervoor zijn tekenpen, maar talloze Spokaniërs gebruikten hun schrijfpen - ganzenveren die de wolken, de schaduwen, de schakering van paars naar geel, van rood naar groen, vastlegden. De gemarmerde luchten, zwaar van weemoed en volksgeloof.
Ik kan niet nalaten om een van de meest geciteerde môliyschilderingen voor te lezen, het gedicht 'Âme'f kôbo' van de al eerder genoemde beroemde dichter Lofjec Quûzzt die leefde van 1782 tot 1841:

[..............]

Terug naar onze expositie:
Wij treffen Pieter de With hier dus niet alleen aan als de maker van een van de weinige oude tekeningen van het overgangsgebied waar de Klinnÿr de bergen verlaat en zijn weg door de môliys naar zee zoekt (en dat is op zich al bijzonder genoeg), maar ook als illustrator van een Spokanische volksvertelling!
Maar, zoals dat gewoonlijk gaat, wie één puzzelstukje vindt komt met meer vragen dan antwoorden te zitten.
Hoe is Pieter de With in Spokanië beland? Heeft hijzelf misschien de naam van Rembrandt op de tekening gezet uit nostalgie naar zijn voormalige leermeester? Wat is er daar nog van zijn werk te vinden? Hoe is hij weer terug geraakt in de Lage Landen? - Een ding is echter zeker: bij deze is de waarde van de With's tekening flink gestegen op de Spokanische markt.

Dames en heren, genoeg gepraat! Elke minuut die ik verder nog aan het woord ben, gaat af van de tijd die u veel plezieriger kunt doorbrengen met het bekijken van deze wonderschone tentoonstelling. Er wachten daar meer dan 70 oude kunstenaars om door uw blik weer tot leven gewekt te worden.

Ik dank u.

© Joost den Haan / Rolandt Tweehuysen

7 okt 2000