Spokanisch Archief

BOUWKUNST EN ARCHITECTUUR
Zie ook
Bijzondere gebouwen en bouwwerken
Bauhaus in Spokaniė

Terug naar
Bouwwerken
 

Dit bestand
1. Traditionele bouwkunst
2. Stromingen in de architectuur
3. Bouwkundige terminologie
 
Status: Nog uitwerken en aanvullen.
 

1. Traditionele bouwkunst

Afhankelijk van de streek wordt er in Spokaniė in baksteen of natuursteen, maar zelden in hout, gebouwd. Alleen eenvoudigere bouwwerken als schuren en stallen vinden we traditioneel ook in houtskeletbouw.
Alleen in drassige gebieden, zoals het Ergānt-moeras en de Firani-delta, zijn houten woonhuizen heel algemeen, omdat stenen huizen hier te zwaar zouden zijn. Vakwerkbouw wordt aangetroffen in de Firani-delta, en ook dikwijls op Teujan en in Noord-Br’r. Op deze twee eilanden lijkt er sprake van een Engelse invloed.

Als dakbedekking worden vanouds dakpannen en leien gebruikt; in het algemeen gaan bakstenen samen met dakpannen, en lei met natuursteen. Het tegenwoordig overal gebruikte (zinken) golfplaat komen we voor het eerst in het begin van de 20e eeuw tegen. Rieten daken komen voornamelijk voor in de Firani-delta en andere laaggelegen waterrijke gebieden op Liftka en Berref.

In het hele land is een dakhoek van ongeveer of precies 90° algemeen. Steilere daken komen we wel bij middeleeuwse kastelen en kerken tegen, en plattere daken vinden we traditioneel langs de kusten van Tigof en Lomky en op Garos. Op deze zuidelijke eilanden is sprake van een mediterrane invloed. Echte platte daken zijn voornamelijk bij gebouwen van na ca.1850 te vinden (fabrieken en andere utiliteitsgebouwen, en ook moderne villa's). Bijna alle daken zijn eenvoudige tentdaken; mansardedaken of andere gebroken dakvormen komen nauwelijks voor. Wel vinden we in bepaalde streken een voorkeur voor dakkapellen, meestal eveneens van een 90°-dak voorzien.

In bepaalde streken worden er luiken voor de vensters aangebracht, zoals in de districten Tjemp, Ales en Jelafo. Luiken behoren typisch bij het glooiende platteland, maar ook een stad als Hoggebim valt op door de vele gevels met luiken.

Huismuren zijn op het platteland zelden gepleisterd of geschilderd. Bak- en natuursteen worden in hun oorspronkelijke uiterlijk gelaten. Op Liftka zijn veel huizen opgetrokken uit grote grijze bakstenen, de zogenoemde flākā-steen. Het houtwerk is veelal blauw en/of grijs geschilderd, terwijl groen een minder gewilde kleur is. In de steden vinden we wel veel gepleisterde muren, in kleur variėrend van heel licht geel tot oker. Pleisterwerk was met name in de 19e eeuw erg populair.

Spokanische huizen hebben zelden onafhankelijk van elkaar geplaatste vensters, als vierkante of rechthoekige gaten in de wand. Vensters zijn altijd groepsgewijze gerangschikt in zogenoemde vensterpartijen, waarbij boven- en onderkozijn doorlopen. Dit is hieronder bij de term pyjel uitgelegd. Over het algemeen is een vensterpartij horizontaal gerangschikt, en dan spreken we van een vensterreeks. In sommige delen van het land, en met name in het centrale berggebied van Liftka, hebben de vensterpartijen een verticale rangschikking; dan is er sprake van vensterkolommen.

Voorbeelden van een traditionele boerenwoning op Liftka. De huizen zijn relatief groot omdat er meerdere gezinnen in wonen. Is dat niet het geval, dan woont het personeel bij de boerenfamilie in.
Vensterreeksen (boven) en vensterkolommen (onder). De muurdelen tussen de vensters zijn dikwijls van een ander materiaal dan de rest van de muren.

2. Stromingen in de architectuur

Ruralisme

Tussen 1920 en 1930 (??) werden veel villa's en appartementsgebouwen in de grotere steden gebouwd, waarvan de stijl geļnspireerd was op de traditionele bouwvormen van het platteland. Met name de bouwkunst van de boerderijen op Zuid-Liftka vormde een bron van inspiratie.
Het ruralisme komt bij villa's tot uitdrukking in het totale concept: dakvorm, dakbedekking, balkons langs de gehele gevel, raampartijen, kleuren en dergelijke. Bij grotere gebouwen beperkte deze stijlvorm zich eerder tot toepassing van decoratieve elementen, zoals met name vakwerk-imitatie en de toepassing van pyjels (of een imitatie daarvan).
Het ruralisme vinden we veel in de ...-wijken van Amahagge en ....

Opvallend is het woonhuis van de schrijver Peoll Ušān, in 1903 gebouwd in een villawijk van Hirdo. De architect (Peoll Baker-Lōpecc) heeft bij het ontwerpen van deze villa royaal gebruik gemaakt van de bouwkundige kenmerken van grote boerderijen op Zuid-Liftka. Hij was hiermee (in 1903) zijn tijd ver vooruit, want het ruralisme zou pas na 1920 echt opgang vinden.

Simplesmiy

Het "simplisme" is een architectonische en kunstzinnige stroming, voornamelijk tussen 1650 en 1700. Kenmerken: een minimum aan ornamenten, een maximum aan asymmetrie, scheve verhoudingen, speelse ongelijkheid en gedurfde combinaties van materialen. Kortom een weinig smaakvolle vorm van eclecticisme, ook wel "anti-eclecticisme" genoemd.
Een sprekend voorbeeld van een "simplistisch" gebouw is het Stadhuis van Amahagge. (UIS 30-31)


3. Bouwkundige terminologie

Hieronder volgen (alfabetisch geordend) de bouwkundige termen die in het Spokanisch Archief zijn genoemd. De lijst is voor uitbreiding vatbaar.

afacha-canazā

"Afachisch marmer". Marmer uit het Crona-gebergte in de buurt van de plaats Afacha: effen rood, grijs of blauwgroen van kleur, soms met een zwart spikkeltje erin.

derrs

Derrs is de algemene benaming voor "baksteen", het is zowel een stoffelijk substantief (zonder meervoud), als een concreet substantief (ér derrs - ten derrsz: één baksteen - twee bakstenen).
In bouwvakkersjargon wordt ook wel het woord briyk gebruikt (een leenwoord uit het Engels). In Pegreviė is het woord tiyn gebruikelijk (elders in Spokaniė betekent dit gewoon "ding"). Speciale soorten baksteen zijn onder meer de flākā en de tigge.

drénp

Ventilatieluik boven een raam. Bij oudere huizen, met name op Liftka, kunnen de ramen niet open, maar kan er geventileerd worden door een luik in de wand boven de ramen te openen. De luiken zijn met scharnieren aan de bovenkant bevestigd, en worden meestal met een touw over katrollen opengetrokken.

Straatje in Afarcal. De woning die over het straatje heen is gebouwd, wordt een kaltān-sért (letterlijk: poortwoning) genoemd. Boven het raam in de bakstenen muur is een drénp zichtbaar. Vaag is ook het touw te onderscheiden dat vanaf het luik naar een katrol onder de dakrand loopt, en van daar naar binnen. Hieraan kan getrokken worden om het luik te openen.  

flākā

Van de klei die langs de oevers van de Firani gevonden wordt, worden bakstenen gemaakt die opvallen door hun zilvergrijze kleur. Deze bakstenen heten flākās. Op het platteland blijven de flākā-muren meestal in het zicht, maar in de steden worden ze dikwijls gepleisterd of geverfd. Vroeger waren flākā-stenen een redelijk goedkoop bouwmateriaal, maar de beschikbare kleivoorraad raakt uitgeput en de flākās worden hierdoor schaars en duur. Ze worden voornamelijk nog gebruikt om oude gebouwen te restaureren. Het gebrek aan geschikte rivierklei is hoofdzakelijk toe te schrijven aan het feit dat het stroomgebied van de Firani beschermd is, en de oevers niet meer ongecontroleerd afgegraven kunnen worden. De oude kleiputten vallen weliswaar onder de natuurbescherming, maar het graven van nieuwe putten is bijna nergens meer toegestaan. De grootste steenfabriek staat bij het dorpje Mjochos aan de Firani (gemeente Frezzet). Hier is de rivier uitzonderlijk breed vanwege de afgraving van de oevers. Meer stroomopwaarts, waar de Firani en zijn zijrivieren zich nog een weg door de bergen banen, ontbreekt de klei en zijn de oevers rotsachtig. Hier worden de huizen van natuursteen gebouwd.

Voor oud restauratiewerk worden nog flākās gebakken met de speciale maat 8,8 x 4,25 x 2,12 ins (= 30,6 x 14,8 x 7,38 cm). Dit zijn de zogenoemde korda-flākās ("kerk-flākās"). De moderne stenen zijn kleiner: 6,3 x 3 x 1,5 ins (21,9 x 10,45 x 5,23 cm) en worden Clea-flākās of kortweg cleas genoemd (Clea is een dorp aan de Firani waar tot 1966 een steenfabriek stond die voor het eerst deze kleinere maat toepaste). De maten van de flākās worden dus nog steeds met de Spokanische "duim" (ins) uitgedrukt. De maten van moderne baksteen (rode en gele, voornamelijk op Berref) is in centimeters berekend (meestal 21 x 10 x 5 cm). Merk op dat de lengtemaat altijd ca. 1 cm méér is dan twee keer de breedtemaat. Op deze wijze is de totale breedte van twee bakstenen die met de lange zijden tegen elkaar zijn gemetseld, gelijk aan de lengte van één baksteen, want tussen twee tegen elkaar gemetselde bakstenen zit altijd een voeg van ca. 1 cm.

frensnurp

Een frensnurp ("grijnskop") is een gebeeldhouwde kop met een kwaadaardige of duivelse uitdrukking. Ze dienen vaak als decoratief element bij venster- of deuromlijstingen, maar vroeger (en ook tegenwoordig nog) golden ze voor velen als beschermers van het huis. De angstaanjagende gezichtsuitdrukking moet boze geesten verjagen. Zie voorbeeld van een grijnskop in Tona a/e Grāt. (DOM 172)

mintokul

Een mintokul ("langschuur") is feitelijk geen schuur maar een zeer lange en smalle boerenwoning. Zulke huizen zijn voornamelijk bekend in het district Munt, en dan nog in de beboste streek rond Manes-Sjeny. Uitgangspunt is veelal een houten boerenhuisje, dat in de lengterichting wordt uitgebreid zodra het oudste kind gaat trouwen en het echtpaar bij de ouders van de vrouw intrekt. De volgende uitbreiding vindt plaats als het een na oudste kind gaat trouwen en bij de ouders van de vrouw intrekt. Zo kunnen soms drie of vier gezinnen "achter elkaar" in het steeds langer wordende huis wonen.
De meeste langschuren zijn gesloopt of grondig verbouwd. Een aantal is beschermd, en dient tegenwoordig meestal als één woonhuis. Zie een heel bijzondere langschuur .

pyjel

De doorgaande horizontale balk die boven- of onderlangs een vensterpartij een onderdeel van het kozijn is.

Men maakt onderscheid tussen een mennpyjel (A; "boven-pyjel") en een supyjel (B; "onder-pyjel"). Het is een typisch Spokanisch element in de traditionele bouwstijl waarbij ramen als een groep in de gevel zijn aangebracht, en niet als afzonderlijke openingen.
De hierbij afgebeelde raampartij is van een koopmanswoning in Liyrotyka. Het huis is opgetrokken uit grijze flākā-steen, en de raamspijlen zijn traditiegetrouw in groen uitgevoerd. De vlakken tussen de vensters zijn met eenvoudige geometrische figuren gedecoreerd, uitgevoerd in blauw geglazuurde tegeltjes. De combinatie van grijs met blauw is vooral bij boerderijen op Liftka zeer geliefd.

tigge

Een tigge is een rood of groen geglazuurde baksteen, voornamelijk gebruikt in Bloi. Voor de rode kleur wordt een ijzerhoudend pigment gebruikt, en voor de groene kleur een koperhoudend pigment. Tigges zijn duur en daarom wordt er zelden een geheel huis van gebouwd. Meestal beperkt het gebruik ervan zich tot sierranden en andere ornamentiek. Vanaf ca.1950 worden tigges ook graag gebruikt voor kleinere metselwerken, zoals tuinmuurtjes en bloembakken.

tora-skāt-canazā

(Tora-graniet). Bekende granietsoort uit het Tora-gebergte: meestal grijs met groene aders.

trajiygōrdos

Onder trajiygōrdos verstaan we "vakwerk" als bouwmethode. Deze term is afgeleid van trajiygōrde, waarmee "vakwerk" als feitelijke constructie bedoeld wordt. Dit woord is samengesteld uit trajiy (meervoud trājen), waarmee de verticale balk bedoeld wordt, en het woord gōrde dat de horizontale verbindingsbalk tussen twee trājen betekent. De diagonale verstevigingsbalk heet jager, afgeleid van jag (schuin). In plaats van trajiy wordt ook wel mōlt gezegd, als de nadruk gelegd wordt op het feit dat het om een rechtopstaande ondersteunende balk gaat. Als twee jagers elkaar binnen een vak kruisen (zoals de decoraties op de gevels in Amahagge), wordt dat een jager-uza genoemd (uza = kruis), door bouwvakkers meestal verbasterd tot jagruza of jagrus.

zillepip

Een zillepip is het gewone woord voor "dak". Het is een samenstelling van het werkwoord zille (beschermen, beschutten) en pipar (alles), ofwel "beschutting tegen alles". Het is opvallend dat het Spokaans geen basaal woord voor zoiets elementairs als een "dak" kent.
In de (traditionele) bouwkunde wordt een dak in drie constructieve secties onderscheiden:

  1. Zillepip-totrajiy’ (de balken van een dakconstructie, letterlijk "dakgebalkte")
  2. Zillepip-skene (de verdeling van balken en spanten die de dakvlakken moeten ondersteunen, letterlijk "dak-plattegrond")
  3. Zillepip-kerpa-riygās (de randen een aansluitingen van de verschillende dakvlakken, letterlijk "dakvlak-randen")

De drie secties vallen samen onder de term tozillepip’, letterlijk "gedakte", ofwel "dakconstructie". Dit onderscheid heeft een van oudsher praktische basis: timmerlui maken het gebalkte dat zich in een bouwwerk bevindt (sectie 1), en dakdekkers zorgen voor een water- en winddicht dak aan de buitenkant (sectie 3). Sectie (2) is een gemeenschappelijk onderdeel, als het ware de grens tussen de inwendige dakconstructie en de uitwendige dakbedekking.

Sectie 1: De balken van een inwendige dakconstructie.
Sectie 2: De verdeling van balken en spanten, waarbij het er voornamelijk op aankomt dat de afstand tussen de spanten en balken niet te groot is, en de dikte van het hout voldoende is, om doorzakking te voorkomen (in sommige streken moet ook rekening gehouden worden met een laag sneeuw of de waterdruk van hevige regen).
Sectie 3: De dakvlakken. Hier richt de terminologie zich primair op de randen van de vlakken, en niet op het soort balken dat eronder aanwezig is. Voor een dakdekker is het relevant om te weten of twee vlakken bijvoorbeeld met een "binnenrib" of een "buitenrib" op elkaar aansluiten. Wat voor balkconstructie eronder zit, is voor hem niet van belang.

© De Twee Hanen v.o.f. • Kimswerd • The Netherlands

DA 00 • SPARC 01 jun 1999

terminologie - DICTIO {C} - 15.08.00
persoon - PERSLYST.HTM
datum/jaar - JAARTALL.HTM