Spokanisch Archief  

Spooksoliy en spokânda in een nieuwe etymologie


Terre Ûtefusot-Pahoj
artikel uit Lângâr+Tibân 7-1 (1993)

Zie ook het artikel Een nieuwe etymologie voor Spooksoliy en spokânda als reactie op onderstaand artikel.


De Spokanische taal kent diverse zeer algemene woorden waarvan de etymologie niet of nauwelijks bekend is. Voor vele taalkundigen is het telkens weer een uitdaging om met een (nieuwe) theorie te komen waarmee dergelijke woorden zouden kunnen worden verklaard. Nu is de beurt aan Terre Ûtefusot-Pahoj, medewerker aan het Instituut voor Geolinguïstisch Onderzoek in Asjetto. Hij werpt een nieuw licht op twee wel zeer elementaire woorden in Spokanië: Spooksoliy en spokânda.


Noch taalkundigen, noch historici hebben tot op heden een bevredigende verklaring kunnen vinden voor de herkomst van de woorden Spooksoliy en spokânda. Het is verwonderlijk dat er nergens in oude geschriften, overleveringen of saga's enige evidentie is voor de opkomst van deze twee namen. Meestal nemen we genoegen met de theorie dat de wortel spok verwant is met, zoniet direct ontleend is aan, het Oudnoordse spakr dat we moeten vertalen met "rustig" of "wijs".

Volgens de overlevering zouden de eerste Vikingen die omstreeks het jaar 1000 op ons grondgebied aan land gingen zich verwonderd hebben over de rust en waardigheid waarmee zij door de plaatselijke bevolking tegemoet werden getreden. Een van de Vikingen moet daarom zo iets als spakir lığir! ("wijze mensen [zijn dit]!") hebben geroepen, en de kustbewoners hebben dit opgevat als de (wellicht nieuwe?) naam die zij als volksstam toebedeeld kregen. Deze Oudnoordse frase is door de bevolking verbasterd tot Spooksoliy. De vreemde indringers begrepen natuurlijk niets van deze defensieve, toenaderende houding van onze voorvaderen, omdat zij niet wisten dat zij door onze voorvaderen gezien werden als de door Erget gezonden vazallen die aan de oppergod verslag moesten uitbrengen over het reilen en zeilen op aarde. En de plaatselijke bevolking zal niet geweten hebben dat zij oog in oog stonden met ruwe plunderaars die allesbehalve de opdracht hadden om het doen en laten van de autochtonen passief gade te slaan. In de overlevering wordt helaas gezwegen over een mogelijke gewelddadige confrontatie tussen de Vikingen en de plaatselijke kustbewoners, maar de etymologie van onze landsnaam lijkt er definitief in vastgelegd.

Het contact tussen de Vikingen en onze voorouders leeft nog voort in een aantal leenwoorden met een typisch Oudnoordse oorsprong, zoals klimmâ (< glíma "worstelen"), knôr (< knörr "schip"), wik (< vík "kleine baai") of loÿ-buti (< log "vlam").

Dat Spooksoliy níét in dit rijtje leenwoorden thuishoort, en de gangbare etymologie van deze naam herzien zal moeten worden, blijkt naar ik hoop uit het vervolg van dit artikel. Ik zal de gangbare opvatting dat Spooksoliy voortkomt uit de frase spakir lığir, de spakr-theorie noemen, en beginnen met twee bezwaren die ik tegen deze theorie heb.

Ten eerste kan de spakr-theorie niet verklaren hoe de landsnaam Spooksoliy en de taalnaam spokânda aan elkaar verwant zijn, want stel dat het element spok- in de taalnaam identiek is aan Spook- in de landsnaam, waar komt de uitgang -ânda dan vandaan? En waarom heeft de landsnaam een vocaalverdubbeling (dubbel oo in de eerste lettergreep), die de taalnaam mist?

Ten tweede is het opmerkelijk hoe de meeste taalkundigen en historici die zich met de problematiek van de herkomst van deze twee namen bezighouden negeren dat er halverwege de achttiende eeuw een sterke romantiserende tendens was om aan de Vikingencultuur een belangrijke invloed op de Spokanische cultuur toe te schrijven. Veel elementen uit onze cultuur werden in deze periode niet (meer) beschouwd als een oorspronkelijk Atlantisch fenomeen, maar als iets dat uit het verre Noorden de oceaan was komen oversteken. Deze romantisering van de Vikingencultuur is duidelijk terug te vinden in de Spokanische sages die in de achttiende eeuw op schrift werden gesteld en waarbij de schrijvers en bewerkers niet schroomden om er Oudnoordse elementen in te verwerken. Binnen deze Viking-adoratie is een theorie die zegt dat Spooksoliy en spokânda Oudnoordse woorden zijn, natuurlijk goed op zijn plaats.

Een van de eersten die vraagtekens zette bij de spakr-etymologie van Spooksoliy (en wellicht ook van spokânda) was Olyva Koles. Zij suggereerde in 1911 in het tijdschrift Cûltura dat beide namen wellicht gebaseerd waren op de Indogermaanse wortel sprek- waaraan ook het Duitse sprechen, het Nederlandse spreken en het Engelse speak ten grondslag liggen. Merk op dat in het Oudengels de r nog aanwezig was: sprecan. Deze wegval van de r heeft volgens Koles niet alleen in het Engels, maar ook in het Spokaans, plaatsgevonden, en dan in een zo vroege periode dat de oervormen Sprooksoliy en sprokânda nergens opgetekend zijn. [1]

Haar hypothese mag in die tijd gerust gedurfd genoemd worden, maar omdat zij m.i. van de foutieve veronderstelling uitgaat dat de taalnaam afgeleid is van de landsnaam (en niet andersom), is zij helaas niet in staat om een semantisch verband te zien in de relatie van "spreken" en de landsnaam Spooksoliy. Zij blijft steken in de volgende suggestie:

"[..] en daarom moet ik provisorisch aannemen dat de bewoners van dit land hun land Spooksoliy ofwel 'spreekland' noemen omdat zij zich terdege bewust waren van hun door Erget gegeven vermogen om te 'spreken' ofwel 'verhalen'."

Olyva Koles ontkomt m.i. hier zelf niet aan een romantisch-religieuze gedachtengang, waarbij het werkwoord "verhalen" refereert aan de mondelinge traditie van het sage-vertellen. Het is de vraag in hoeverre de bewoners van deze eilanden zich reeds in de Vikingtijd bewust waren van dit specifieke vermogen, nog daargelaten of die orale sage-traditie toentertijd al zo pregnant aanwezig was. Koles lijkt hier zelf een laat slachtoffer te zijn van dat achttiende-eeuwse Vikingen-geromantiseer.

Toch wil ik de door haar gesuggereerde band tussen het Indogermaanse sprek en onze land- en taalnaam niet van tafel vegen, integendeel. Ik stel voor dat onze voorouders een taalnaam gekozen hebben die zich laat parafraseren als "spreek-geest", samengesteld uit de Germaanse wortels sprek voor "spreken" en ânda voor "geest" (verwant aan het Oudnoords andi met dezelfde betekenis), dus: spokânda. We dienen ons hierbij te realiseren dat spokânda toentertijd (10e eeuw, of wellicht eerder) nog niet refereerde aan één "standaardtaal" die te beschouwen zou zijn als de voorloper van het huidige Spokaans, maar dat met spokânda meer iets als "spreekvermogen" bedoeld werd. Dit spreekvermogen komt tot uitdrukking in een "taal" (want als er geen taal beschikbaar is, kan er ook niet gesproken worden [2]) en daarom kan er bij spokânda ook een semantische verschuiving in de richting van "taal" plaatsvinden. Maar bedenk, elke bewoner van onze eilandengroep die in zijn eigen dialect het woord spokânda gebruikt, refereert met dit woord aan zijn eigen dialect, en niet aan een standaardtaal die boven de dialecten heet te staan.

Als we aldus de taalnaam kunnen verklaren - en het valt buiten het bestek van dit artikel om deze verklaring uitputtend te staven - is de volgende stap dat de afleiding van spokândaSpooksoliy uitgelegd moet worden. Twee vragen dringen zich dan op: ten eerste, hoe is de vocaalverdubbeling van spok naar spook te verklaren, en ten tweede, hoe behandelen we het element -soliy?

Voor wat betreft de vocaalverdubbeling in spook verwijs ik naar de studie van Quly Quzoji-Tôss (Vokels fes Spokânda; Hirdo 1987), waarin een dergelijke verdubbeling uitgelegd wordt met betrekking tot woorden als mataaré "olielamp", toopp "zandbank" of Aagee (plaatsnaam). Voor dergelijke woorden met vocaalverdubbeling stelt Quzoji-Tôss dat deze vocaalverdubbeling gezien moet worden als een variant van vocaalverlenging. Zij wijst op vindplaatsen in oude teksten waar varianten als matarré, topp en Aggee voorkomen (of althans, waar zulke vormen bedoeld worden, want het betreft hier voornamelijk teksten in Pegrevisch schrift van vóór ca. 1600, waarin vocaalverlenging lang niet altijd ortografisch werd uitgedrukt).

Het gaat hier te ver om uit te leggen waarom zulke woorden überhaupt vocaalverlenging kennen (Quzoji-Tôss gaat hier evenmin op in, zij verwijst naar de studie van Pelcer Kolra: "Vowel length in Spocanian" (Hirdo 1970) over deze problematiek), maar ik zal me beperken tot Spooksoliy. Als ook hierin de vocaalverdubbeling als variant van vocaalverlenging gezien kan worden, geldt derhalve de nevenvorm [spo:ksolî], eventueel geschreven als Spokksoliy. Daar het woordaccent altijd op een verlengde vocaal móét liggen, heeft deze nevenvorm dus het accent op de eerste lettergreep (de o). Dat zo'n vorm ooit bestaan heeft, of in ieder geval in een onderliggende structuur aanwezig moet zijn, lijkt aangetoond te worden door de uitspraakvariant [spowoksolî] die naast [spwoksolî] bestaat. De variant met het accent op de tweede o (en niet op de derde) komt in grote delen van ons land voor, ook al wordt deze variant niet als "correct" beschouwd. Nu rest ons nog de vraag, wáárom de o van het eerste element spok in spokânda verlengd is in de landsnaam. Deze vraag wordt automatisch beantwoord als het tweede deel van Spooksoliy verklaard is. Het lijkt voor de hand te liggen om een achtervoegsel in de vorm van -soliy aan te nemen (Spo(o)k + soliy, zoals Quzoji-Tôss ook doet), maar mijn hypothese is om te spreken van het achtervoegsel -ksoliy. Dit achtervoegsel kan gezien worden als etymologisch verwant aan xole "zich uitstrekken (van afgebakend stukje land)". Kortom, onze landsnaam laat zich analyseren als Spok + ksoliy, waarbij de samenvoeging van de eind-[k] van Spok en de begin-[k] van ksoliy leiden tot één verlengde [k:]-klank. Het verlengings-aspect van deze consonant is in de loop der eeuwen onder druk van de Wet van Freegh-Fisater [3] naar links verschoven binnen het domein van de voorafgaande vocaal, zoals dat algemeen in de standaardtaal het geval is, zoals bijvoorbeeld in wekke "kwaken" dat vroeger werd uitgesproken als [wek:e], en tegenwoordig als [we:ke].

Mijn tentatieve conclusie is dat Spooksoliy niet samengesteld is uit de elementen spok en -soliy, maar uit spok en -ksoliy. Zodoende moeten er twee gangbare theorieën verworpen worden. De eerste die stelt dat de taalnaam van de landsnaam is afgeleid (ik denk dat het andersom is), en de tweede die uitgaat van de afleiding Spooksôl + -iy, dus waarbij het land met het "universele suffix" -iy is afgeleid van de bewonersnaam.

Mijn verdere onderzoek zal zich concentreren op de etymologie van Spooksôl en Spooksôli, dus de bewonersnamen, die als gevolg van mijn hierboven uiteengezette hypothese afgeleid moeten zijn van de landsnaam.

© vertaling: Rolandt Tweehuysen


NOTEN

  1. Het mag bekend verondersteld worden dat in veel Spokaanse dialecten de cluster [spr] als [sp] klinkt, en dat de cluster [str] in de meeste gevallen ook als [st] geschreven mag worden. De wegval van de r is derhalve een nog algemeen voorkomend verschijnsel. Zie ook het artikel Het gedrag van de r in het Ÿrofly-Westspokaans van Pôlfe Kerido-Jûst (in dit nummer). <<

  2. Zie voor deze discussie ook Alex Ruttenbeck: The language acquisition acquired. in Hirdo Studies in Linguistics 4 (1988). <<

  3. Petriy Freegh-Fisater heeft in zijn boek Kult lângâr fes liftkar forts (Amahagge 1899) de volgende wet geformuleerd: "Lange consonanten verliezen hun eigenschap 'lang', en de aan deze consonanten voorafgaande vocaal krijgt de eigenschap 'lang'."
    Deze wet geldt in alle Spokaanse dialecten voor de occlusieven (b, k, d, p, t), en in vele dialecten ook voor de spiranten (f, g, s, v, z), de nasalen (m, n) en de liquidae (l, r). Oorspronkelijk werden lange consonanten dubbel geschreven. Sinds de Wet van Freegh-Fisater de lange consonanten uitgebannen heeft, betekent het dubbel schrijven van een consonant dat de voorafgaande vocaal verlengd uitgesproken moet worden (en ook het accent heeft). <<

03 aug 2002