Spokanisch Archief  

Iylmeene en Iygven: hoe een tweeling leert spreken


Rolandt Tweehuysen
artikel uit Zest-Tÿden 124 (oktober 1995)
Ook verschenen in het Katblad (uitgave van het Instituut voor Algemene Taalwetenschap
van de Universiteit van Amsterdam)

De Nederlandse taalkundige Rolandt Tweehuysen uit Amsterdam verblijft regelmatig in Spokanië, niet alleen voor zijn plezier, maar ook beroepshalve, daar hij aan het Instituut voor Spokanistiek van de Universiteit van Hirdo is verbonden. Tweehuysen steekt veel energie en tijd in zijn streven om ook in Nederland belangstelling te kweken voor het Spokaans en de Spokanistiek, en hiervoor is hij zelfs bereid om ook buiten zijn vakgebied (de theoretische taalkunde) te treden. Zo heeft hij de afgelopen jaren de taalontwikkeling bij twee Spokaanse kleuters op de voet gevolgd, teneinde daarover een verslag te kunnen uitbrengen, dat een extra dimensie heeft omdat de observaties gedaan zijn door iemand die Spokaans als tweede taal op latere leeftijd heeft verworven, en die nu probeert te achterhalen hoe kinderen deze taal als moedertaal onder de knie krijgen. Een populaire samenvatting van dit verslag is verschenen in het tijdschrift dat het Instituut voor Algemene Taalwetenschap van de Universiteit van Amsterdam uitgeeft. Wij zijn dit Instituut (en met name Ingrid van Alphen) zeer erkentelijk dat wij in Zest-Tÿden een aangepaste versie van Tweehuysens ervaringen als observator van de verwerving van het Spokaans als moedertaal kunnen brengen. Als hier en daar in de tekst redundante informatie staat (duidelijk bedoeld voor mensen die het Spokaans niet beheersen), dan is dat met opzet zo gelaten om u een indruk te geven wat voor Nederlandstaligen als noodzakelijke informatie geacht kan worden.


Toen ik zo'n drie jaar geleden, wankelend op een ladder, bezig was om de telefoonleiding te repareren, die door een afgewaaide tak afgebroken was, kwam mijn buurman Iger vertwijfeld op me afstormen, roepende dat zijn vrouw, Ina, op het punt stond om te bevallen. Of hij van mijn telefoon gebruik mocht maken om de dokter te bellen. Ik woog toen tegen elkaar af wat het snelste was: de auto pakken en naar Tona rijden, altijd nog zo'n tien kilometer over modderpaden, of de reparatie provisorisch afmaken. Het laatste leek me het snelst, en de opluchting was groot toen na dertien minuten de verbinding met de dokter in Tona mogelijk was. In de loop van de dag vernam ik van Iger dat de bevalling niet alleen geheel volgens de regels der natuur verlopen was, maar dat de natuur bovendien nog extra gul geweest was door hem en zijn vrouw een tweeling te schenken. Zoals gebruikelijk op Centraal-Berref, heeft mijn buurman de priester opdracht gegeven om als blijk van dankbaarheid een lam aan Erget te offeren. Bovendien wilden hij en zijn vrouw mij op de een of andere manier bedanken voor het feit dat zij mijn telefoon onbeperkt hadden kunnen gebruiken. Wetend dat een Spokaniër zich diep beledigd voelt als je zo'n uiting van dankbaarheid negeert, en rekening houdend met de armoedige omstandigheden waarin mijn buren leven, besloot ik op een ongebruikelijke manier op zijn aanbod in te gaan: ik heb Iger en Ina een cassetterecorder gegeven, met het verzoek om de taalontwikkeling van hun tweeling (Iylmeene en Iygven) gedurende een aantal jaren te registreren. Hun medewerking past goed in een onderzoeksproject over taalverwerving door kinderen, geleid door Milas Heedrâgter van het Instituut voor Psycholinguïstiek in Hirdo. Bovendien kon ikzelf van de gelegenheid gebruikmaken om de verwerving van het Spokaans door kinderen gade te slaan, wat ik beschouw als een verrijkend facet bij de beoefening van de Spokanistiek, daar niet-Spokaniërs (en daar reken ik me toe) meestal slechts de gelegenheid hebben om deze taal als "dode taal" te bestuderen.

In de zomer van 1992 heb ik enkele maanden in mijn Spokanische boshutje doorgebracht, en alle kans gehad om nauwkeurig te registreren hoe Iylmeene en Iygven met hun moeder communiceerden. Gedrieën kwamen ze regelmatig op de koffie, terwijl hun vader werk gevonden had op een booreiland voor de Noorse kust, wat voor een bosboer natuurlijk een hele overgang is. Daar taalverwerving door kinderen niet mijn specialisme is, kunnen mijn observaties die ik hieronder beschrijf wellicht wat ongestructureerd overkomen. Een meer wetenschappelijk verslag van de wijze waarop kinderen het Spokaans als moedertaal verwerven is geschreven door Mila Heedrâgter (Wufta-chošos ur syntâx-ôc pai dynes, Hirdo 1992).

Het viel mij allereerst op dat het geenszins vanzelfsprekend is dat een eeneiïge tweeling qua ontwikkeling in gelijke pas loopt. Iylmeene lijkt het overwicht te hebben (zij is ook veel steviger gebouwd) en dat komt onder meer tot uitdrukking in het taalgebruik. Iylmeene voert opvallend vaak het woord, terwijl haar zusje hoogstens de kans krijgt om secundair te reageren. De secundaire reactie van Iygven bestaat niet alleen uit prototypische uitingen als het beamen van wat Iylmeene zegt, en het accepteren dat zij door Iylmeene in de rede gevallen wordt, maar ook uit een armere syntaxis. Diverse keren heb ik kunnen vaststellen dat Iygvens antwoorden veel elliptischer zijn dan die van Iylmeene. Zo heb ik de volgende gesprekjes kunnen noteren:

A. Iylmeene: Gress skéšât. Tu kerru?
             Ik moet-poepen. Jij ook?
   Iygven:   Nûe.
             Nee.

B. Iygven:   Skéšât. Tu?
             Moet-poepen. Jij?
   Iylmeene: Noi gress. Paine-tûe dus.
             Niet ik. Doe-jij maar.

Deze tekstjes heb ik in standaard-Spokaans genoteerd, omdat het mij niet gaat om de wijze waarop de kinderen hun taal uitspreken, maar om de zinsbouw. Zowel in gesprekje A. als in B. kiest Iylmeene voor volzinnen, terwijl Iygven in alle gevallen een elliptisch taalgebruik tentoonspreidt. Echter, toen ik alleen was met Iygven (Iylmeene was buiten aan het schommelen), bleek ook zij in staat tot het produceren van volzinnen. Zie het volgende gesprekje:

ik:     Gress zecofe eft zuffu. Tu kerru?
        Ik wil een pruim. Jij ook?
Iygven: Kerru gress siy. Óps meltÿry dus?
        Ook ik ja. Zij zijn-waar dan?

Hieruit blijkt dat Iygven evenals haar dominante zusje best in staat is om volzinnen te produceren.

Algemeen wordt beweerd dat kinderen pas na hun vierde jaar gebruik leren maken van passiefvormen. Algemeen wordt aangenomen dat deze premisse wellicht opgaat voor die talen waarin passiefvormen geen syntactische noodzaak hebben, en dus voornamelijk pragmatisch bedongen zijn (zoals het Engels). Maar kinderen die een taal hanteren waarin het onderscheid actief~passief syntactisch noodzakelijk is, hebben al vanaf hun tweede jaar geen moeite met passiefconstructies, dus zeker twee jaar vroeger dan Engelstalige kinderen! Dit is onder meer bekend uit het Sesotho (Zoeloe-taal in Lesotho) waarin de Topic altijd in een zins-initiële positie moet staan, wat voor objecten betekent dat zij in Topic-functie als subject moeten verschijnen, dus dat een passiefconstructie hoe dan ook noodzakelijk is (zoals in antwoorden op vragen). Dit komt dus overeen met het Spokaanse systeem, bijvoorbeeld:

Q: Tu larde kluft?
   Jij eet wat?
A: Eft zuffu [lardelije pai gress].
   Een pruim [wordt-gegeten door mij]

In de praktijk zal het deel tussen [..] niet gezegd worden, en een uiting als Gress larde eft zuffu is als antwoord op Q's vraag ongrammaticaal!

Om te zorgen dat Iylmeene en Iygven niet alleen het topicale zinsdeel als antwoord geven, maar tevens de verplichte passiefconstructie zullen gebruiken, stelde ik hun een dubbelvraag (naar aanleiding van wat ze de vorige dag op school hadden gezongen:

ik:       Tu chafosta kluft hols ur Iygven idem kluft?
          Jij zong wat gisteren en Iygven deed wat? =
          Wat heb jij gezongen, en wat zong Iygven?
Iylmeene: "Ef ryje ur ef stÿk" pai gress chafostelije, ur "Pôr
          krÿniatjen" pai Iygven.
          "De reiger en de baars" door mij is-gezongen, en "Arme
          bedelaar" door Iygven. =
          "De reiger en de baars" heb ik gezongen, en Iygven (zong)
          "Arme bedelaar". (twee bekende kinderliedjes)

Zoals te verwachten, drukte Iygven zich liever in elliptische constructies uit (hoewel Iylmeene er niet bij was, want anders was de vraag natuurlijk overbodig geweest, omdat Iylmeene al geantwoord had):

ik:     Tu chafosta kluft hols ur Iylmeene idem kluft?
        Jij zong wat gisteren en Iylmeene deed wat?
Iygven: "Pôr krÿniatjen" --, ur "Ef ryje ur ef" -- fisa pai Iylmeene.
        "Arme bedelaar" --, en "De reiger en de" -- vis door Iylmeene.

(Met -- druk ik een aarzelende pauze uit). Maar zelfs in dit elliptische antwoord schemert de passiefconstructie door, gelet op het gebruik van de agens-markeerder pai. De eerlijkheid gebiedt mij te zeggen dat ik zeker een dertigtal van dergelijke dubbelvragen heb moeten stellen (verdeeld over twee weken), voordat ik zodanige antwoorden kreeg dat ik overtuigd was van een passiefconstructie. Maar ik heb er toen minstens 5 kunnen verzamelen (Milas Heedrâgters onderzoek bevestigt mijn uitkomsten trouwens).

Terwijl de passiefconstructies dus al op jonge leeftijd verworven lijken te worden, krijg ik de indruk dat Spokanische kinderen nog niet zo goed raad weten met de verschillende tijdsvormen, als deze in de constituenten-volgorde worden uitgedrukt, zoals in:

Iygven larde eft zuffu.
Iygven eet een pruim.
Larde Iygven eft zuffu.
Eet Iygven een pruim = Iygven zal een pruim eten.
Iygven eft zuffu larde.
Iygven een pruim eet = Iygven heeft een pruim gegeten.

Zowel Iylmeene als Iygven lijken toekomende constructies met een werkwoord vooraan de zin te vermijden (iets wat ook bij volwassenen dikwijls het geval is), en de inversie die gebruikt wordt om een verleden tijd uit te drukken lijkt zich niet te beperken tot het domein van het object. Diverse keren kon ik vaststellen dat bij intransitieve werkwoorden een plaats- of tijdsbepaling geïnverteerd werd. Zo beweerde Iygven eens tegen haar moeder:

Tu horit arkette kerru iftam!?
Jij gisteren huilt ook wel = Jij hebt gisteren toch ook gehuild!?

Terwijl horit volgens de grammaticaregels niet vóór het werkwoord arkette kan staan! Kennelijk vatte Iygven dit als een soort object op, waarbij vooropplaatsing een verleden tijd had kunnen uitdrukken. In het geval van een intransitief werkwoord als arkette had de verleden tijd alleen uitgedrukt kunnen worden met het suffix -a: Tu arketta horit kerru iftam? Het is mij niet bekend hoe algemeen dit verschijnsel in het Spokaans is, maar ik heb mezelf ooit wel eens betrapt op een uiting als: Gress donatof ksvife velk in plaats van:

Gress ksvifa velk donatof.
Ik heb-getwijfeld nog donderdag

Merk op dat de volgende zin wel correct is:

Gress donatof qurte furt ef gadros.
Ik donderdag vaststel voor de vergadering =
Ik heb voor de vergadering donderdag vastgesteld.

Nu is donatof het object bij qurte "vaststellen, bepalen".

Iylmeene en Iygven (3;5) zijn momenteel in het stadium van de hypercorrectie bij onregelmatigheden. Ruim een jaar geleden zei Iylmeene tegen mij:

Tu lelperrelira mindefit fa!  (het vroor toen -15° C)
Jij hebbende rode oren = Wat heb je rode oren!

waarbij ze het onregelmatige meervoud fa "oren" correct gebruikte. Maar onlangs, toen ze uit bad kwam, zei ze:

Knurfel melde fes ef fes -- Nûe -- kâ melde zjut!? --
Water is in de oren -- Nee -- dat is gek -- =
Er zit water in mijn oren -- Hé -- dat klinkt raar!?

Door hypercorrectie gebruikte ze het regelmatige meervoud fes (fe + -s) dat toevallig identiek is aan het voorzetsel fes. Twee keer fes achter elkaar, dat klopte niet, en Iylmeene begon te twijfelen aan de correctheid van wat ze zei (die twijfel, een kwestie van intonatie en op het voorhoofd krabben, heb ik met -- uitgedrukt).

Toen Iylmeene, Iygven, hun moeder en ik in de locale uitspanning van Tona bosbessenwafels gingen eten, wees Iygven op een opgezette fazant in het café, en zei:

Dena vult melde kuntiyr.
Die kip (= fazant) is gestolen.

Iylmeene reageerde hierop met:

Noft ki, kuntiyror melde.
Néé, het is "gestolen".

Iygven gebruikte het regelmatige volt.deelwoord kuntiyr, in plaats van het correcte (onregelmatige) kuntaro. Dus een vorm van hypercorrectie. Iylmeene (die altijd alles beter denkt te weten) verbeterde haar zusje door de vorm kuntiyror te gebruiken. Zij maakte feitelijk twee fouten: ten eerste negeerde ze het feit dat het werkwoord kuntiyre een onregelmatige volt.deelwoord-vorming heeft, en ten tweede haalde ze de predicatieve en de adjectivische vormen door elkaar (wat haar zusje wel goed deed, mits de vorm inderdaad regelmatig was).

Ten slotte nog iets over het gebruik van ondergeschikte bijzinnen. In het Nederlands bestaat er een woordvolgorde-verschil tussen hoofd- en bijzinnen. Algemeen lijkt te gelden dat Nederlandse kinderen van ca. 3 jaar wel in staat zijn om de geïnverteerde woordvolgorde in bijzinnen te gebruiken, maar nog niet om de bijzin met een voegwoord aan de hoofdzin te koppelen. In het Spokaans zijn daarentegen twee verschillende constructies mogelijk: (i) de bijzin begint met een voegwoord (zoals janof "omdat"), en staat vóór de hoofdzin, of (ii) de bijzin staat áchter de hoofdzin en wordt als zodanig gemarkeerd met een verbaal suffix (-ilóme), terwijl de hoofdzin een determinant (zoals ma "omdat") bevat. De volgende twee samengestelde zinnen zijn dus equivalent (afgezien van de volgorde):

Janof ef kôbo nÿle, ef forsz orefante ur vende =
= Ef forsz ma orefante ur vende, ef kôbo nÿlilóme.
  De kikkers omdat zwemmen en gaan, de zon schijnt =
  De kikkers gaan zwemmen omdat de zon schijnt.

Het bijzondere is nu dat Iylmeene kennelijk nog in een stadium verkeert dat zij begrijpt dat een ondergeschikte bijzin met -ilóme gemarkeerd kan worden, maar dat het gebruik van voegwoorden of determinanten nog niet verworven is. Bovendien gebruikt zij -ilóme in een bijzin die vóór de hoofdzin staat. Daarom zei zij:

Ef kôbo nÿlilóme, ef forsz orefante ur vende.
De zon schijnt, de kikkers zwemmen en gaan =
?? de zon schijnt, gaan de kikkers zwemmen.

Het gebruik van -ilóme door Spokanische kleuters lijkt dus overeen te komen met de toepassing van inversie door hun Nederlandse medemensjes!

Tot zover enkele syntactische eigenaardigheden bij de taalverwerving van Iylmeene en Iygven. Alle voorbeeldzinnen zijn genoteerd in "normaal" Spokaans, maar het zal duidelijk zijn dat kinderen van drie jaar oud goed herkenbaar zijn aan de wijze waarop zij hun taal uitspreken. Voor de juiste interpretatie van alles wat deze tweeling zei, was ik dan ook afhankelijk van het feilloze gevoel dat hun moeder voor dit kinderlijke taalgebruik had (zoals alle moeders dat bij hun kinderen lijken te hebben). Afgezien van deze moederband die ik om natuurlijke redenen bij Iylmeene en Iygven moet missen, zijn er nog twee storende factoren in mijn onderzoek: ten eerste spreekt de hele familie het Spokaanse dialect van Centraal-Berref en ten tweede is Spokaans niet mijn moedertaal. Bepaalde eigenaardigheden in de uitspraak van deze tweeling, die ik wilde beschouwen als inherent aan een vroeg stadium van hun taalontwikkeling, bleken niets anders te zijn dan dialectische varianten die ook hun ouders gebruikten. Zo spreken Iylmeene en Iygven de š consequent uit als sj, in plaats van als þj (in de streek waar ik mijn Spokaans heb geleerd, is het net andersom, daar klinkt elke s als þ, het is net of iedereen in dit gebied zijn voortanden mist).

Wel typisch voor kindertaal is de verregaande reductie van consonantclusters en vocalen. Bij Iygven noteerde ik (de klemtoon wordt aangegeven met een apostrof (') vóór de desbetreffende syllabe):

[bah tu kÿt'ôs 'Gadev 'ÿjas lif'on e ku:(L)]
Brâ tu cÿrtôxe cradef ÿrras rifonn ef krur?
Waarom jij weghaalt alle takken van de muur?

Omdat de muur aan de woning toebehoort, ga ik ervan uit dat Iygven het moeilijke woord krur tot "ku(l)" gereduceerd heeft. Zou ik het struikgewas bij de schuur hebben weggehaald, dan had zij wellicht kul bedoeld.

Toen Iylmeene vertelde waarom haar vader niet thuis was, en wat hij deed, noteerde ik:

[nûw, 'pâp.ne 'fesé... dâ'kave temfe 'karé... e'flenwû 'live
'nû:kus, leve ha:Lep talis ka'fomp(f)]
Nûe, pâp nert melde fesért, do ÿrôme kaf eft tnefer karé, eft
frenvu rifo nûrcus, lef eft hardlap taris kafonn ef.
Nee, pappa niet is thuis, hij werkt op een rare boot, een
soort van veerboot, met een hoge toren bovenop het.

(Iylmeene heeft een foto gezien van een booreiland, en heeft associaties met de veerboten tussen de eilanden; ze had enkele dagen voor dit gesprek met haar moeder en zusje op zo'n veerboot gereisd, wat een grote indruk op haar maakte).

Merk op dat Iylmeene de werkwoorden melde "zijn" en ÿrôme "werken" weglaat, maar dat Iygven deze uiting aanvult met:

['nûwe pâ pÿ'lô:me ta, ka 'tewâ 'karé, ki:n je'po:p ne 'hâma]
Nûe, pâp ÿrôme ta, kaf teâk karé, kirro njebope ne'âma.
Nee, pappa werkt daar, op zo'n boot, wij varen alleen =
Nee, pappa wérkt op zo'n boot, wij hebben er alleen maar op geváren.

Interessant is dat Iygven kennelijk aanvoelt dat haar zusje een cruciaal werkwoord weglaat: het gaat volgens Iygven niet om het feit dat haar vader zomaar aanwezig is op zo'n schip (lees: booreiland), maar dat hij er ook werkt. Zij ziet het contrast van zijn werk, met haar eigen varen (in deze context dient vermeld te worden dat de moeder erg veel nadruk gelegd heeft op het feit dat hun vader nu een baan op zo'n "schip" heeft. Voor die tijd associeerde de tweeling een schip alleen met pleziertochtjes).

Tot zover mijn observaties van het taalgebruik van twee Spokanische meisjes, die ik zie opgroeien in een armelijk boerenhuisje, maar dat lijkt zo idyllisch als je dagelijkse beslommeringen zich ver weg, in Amsterdam, afspelen. Igen, Ina, Iylmeene en Iygven hebben intussen telefoon. Dankzij de vergoeding die zij van het Instituut voor Psycholinguïstiek voor hun geregelde bandopnames krijgen.

20 jun 2002