Spokanisch Archief  

Het Tora-gebergte, het Zwanenmeer en

een herberg van grote klasse


Rolandt Tweehuysen (1948–....)
een hoofdstuk uit het reisboek Uit in Spokanië – nooit weg (1982: Pelger & Mârðant, Gralkrich)


Een eindje boven Lammafin ligt het bergstadje Acaratsa. U kunt dit vanuit Lammafin langs vier routes bereiken. Eigenlijk moet u deze alle vier uitproberen, want het berglandschap dat u dan te zien krijgt is zo imponerend dat u bijna gaat geloven dat Hult, de Ergynne-god die de bergen kneedde, werkelijk bestaan heeft. De eerste route is in kilometers de langste maar tevens de gemakkelijkste. U neemt de lokaaltrein van Lammafin naar Sinto-Torafebabô en hier stapt u over op de trein naar Acaratsa. U passeert vier tunnels die langer zijn dan twee kilometer en tien viaducten met een gemiddelde hoogte van zestig meter boven de dalbodem. Het wordt wel de mooiste treintocht van Spokanië genoemd.

De tweede route vereist een enigszins ervaren chauffeur en een auto met een goede stuurinrichting. De weg van Lammafin naar Acaratsa kent geen echte haarspeldbochten, maar slingert des te meer langs loodrechte rotswanden en diepe ravijnen. Als het geregend heeft ligt de weg bezaaid met rotsblokken en is op veel plaatsen overstroomd.

De derde route is alleen voor sportieve toeristen geschikt: zij kunnen een pad langs de Caherrte volgen, een woeste, hier en daar ondergrondse beek die langs Lammafin en Acaratsa naar het noordoosten stroomt. Het pad is officieel een fietspad, maar het is op bepaalde punten zo kronkelig en smal dat het al een hele opgave is om het te voet af te leggen. Het vijftien kilometer lange traject voert langs overweldigende rotspartijen en in de diepte glinstert de beek die soms over steile uitgehouwen trappen te bereiken is, speciaal ten behoeve van de vissers, want de Caherrte staat bekend om zijn enorme rijkdom aan vis. Als u het pad wilt volgen dient u wel een goede zaklantaarn en een warme trui mee te nemen, want het voert door een donkere, tochtige en ijskoude tunnel van bijna een kilometer lengte.

De vierde route kan alleen door ervaren kanovaarders gevolgd worden. Vanuit Lammafin kunt u de gehele Caherrte tot aan de Kjûpur-zee per kano afleggen. Het is een lastig traject met veel stroomversnellingen en het wordt afgeraden om op eigen houtje de beek af te zakken. Van mei tot september worden er echter groepstochten georganiseerd. Maar op welke wijze u ook Acaratsa bereikt, het riante Stadsrestaurant aldaar heet u welkom met een goede keuken en een weids uitzicht. Aan de noordrand van Acaratsa begint een aanbevolen toeristische weg, niet geheel ongevaarlijk, die verboden is voor caravans en vrachtauto's en die zich haast onverantwoordelijk over de Torât-pas naar Sinto-Torafebabô slingert. In dit wintersportoord komen ook 's zomers al meer en meer toeristen. Dagjesmensen die er aardewerk (kruidenpotjes en vergieten) of geitenkaas willen kopen. Of alleen maar de put willen zien waarin vroeger moordenaars, heksen en homofielen geworpen werden. De laatste moordenaar vond er in 1851 de dood.

"De koffie is klaar" staat er in het Nederlands op een knusse uitspanning tussen Sinto-Torafebabô en Sinto-Ana-Plaju aan de Caherrte. Karrewielen met kaarsen, karrewielen aan de wand, biertonnen als tafels, dikke Perzische kleden afgedekt met een glasplaat, delftsblauwe borden met bollenvelden achter de tap. De koffie wordt in een wit kopje met oor en schoteltje geserveerd en er ligt een speculaasje bij. Wat moet een Spokaniër hier niet van denken! En wat moet Bram, de eigenaar, niet denken als hij ook werkelijk een Hollander in zijn zaak aantreft.

De noordwestelijke schouder van Berref vormt het district Tjemp. Het noordelijke deel hiervan, voorbij de uitlopers van het Tora-gebergte, is een vlak môliy-landschap dat Kârty heet. Een aantal zaken zijn hier de moeite waard.

Ten eerste Ÿrtanû, midden in het môliy-landschap met heidestruiken en dennetjes waaraan grijze dennenappels groeien. Van de kronkelige takken worden kap- en wandelstokken gemaakt. Als je niet weet waar je die voor moet gebruiken, is het altijd een aardig gezicht om de wandelstok aan de kapstok te hangen. Het plaatsje Ÿrtanû biedt geen vertier, noch cultuur, u vindt er slechts een harmonieus samenspel van geplaveide straatjes, bakstenen geveltjes en geraniums.

Ten tweede is er het vlakke landschap van Kârty zelf. Tussen het Tora-gebergte en de hoge duingebieden langs de kusten is de accidentatie en boomgroei gering. Vooral ten westen van Nutterkoles heeft een Nederlander het gevoel dat hij net zo goed thuis had kunnen blijven: hier grenst het Ympacc-moeras aan zee. Troosteloos, koud, winderig, bewoond door een enkele pierensteker, strandjutter of vogelwachter. Bij gebrek aan duinen moet een hoge dijk de môliys voor overstromingen behoeden.

Een kilometer of tien ten oosten van Nutterkoles, daar waar het Ympacc-moeras overgegaan is in het duingebied van Jelðe (met het natuurreservaat Mariy-dunjes), is ons derde interessante gegeven, het Sven-ses (Zwanenmeer) waar geen enkele zwaan of ballerina te bekennen is. Wel duizenden meeuwen - kokmeeuwen, zilverstaartmeeuwen, gevlekte kuifmeeuwen. U bent hier op de plaats waar eens een paleis door zwanen bezet was en de resten ervan liggen voor u! Een bordes, te bereiken over enkele afgebrokkelde en met oranje mos begroeide treden, draagt negen marmeren zuilen en een onduidelijk fragment van een zware muur. De ruïne is geheel met meeuwepoep overdekt en hoe het paleis er vijf-zeshonderd jaar geleden werkelijk uitgezien heeft, kunnen we slechts gissen. Wie Helurfe, de bewoner ervan, precies was, weten we evenmin. Alleen een sage, opgebouwd rond het thema van een fyryf, is er voor het nageslacht bewaard gebleven.
Een fyryf is een korte plastisch-dichterlijke beschrijving van een veel in Spokanië voorkomende diersoort, van zijn omgeving en van de plaats die dit dier binnen het Ergynne-geloof inneemt. De fyryfs vinden we opgetekend in de Ergemip en over de zwanen staat er onder andere:

"Kronkel-zwierige zwanen pikken uit de marmeren voederkuip. Zij rekken hun hals in een soepele zwaai. Zij plaatsen één been achterwaarts met een kwakend geluid. De marmeren voederkuipen staan in Helurfes paleis waar thans de goddelijke zwanenhoedster die Iylmeene heet de zalen en zuilengangen beheerst. De eerste zuilengang heeft bronnen voor dorstige vliegvogelen. De tweede zuilengang heeft slingerende gangen met de wachters: zwaansvogelen die over Jelðes duintoppen uitturen tot Ergets dienares het paleis van zijn vloek komt verlossen. De derde zuilengang heeft zuilen, zuilen, vele rijen met zuilen. Geen een van nut, geen enkel wezen, want hier wagen de vogelen zich niet. Dit is het dwaalspoor van Helurfe. De vierde zuilengang stijgt omhoog. Zonnewegen en maantrappen die begaanbaar zullen zijn voor hen die sterven. Voor gestrafte zwaansvogelen. De vijfde zuilengang is bedekt met het dons der jongen. Hier zal Iylmeene haar zwaansvogelen leiden als Ergets dienares het paleis uit zijn vloek komt verlossen."

Volgens de sage die deze fyryf als thema heeft, haatte Helurfe vogels. Hij haatte het gekrijs van de meeuwen, het geprrriet van de flechâ-ur-klaviors in het Ympacc-moeras en het gekoer van de duiven onder zijn paleisdak. Erget heeft hem daarom gestraft. Erget stuurde zesendertig zwanen op het paleis af, in alle zalen nestelden zij zich. Zij vielen op al het voedsel aan, zij baadden zich in Helurfes kuip en zij legden eieren in zijn bed. Zij doordrenkten de drinkwaterbakken met zwanedons en zij krijsten vierentwintig uren per dag in een driestemmig koor. Zelfs de duiven onder het dak en de meeuwen in het meer vluchtten. Zo ook Helurfe met zijn gevolg. Hij vertrok naar onbekende oorden en de zwanen hadden het gehele paleis bezet. Pas na zijn dood - en Erget stuurde zijn dienares Moetsa naar het paleis om Helurfes dood te verkondigen - trokken de zwanen zich terug.

Het paleis raakte in verval en de meeuwen voelden er zich weer thuis. Bovenop de duintop kan ik met eigen ogen aanschouwen dat dit zo is. De meeuwen krijsen in de diepte en de laaghangende bewolking vormt een dramatisch decor voor de marmerbrokken. Het regent nog nèt niet. Het is een vreemde gewaarwording om in een schilderij van Willink te lopen. Een vervallen paleis midden in de duinen, resten van zuilengangen en krijsende meeuwen, zelden ligt een Spokanische sage zó tastbaar aan je voeten!

Aan de rand van het beschermde duingebied vind ik mijn auto terug. Er staat een jeep naast. In de jeep zit een duinwachter. Door het open raampje krijg ik een standje dat ik hier met gemotoriseerd vervoer ben gekomen. Bovendien had ik een wandelkaartje bij de boswachterij in Lenano moeten kopen. Zo sta ik dus weer met beide benen in de hedendaagse Spokanische realiteit.

Terug naar het Tora-gebergte. Ik kan u nu iets verklappen omdat ik weet dat u toch niet in groten getale naar deze streek zult komen. Bij Sinto-Torafebabô is een zijweggetje dat naar de Caherrte leidt. Dan het derde zijpad rechts. Na een kilometer eindigt dit in een soort duinpan waar de auto geparkeerd kan worden. Er groeien zeer hoge jeneverbesstruiken, wilde rozen en kromme dennen. De hellingen zijn aan alle kanten onoverkomelijk steil, maar u kunt uw weg vervolgen over een smal pad dat snel afdaalt tot het niveau van het loofbos. Dan ziet u uiteindelijk een leien dak tussen de bomen glimmen. De geur van het fijnste wildbraad, middeleeuws gekruid, zal uw neus strelen. Als zúlke geuren al de schoorsteen uitvliegen, wat moet er zich dan niet binnen in de haard zelf bevinden? Hele reeën, onder volle maan geslachte lammeren, een rondborstige varkensham... wacht tot Wina Born haar culinaire belevenissen in deze herberg beschreven heeft.

Natuurlijk zijn er vele herbergen, póntels geheten, die met trots de keukendeur kunnen openzetten. Maar zelden leeft een herberg nog zo in het verleden als deze hier in het Lâstyrre-woud, half hangend over de Caherrte, die de herberg niet alleen van verse forel voorziet, maar haar hele bestaansrecht rechtvaardigt. Er is geen elektriciteit of waterleiding, zij is slechts te voet of paard bereikbaar en de voedselkeuze is beperkt en afhankelijk van wat de in opdracht van de herberg opererende jager dagelijks aanbrengt. Maar dit zijn geen tekortkomingen die de gasten weghouden, het is een garantie voor de hoogste klasse.

Bovendien biedt deze herberg nog een aantal curieuze zaken die eerder in een museum thuishoren: een waterrad drijft een as in de keuken aan waarop koffiemolen, draaispit, blaasbalg en deegmenger aangesloten zijn. Verder zijn de luiken naar aloud Tjemps gebruik schitterend aan de buitenkant beschilderd - jachttaferelen in een oker en blauw koloriet, omlijst met meandervariaties en uvory-motieven (in elkaar gevlochten geometrische figuren). De luiken zijn zo geconstrueerd dat zij in geopende toestand overlangs dubbelgeklapt zijn, zodat de schilderingen buiten onzichtbaar zijn en niet van de weersinvloeden te lijden hebben. 's Avonds gaan ze voor de ramen, zodat de schilderingen vanuit de gelagkamer zichtbaar worden. Hiervoor is het wel noodzakelijk dat de groene glas-in-lood vensters geheel tegen de binnenwand opengezet worden en ook de gordijnen open blijven!

Het interieur voldoet geheel aan de Tjempse traditie: in de wanden van ruwe baksteen zijn nissen uitgespaard waarin dikke gele kaarsen branden. Voor de ramen staan tafeltjes met planten die bij het openen van de vensters weggeschoven moeten worden, en de tafel is zijn klassiek gedekt, dat wil zeggen dat het flesje kyrt (aftreksel van een bepaald kruidenmengsel), de karaf water en de vingerbakjes niet ontbreken. Evenmin als de vaas met lepels en messen en het mandje met linnen servetten. Vorken zijn natuurlijk niet aanwezig. Alleen om een stuk vlees te snijden zal er een vleessnijstel, bestaande uit een scherp slagersmes, een tweepuntige vork en een plankje, bijgeleverd worden.

Tijdens mijn bezoek vermeldt het menu een herteragoût met pikante vinkebessensaus. Het voorgerecht is gemarineerde stoofham, gegarneerd met witte kool uit het zuur. Het diner wordt afgesloten met warm vruchtengebak en een glazen schaal zwarte koffie, die gezoet en versterkt is met een ruime hoeveelheid "houthakkersgeest", een bitter gekruide bessenlikeur met een zweem van een whiskey-aroma. Voor, tijdens en na de maaltijd zorgt de waard ervoor dat het wijnglas voortdurend bijgevuld wordt. Gezien de moeilijke bereikbaarheid van de herberg en de copieuze maaltijden wordt er veel gebruik gemaakt van de slaapaccommodatie die op de eerste verdieping en op zolder ondergebracht is. Een paar gezinsvertrekken en enkele kleinere kamers staan tot onze beschikking. Ze zijn alle voorzien van een olielamp, een beddenpan en een met kooltjes gestookte warmwaterkan. Ik moet mijn kan vullen door hem buiten het raam aan een touw in de beek te laten zakken!

Vanaf de herberg kan men het pad naar Lammafin langs de Caherrte weer bereiken. Ten zuiden van Lammafin zet het pad zich overigens nog bijna zeventig kilometer voort, tot aan Plâk in het moeilijk toegankelijke Azÿ-gebergte. Het pad komt onder meer langs het vestingstadje Sinto-Bercâ-Leras waarvan het oude centrum gedecoreerd wordt met een gave toegangspoort uit de zestiende eeuw. Het geheel met planten overwoekerde vestingwerk staat als een ridderorde op een stofjas, want de overige bouwsels die het klassieke radiale stratenpatroon beheersen blijken niet meer te zijn dan een grauwe optasting van negentiende-eeuwse bakstenen, waarin hier en daar een opening is uitgespaard, die onder meer welvarende omstandigheden venster genoemd zou kunnen worden. De cirkelvormige dwarsstraten zijn smal en voor auto's en karren afgesloten. De klok die op een geroeste ijzeren paal het Centrale Plein domineert heeft het eens om drie minuten over vier opgegeven. Het uurwerk is een geschenk van de Mijnwerkersbank die zijn filiaal in Sinto-Bercâ-Leras in het begin van de jaren zestig opgeheven heeft, omdat toen de tinmijn gesloten werd, met alle economische narigheid van dien. Een aantal naar huis gestuurde mijnwerkers heeft na een omscholingscursus nog werk in de havens van Bôrâ kunnen vinden. Anderen zijn naar Oost-Spokanië getrokken en een klein gedeelte zit op de vestingmuren de advertenties in de kranten te spellen.

In 1965 werd de spoorlijn opgeheven - een van de weinige spoorlijnen die de laatste vijftig jaar in Spokanië verdwenen zijn. Het grote station met zijn uitgestrekte emplacement, waar eens de ertstreinen af en aan reden, lag er daarna nutteloos bij. Maar niet voor lang, want de burgemeester had vooruitstrevende plannen om zijn tot sterven gedoemde stad nieuw leven in te blazen. Bovendien zou het station daarbij nog een functie kunnen vervullen. Zijn plannen ontlokten heftige discussies in de gemeenteraad, maar toen de pastoor zich achter de burgemeester schaarde, werden diens vooruitstrevende ideeën snel werkelijkheid en in 1968 vond het eerste pop- en jazzfestival van Sinto-Bercâ-Leras plaats. Onder de stationsoverkapping. De perrons zijn podia geworden, het emplacement is kampeerterrein, want het festival duurt een week, en in het stationsgebouw zijn restaurant, bar, EHBO-post, en andere faciliteiten ondergebracht.

Zo heeft Sinto-Bercâ-Leras een stukje van zijn vroegere levendigheid voor althans een week per jaar teruggekregen en kunnen de werkloze mijnwerkers na afloop van het festival op een kleine gratificatie rekenen waarvan de grootte afhankelijk is van het aantal verkochte toegangsbiljetten. "Een mijnwerker die van jazzmuziek houdt moet wel een werkloze mijnwerker zijn", heeft jazz-prinses Lamy Vequesy zich eens laten ontvallen. Haar uitspraak werd niet in dank afgenomen, maar zij heeft het goed gemaakt door bij de regering op een soepel beleid bij visumaanvragen aan te dringen, als het om buitenlanders gaat die het festival graag willen bijwonen.

Overigens is de mijnbouw in het Azÿ-gebergte nog steeds van grote economische betekenis en dit brengt helaas met zich mee dat het eens zo fraaie landschap behoorlijk overhoop is gehaald. Toch zijn er nog enkele bezienswaardigheden, zoals het koorhek en de preekstoel in het katholieke kerkje van Fjer, vervaardigd door de Bretonse houtsnijder Paskal Marzec (1892), die naar Spokanië emigreerde omdat hij dacht van de oesterteelt in de Hildi-inham rijk te kunnen worden, maar de oesters waren hem niet erg behulpzaam.

Of het profiel van koning Hastâm Temp Grâmbarynne (die regeerde van 1624-1631) dat zichtbaar wordt als je met zonsopgang vanuit een bepaalde hoek naar een vijftien meter hoge rotspartij bij Reentgÿrts aan de Plafotô kijkt. Het fenomeen is met de bekende geel-rode A-bordjes aangegeven. Zodra het tegenlicht van de opgaande zon verdwenen is, valt het markante profiel in afzonderlijke rotsblokken uiteen.

De westelijke hellingen van het Azÿ-gebergte stijgen bijna onmiddellijk uit de Atlantische Oceaan op en de hierdoor ontstane stijgregens zorgen voor een gemiddelde neerslag van tweehonderdtien millimeter per maand, dat is vier keer zo veel als op de rest van Berref. Kurriy, Knolbol en Korif, de zogenaamde K-steden, langs de Berrefse Laboh-kust, hebben veel overdekte winkelpassages en dito marktpleinen om het leven nog een beetje droog te houden. Deze regenwerende voorzieningen zijn bekend om hun gedurfde moderne architectuur, maar voor de rest zijn de K-steden natte grauwe industriesteden met rommelige kasseienstraten. In de buurt van Korif zijn talrijke mijnen en olievelden die, samen met de eeuwige regen, van de zuidwesthoek van Berref het onaantrekkelijkste gebied van Spokanië maken. Daarom neem ik u snel mee terug naar Liftka.

22 apr 2001