Spokanisch Archief  

Ef topo'erec’r tragikiy

De tragiek van de vermeende macht


Milenn Cārvata, een journalist/publicist die bekend staat om zijn uiterst kritische analyses van politieke en sociale misstanden, verraste in mei 2005 het Spokanische publiek met het boek Ef topo'erec’r tragikiy (De tragiek van de vermeende macht). Naar aanleiding van de regeringscrisis die op dat moment heerste, analyseert hij de oorzaken die tot deze crisis hebben geleid, waarbij hij niet alleen het betrokken kabinet onder de loep neemt, maar ook een bredere historische context geeft, waarbinnen de huidige misstanden geplaatst kunnen worden.

Een trull ofwel offerblok op het omslag; hier worden geiten en lammeren ritueel geslacht. In overdrachtelijke zin worden in dit boek de politici geofferd.


Omdat Cārvata ook Nederlands kan lezen, is hij goed op de hoogte van de politieke situatie in Nederland. Hij is dermate verrast door de wijze waarop het kabinet-Balkenende II (en ook de vorige kabinetten) het land meent te moeten besturen, dat hij zich niet heeft kunnen bedwingen om een grondige analyse van het Nederlandse fenomeen te geven. Bijna een derde deel van het boek betreft Nederland. De auteur wil duidelijk een waarschuwend signaal aan zijn eigen volk laten horen: "Als wij niet alert zijn en wij gelijk de Nederlanders een blind vertrouwen hebben in de bestuurlijke kwaliteiten van onze politici, loopt het in Spokaniė net zo mis als in Nederland", schrijft hij. Hij is van mening dat "de Spokanische gezapigheid niet onderdoet voor die in Nederland. Ook wij hebben geen traditie om ons echt druk te maken over wat er in de regeringsgebouwen bekokstoofd wordt. Ook wij zijn geneigd om het allemaal wel te vertrouwen, om te gaan slapen met de geruststellende gedachte dat Vadertje Staat als een goed huisvader op zijn gezinnetje past."

Maar dit vertrouwen heeft zich volgens Cārvata in Nederland gewroken, het land wordt nu geregeerd door "over het paard getilde managers die het land zien als een bedrijf dat alleen maar winst moet maken". Cārvata vervolgt: "De dames en heren achter hun prestigieuze bureaus in Den Haag zijn geen politici die de belangen van het volk behartigen, maar koele berekenende managers die alleen oog hebben voor de belangen van hun concern. Het Koninkrijk der Nederlanden is verworden tot een bedrijf waarin een gezonde boekhouding voorop staat. De Nederlandse burger is gedegenereerd tot een arbeider die dat bedrijf draaiende moet houden. Op zich zou dat geen al te grote ramp hoeven te zijn, als deze arbeider zijn rechten gewaarborgd zag in CAO's, sociale voorzieningen en andere vormen van bescherming. Maar zo is het niet: de arbeider van het Koninkrijk der Nederlanden is een CAO-loze slaaf, overgeleverd aan de nukken en arrogantie van een stelletje bazen die de hand boven elkaars hoofden houden, alle handen op één buik, en dan ook nog eens met die handen alles naar zich toe graaien: geld, macht en autoriteit." En met verbazing constateert de auteur dat zulke "pseudo-politici" er ook nog een "klaarkomend gevoel" bij hebben als zij openlijk toegeven dat zij de politiek zijn ingegaan om er zelf beter van te worden. "De minister die geacht wordt verantwoordelijk te zijn voor de gezondheidszorg in Nederland durft hardop te zeggen dat hij zijn ministerschap beschouwt als een opstap naar een goede carričre in het bedrijfsleven. Tegelijkertijd is hij van mening dat het met de gezondheidszorg alléén goed zal komen als hij een mandaat zou hebben om al zijn maatregelen zonder meer te kunnen doorvoeren. Een dergelijke zelfingenomenheid zou voor een ietwat kritische Volksvertegenwoordiging al een reden moeten zijn om het vertrouwen in zo'n man onmiddellijk op te zeggen. Maar zo werkt de democratie in Nederland niet meer: ook de handen van de volksvertegenwoordigers worden boven de hoofden van de politici gehouden en liggen op diens buiken."

Cārvata heeft zich altijd fel verzet tegen religieuze invloed binnen de politiek. In een land als Spokaniė, waar zulke uitersten als het katholicisme en de ergynne elkaar in veel opzichten naar het leven staan, wordt er in de politiek altijd behoedzaam omgesprongen met religieuze opvattingen en gevoelens; ze mogen de politieke besluitvorming niet beļnvloeden. "Hoe anders gaat het momenteel niet in Nederland", verzucht Cārvata. "Ook in Nederland is de scheiding van kerk en staat in vele wetten gewaarborgd, maar dat lijkt niet weg te nemen dat het land momenteel bestuurd wordt door een kongsie van wereldvreemde paternalistische betweters die menen zich alles te kunnen veroorloven omdat zij door God zijn uitverkoren en omdat hun leidraad de 'waarden en normen' zijn zoals die kennelijk uit de bijbel zijn te destilleren. Maar het zijn dan wel de waarden en normen die moeten gelden in een dictatoriaal huishouden, waar vaders wil wet is en vrouw en kinderen hun bek moeten houden, want anders wordt erop geslagen."

"Het is in Spokaniė tot op heden ondenkbaar dat een minister het volk gaat voorschrijven hoe het dient te denken," meent Cārvata. "En dat ministers het volk voor leugenaar uitmaken en chanterende uitspraken doen als het niet conform de wil van de minister denkt en handelt, zou toch eigenlijk een reden voor een opstand moeten zijn. Dictators kunnen zich veroorloven om mensen met andere meningen te schofferen en op een zijspoor te zetten. Kennelijk valt dictatoriaal gedrag onder die veel genoemde maar zelden gespecificeerde 'waarden en normen' waarover Balkenende en de zijnen dagelijks zitten te mekkeren." De auteur beschrijft met de nodige ironie hoe Nederland vele miljoenen heeft weggegooid aan een referendum waarbij elke burger geacht wordt "ja" te stemmen, hoe politiek Den Haag zich geheel heeft geļsoleerd van volk en achterban door elke suggestie, elke vorm van kritiek, elk gedegen rapport met goede raadgevingen, naast zich neer te leggen. "Bek houden, en doe wat ik zeg!" is volgens de auteur de norm. Dat deze eigengereidheid leidt tot de ene blunder, vergissing en miskleun na de ander, waarbij ministers er zich met leugenachtige praatjes moeten zien uit te draaien, is volgens Cārvata een logische ontwikkeling. Maar hij verbaast zich erover dat politici dat zo lang kunnen volhouden in een land dat toch een democratie is. "Een vrouw die venijnig in de camera kijkt terwijl ze haar uiterst zelfverzekerde uitspraken met een valse glimlach in de openbaarheid brengt, heeft als een despoot de macht over leven en dood," schrijft hij. "Ja, een voormalige gevangenisdirectrice, gewend om te heersen over een stelletje criminelen, mag nu de baas spelen over mensen in zwakke en moeilijke posities, die hulp behoeven, maar bejegend worden als misdadigers. Voor deze vrouw bestaat er geen verschil tussen een gevangenis waar zij als directeur de scepter kan zwaaien, en een land waar zij als minister haar zwalkende beleid mag uitvoeren."

Cārvata's kritiek op deze minister is niet mals, wat niet wegneemt dat ook hij begrip heeft voor de moeilijke situatie waarin landen zich verzeild zien als er sprake is van open grenzen en een toevloed van "vreemdelingen die hun laatste centen hebben verkwanseld aan gehaaide mensensmokkelaars, in de hoop een betere toekomst te vinden in landen die niet genegen zijn daarop in te gaan". Cārvata staat achter het strenge toelatingsbeleid van zijn eigen land, een beleid dat feitelijk betekent dat alleen toeristen, diplomaten en hoger opgeleiden met een 'premature werkvergunning' welkom zijn, maar kan zich inleven in de beleidsproblemen die de landen van de Europese Unie hebben - en ook meeleven met de mensen die het slachtoffer van dit beleid worden. "Minister Verdonk wordt her en der bejubeld om haar succesvolle beleid dat tot gevolg heeft dat er in Nederland steeds minder mensen hun heil komen zoeken," constateert de auteur. "Maar," voegt hij eraan toe, "dat het weren van economische gelukszoekers iets heel anders is dan het omgaan met stumpers die om vele andere redenen dan 'geluk zoeken' reeds in dat nette, schone, frisse Nederland aanwezig zijn, lijkt bij die jubelende achterban niet geheel door te dringen."

Cārvata kan maar niet begrijpen dat de Nederlandse bureaucratie zó "tot op het bot verrot" is dat politici het absoluut vanzelfsprekend vinden dat een asielzoekersgezin zeker vijf jaar moet wachten om te horen dat ze eigenlijk niet mogen blijven. "Als volwassen en kritische Spokaniėr weet ik dat ik leef in een land waar de bureaucratie onaangenaam verlammend kan werken. 'Regels zijn regels, maar mensen zijn nooit mensen - als de politiek niet alert is gaat het déze kant op', zo waarschuwde onze eeuwig geroemde voormalige minister-president Flofarri al in 1981 - en zulke wijsheden zal ik nooit vergeten. Maar onze bureaucratie gaat niet over lijken - in dat ooit zo tolerante, beschaafde en schone landje aan de andere kant van de Noordzee kun je deze uitdrukking zo langzamerhand letterlijk opvatten."

Niet alleen de complete minachting voor de Nederlandse burger (legaal of illegaal) verbaast Cārvato, ook de wonderlijke wijze waarop er in Nederland met de financiėn wordt omgesprongen ontkomt niet aan zijn venijnige analyse: "Vele miljoenen euro's worden er in Den Haag weggegooid om de burgers ervan te overtuigen dat zij vóór die Europese Grondwet moeten stemmen. Elke miljoen die het meer kost om de burger te overtuigen levert weer een aanzienlijk percentage nee-stemmers op. In Brussel ligt al het informatiemateriaal klaar om de EU-burger op objectieve en heldere manier in te lichten. Maar hoewel ook de Nederlandse regering daaraan meebetaald heeft, achtte men het beter om zélf wat miezerig drukwerk te fabriceren en in de Nederlandse brievenbussen te deponeren." Cārvata weet waar hij het over heeft als hij hieraan toevoegt: "Ook in ons land is de informatievoorziening niet altijd optimaal, ook bij ons schijnen er handige types te bestaan die zich 'communicatiedeskundige' noemen om vanuit die kwalificatie te kunnen vertellen hoe je als overheid de burger wél kunt benaderen, maar in Nederland zitten die 'communicatiedeskundigen' alleen achteraf te jammeren dat het allemaal anders had gemoeten."

Ook die zogenaamde vrijemarktwerking en de privatisering worden naar de mening van Cārvato in Nederland op een "uitermate frauduleuze, arrogante en klungelige wijze" benaderd. Ook hier ziet hij een verspilling van gemeenschapsgeld, maar dan wel een verspilling die ten goede komt aan de staatskas en de dames en heren politici: "Nergens in Europa zijn de benzineprijzen, de elektriciteits- en gastarieven en de ziekenfondspremies zo hoog als in Nederland," constateert hij. En dat terwijl Nederland toch een overvloed aan aardas heeft, goed opgeleide medici en een allesbehalve arme bevolking. Waarom kunnen die prijzen niet omlaag, als de overheid zo veel vertrouwen heeft in die vrije markt?"
Volgens Cārvata is het antwoord simpel: "Een overheid die zelf veel te veel verdient bij de gratie van de vrije markt gaat toch niet zijn eigen vingers afsnijden?" Hij is oprecht verbaasd als hij constateert dat de Aardgasunie voor meer dan de helft in handen is van de overheid, dat de belastingen en andere heffingen op brandstof en medicijnen dermate hoog zijn dat de Nederlandse overheid er geen enkel belang bij heeft dat de tarieven omlaag gaan. "Waarschijnlijk mogen Nederlandse politici het niet hardop zeggen," meent Cārvata, "maar het liefst hebben ze dat de Nederlanders zich dood roken en te pletter zuipen. Want dat levert lekker veel accijnzen op, en als de mensen vroeg sterven spaart dat ook nog eens een hoop uitkeringen en pensioengelden uit. Bovendien is de vergrijzing dan opgelost, de woningnood minder, de werkloosheid lager - kortom: eigenlijk moet de Nederandse burger maar zo snel mogelijk uitgeroeid worden."

Dit is de keiharde conclusie van Cārvata: "Nederland wordt geregeerd door tamelijk onbetrouwbare types die het gedachtengoed van dictators heimelijk koesteren, maar daar niet voor uit kunnen komen dankzij de controlerende functie van de Europese Unie, de democratische principes van de nog geldende wetgeving - en waarschijnlijk heeft ook de Nederlandse koningin nog een remmende functie."

Het zijn harde woorden. Als Nederlander kunnen we het ermee doen. Maar aan de bestuurders wie het werkelijk aangaat, zijn die woorden natuurlijk niet besteed, want, zegt Cārvata, "al vele jaren gaan de verstandige woorden van veel verstandige Nederlanders bij Balkenende en zijn kliek het ene oor in en het andere oor uit - en tussen die oren ondervinden de woorden weinig weerstand in het vacuüm".

27 mei 2005