Spokanisch Archief

WEGGEBRUIKERS
Overkoepelende bestanden
Verkeersbelasting
Kentekens
Documenten (rijbewijzen)
 
Zie ook
Verkeerstekens en wegwijzers
Autokeuring
 
Status: Nog verder uitwerken.

 

Volgens de Spokanische wet is een "weggebruiker":

  1. een persoon die zich op de openbare weg bevindt; of
  2. een voorwerp dat middels wielen, rupsbanden, sledes of andere technische voorzieningen geschikt is om zich over de openbare weg voort te bewegen, en waarbij deze voortbeweging alleen kan plaatsvinden door toedoen van een persoon die op, in of naast dit voorwerp een onmiddellijke invloed kan uitoefenen op het zich voortbewegen dan wel het tot stilstand brengen van dit voorwerp; of
  3. een zoogdier dat middels poten in staat is om zich over de openbare weg voort te bewegen, en waarbij deze voortbeweging plaatsvindt door toedoen van een persoon die op of naast dit dier een onmiddellijke invloed kan uitoefenen op het zich voortbewegen dan wel het tot stilstand brengen van dit zoogdier.

Deze definitie is in een aantal wetsartikelen en nadere definities nog aangescherpt, om uit te sluiten dat bijvoorbeeld een vuilniscontainer op wieltjes als "weggebruiker" zou kunnen worden aangemerkt: een persoon kan immers invloed uitoefenen op het zich voortbewegen van die container! Bovendien zou volgens definitie 3 een ruiter niet als weggebruiker aangemerkt kunnen worden als bijvoorbeeld een rijpaard op hol slaat, en de persoon die erop zit op dat moment géén invloed kan uitoefenen op het tot stilstand brengen van het dier.

Vanaf het moment dat er in Spokanië sprake was van "wegen", die aangelegd en onderhouden dienden te worden, werd het relevant om de gebruikers van die wegen als categorieën te gaan definiëren. Ook het onderhouden van veren en bruggen maakte het noodzakelijk dat er diverse categorieën van weggebruikers konden worden onderscheiden.

In deze vroege periode waren de categorieën van weggebruikers dus voornamelijk gerelateerd aan het gebruik van wegen, veren, bruggen, tunnels en dergelijke. Deze vorm van gebruik vertaalde zich in eerste instantie in het heffen van tol. Later kwamen daar de vele soorten van "wegenbelasting" bij, die tegenwoordig in de vorm van de Verkeersbelasting vorm hebben gekregen (naast de tolheffing die sinds de aanleg van autosnelwegen weer actueel is geworden, maar bij particuliere wegen nooit geheel is verdwenen).
Het categoriseren van weggebruikers is heden ten dage dus een fiscale maatregel geworden.

Naarmate het systeem van verkeersregels steeds gecompliceerder werd, werd de categoriale indeling van weggebruikers ook relevanter voor de uitwerking van dit systeem. Het categoriseren van weggebruikers is tegenwoordig dus ook een maatregel op verkeerswettelijk gebied geworden.

In 1912 werd in Spokanië het rijbewijs ingevoerd. In de loop der decennia werden steeds meer rijbewijscategorieën onderscheiden, al naar gelang het soort motorvoertuig dat men mocht besturen. Op deze wijze werden weggebruikers ook gecategoriseerd op het gebied van rijvaardigheidseisen.

Toen omstreeks 1900 de eerste automobiel op de Spokanische wegen verscheen, werd al spoedig - in navolging van andere landen - besloten om zulke gemotoriseerde vehikels van een kenteken te voorzien. Tussen circa 1920 en 1980 zijn er vele systemen uitgedacht om via het kenteken allerlei eigenschappen van het motorvoertuig zichtbaar te maken. We hebben hier te doen met een administratieve categorisering van de weggebruiker.

Hierboven hebben we de volgende wijzen van categoriale indeling opgesomd:

  1. Fiscale categorieën
  2. Verkeerswettelijke categorieën
  3. Rijvaardigheidscategorieën
  4. Administratieve categorieën

Tot maart 2004 was er geen overeenkomst tussen deze 4 groepen van categorieën: (1) het Ministerie van Financiën is verantwoordelijk voor het heffen van de Verkeersbelasting, en hanteerde dus zijn eigen Fiscale categorieën; (2) het Ministerie van Justitie is verantwoordelijk voor het vaststellen, uitwerken en handhaven van wetten, en hanteerde dus zijn eigen Verkeerswettelijke categorieën; (3) het Ministerie van Transport is verantwoordelijk voor het regelement voor Rijbewijzen en het regelement voor Kentekens, en hanteerde dus de Rijvaardigheidscategorieën en Administratieve categorieën (maar wel in verschillende divisies). Verder zijn er nog de verzekeringsmaatschappijen die hun eigen categorieën hanteren om de premies voor de motorvoertuigenverzekeringen en aansprakelijkheidsverzekeringen te bepalen.

Op 12 maart 2004 is de zogenoemde Stroomlijnnota van kracht geworden, waarin is geregeld om alle verschillende categoriale indelingen te "stroomlijnen", wat wil zeggen dat de drie hierboven genoemde ministeries één categoriaal systeem zullen gaan hanteren, waarmee ook de verzekeringsmaatschappijen, en alle andere instanties die het concept van "weggebruiker" in hun beleid hanteren, zich zullen verenigen.
Vanaf 1 juni 2004 is daarom elke instantie of overheidsinstelling verplicht om zich te houden aan de volgende categoriale indeling met betrekking tot weggebruikers:

  1. Levende weggebruikers (poi weg-keldatjens)

    1. Voetgangers (pedestriâns)
      Hieronder vallen ook gebruikers van skateboards, autosteppen, mensen die een kinderwagen, kruiwagen, rolstoel of rollator voortduwen, kleine karretjes of een slee trekken, enzovoort. Ook personen die zich laten leiden door een blindengeleidehond of elektrische rolstoelen en andere kleine karretjes voor gehandicapten, vallen onder deze categorie.
    2. Rijdieren (rÿte-belps)
      In de eerste plaats denkt de wetgever aan rijpaarden, maar ook andere grotere zoogdieren als (muil)ezels, kamelen ed. vallen hieronder.
    3. Trekdieren (lajâfbelps)
      Zie opmerking bij Rijdieren. Als twee of meer dieren tezamen één kar trekken, wordt dat als één dier beschouwd.
    4. Geleide kuddes (lydor tebbels)
      Ook één enkel stuks vee (koe, paard) dat door iemand geleid wordt, valt hieronder.

    Rijpaarden
    Een rijpaard dat op de openbare weg wordt gebruikt, is een weggebruiker en daarvoor moet Verkeersbelasting worden betaald. Voor rijpaarden die nooit op de openbare weg lopen, maar bijvoorbeeld alleen op terreinen bij maneges of op ruiterpaden in bossen of duinen, hoeft geen Verkeersbelasting te worden betaald.
    In de praktijk is dit onderscheid lastig te maken. Belastingplichtige paarden kunnen bijvoorbeeld het grootste deel van de tijd in een manege vertoeven, terwijl andere paarden incidenteel gebruikmaken van de openbare weg. De Belastinginspectie kijkt dan ook met name naar paarden op de openbare weg die duidelijk als vervoermiddel worden gebruikt, en niet voor recreatieve doeleinden.
    In 1971 waren er ca. 2 miljoen belastingplichtige rijpaarden geregistreerd; in 1991 was dit aantal teruggelopen tot ca. 1,3 miljoen, en in 2010 gaat het om nog maar ca. 500.000 paarden. De afname is niet alleen een gevolg van de verstedelijking en de toename van het auto- en fietsverkeer, maar ook van de toename van het recreatieve gebruik van paarden, waardoor de definitie van "ververvoermiddel" steeds minder een rol speelt.

  2. Ongemotoriseerde voertuigen (nelâdreutosor ufiras)

    1. Fietsen (pitters)
      Hieronder vallen ook invalidenwagentjes, driewielers, en andere voertuigen die met spierkracht worden voortbewogen. Ook snorfietsen en e-bikes vallen hieronder. De wetgever spreekt hier van voertuigen op 2 of meer wielen; formeel is een éénwielige fiets (waar circusartiesten op rijden) dus geen fiets en zou de gebruiker ervan als voetganger moeten worden beschouwd. Dit heeft tot gevolg dat hij ook op het voetpad moet rijden. Het is onduidelijk of de wet dat inderdaad ook zo bedoelt.
    2. Handkarren (crianolacs)
      Grotere karren die met de hand worden geduwd of getrokken en vanwege hun afmetingen op de rijweg moeten worden gebruikt (en niet op de stoep of een fietspad). Ook indien de voortbeweging middels spierkracht wordt vergemakkelijkt door een licht motortje, vallen handkarren onder de categorie van Ongemotoriseerde voertuigen (vergelijk ook snorfietsen die als gewone fiets worden beschouwd).
    3. Gemende wagens (lydor wagens)
      Hieronder vallen alle karren en koetsen die door een of meer trekdieren worden voortbewogen, waarbij iemand als menner op de wagen het dier bestuurt. Ook arrensleden, hondensleden en dergelijke worden als "gemende wagen" beschouwd.
    4. Aanhangwagens achter personenauto's (juknolacs)
      Het gaat hier om (kleinere) twee- of vierwielige voertuigen die incidenteel achter een personenauto meegevoerd worden. Hiervoor gelden de volgende subcategorieën:
      1. Aanhangwagens waarvan de toegestane maximale massa niet meer is dan 750 kg.
        (De maximale massa is het ledig gewicht plus het maximale laadvermogen. Een aanhangwagentje dat 230 kg weegt, heeft bij een maximale massa van 750 kg dus een maximaal laadvermogen van 750–230=520 kg.)
      2. Aanhangwagens waarvan de toegestane maximale massa meer bedraagt dan 750 kg, maar niet meer is dan de ledige massa van het trekkende motorrijtuig.
      3. Caravans (jukâklos): hiervan mag de toegestane maximummassa niet meer bedragen dan de ledige massa van het trekkende motorrijtuig (dus feitelijk gelijk aan subcategorie 2., maar omdat caravans voor een specifiek gebruiksdoel zijn ingericht, worden ze als een aparte subcategorie behandeld). Waaraan een "aanhangwagen" moet voldoen om als caravan beschouwd te worden, is beschreven in een apart Bestand.
      4. Aanhangwagens waarvan de toegestane maximale massa meer bedraagt dan de ledige massa van het trekkende motorrijtuig.
      Aanhangwagens van de subcategorie 1 hoeven geen rem te hebben. Voor de overige drie subcategorieën geldt dat de aanhangwagens beremd moeten zijn (een onafhankelijk werkende rem of een oplooprem). Hoe zwaar een aanhangwagen in relatie tot het trekkende voertuig mag zijn, is aan ingewikkelde regels onderhevig, waarbij ook het gewicht van het trekkende voertuig een rol speelt.
    5. Zijspannen (ovapnolacs)
      Bedoeld om aan een motorfiets te monteren.
    6. Aanhangers achter vrachtauto's (trekknolacs)
      Het gaat hier om grotere vier- of meerwielige voertuigen die min of meer permanent door een vrachtauto getrokken worden. Het Spokanische onderscheid tussen juknolac (categorie D) en trekknolac (categorie F) wordt hier in het Nederlands weergegeven met "aanhangwagen" versus "aanhanger". Aanhangers bedoeld om door een vrachtauto getrokken te worden, zijn per definitie beremd en hebben een maximummassa van meer dan 750 kg.
    7. Opleggers (lajâfotos)
      Beremd en bedoeld om samen met een trekker een vrachtautocombinatie te vormen. Ze wegen altijd meer dan 750 kg.

          

  3. Gemotoriseerde voertuigen (dreutos-ufiras)

    Deze categorie mag nooit sneller rijden dan 30, 40 of 45 km/u, zie hieronder.

    1. Bromfietsen (vendepitters)
      Hieronder vallen ook gehandicaptenvoertuigen (frofâler-ufiras) en andere kleine voertuigen met een benzinemotor of elektrische motor die niet harder kunnen of mogen rijden dan 40 km/u. Brommobielen (die groter zijn dan gehandicaptenvoertuigen) worden sinds 2012 als een aparte categorie beschouwd (zie D. hieronder).
    2. Tractoren (fradâsz)
      Bestemd voor land- en bosbouw, met een maximaal toegestane snelheid van 30 km/u.
    3. Landbouwwerktuigen (ukérnolacs)
      Hieronder vallen alle machines die bestemd zijn voor land- en bosbouw, zoals combines, maai- en oogstmachines, boomstamtransporteurs, en dergelijke; met uitzondering van tractoren. Landbouwwerktuigen die harder mogen en kunnen rijden dan 30 km/u, worden tot de Motorvoertuigen gerekend, en vallen onder het onderdeel Dienstvoertuigen (zie IV.J. hieronder).
    4. Brommobielen (dreutos-abôlgs)
      Deze categorie is in 2012 toegevoegd. Vóór die tijd vielen brommobielen onder categorie A (bromfietsen), hoewel brommobielen in een aantal opzichten gelijkgesteld werden met auto's (zoals op het gebied van kentekenplicht, wegenbelasting, parkeerregels en verboden op een fietspad te rijden). Brommobielen mogen niet harder rijden dan 45 km/u (toen ze nog gelijkgesteld werden met bromfietsen, was de maximumsnelheid 40 km/u) en dienen zich in de bebouwde kom te gedragen als een personenauto. Buiten de bebouwde kom mogen zij niet op autowegen, autosnelwegen of fietspaden rijden. Op overige wegen dienen zij op de rechter rijstrook te blijven en uiterst rechts te houden; zij mogen niet inhalen (uiteraard wel voorsorteren).
      Er bestaan (vooralsnog) geen speciale verkeersborden die (eveneens) betrekking hebben op brommobielen. Borden die specifiek bestemd zijn voor bromfietsen of andere soorten langzaam verkeer (zoals tractoren) kunnen met een onderbord ook voor brommobielen geldig gemaakt worden, bijvoorbeeld met de tekst jufte kerru dreutos-abôlgs ("geldt ook voor brommobielen").

  4. Motorvoertuigen (ÿrlats)

    Deze categorie mag sneller rijden dan 40 km/u, en voldoet in een aantal opzichten aan bepaalde uitrustingseisen; de bestuurder heeft altijd een rijbewijs nodig.

    1. Motorfietsen (hupspitters)
      Hieronder valt in principe elk motorvoertuig op 2 of 3 wielen waarbij de bestuurder in de open lucht zit, dus zowel "gewone" motorfietsen, scooters als bijvoorbeeld trikes (motorfiets met 2 achterwielen), al dan niet met zijspan. Driewielige motorvoertuigen met een dichte opbouw en ruiten vallen onder de categorie Personenauto's.
    2. Personenauto's (veldur-otos)
      In principe alle motorvoertuigen op 4 wielen met een maximale toegelaten massa van 3.500 kg, die ingericht zijn voor het vervoer van maximaal 8 personen (inclusief de bestuurder). Ook driewielige voertuigen die ingericht zijn voor het vervoer van maximaal 4 personen (inclusief bestuurder) en voorzien zijn van een dichte kap vallen hieronder. Dus een vierwielige sportwagen waarin maximaal 4 personen in de open lucht zitten, valt onder deze categorie (evenals een quad), maar een driewielig voertuig waarin 4 mensen in de openlucht zitten, wordt als een variant van en motorfiets+zijspan beschouwd (zie ook de categorie Motorfietsen).
    3. Bestelauto's (luftpârnolacs)
      In principe identiek aan Personenauto, maar dan ingericht voor het vervoer van goederen en maximaal 3 personen (inclusief bestuurder). Ook auto's ingericht voor het vervoer van een stoffelijk overschot ("lijkenwagens") worden tot de bestelauto's gerekend.
    4. Personenbusjes (veldurnolacs)
      Een "grote" personenauto, ingericht voor het vervoer van meer dan 8 maar niet meer dan 16 personen (inclusief de bestuurder). Auto's van een dergelijk formaat die ingericht zijn voor het vervoer van goederen, worden een bestelbusje (tiynsnolac) genoemd, maar vormen géén aparte categorie: zij vallen tot 3.500 kg onder de Bestelauto's, en daarboven onder de Vrachtauto's.
    5. Vrachtauto's (tiyns-otos)
      Auto ingericht voor het vervoer van goederen en maximaal 3 personen (inclusief de bestuurder) in een aparte cabine. Een voertuig heet Vrachtauto indien de toegestane maximale massa meer is dan 3.500 kg. Zij worden altijd geacht meer dan 4 wielen te hebben. Lichtere voertuigen vallen onder de categorie Bestelauto's. Voor Vrachtauto's gelden nog 4 subcategorieën, en wel:
      1. tot 15.000 kg
      2. 15.000 tot 30.000 kg
      3. 30.000 tot 40.000 kg
      4. 40.000 kg of meer
    6. Trekkers (oto-fradâsz)
      Een variant van de vrachtauto, ingericht om een oplegger te trekken. Trekker+oplegger wordt vrachtautocombinatie (lajâfdreutos) genoemd en wordt in zijn geheel weer gerangschikt onder de categorie Vrachtauto's (en dus weer onderverdeeld in gewichtsklassen).
    7. Autobussen (gerlasz)
      Ingericht voor het vervoer van meer dan 16 personen (inclusief de bestuurder). Autobussen kunnen uitgerust zijn met een vouwbalg (zogenoemde gelede bussen). Autobussen worden geacht altijd meer dan 4 wielen te hebben en hiervoor gelden nog 4 subcategorieën, en wel (identiek aan die van vrachtauto's):
      1. tot 15.000 kg
      2. 15.000 tot 30.000 kg
      3. 30.000 tot 40.000 kg
      4. 40.000 kg of meer
    8. Kampeerauto's (oto-sérts)
      Kampeerauto's vormen een aparte categorie vanwege hun specifieke inrichting en omdat zij meestal alleen incidenteel gebruikt worden (in de vakantie), zodat er ook een aparte regeling voor de Verkeersbelasting voor bestaat. Aan welke eisen een voertuig moet voldoen om als Kampeerauto erkend te worden, staat in een apart Bestand.
    9. Winkelauto's (misannolacs)
      Hieronder vallen alle voertuigen die zijn ingericht om een beroep of bedrijf in uit te oefenen, dat normaliter in een winkel- of bedrijfspand plaatsvindt. Het gaat hierbij niet alleen om rijdende winkels, maar ook om rijdende snackbars en werkplaatsen, gebakkramen, viskramen, marktwagens, kermiswagens, bibliotheekbussen, ed. Zulke voertuigen moeten stahoogte hebben, voor het publiek toegankelijk zijn, of een openklapbare zijkant hebben om aldus als (markt)kraam gebruikt te kunnen worden. Winkelauto's vallen, afhankelijk van het gewicht en het aantal wielen, tevens onder een andere categorie, zoals IV.C (Bestelauto's) of IV.E (Vrachtauto's).
    10. Dienstvoertuigen (maqutnolacs)
      In principe kan elk motorvoertuig uit de hierboven genoemde categorieën ook tot de categorie Dienstvoertuigen worden gerekend, mits het voertuig aan een aantal eisen voldoet. Globaal gaat het om voertuigen:
      • ten behoeve van hulpverlenende instanties (zoals brandweerwagens en (dieren)ambulances);
      • in gebruik bij het leger, de politie of douane;
      • gebruikt voor werk aan of op de openbare weg (zoals vuilniswagens, kolkenzuigers, straatveegwagens, sneeuwruimers, zandstrooiers, asfalteringsmachines en dergelijke).
    11. Bijzondere voertuigen (flacÿr ufiras)
      Een restcategorie waarin alle voertuigen worden ondergebracht die vanwege hun bouwaard, afmetingen, gewicht ed. niet aan de normale regelgeving voldoen, zoals opleggers voor uitzonderlijk groot of zwaar vervoer, militaire tanks en andere rupsvoertuigen, of amfibievoertuigen. Voor deze categorie wordt per geval bekeken aan welke voorschriften en eisen ze moeten voldoen. Veel van zulke voertuigen mogen zonder speciale vergunning of speciale politiebegeleiding niet op de openbare weg.
      Ook historische voertuigen, gehouden door een museum, of voertuigen die zelden of nooit van de openbare weg gebruikmaken (zoals die op landgoederen) kunnen als Bijzonder voertuig worden aangemerkt (hoewel ze natuurlijk bijna altijd ook onder een van de andere categorieën vallen).
      Bijzondere voertuigen hebben meestal een speciaal kenteken en mogen meestal alleen door speciaal gekwalificeerde mensen bestuurd worden (of

Niet elke regelgeving zal al deze categorieën erkennen en sommige categorieën kunnen ook gesplitst of samengenomen worden. Enkele voorbeelden:

  1. De regelgeving met betrekking tot de uitgifte van rijbewijzen maakt alleen gebruik van de categorieën II en IV, omdat de bestuurders of begeleiders van de overige categorieën geen rijbewijs nodig hebben.
  2. Het regelement van verkeerstekens en verkeersborden maakt bij bijvoorbeeld Geslotenverklaringen een onderscheid tussen motorvoertuigen met 2 wielen en motorvoertuigen met 3 of meer wielen. Maar bij de categoriale indeling wordt een onderscheid gemaakt tussen motorvoertuigen met 2 of 3 wielen (IV.A), 4 wielen (IV.B) en meer dan vier wielen (IV.E).
  3. Voor de heffing van Verkeersbelasting zijn de categorieën I.A, I.D, II.A en II.B niet relevant, maar wordt bij I.B (Rijdieren) een onderscheid gemaakt tussen rijpaarden (wel belasting) en andere rijdieren. Ook wordt categorie IV.B gesplitst in IV.B.1 t/m IV.B.6, afhankelijk van het gewicht van de personenauto.
  4. De Wet voor Gehandicaptenfaciliteiten (die onder meer subsidies en kortingen regelt bij de aanschaf van aangepast eigen vervoer) hanteert alleen de categorieën I.A (Voetgangers, vanwege personen met een blindengeleidehond), III.A (Bromfietsen, vanwege de invalidenkarretjes met een hulpmotor) en IV.K (Bijzondere voertuigen, vanwege personenauto's die zijn aangepast aan een bepaalde handicap).
  5. Bij de kentekenregistratie wordt een onderscheid gemaakt tussen voertuigen op (a) 2 of 3 wielen (dus categorie IV.A), (b) 4 wielen (categorieën IV.B/C/D/H) of (c) meer dan 4 wielen (categorieën IV.E/F/G). Categorie IV.I (Winkelauto's) wordt dus gesplitst al naar gelang het aantal wielen (4 of meer dan 4). Ook gelden aparte categorieën voor bijvoorbeeld het koninklijk huis, leger + politie, en dienstauto's van de overheid.

De definities van de verschillende categorieën zijn hierboven globaal weergegeven, zonder te letten op de specifieke uitrustingseisen die aan de verschillende voertuigen gesteld worden.
Zo wordt een "bromfiets" gedefinieerd als een voertuig op twee of drie wielen met een verbrandings- of elektromotor, dat niet harder kan en mag rijden dan 40 km/u. Bij een verbrandingsmotor mag de cilinderinhoud niet meer zijn dan 50 cm3.
Tot halverwege 2012 werd een brommobiel beschouwd als een bromfiets op 3 of 4 wielen en voorzien van een gesloten carrosserie, als een klein autootje, dus met een maximumsnelheid van 40 km/u. Sinds 2012 vallen brommobielen in een aparte categorie en mogen ze 45 km/u rijden (om gemakkelijker met het autoverkeer in de bebouwde kom mee te kunnen).
De wetgever tracht de definities van de verschillende categorieën voortdurend zo nauw te maken dat ze elkaar niet overlappen, maar daarentegen mogen ze ook weer niet al te nauw zijn als dit tot gevolg heeft dat bepaalde soorten vervoermiddelen geheel buitengesloten worden.

© De Twee Hanen v.o.f. • Kimswerd • The Netherlands

DA 00 • SPARC 25 feb 2005