Grammatica van het Spokaans

<< Hoofdstuk 11 | Hoofdstuk 21 >>
2. Substantieven

20. Categorieėn en morfologie van substantieven


Opbouw van dit hoofdstuk:
  1. Nominale categorieėn
    1. Concrete substantieven
    2. Abstracte substantieven
    3. Stoffelijke substantieven
  2. Morfologie van substantieven
      Nominale wortel
    1. Afleiding d.m.v. een grammaticaal affix
      1. Substantiefvorming d.m.v. werkwoord-affigering
      2. Substantiefvorming d.m.v. additief-affigering
      3. Substantiefvorming d.m.v. voornaamwoord-affigering
      4. Substantiefvorming d.m.v. telwoord-affigering
      5. Substantiefvorming d.m.v. tussenwerpsel-affigering
    2. Scheidbaar ~ onscheidbaar
    3. Substantiefvorming d.m.v. onscheid.samst.
    4. Nominalisatie van een eigennaam of letterwoord
    5. Substantief is identiek aan het afleidende woord

Blok:


20.1

Dit hoofdstuk bestaat uit 2 secties:

  1. nominale categorieėn (vanaf § 20.2)
  2. morfologie van substantieven (vanaf § 20.11)

De stof over de morfologie is zo uitgebreid dat Hoofdstuk 21 het vervolg van de morfologie zal behandelen.

20.2   ad § 20.1   A. Nominale categorieėn

Spokaanse substantieven worden onderverdeeld in 3 categorieėn:

  1. concrete substantieven (concr.subst.n) (§ 20.3)
  2. abstracte substantieven (abstr.subst.n) (vanaf § 20.4)
  3. stoffelijke substantieven (stoff.subst.n) (vanaf § 20.8)

Deze onderverdeling is vooral van belang voor de bepaling van de juiste meervoudsvorm en de keuze van de juiste voornaamwoorden.

20.3   ad § 20.2   a. Concrete substantieven

Concr.subst.n die een bezield wezen aanduiden worden onderverdeeld in 3 grammaticale geslachten die meestal overeenkomen met het natuurlijke geslacht:

  1. mannelijke substantieven
  2. vrouwelijke substantieven
  3. neutrale (of onzijdige) substantieven
  4. zakelijke substantieven

CONCREET zijn alle entiteiten die met de zintuigen waargenomen kunnen worden. Ook entiteiten die zodanig voorgesteld worden dat ze waarneembaar zijn, heten CONCREET, zoals feeėn, eenhoorns, goden, verschijnselen in dromen, personificaties en dergelijke.

De onderverdeling in geslacht is vooral van belang voor de keuze van de juiste voornaamwoorden. Zie Hoofdstuk 22.

20.4   ad § 20.2   b. Abstracte substantieven

De meeste substantieven die een niet-concrete entiteit aanduiden, vallen onder de categorie ABSTRACT. De Ergynne-religie heeft haar sporen echter ook in de grammatica achtergelaten en de talrijke personificaties van abstracte begrippen die in religieuze geschriften voorkomen, zijn vaak gegrammaticaliseerd, wat wil zeggen dat zij als CONCREET behandeld worden. Hoe willekeurig de onderverdeling ABSTRACT ~ CONCREET is, blijkt uit de volgende woordparen:

ABSTRACT~ CONCREET 
tylliy~ lovanaicharme ~ schoonheid
kūrabelter~ kūraschool; kunstrichting ~ kunst
korsta~ reédoswoede ~ ergernis
fāšām~ yprogunst ~ voordeel

20.5

Tot eind 17e eeuw was de onderverdeling in de categorieėn CONCREET en ABSTRACT facultatief; dit betekende in de praktijk dat elke taalgebruiker op emotionele en intuļtieve gronden de eigenschap "abstract" kon toekennen en dit bij de meervoudsvorming of voornaamwoord-keuze tot uitdrukking kon laten komen. De bekende grammaticus en dichter Hōgta Urrvu-Diez heeft in zijn grammatica (1690) een lijst opgenomen van alle substantieven die zijns inziens altijd als ABSTRACT behandeld moesten worden. Een jaar later verscheen van zijn hand een publicatie (1691) waarin hij argumenten aandroeg om vast te kunnen stellen of een substantief als CONCREET beschouwd moet worden. Hiermee legde hij de basis voor een grammaticaal onderscheid dat heden ten dage in alle woordenboeken als bindend is vastgelegd.

20.6

Ondanks Urrvu-Diez' secure arbeid zijn er zo'n 250 substantieven tussen de wal en het schip gevallen: morfosyntactisch zouden ze tot de concr.subst.n gerekend moeten worden, maar in semantisch opzicht zijn ze feitelijk abstract. Tegenwoordig vormen deze substantieven de categorie van semi-concrete subst.n. Bij de meervouds- en resultatiefvorming (dus bij syntactische processen) volgen zij de concr.subst.n, maar bij de keuze van voornaamwoorden (door de semantiek bedongen) volgen zij de abstr.subst.n.
Het zijn vooral leenwoorden met een abstract karakter die tot de categorie SEMI-CONCREET gerekend worden, want in tegenstelling tot originele Spokaanse substantieven missen zulke leenwoorden de morfosyntactische eigenschappen die bij een abstract karakter horen. De meeste van deze woorden zijn pas na Urrvu-Diez' tijd in de woordenschat opgenomen, en dit aantal kan zich nog steeds uitbreiden.
Voorbeelden van semi-concr.subst.n (waarbij × = leenwoord na Urrvu-Diez' tijd):

quragmoed
hoggebimheerlijkheid, zaligheid
drotdroom, illusie; onwerkelijk aandoende gewaarwording
×pāxvrede
×emošoemotie
×giynattclementie, genade

20.7

Onder meer in Osagenis-Vlyg (1968) is betoogd dat het maar beter zou zijn om de halfslachtige semi-concr.subst.n af te schaffen en ze gewoon CONCREET te maken. Als het mogelijk is om op kunstmatige wijze nominale categorieėn in te voeren, moet het ook mogelijk zijn om een overbodige categorie weer af te schaffen, aldus Osagenis-Vlyg.
Zolang het gedrag van een semi-concr.subst. identiek is aan dat van een concr.subst. (zoals bij de meervoudsvorming), zullen semi-concr.subst.n in dit boek niet expliciet genoemd worden.

20.8   ad § 20.2   c. Stoffelijke substantieven

Een stoff.subst. onderscheidt zich van een concr., semi-concr. of abstr. subst. doordat het geen meervoudsvorm kent. Dit wil echter niet zeggen dat een stoff.subst. zich altijd gedraagt als een enkelvoudig substantief. Zo eisen stoff.subst.n de meervoudsvorm van bijbehorende voornaamwoorden en additieven.1
Voorbeelden van stoff.subst.n:

knurfelwaterflecsvuur
ayrluchtkolinisteen
plekozandzjolsteenkool
sūlppureeaftomirūsgriesmeel
jōlgoudkorninpapier (in de vorm
van vellen of bladen)

1Bij additieven wordt in de spreektaal (en tegenwoordig ook steeds vaker in de schrijftaal) ook de enkelvoudsvorm gebruikt. Dus ef méltriyn pleko en ef méltriy pleko (het klamme zand) zijn beide correct. Zie § 42.3.

20.9

Sommige stoff.subst.n kunnen tevens als concr.subst. gebruikt worden; in dat geval is natuurlijk een meervoudsvorm mogelijk, zoals:

eft kolini ~ ef koliniseen steen ~ de stenen
eft jōl ~ ef jōlseen klomp goud ~ de klompen goud
eft flecs ~ ef flecszeen vuur ~ de vuren
eft kornin ~ ef kartafiy1een papier; een vel/stuk papier ~ de
papieren; de vellen/stukken papier

1Kartafiy is het onregelmatige meervoud van kornin. Zie § 30.26.

Daarentegen zijn er ook enige concr.subst.n die geen stoffelijk equivalent hebben, hoewel je dat wel zou verwachten, zoals:

eft mir ~ ef mirseen haar ~ de haren; het haar; de haardos

20.10

Van een aantal stoff.subst.n is een concr.subst. afgeleid, dikwijls met het min of meer productieve suffix -tiyn (oorspronkelijk 'ding'; na een consonant gereduceerd tot -iyn), maar ook andere, improductieve, suffixen komen voor:

chenc ~ eft chenciynham ~ een stuk/plak ham (zoals uit het varken gesneden)
cumyn ~ eft cumyniynkomijn ~ een komijnzaadje
riyne ~ eft riyniyngaren ~ een draadje garen
šocla ~ eft šoclatiynchocola ~ een stuk chocolade, chocolaatje
betōn ~ eft betōnjiybeton ~ een blok beton
minnepirta ~ eft minnepirtporselein ~ een porseleinen voorwerp

Soms zijn er twee verschillende (etymologisch niet-verwante) woorden:

roma ~ eft bis[slag]room ~ een toef slagroom
blarās ~ eft sārfkaas ~ een stuk/homp kaas
tāpre ~ eft pl’tsstof, textiel ~ een stuk textiel; lap
pāpre ~ eft scr’fkt1papier ~ een vel/stuk papier (meestal beschreven)

1Bij pāpre wordt in de eerste plaats aan het materiaal gedacht, bijvoorbeeld: ef kyl melde mip pāpre (de pop is van papier); eft pāpriy kyl (een papieren pop). Vergelijk ook kornin (§ 20.9), waarbij in eerste instantie aan vellen of bladen gedacht wordt, bijvoorbeeld:

Ef menestery kelde pert kornin furt sener net-hāc tāgafiys.
Het ministerie gebruikt veel papier voor hun nutteloze memoranda.

20.11   ad § 20.1   B. Morfologie van substantieven

Het Spokaans kent een aantal methoden om uit een niet-substantief een substantief te vormen, en wel:

  1. afleiding d.m.v. een grammaticaal affix (vanaf § 20.16a)
  2. scheidbaar ~ onscheidbaar (vanaf § 20.41)
  3. substantiefvorming d.m.v. onscheid.samst. (§ 20.44)
  4. nominalisatie van een eigennaam of letterwoord (vanaf § 20.45)
  5. substantief is identiek aan het afleidende woord (de Ų-afleiding) (vanaf § 20.49)

Bij de behandeling van de morfologie komt het begrip "nominale wortel" ter sprake. Deze term zal nu allereerst uitgelegd worden.

20.12   Nominale wortel

Een nominale wortel is een lexicaal morfeem met de eigenschap van een substantief. Dergelijke wortels zijn per definitie niet-afgeleid en niet-samengesteld; zij kunnen dus niet in kleinere betekenisdragende eenheden opgesplitst worden. Alle nominale wortels zijn CONCREET, SEMI-CONCREET of STOFFELIJK. Dit impliceert dat alle abstr.subst.n samengesteld of afgeleid zijn. Voorbeelden van nominale wortels (waarbij × = STOFFELIJK):

ferdustoelynelengel
follusvaderzee
grupgroep×kālkkrijt
huronbloem;×ayrlucht
neitwatersalamander×klesgras
milāarm; lichaamsdeel×xejafiyklaver

20.13

Als een substantief is samengesteld uit elementen die niet tot het Spokaans behoren, wordt zo'n substantief desalniettemin als een nominale wortel beschouwd. De volgende samengestelde substantieven zijn dus een nominale wortel:

pōrtfullaportefeuille
telegramostelegram
televišotelevisie
trānsistertransistor
otomatautomaat
bibliotekkebibliotheek
cārtotekkecartotheek

Afleidingen kunnen nooit een nominale wortel zijn, ook al is de afleiding opgebouwd uit elementen die niet tot het Spokaans behoren:

trānsformere ~ trānsformašotransformeren ~ transformatie
cōnkurere ~ cōnkurenšoconcurreren ~ concurrentie

20.14

Sommige affixen zijn dermate archaļsch of improductief dat zij niet meer als affix gevoeld worden. Als bovendien het element waaraan dit affix gehecht is, in andere afleidingen of samenstellingen niet voorkomt (en het ook niet zelfstandig kan optreden), dan kan een dergelijk geaffigeerd substantief desondanks als nominale wortel beschouwd worden, zoals: tjokās (brood); ’rlat (auto).

Het suffix -ās en het prefix ’r- zijn in tjokās en ’rlat volkomen improductief en semantisch leeg. Bovendien treden de elementen tjok- en -lat in geen enkel ander Spokaans woord op, noch zijn tjok en lat zelfstandige woorden. Ondanks de etymologie van tjokās en ’rlat worden deze woorden dus wel als nominale wortels beschouwd. Hierbij dient opgemerkt te worden dat in vele andere substantieven het suffix -ās en het prefix ’r- wél productief kunnen zijn. Zo is ’rliriy (vinger) afgeleid (en dus geen nominale wortel) van liriy (teen) (nominale wortel). Zo is krodurās (bakkerij) afgeleid van het werkwoord krodure (bakken) (zie § 20.25).

20.15

Het onderkennen van een nominale wortel, of liever gezegd, van wat géén nominale wortel is, is dikwijls van belang voor de juiste toepassing van een aantal morfologische en syntactische regels die voor samengestelde en afgeleide substantieven anders zijn dan voor nominale wortels. Zo krijgen substantieven op os in het meervoud het suffix -z als os een deel van de nominale wortel is, bijvoorbeeld: liskos (fles) en liskosz (flessen). Maar is -os een afleidingssuffix, dan wordt het meervoud met -ōsta gevormd (althans bij concr.subst.n), bijvoorbeeld: kālos (versiering) (afgeleid van kāle (versieren)) en kālōsta (versieringen).
In Hoofdstuk 30 wordt nader op de meervoudsvorming ingegaan.

20.16

In sommige gevallen heerst er onenigheid over de vraag of een substantief wel of niet als nominale wortel beschouwd moet worden. Als voorbeeld kan dienen het substantief knurfel (water), dat bestaat naast het prefix knurf- (water) (bijvoorbeeld in knurftāmp (waterdamp) of knurfpitter (waterfiets)). Gaan we ervan uit dat knurf- een gereduceerde vorm is van knurfel, dan kan knurfel als basis, en dus als nominale wortel beschouwd worden. Gaan we ervan uit dat knurf- de basis (en dus de nominale wortel) is, dan is knurfel een afgeleid substantief (afgeleid met het improductieve, semantisch lege, suffix -el). Wij zullen hier geen poging doen om dit probleem op te lossen. Ten eerste blijkt uit veel onderzoek van deze materie (zie onder meer White, 1973) dat een eenduidig antwoord niet te geven is, en ten tweede is de vraag of een woord als knurfel nu wel of geen nominale wortel is, niet relevant voor de beschrijving en een goed begrip van de Spokaanse grammatica, want de uitgang el treedt nooit op als een afleidingssuffix dat bijzondere morfologische of syntactische regels uitlokt, zoals bijvoorbeeld -os in de vorige paragraaf doet.

20.16a   ad § 20.11   a. Afleiding d.m.v. een grammaticaal affix

Een grammaticaal affix (meestal een suffix, soms een prefix) kan aan 5 verschillende woordsoorten gehecht worden. We behandelen hier achtereenvolgens:

  1. substantiefvorming d.m.v. werkwoord-affigering (vanaf § 20.17)
  2. substantiefvorming d.m.v. additief-affigering (vanaf § 20.35)
  3. substantiefvorming d.m.v. voornaamwoord-affigering (§ 20.38)
  4. substantiefvorming d.m.v. telwoord-affigering (§ 20.39)
  5. substantiefvorming d.m.v. tussenwerpsel-affigering (§ 20.40)

20.17   ad § 20.16a   1. Substantiefvorming d.m.v. werkwoord-affigering

Een van de meest toegepaste productieve suffixen om een werkwoord te nominaliseren is het grammaticale suffix -os, dat achter de wortelstam van het werkwoord (§ 82.2–9) geplaatst wordt. De substantieven die aldus geschapen worden, drukken prototypisch de situatie uit die een rechtstreeks gevolg is van de handeling die met het werkwoord bedoeld wordt (zoals "ontdekking" bij de handeling "ontdekken"). Soms ook wordt een entiteit uitgedrukt die een directe relatie met de werkwoordshandeling vertoont (zoals "voedsel" bij de handeling "eten"). Bijvoorbeeld:

qutse ~ ef qutsosontdekken ~ de ontdekking
frotexe ~ ef frotexosopereren ~ de operatie
ispsóte ~ ef ispsótosachterblijven ~ de achterstand
rōle ~ ef rōlosrollen ~ de rol; het opgerolde voorwerp
farte ~ ef fartoslopen; stromen (rivier) ~ de loop (rivier)
larde ~ ef lardoseten ~ het eten, voedsel; de maaltijd
putte-kura ~ ef puttos-kuraovernemen ~ de overname

Het suffix -os vormt soms de naam van een werktuig:

’jale ~ ef ’jalosploegen ~ de ploeg
axe ~ ef axoshakken ~ de bijl
bore ~ ef borosboren ~ de boor[machine]
gre ~ ef fiys-gros1draaien ~ de schroevendraaier

1Vergelijk ook: ef gros (de draai, wending).

20.18

Het suffix -os is verder zeer geliefd om abstr.subst.n te vormen:

hozāve ~ ef hozāvosgeloven ~ het geloof
promise ~ ef promisosbeloven ~ de belofte
quppe ~ ef qupposachten ~ de achting
offerte ~ ef offertosaanbieden ~ de aanbieding, het aanbod
buge ~ ef bugosneigen ~ de neiging
zviylfe ~ ef zviylfosruiken ~ de reuk, de geur
c’rspe ~ ef c’rsposspotten ~ de spot

20.19

Het grammaticale suffix -atjen vormt meestal een persoon die de door het basis-werkwoord uitgedrukte handeling beroepshalve uitvoert. Hiertegenover staat het suffix -er waarmee een persoon genoemd wordt die de handeling incidenteel (eventueel als hobby) uitvoert. Vergelijk:

lenke ~ ef lenkatjen ~ ef lenker
sturen ~ de [beroeps]chauffeur ~ de chauffeur (degene die op dit moment
achter het stuur zit)

ālbe ~ ef ālbatjen ~ ef ālber
bouwen ~ de [beroeps]bouwvakker ~ de bouwer (die voor zijn plezier een
kippenhok of roeiboot bouwt)

Merk op dat de kwalificaties lenkatjen of ālbatjen geldig blijven, ook al heeft de desbetreffende persoon vakantie of ligt hij/zij ziek op bed, terwijl de kwalificaties lenker of ālber niet meer gelden als deze persoon "het sturen" resp. "het bouwen" staakt. Let ook nog op het volgende bijzondere geval:

d’fie ~ ef d’fiatjen ~ ef d’fierstaken ~ de staker ~ de staker

Elke staker (en ook de vakbond) zal zichzelf d’fier noemen, het staken is immers een incidenteel uitgevoerde handeling. De mijndirecteur die vindt dat de mijnwerkers meer staken dan werken, zal zijn werknemers met d’fiatjen (eig. "beroepsstaker") betitelen. De -atjen-vorm is dan een pejoratief.

20.20

Het gebruik van -atjen en -er is niet altijd even consequent. Zo is een '(beroeps)ober' altijd harber (van harbe ([be]dienen)), en is harbatjen1 gereserveerd voor 'dienstbode, dienstmeisje'. Evenzo: matier (metselaar), maar nooit *matiatjen.


1De vrouwelijke vorm van harbatjen (dat zelf ook uitsluitend aan vrouwen refereert) is harbatjena en betekent 'serveerster, dienster (in een restaurant)'. Dit is dus de regelmatige afleiding. Kennelijk verhindert de gelexicaliseerde betekenis van 'dienstmeisje', dat harbatjen de voorspelbare betekenis van 'ober' kan krijgen. Vandaar de "noodoplossing" om harber voor 'ober' te gebruiken. Voor het vrouwelijke suffix -a, zie § 22.3.

20.21

Het suffix -er vormt ook personen die min of meer buiten hun eigen wil (vaak tegen hun wil) gerefereerd zijn aan het basis-werkwoord:

chealmpe ~ ef chealmperverbannen ~ de balling
dokverfe ~ ef dokverferafstammen ~ de afstammeling
hocile ~ ef hocilerstammen uit ~ de stamvader
kasse ~ ef kasser1martelen ~ de martelaar (gemartelde)
umpularāfe ~ ef umpularāfer1gijzelen ~ de gijzelaar (gegijzelde)

1Bij deze substantieven hoort tevens een vorm op -atjen. Deze geeft de uitvoerende persoon aan: kassatjen (beul; degene die martelt), en umpularāfatjen (degene die gijzelt; gijzelnemer). De vorm ?chealmpatjen (degene die verbant) zou mogelijk zijn, maar is ongebruikelijk.

20.22

De suffixen -atjen en (zelden) -er vormen ook namen van dieren en diersoorten; zij worden dan genoemd naar een handeling of geluid die/dat kenmerkend voor dit dier is:

qure ~ ef quratjenkoeren ~ de duif
riyke ~ ef riykatjenknagen ~ het knaagdier
rōle ~ ef ’c-lofa-rōlatjenrollen ~ de eikenbladroller (vlinder)
chylfe ~ ef chylfatjenslepen, sleuren ~ het trekdier (vrnl. trekos voor de ploeg)
sōlšare ~ ef sōlšarertrekken (vogels) ~ de trekvogel
zōle ~ ef zōlervliegen ~ de vlieg
’tine ~ ef hōrna-’tinerdragen ~ de posthoornslak (lett. "posthoorn-drager")

Bij diernamen staan -atjen en -er in complementaire distributie tot elkaar, waarbij -atjen min of meer productief is.1


1Soms komen beide suffixen bij een werkwoord voor, maar dan is een ervan géén diernaam, vergelijk:

ef chylfatjen ~ ef chylferhet trekdier ~ de stroomafnemer (op een trein/tram))
ef hōrna-’tiner ~ ef ’tinatjende posthoornslak ~ de drager (iemand die
beroepshalve dingen draagt)

20.23

Werktuigen (machines en gereedschap) worden vooral met -er afgeleid. Een enkele keer wordt -atjen gebruikt maar dan ligt het accent meer op het gepersonifieerde karakter van de handeling die het werkwoord uitdrukt. Vergelijk:

jāspe ~ ef jāsperspuiten ~ de [brand]spuit
qugie ~ ef qugierspinnen (wol) ~ het spinnewiel
lorgisse ~ ef lorgisser1gieten, schenken ~ de gietpan (om ijzer te gieten)
xorōme ~ ef xorōmatjenknikken ~ de jaknikker (aardoliepomp)
fitrute ~ ef fitrutatjenblazen ~ de blaasbalg
skreje ~ ef skrejatjengillen ~ de sirene

1Een 'bloemengieter' heet loroh en is een improductief afgeleid substantief met de wortel lor- die ook in lorgisse voorkomt. Omdat -oh geen productief suffix is en lor- geen algemene stamfunctie vervult, wordt loroh als nominale wortel beschouwd (§ 20.14).

20.24

Als -er of -os een werktuig vormen, vormt -atjen vaak de persoon die dat werktuig bedient (meestal beroepshalve):

jāspe ~ ef jāsper ~ ef jāspatjen
spuiten ~ de spuit ~ de brandweerman, spuitgast

qugie ~ ef qugier ~ ef qugiatjen1
spinnen ~ het spinnewiel ~ de spinner

’jale ~ ef ’jalos ~ ef ’jalatjen2
ploegen ~ de ploeg ~ de ploeger

1Tot de jaren twintig van deze eeuw was het gebruikelijk dat ook mannen achter het spinnewiel zaten. Sinds de opkomst van de machinale spinnerijen heeft qugiatjen de betekenis van 'arbeider in een spinnerij' gekregen.


2Ÿjalos kan ook 'ploegsnede, voor' betekenen. In sommige regio's wordt (ook) ’jaler (ploegsnede, voor) gebruikt.

20.25

Het suffix -ās vormt de locatie (fabriek, werkplaats, bedrijf) waar de door het basis-werkwoord uitgedrukte handeling plaatsvindt:

veve ~ ef vevāsweven ~ de weverij
lorgisse ~ ef lorgissāsgieten, schenken ~ de [ijzer]gieterij
krātše ~ ef krātšāszagen ~ de [hout]zagerij
krodure ~ ef krodurās1bakken ~ de bakkerij
vlemóte ~ ef vlemótās1slachten ~ de slagerij

1Krodurās en vlemótās (en nog een paar andere -ās-afleidingen) kunnen ook de winkel betekenen waar brood respectievelijk vlees verkocht wordt. Daar de meeste Spokanische slagers tegenwoordig zelf niet meer slachten, maar dit aan een abattoir overlaten, betekent vlemótās nu vrijwel uitsluitend 'slagerswinkel'. Voor de goede orde: 'abattoir, slachthuis' heet vlemótsért.
Een slagerij die niet alleen onbewerkt vlees verkoopt, maar ook (fijne, ambachtelijke, traditionele) vleeswaren en andere producten waarin vlees of vleeswaren zijn verwerkt, is een butšera (uit het Engels butcher).

20.26

Een enkele keer (meestal in samenstellingen) vormt -ās een hulpmiddel of eenvoudig werktuig, zoals:

’tine ~ ef tiyns-’tināsdragen ~ de bagagedrager (v. fiets ed.)
stunne ~ ef mimpit-stunnāssteunen ~ de boekensteun
frade ~ ef fradās[voort]trekken ~ locomotief

20.27

De suffixen -os, -atjen, -er en -ās zijn alle productief voor de semantische functies die in Blok 20.28 voor deze suffixen aangegeven zijn. Voor zover de betekenis van een werkwoord het toelaat kan elke wortelstam met deze vier suffixen genominaliseerd worden. De afleidingen met -os kunnen hetzij CONCREET hetzij ABSTRACT zijn. De keuze tussen CONCREET en ABSTRACT is niet facultatief, en daarom zal een woordenboek of de zogenoemde -os-ramā (-os-lijst) geraadpleegd moeten worden om de juiste categorie te kunnen vaststellen.

20.28

Productieve nominalisatie-suffixen bij werkwoorden
-os • Nominalisatie van de handeling die het werkwoord uitdrukt
-atjen • Persoon die de handeling van het werkwoord beroepshalve verricht
• Dier waarvoor de handeling van het werkwoord kenmerkend is
-er • Persoon die de handeling van het werkwoord incidenteel verricht
• Naam van het werktuig waarmee de handeling verricht wordt
-ās • Fabriek, werkplaats, bedrijf en eventueel winkel waar de handeling
   verricht wordt

Het gebruik van de suffixen in dit Blok is improductief als de betekenis van het afgeleide substantief niet aan de omschrijving in dit Blok voldoet.

20.29

Soms treedt er bij de substantieven die met de suffixen uit Blok 20.28 zijn afgeleid, lexicalisatie op. Op welke wijze en in welke mate de gelexicaliseerde betekenis niet meer voorspelbaar is blijkt uit de volgende voorbeelden:

farte ~ ef fartoslopen (alg.); stromen (rivier) ~ de loop (v.e. rivier);
het verloop, de gang van zaken; de cursus
zōle ~ ef zōler1vliegen ~ de vlieg (insect)
folte ~ ef foltosvouwen ~ de folder, brochure; het vouwblad (ook: de vouw)
envane ~ ef envanos2opeisen ~ het overwicht (fig)

1Vergelijk: blacroe ~ ef blacroer (kruipen ~ het kruipdier, reptiel). Analoog zou zōler moeten betekenen: 'vogel'.


2Envanos (abstr.subst.) heeft in sommige contexten ook de voorspelbare betekenis 'opeising; dat wat opgeėist wordt'.
'Overwicht' in de letterlijke betekenis van "te zwaar" is pālt-drakās. Voor pālt-, zie § 21.3.

20.30

Niet-productieve suffixen die een werkwoord kunnen nominaliseren komen we vooral tegen bij leenwoorden die direct of indirect uit het Latijn stammen:

ōrganisere ~ ef ōrganisašoorganiseren ~ de organisatie
āpstrahere ~ ef āpstrahašoabstraheren ~ de abstrahering
riskere ~ ef riskašoriskeren ~ het risico
cōntrolere ~ ef cōntrolerrcontroleren ~ de controleur
cōnstruere ~ ef cōnstruerrconstrueren ~ de constructeur

20.31

Let op de analogievormen: de nominalisatie van de werkwoordshandeling gebeurt in de voorbeelden van de vorige paragraaf consequent door -ere (-eren) in -ašo (-atie) te veranderen; de vorming van een persoon gebeurt consequent door -ere in -err (-eur) te veranderen. Dat er ondanks de regelmatigheid van de suffigering en de voorspelbaarheid van de betekenis toch sprake is van een improductief procédé, ligt aan het feit dat suffigering met -ašo en -err beperkt blijft tot een kleine groep (uit het Latijn stammende) werkwoorden, en dat bij enkele van zulke werkwoorden de afleiding met de Spokaanse suffixen uit Blok 20.28 plaatsvindt (wat het productieve procédé is), zoals:1

ākselerere ~ ef ākselereros2optrekken; op gang komen ~ het optrekken
cōrespondere ~ ef cōresponderoscorresponderen ~ de correspondentie
māsere ~ ef māserosmasseren ~ de massage
demonstrere ~ ef demonstrererdemonsteren ~ de demonstrant
māsere ~ ef māseratjenmasseren ~ de masseur

1Bij sommige werkwoorden op het Latijns leensuffix -ere vindt nominalisatie geheel analoog aan het Latijn plaats, zoals: redusere ~ redukšo (niet *redusašo of *reduseros) (reduceren ~ reductie); produsere ~ produsennt (niet *produserr of *produseratjen) (produceren ~ producent). In § 20.13 is vastgesteld dat substantieven die zijn samengesteld uit elementen die niet tot het Spokaans behoren, als nominale wortel beschouwd worden. Niet alleen samenstellingen als televišo of bibliotekke, maar ook afleidingen als redukšo en produsennt zijn feitelijk nominale wortels, want zij kunnen evenmin opgedeeld worden in elementen die tot het Spokaans behoren (waarbij we ervan uitgaan dat suffixen als -ašo of -err wél tot de Spokaanse woordenschat behoren).


2Deze betekenis geldt voornamelijk met betrekking tot een auto of trein. Ākselerere kan ook betekenen: 'versnellen'. In dit geval bestaat de genominaliseerde afleiding ākselerašo (versnelling), waarmee bedoeld wordt (1) "het versnellen" en (2) "samenstel van tandwielen in een auto".

20.32

Een aanzienlijke groep Spokaanse substantieven is op onregelmatige wijze van een werkwoord afgeleid. Een afleiding heet "onregelmatig" als er gebruik wordt gemaakt van suffixen die niet zijn opgenomen in Blok 20.28, of als de afleiding plaatsvindt op een andere wijze dan met suffigering (zoals het weglaten van een suffix of vocaalwisseling). We volstaan met enkele voorbeelden:

Geen -os:

gāfle ~ ef gāflatbrandmerken ~ het brandmerk
nenie ~ ef nenniybeschadigen ~ de beschadiging
orte ~ ef ortācbijten ~ de beet
tangodame ~ ef tangodāmregeren ~ de regering
wertye ~ ef wertyoverleveren ~ de overlevering
finne ~ ef finnbeginnen ~ het begin

Daar er ook een regel bestaat om een nominale wortel te verbaliseren door middel van het suffix -e (§ 83.2) zou in principe evengoed beweerd kunnen worden dat woorden als tangodām, werty en finn niet zijn afgeleid van de werkwoorden tangodame, wertye en finne (met een Ų-suffix), maar dat de werkwoorden met -e zijn afgeleid van een nominale wortel (ofwel een substantief). Op historische gronden is aan te nemen dat in het geval van tangodām en werty de werkwoorden als basis beschouwd moeten worden. In het geval van finne bestaat er echter onzekerheid, en er zijn ook gevallen waarin het evident is dat het substantief de basis vormt, bijvoorbeeld mux (taal), waarvan afgeleid muxe (spreken; zich in taal uitdrukken). Zie ook de argumenten in White (1973), waarom er nu eens sprake is van een verbale, dan weer van een nominale afleiding. Overigens is dit een zuiver theoretische kwestie, want de oppositie verbale ~ nominale afleiding is nooit relevant bij de werking van grammaticaregels.1


1In concreto: het feit dat werty beschouwd moet worden als een nominale afleiding van wertye, maar dat mux géén nominale afleiding is van muxe (omdat muxe een verbale afleiding is van mux), heeft geen enkele invloed op syntactische of morfologische regels die op deze substantieven kunnen opereren (zoals meervouds- of genitiefvorming, keuze van bijbehorende voornaamwoorden, enz.). Evenmin gedraagt het basiswerkwoord wertye zich in syntactisch of morfologisch opzicht anders dan het afgeleide werkwoord muxe.
Merk op dat de vraag of een substantief al dan niet van een werkwoord is afgeleid, wél relevant kan zijn als dit substantief bijvoorbeeld op os eindigt. Het suffix -os vereist een andere meervoudsvorming dan de "toevallige" uitgang os. Zie hiervoor § 30.7–8.

20.33

Geen -atjen:

tangodame ~ ef tangōrtregeren ~ de regeerder
krodure ~ ef krodūrbakken ~ de bakker
lyde ~ ef lydresleiden ~ de leider
maile ~ ef mōjōlmalen ~ de molen
maile ~ ef mōjolamalen ~ de molenaar
otreffe ~ ef otreffschoffelen ~ de schoffel
veve ~ ef veve-stentweven ~ het weefgetouw

20.34

Geen -ās:

krātše ~ ef krāts1zagen ~ de [hout]zagerij
qugie ~ ef qugierspinnen ~ de spinnerij
kabie ~ ef kabirōdrukken ~ de drukkerij

1Ook: ef krātšās (§ 20.25).

20.35   ad § 20.16a   2. Substantiefvorming d.m.v. additief-affigering

Additieven (Hoofdstuk 40) kunnen genominaliseerd worden door toevoeging van het grammaticale suffix -iy. Dit is een zeer productief procédé om abstr.subst.n te vormen, en in mindere mate ook concr.subst.n:

CONCREET 
frondo ~ ef frondoiybol ~ de opbolling, bobbel
hupster ~ ef hupsteriygroot ~ de grootte
utfin ~ ef utfiniybreed ~ de breedte
miytjā ~ ef miytjāiygemiddeld ~ het gemiddelde

ABSTRACT 
primitā ~ ef primitāiybekwaam ~ de bekwaamheid
rofonos ~ ef rofonosiyboos ~ de boosheid; het boze
sōlitar ~ ef sōlitariyeenzaam ~ de eenzaamheid
jola ~ ef jolaiyvrij ~ de vrijheid
qu’r ~ ef qu’riydreigend ~ de dreiging

20.36

Als een additief op -iy eindigt, is het nominalisatiesuffix -er (vervangt -iy). Merk op dat de eind-iy van het additief zowel een afleidingssuffix als een toevallige uitgang kan zijn. Het afleidingssuffix -iy is behandeld in § 41.21, en de toevallige uitgang iy wordt genoemd in § 41.23.

CONCREET 
knāmpiy ~ ef knāmpermollig ~ de molligheid
hālāfiy ~ ef hālāfer1gek, idioot ~ de gek, de idioot (persoon)

ABSTRACT 
graviy ~ ef graverernstig ~ de ernst
mémtsiy ~ ef mémtser2stoutmoedig ~ de stoutmoedigheid

1Hālāfiy is met -iy afgeleid van het concr.subst. ef hālāf (het idiote gedrag; de gekte). Zie § 41.21.


2Mémtsiy is met -iy afgeleid van het concr.subst. ef mémts (de stut; de steunbeer).

20.37

Ten slotte bestaan er concr.subst.n (niet abstr.) die op een andere (= onregelmatige) wijze afgeleid zijn dan d.m.v. de productieve suffixen -iy en -er:

belt ~ ef beltōcklein ~ de kleinigheid
fot ~ ef fotelfout[ief] ~ de fout
k’pony ~ ef k’pōndroog ~ de droogte
kinur ~ ef kināziek ~ de ziekte

20.38   ad § 20.16a   3. Substantiefvorming d.m.v. voornaamwoord-affigering

Vele voornaamwoorden kennen een genominaliseerde vorm die te vergelijken is met de substantieven die van een additief afgeleid zijn (§ 20.35). Nu wordt eveneens het suffix -iy gebruikt:

kost ~ ef kostiymijn ~ de/het mijne; die/dat van mij
vilt ~ ef viltiyjouw ~ de/het jouwe; die/dat van jouw
kult ~ ef kultiyons ~ de/het onze; die/dat van ons
wālke ~ ef wālkeiyelkaars ~ die/dat van elkaar
Efra kost flappa tirduse.~ Dena tirdus flappa melde kost efraiy.
Mijn enige vulpen is kapot.~ Die kapotte vulpen is mijn enige.
    (= de enige die ik heb)

Een genominaliseerd voornaamwoord is van dezelfde categorie (CONCREET / ABSTRACT) als het antecedent. Zie verder de behandeling van de voornaamwoorden in de Hoofdstukken 51, 52, 71–73.

20.39   ad § 20.16a   4. Substantiefvorming d.m.v. telwoord-affigering

Telwoorden kunnen genominaliseerd worden met behulp van het prefix a-. Zo wordt een "bepaald aantal" of een "bepaald cijfer" gevormd:

fār ~ ef afārvier ~ het viertal; het cijfer 4
main ~ eft amaintien ~ een tiental; een "tien"; een cijfer 10

Deze a-vorm wordt ook gebruikt om naar een entiteit te verwijzen waarvan een kenmerkende eigenschap een getal is (zoals een bus- of tramlijn, een huisnummer, een munt ed.):

Ef adur vende helkara ef garrent.
Lijn drie gaat naar het station.

Gress lāzāre ef aerg-perd’r.
Ik woon op nummer zestien. (lett. "ik bewoon de zestien")

Do kafte tjāg eft aten-holfe, eft amain ur ās eft amain-jeji.1
Hij betaalt met een munt van 2½ tóftos, een munt van 10 tóftos
en een biljet van 10 herco.

1Om munten van bankbiljetten te onderscheiden wordt bij deze laatste wel jeji (bankbiljet) toegevoegd. Daar er geen munten met een waarde van 100 tóftos bestaan (want 100 tóftos is gelijk aan een munt van 1 herco), is apérsa altijd een 'bankbiljet van 100 herco'. Zie verder § 170.67.

20.40   ad § 20.16a   5. Substantiefvorming d.m.v. tussenwerpsel-affigering

Tussenwerpsels kunnen eventueel genominaliseerd worden d.m.v. het prefix lā-. Dit gebeurt bijvoorbeeld in zinnen als:

hurrā!   hoera!:
Dur lāhurrās fān ef kindis.   Drie hoera's voor de koning.

plāt!   pats! (geluid van plotseling brekend glas of aardewerk):
Ef sgūla spātro tjāg eft hups lāplāt.
De schaal spatte met een harde klap uit elkaar.

weje!   hoei! (aansporing voor paarden):
Ef qutser rupke sener lāweje ón ef róts.
De koetsier roept zijn "hoei" tegen de paarden.

De lā-vorm van een tussenwerpsel klinkt dikwijls archaļsch of poėtisch. In één geval is het genominaliseerde tussenwerpsel zo gelexicaliseerd dat het een volwaardig concr.subst. geworden is:

p’! ~ ef lāp’(uitroep van schrik) ~ de schrik, de ontsteltenis

Het prefix lā- is voorts nog productief bij de transitivering of vorming van werkwoorden (§ 80.17–19, § 83.8 en § 83.20).

20.41   ad § 20.11   b. Scheidbaar ~ onscheidbaar

In scheidbare samenstellingen (scheid.samst.n) zijn de samenstellende delen met een filāsto (-) met elkaar verbonden. In de volgende voorbeelden is het basiselement (= het substantief waarvan de samenstelling gevormd is) vet gedrukt:

fente-toffeestdag
šōnos-’rōmsamenwerking
korda-arābekerkhof
kokmit-ferdukeukenstoel
helt-putsemelkemmer
mirra-ef-ovap1zijstraat
rupkos-kafoproep

Samenstellingen waarin het eerste deel als basiselement fungeert komen niet veel voor. Meestal zijn het afleidingen van werkwoorden die op een voorzetsel eindigen, zoals rupke-kaf ~ rupkos-kaf (oproepen ~ oproep).


1Deze bijzondere samenstelling bestaat om onderscheid te maken met de regelmatige vorm ovap-mirra die echter niet 'zijstraat' betekent maar 'ventweg, parallelweg' (dus een weg die langs de zijkant van een hoofdrijbaan ligt).

20.42

In onscheidbare samenstellingen (onscheid.samst.n) zijn de samenstellende elementen direct aan elkaar gehecht en bovendien treedt er dikwijls contractie op, wat inhoudt dat een of meer eindletters van het eerste element en/of een of meer beginletters van het tweede element wegvallen. Consonanten vallen wel weg als er door de samenstelling een (onuitspreekbare) cluster ontstaat; vocalen kunnen wegvallen als er door de samenstelling drie of meer vocalen achter elkaar volgen. Vergelijk de volgende onscheid.samst.n met de voorbeelden uit de vorige paragraaf (het basiselement is vet gedrukt):

fentatof(nationale) feestdag (waarop niet gewerkt wordt)
kordamiskerkdienst
šōnosrōmossamenloop van omstandigheden
rilferduschommelstoel
heltoertmelkkoe
fes-jaletāxinkomstenbelasting

Contractie is waar te nemen in šōnosrōmos (= šōnos + rōmos), heltoert (= helt + boert) en fes-jaletāx (= fes-jalos + tāx). Onscheid.samst.n waarin het eerste deel als basiselement fungeert komen niet voor.

20.43

Het onderscheid scheid.samst. ~ onscheid.samst. is van belang bij ondermeer de regels voor de meervouds- en resultatiefvorming. Zie hiervoor de Hoofdstukken 30 en 61. Ook de plaatsing van (vooral) lexicale affixen wordt door dit onderscheid beļnvloed (§ 21.21). Vergelijk bijvoorbeeld de plaats van het prefix blak- (wit):

helt-putse ~ ef helt-blakputsemelkemmer ~ de witte melkemmer
heltoert ~ ef blakheltoertmelkkoe ~ de witte melkkoe

Vergelijk ook:

ef verfu-mindap’t ~ ef mindaverfu-p’t
de rode verfpot (de pot is rood) ~ de pot rode verf

20.43a

Let bij samenstellingen ook op het gebruik van een additief (of een als add. gebruikt volt.dw. of teg.dw.). Indien dit een bepaling vormt bij het linkerdeel van een scheid.samst., wordt het met een filāsto verbonden. Vergelijk:

a.ef kleter zāros-spāklānde nieuwe woningbezitter (de bezitter is nieuw)
b.ef kleter-zāros-spāklānde nieuwewoningbezitter (de woning is nieuw)

a.ef doffiyn kul-lugksde zwarte schuurluiken (de luiken zijn zwart)
b.ef doffiy-kul-lugksde zwarteschuurluiken (de schuur is zwart)

a.ef lāšiylor fijānta-piyyade gekruide vleespastei (de pastei is in zijn geheel gekruid)
b.ef lāšiylor-fijānta-piyyade gekruidevleespastei (alleen het vlees erin is gekruid)

Ook in de volgende voorbeelden is een filāsto noodzakelijk:

ef dres-zāros-spāklānde eigenwoningbezitter
ef finanšela-mipwoiystos-tāxde financiėle-transactiebelasting
ef ihyt-metalo-dirtosde verontreiniging met zware metalen
ef ninker-fes-jalos-grupsde lage-inkomensgroepen
eft tjondelira-knurfel-hekeen kokendwaterkraan

Let ook op de noodzakelijke aaneenschrijving in het Nederlands. Zowel in het Spokaans als in het Nederlands wordt er vaak gezondigd tegen deze spellingsregel, waardoor het additief feitelijk een bepaling bij het rechterdeel wordt. Ze is een "financiėle transactiebelasting" een financiėle belasting op een transactie, en niet een belasting op een financiėle transactie.

20.43b

De spelling met het koppelstreepje zoals in de b-voorbeelden in de vorige paragraaf kan met een omschrijving vermeden worden, bijvoorbeeld:

b′.ef spāklān rifo ef kleter zārosde bezitter van de nieuwe woning
b′.ef doffiy kulec’r lugksde luiken van de zwarte schuur
 de zwarte schuur-GEN luiken 
b′.ef piyya lef ef lāšiylor fijāntade pastei met het gekruide vlees

20.43c

Bij onscheid.samst.n is het niet mogelijk om middels een filāsto het additief een bepaling bij alleen het linker deel te laten zijn:

a.ef mipšarcess sectāfolāde buitenlandse wijnhandelaar
(de handelaar komt uit het buitenland)
b.* ef mipšarcess-sectāfolā"de handelaar in buitenlandse wijnen"

a.ef mindefit ferdublefde rode stoelleuning (de rugleuning is rood)
b.* ef mindefit-ferdublef"de rodestoel-rugleuning" (de hele stoel is rood)

a.ef hardlap fes-jaletāxde hoge inkomstenbelasting (de belasting is hoog)
b.* ef hardlap-fes-jaletāxde hoge-inkomstenbelasting (de inkomsten zijn hoog)

Zulke onscheid.samst.n zijn meestal gelexicaliseerd, en de twee samenstellende delen zijn ook niet altijd op zichzelf staande subst.n. Zo heeft blef in ferdublef niet de betekenis van 'leuning', maar alleen van 'achterste deel'. Bij fes-jaletāx heeft er contractie plaatsgevonden, want fes-jalos (inkomsten) is verkort tot fes-jale dat geen zelfstandig woord is.
In plaats van de (foutieve) b-voorbeelden kan een omschrijving gebruikt worden, bijvoorbeeld:

b′.ef folā fes mipšarcess weinōstade handelaar in buitenlandse wijnen
b′.ef mindefit ferduec’r ferdublefde rugleuning van de rode stoel
b′.ef tāx kaf ef hardlap fes-jalōstade belasting op de hoge inkomsten

20.44   ad § 20.11   c. Substantiefvorming d.m.v. onscheid.samst.

Twee niet-substantieven kunnen onscheidbaar samengevoegd worden en aldus een concr.subst. vormen. Dit procédé is improductief, hoewel het de laatste jaren meer en meer toegepast wordt om nieuwe vaktermen (op technologisch en medisch gebied) te creėren, teneinde het gebruik van met name Engelse leenwoorden te vermijden.1
Voorbeelden van niet-substantieven die onscheidbaar samengevoegd een concr.subst. opleveren. Woorden met contractie zijn gemarkeerd met ×:

nert + klótarus > nertklótarusniet + klaar; gereed > grondstof
quns + krono > qunskronoiel; dun + recht > staak; staaf
zille + pip > zillepipbeschermen + al; alles > dak (van huis)
ur + oft > uroften + of > alternatief; keuze uit twee dingen
giss + nramyt > ×gissramytijverig + opgejaagd; opgejut > overmatig eerzuchtig
persoon; streber
mindefit + bār’r > ×mindār’rrood + violet > spectrum (alle kleuren van rood tot violet)

Het is duidelijk dat de concr.subst.n die door deze improductieve samenvoeging ontstaan een sterk gelexicaliseerde betekenis hebben.


1Deze puristische tendens is uitgebreid geanalyseerd in Joseph Canarozzo (1975). Sommigen gaan zo ver dat zij ook reeds bestaande Latijnse leenwoorden willen vervangen door een onvervalst Spokaanse onscheid.samst.
Zo zou trānsformater volgens de aanhangers van het wetenschappelijk purisme plaats moeten maken voor miltemārviy (= miltef + mārve (sterk + zwak)) of mārviltef ((zwak + sterk)). Het eerste zou dan een transformator zijn die van een hoge spanning een lagere maakt, het tweede net andersom.

20.45   ad § 20.11   d. Nominalisatie van een eigennaam of letterwoord

Een eigennaam kan genominaliseerd worden om er een overdrachtelijke betekenis aan te geven: de eigennaam is dan een soortnaam geworden. Met zulke substantieven kan bijvoorbeeld verwezen worden naar kunstzinnige uitingen of voorwerpen die naar de maker zijn genoemd, zoals schilderijen of boeken, of naar een bepaalde periode die door een bekend persoon gekenmerkt wordt (zoals een koning). De nominalisatie vindt plaats door de eigennaam met een kleine letter te schrijven en van een lidwoord te voorzien (zie ook § 11.40 punt 6.):

Ef musém eft rembrandt juste.Het museum heeft een Rembrandt aangekocht.
Gress trempe dlynā eft šulū-morris.1Ik lees Šulū-Morris niet graag.
Eup lāmerre eft liftkar cologne.2Ze speelt op een oude Cologne.
Bochōc Fāga poiro lóf ef lindokiy zabert.3Bochōc Fāga leefde gedurende de regerings-
periode van (koningin) Lindokiy Zabert.

Een meervoudsvorm van zulke genominaliseerde eigennamen is zeer ongebruikelijk (voornamelijk spreektaal). Liever wordt een omschrijving gebruikt (zie ook § 30.61). Vergelijk:

a.£ Ef kūra-colyatjen dur van goghs lorerde.
 De kunstverzamelaar heeft drie Van Goghs gekocht.
b.Ef kūra-colyatjen dur Van Gogh-platiranūe lorerde.
 (lett. "de kunstverzamelaar heeft drie Van Gogh-schilderijen gekocht")

1Hesta Šulū-Morris (1923–2002), schrijfster van historische romans, door velen als kitscherig bestempeld.


2Cologne is een fabrikant van piano's, in Tunbas.


3De schrijver Bochōc Fāga leefde van 1835–1901; koningin Lindokiy Zabert van 1840–1901.

20.45a

In een aantal gevallen is de nominalisatie van een eigennaam improductief en blijft beperkt tot een aantal staande uitdrukkingen waarin de genominaliseerde eigennaam de eigenschap of gebeurtenis uitdrukt waaraan de drager van deze naam zijn bekendheid te danken heeft. Dit zijn vrijwel altijd personen uit sagen, historische figuren of geografische namen. De nominalisatie vindt plaats door de eigennaam met een kleine letter te schrijven en van een lidwoord te voorzien:

Fyla   (moedige strijder uit de Sage van Fyla en het dode paard1):
Ef ōrešys strette lo eft fyla.
De soldaten strijden als een Fyla. (dus zeer moedig)

Lotmervylen   (een legendarische Pegrevische koning die met vergiftigde wijn om het leven gebracht is):
Ef mašecc sterdo lo eft lotmervylen.
Het slachtoffer stierf als een Lotmervylen. (werd dus met wijn vergiftigd)

Hendoec   (ruziezoekende tolgaarder uit de Sage van de verdronken vissers2):
Moffain melde ef hendoec fes ef fatasōr.
Moffain is de ruziezoeker in zijn familie. (is altijd uit op ruzie)

G’rō   (stad aan de Prek op Centraal-Liftka, en bekend door de overstromingen elk voorjaar, als de Prek buiten zijn oevers treedt):
Do lāzāre eft g’rō.
Hij woont in een plaats (aan een rivier) waar geregeld overstromingen zijn.

Afacha   (stad met geneeskrachtige bronnen in het Crona-gebergte):
Ef afachas fes Spooksoliy raptre vluf entrafers jadāk zemper.3
De plaatsen met geneeskrachtige bronnen ("Kuuroorden") in Spokaniė trekken elk jaar meer toeristen.

Asjetto   (stad op Tigof, bekend om zijn damast):
Eup sers meters ašetto lorerde fān eft kleter sprokto.4
Ze heeft zes meter damast gekocht voor een nieuwe japon.

1Fylaex ef een ef koffon blofer Yzlāt


2Ef šafor ebeser Yzlāt


3Vergelijk afacha met het Engelse "spa", dat dezelfde betekenis heeft, en eveneens een genominaliseerde plaatsnaam is (het Belgische Spa).


4 Ašetto (damast) is een stoff.subst. Let op de spellingsvariatie van sj in de plaatsnaam en š in de stofnaam. Vergelijk ašetto met het equivalent 'damast', dat de genominaliseerde vorm is van de stad Damascus. Denk ook aan de stofnaam "manchester" of de wijnsoort "bordeaux".

20.46

In het Spokaans is een sterke tendens om afkortingen zodanig te kiezen dat er een (gemakkelijk uitspreekbaar) letterwoord ontstaat. Vooral namen van verenigingen, firma's, instanties, handelsmerken ed. worden al gauw tot een letterwoord verkort; deze zijn te beschouwen als eigennamen, zoals:

SEQU   (Spooksoliy Entrafer Ququlā) Spokanische Toeristen-Vereniging (vgl. de Nederlandse VVV)
GeStā   (Generala Stāf) Generale Staf (militair)
Stami   (Stat-misan) Staatswinkel (warenhuisconcern dat tot 1992 eigendom was van de staat)
EECŸRLUM   (Eertef C’rtiyr luft Moplariys) EHBO (als nationale organisatie)
Zussyg   (Zutter-Spooksoliy Sectā-ylām-grup) Zuid-Spokanisch Wijnbouwersgilde (soort vakbond voor de wijnbouwers van Tigof en Lomky)

Dat dergelijke letterwoorden als eigennaam fungeren blijkt onder andere uit het feit dat zij met een hoofdletter geschreven worden, geen lidwoord kunnen krijgen (§ 50.12) en een speciale meervoudsvorm kennen (§ 30.56).

20.47

Letterwoorden als bedoeld in de vorige paragraaf kunnen zich soms tot een volwaardig concr.subst. ontwikkelen. Zij worden dan met kleine letters (en zonder leestekens) geschreven, krijgen een lidwoord en hebben een meervoudsuitgang volgens de hoofdregels. De betekenis van een dergelijk genominaliseerd letterwoord is sterk gelexicaliseerd en het gehele nominalisatieprocédé is improductief. Vergelijk ook § 20.45a. Bijvoorbeeld:

eft sequeen (willekeurige) toeristenorganisatie
eft gestāeen zeer gewichtige vergadering, vaak met het doel een overeenkomst te tekenen
eft stamieen filiaal van het Stami-concern
eft éc’rlumeen (willekeurige) organisatie die zich met EHBO-werk, ziekenvervoer ed. bezighoudt
eft zussygeen fles wijn (of wijnsoort) van een wijngaard waarvan de eigenaar lid van de Zussyg is

20.48

Ook letterwoorden die een afkorting van een idiomatische uitdrukking zijn, kunnen analoog aan § 20.47 genominaliseerd worden. Vergelijk:

g.e.p.   (gre ef pracā) > ef gep z.o.z. (zie ommezijde) > de achterzijde (v.e. vel papier)
é.k.e.k.   (érpāf kaf ef kloppa) > ef ékek t.z.t. (te zijner tijd) > de naaste toekomst
h.e.a.r.   (helkara ef aderessōs rifo) > ef hear t.a.v. (ter attentie van) > de persoon/afdeling waaraan de post gericht is

20.49   ad § 20.11   e. Substantiefvorming waarbij het substantief gelijk is aan het

afleidende woord (Ų-afleiding)

Zowel werkwoorden als additieven kunnen zonder enige affix-markering als substantief fungeren. Dit is een improductief procédé dat feitelijk niet (meer) in het Spokaanse taalsysteem past. We zien dan ook een neiging om substantieven die dezelfde vorm hebben als een werkwoord of een additief te vervangen door een geaffigeerde (dus gemarkeerde) vorm. Voorbeelden:

finne ~ ef finne1beginnen ~ het begin
parte ~ ef parte2delen ~ het deel, onderdeel
lāske ~ ef lāskelassen ~ de las (in metaal)

Ook nu weer geldt de theoretische vraag of er sprake is van een werkwoord met een hiervan afgeleid substantief, dan wel van een substantief met een hiervan afgeleid werkwoord. Zie ook § 20.32.


1Het concr.subst. ef finne heeft als nevenvorm ef finn (het begin), zie ook § 20.32.


2Het concr.subst. ef parte heeft als nevenvorm ef partos (het [onder]deel).

20.50

Als een substantief dezelfde vorm heeft als een additief, dient dit substantief altijd gemarkeerd te worden met een lidwoord of een lidwoordvervangend voornaamwoord (zoals een aanwijzend, bezittelijk of onbepaald vnw.). Dit wordt nader besproken in § 50.31.
Verreweg de meeste substantieven die dezelfde vorm hebben als een additief vallen onder de categorie ABSTRACT:

CONCREET 
kursuus ~ ef kursuusbloederig; bloedend ~ het bloed
belt ~ ef beltklein ~ het liefje, schatje
holfe ~ ef holfehalf ~ de helft
ālternateff ~ ef ālternateffalternatief ~ het alternatief
clamiša ~ ef clamišamoerassig ~ het moeras

ABSTRACT 
érmiyp ~ ef érmiyp1eensgezind ~ de eensgezindheid
móf ~ ef mófverboden ~ het verbod
kalómba ~ ef kalómbaaandachtig ~ de aandacht
rovret ~ ef rovretlief ~ de liefde
wynch ~ ef wynchtrots ~ de trots
zutter ~ ef zutter2zuid[elijk] ~ het zuiden

Evenals is de vorige paragraaf speelt ook nu weer de theoretische kwestie of het substantief afgeleid is van het additief, of dat er van een omgekeerde afleiding sprake is. Wij verwijzen hiervoor naar Joseph Canarozzo (1973), en voor wat betreft ef érmiyp ook naar voetnoot 1 hieronder.


1In § 20.44 is vastgesteld dat abstracte subst.n nooit gevormd kunnen worden d.m.v. een onscheid.samst. Toch is érmiyp opgebouwd uit de elementen: ér + miyp (= de stam van miype (denken)) 'één' + 'gedachte'.
Dat deze onscheid.samst. tot de categorie ABSTRACT kan behoren, is te verklaren door aan te nemen dat niet het substantief gevormd is d.m.v. een onscheid.samst., maar het additief (zie § 41.30). Als het additief érmiyp eenmaal gevormd is, kan hiervan het abstracte substantief met een Ų-suffix afgeleid worden.


2Analoog aan zutter worden ook de windrichtingen nutter (noord), opper (oost) en wefot (west) behandeld.

TOP
<< Hoofdstuk 11 | Hoofdstuk 21 >>

© (2000) Rolandt Tweehuysen, Kimswerd, the Netherlands