Grammatica van het Spokaans

<< Hoofdstuk 61 | Hoofdstuk 63 >>
6. Genitief, resultatief en reduplicatie

62. Gebruik van de nominale resultatief


Opbouw van dit hoofdstuk:
  1. Resultatief als object in het algemeen
  2. Resultatief verplicht met werkwoorden
  3. Resultatief verplicht met voorzetsels

62.1

Een nominale resultatief (nom.res.) wordt in de volgende gevallen gebruikt:

  1. facultatief: als object in het algemeen
  2. verplicht: als object na een aantal met name genoemde werkwoorden (vanaf § 62.17)
  3. verplicht: na een aantal met name genoemde voorzetsels (vanaf § 62.21)

62.2   ad § 62.1   A. Resultatief als object in het algemeen

Zoals reeds in § 61.3 opgemerkt, heeft een object een res.vorm als datgene wat het predicaat uitdrukt een zodanig effect op het object heeft, dat de entiteit (of entiteiten) van het object zich wijzigt, verdwijnt, kapotgaat, opraakt, sterft, kortom "er niet meer is".
Voorbeelden (a. bevat een object zonder resultatief, b. een object in de res.vorm):

a.Gress tânpe ef vasa.Ik laat de vaas vallen.
b.Gress tânpe ef vasae.Ik laat de vaas kapot (aan diggelen) vallen.

a.Do tânpe efs/tem.Hij laat ze (= de glazen) vallen.
b.Do tânpe hiyfté.1Hij laat ze kapot vallen.

a.Sûmiy kelde kost cafer.Sûmiy gebruikt [van] mijn koffie.
b.Sûmiy kelde kost caferr.Sûmiy verbruikt mijn koffie, maakt al mijn koffie op.

a.Nôrbert râše ef bârbe.Nôrbert scheert zijn baard [in model].
b.Nôrbert râše ef bârbee.Nôrbert scheert zijn baard af.

a.Eup texe Lomaex ef mirs.Ze knipt Loma's haar [bij, in model].
b.Eup texe Lomaex ef mirses.Ze knipt Loma's haar af; ze knipt Loma kaal.

a.Ef oto lâufire ef vildul.De auto rijdt tegen de boom.
b.Ef oto lâufire ef vildull.De auto rijdt de boom omver.

a.Ef djamantiy-ôtosmatjen
blaffe pert armâtat.
De diamantslijper eist veel licht (heeft veel licht
nodig).
b.Ef ÿc blaffe pert armâtatt.De eik eist veel licht op, beneemt veel licht.
(met de gedachte aan de duisternis onder de eik)

a.Olyva prucce ef tof-nrelfs.Olyva plukt de madeliefjes.
b.Olyva prucce ef tof-nrelfses.Olyva plukt alle madeliefjes.
(zodat het hele gazon nu zonder madeliefjes is)

a.Zreef byta Lofjec.2Zreef heeft Lofjec geslagen.
b.Zreef byto Lofjecc.2Zreef heeft Lofjec doodgeslagen.

a.Ef ðôle axelije pai Lerdu.De spar wordt door Lerdu omgehakt.
b.Ef ðôlee axelije pai Lerdu.De spar wordt door Lerdu in mootjes gehakt.
(en is waarschijnlijk eerst omgehakt)

1Voor de res.vormen van pers.vnw.n, zie Blok 71.20.


2Let ook op het verschil in tijd: in a. staat een definitieve tijd (suffix -a), omdat "het slaan van Lofjec vaker kan gebeuren". In b. staat een aoristus (suffix -o), omdat "Lofjec maar één keer doodgeslagen kan worden". Zie verder § 111.100.

62.3

Soms is er van een invloed die het predicaat op het object uitoefent niets of nauwelijks iets merkbaar; het effect (of de oorzaak) dat een resultatief rechtvaardigt, kan dan van buitenaf komen. Vergelijk:

a.Horit ef trenos lâstôpo lelmo garrent.
 Vroeger stopten de treinen bij dit station. (het station staat tegenwoordig dus leeg)
b.Horit ef trenos lâstôpo lelmo garrente.
 Vroeger stopten de treinen hier bij een station. (is nu verdwenen)
OF Vroeger stopten de treinen hier bij het voormalige station.
      (het heeft tegenwoordig een andere bestemming)

a.Lelmo fittas kirro ollao ef kôbo.
 Vanmiddag genoten wij van de zon. (die eventueel ook tijdens deze taaluiting nog schijnt)
b.Lelmo fittas kirro ollao ef kôboe.
 Vanmiddag genoten wij [nog] van de zon. (met nadruk op het feit dat er tijdens de taaluiting niet meer van de zon genoten kan worden, omdat het nu bewolkt is)1

a.Do zjoffo beri rafane ef kâmpaiy.
 Hij beweerde de waarheid te vertellen. (en hij had gelijk: het wás de waarheid)
b.Do zjoffo beri rafane ef kâmpate.
 Hij beweerde de waarheid te vertellen. (maar hij loog, want de waarheid bleek anders te zijn)

1Als we niet meer van de zon kunnen genieten omdat deze intussen onder is, is het dus ook geen middag meer. Dan moeten we schrijven: Lâst fittas ... (afgelopen middag ...).

62.4

Soms is het niet de relatie predicaat–object, waarbinnen de resultatief opereert, maar de attributieve relatie teg.dw.–object of volt.dw.–object:

a.Gress zerfe ef burelira sért.
 Ik zie het brandende huis; ik zie hoe het huis in brand staat.
b.Gress zerfe ef burelira sérte.
 Ik zie het afbrandende huis; ik zie hoe het huis afbrandt.
(met de wetenschap dat er zo dadelijk geen huis meer staat)

a.Kirro lâfarte ef plitor mirra.
 Wij lopen over de overstroomde weg.
b.Kirro lâfarte ef plitor mirrae.
 Wij lopen over de weggespoelde weg; wij lopen daar waar de weg weggespoeld is.
(door de overstroming verdwenen)

a.Petriy tiffe ef moplaror rÿter.1
 Petriy kent de ruiter die een ongeluk heeft gehad.
b.Petriy tiffe ef moplaror rÿterr.1
 Petriy kent de ruiter die een dodelijk ongeluk heeft gehad. (= de verongelukte ruiter)

a.Ef njebopelira karé blefzerfelije pai ef tekaha veldurs.
 Het varende schip wordt door de mensen op de kade nagekeken.
b.Ef njebopelira karée blefzerfelije pai ef tekaha veldurs.
 Het wegvarende (uit het gezicht verdwijnende) schip wordt door de mensen op de kade nagekeken.

1Moplare betekent 'een ongeluk hebben/krijgen'. Voor 'verongelukken' (dus omkomen bij een ongeluk) kent het Spokaans ook het werkw. ÿchere. Hierbij hoeft geen resultatief gebruikt te worden, want "de dood" zit al in de betekenis van dit werkw. Zie ook het voorbeeld in § 62.15.

62.5

Let op dat ook een resultatief die door een deelwoord voorafgegaan wordt, in principe de functie van object moet hebben. De volgende zinnen zijn dus niet grammaticaal (hoewel met name een constructie als (1) in de spreektaal acceptabel is):

(1)£ Ef moplaror rÿterr zâro fes kult zeces.De verongelukte ruiter woonde in
ons dorp.
(2)? Ef njebopelira karée pe Kamoka.Het wegvarende schip heet de Kameel.

Zin (1) is enigszins acceptabel, omdat er nog een zekere semantische relatie bestaat tussen de resultatief en het predicaat. De "afwezigheid" van de ruiter (want hij is dood) kan immers goed gerelateerd worden aan de "afwezigheid" van de woon-handeling (de aoristus zâro (woonde; heeft gewoond) drukt uit dat het "wonen" met betrekking tot het subject niet meer terugkeert). We kunnen ook zeggen: zowel "ruiter" als "wonen" is geen deel meer van de realiteit.
Daarentegen ontbreekt een dergelijke semantische relatie in (2), want terwijl het schip "afwezig" is, en dus geen deel meer is van de realiteit (het is immers uit het zicht verdwenen), is de naam Kamoka nog steeds "aanwezig", dus deel van de realiteit.

62.6

Als het predicaat reeds uitdrukt dat het object op de een of andere manier verdwijnt of verandert, dan geeft een resultatief er een extra emfatisch karakter aan:

a.Do spente pert smurf.Hij geeft veel geld uit.
b.De spente pert smurfe.Hij smijt met geld; hij jaagt zijn hele kapitaal
erdoorheen.

a.Ef draca pâûgte ef bózâg.De draak verslindt de kabouter.
b.Ef draca pâûgte ef bózâgg.De draak verslindt de kabouter met huid en
haar.

a.Ef bômba fsochâmo ef sÿrt.De bom heeft de stad verwoest.
b.Ef bômba fsochâmo ef sÿrte.De bom heeft de stad totaal verwoest.

a.Elsine pliyfonare ef pijâ weinô-liskos.Elsine drinkt de hele fles wijn op.
b.Elsine pliyfonare ef pijâ weinô-liskoss.Elsine drinkt de hele fles wijn totaal op.
OF Elsine zuipt de hele fles wijn op.

In het laatste voorbeeld zien we hoe het emfatische karakter in het Nederlands met een ander werkw. kan worden uitgedrukt (dat zou ook in het Spokaans gekund hebben met het werkw. kalibatse-tijâ (opzuipen)).

62.7

In plaats van emfase kan er soms ook sprake zijn van een eufemisme. Dit is meestal het geval bij negatieve constructies waarmee een pijnlijk feit omzeild wordt:

a.Gress nert lelperre ef mimpit kusami.Ik heb het boek hier niet.
b.Gress nert lelperre ef mimpitt kusami.Ik heb het boek helemaal niet hier.
(bedoeld wordt: "het boek is zoekgeraakt")
a.Do tiffe flâjû.Hij weet niets.
b.Do tiffe flâjûte.Hij weet helemaal niets.
(bedoeld wordt: "hij weet alles, maar wil niets zeggen")
a.Ef monercô zjoffe, den do enn ef cjestovliy nert klâfe.
 De burgemeester beweert dat hij de fraude niet gepleegd heeft.
b.Ef monercô zjoffe, den do enn ef cjestovliye nert klâfe.
 De burgemeester beweert helemaal niet dat hij [de] fraude gepleegd heeft.
(bedoeld wordt: "de burgemeester vindt dat datgene wat hij gedaan heeft, geen fraude genoemd kan worden")

Dergelijke vormen van eufemisme zijn vaak te vinden in meer of minder geïdiomatiseerde constructies.
We kunnen hier de res.vorm opvatten als een ontkenning van "het bestaan" van het object: als het object zo voorgesteld wordt dat het geen deel van de realiteit meer uitmaakt, is de situatie waarop gedoeld wordt ook minder pijnlijk.

62.8

Als twee objecten door middel van een voorzetsel of voegwoord nevenschikkend met elkaar verbonden zijn, kunnen beide een res.vorm krijgen. Bijvoorbeeld:

Eup byto toje eft nodâe fra eft zôlerr.
Ze heeft óf een mug óf een vlieg doodgeslagen.

Kirro larde tlokko Jeelyex ef mentusarses lef romae.
We eten de aardbeien met slagroom van tante Jeely op.

Petriy tânpe ef liftkar vasae, tûre ef kleter vasae fes ef aféu.1
Petriy laat de oude vaas kapot vallen, maar gelukkig niet de nieuwe.

Ef leste ef marâtt ðônosef ef iynk-splâkke.
Het kind met het badwater weggooien.
(lett. "het gebod tegelijk met de inktvlek uitwissen")

1Het tweede vasae kan vervangen worden door de res.vorm tiynne (ding), zie § 132.2 en § 132.15. Sommige grammatici (o.a. Kojen-Pôt) keuren in dergelijke zinnen met een tegenstelling het gebruik van de tweede resultatief af, dus zou het moeten zijn:

i.Petriy tânpe ef liftkar vasae, tûre ef kleter vasa/tiyn fes ef aféu.

Zij gaan ervan uit dat de nieuwe vaas niet kapot is en dat daarom een resultatief achterwege moet blijven. Daarentegen zou zin i. ook geïnterpreteerd kunnen worden als "Petriy heeft de oude vaas kapot laten vallen, maar hij heeft de nieuwe vaas gelukkig niet laten vallen".


62.9

Een bijzonder geval van res.vorming vinden we bij de zogenoemde Causee (degene die de handeling op instigatie van een subject moet uitvoeren). Het causatief komt uitgebreid aan de orde in Hoofdstuk 152, maar we zullen er nu reeds enige aandacht aan besteden, voor zover dit relevant is voor de res.vorming.
Een Causee wordt uitgedrukt d.m.v. een passief pers.vnw. (§ 71.9), vergelijk de niet-causatieve zin in (1) met de causatiefconstructie in (2):

(1)Menda larde ef tlôc.Menda eet de giftige boleet.
(2)Menda larde-épe ef tlôc.Menda laat haar de giftige boleet eten.

Willen we de Causee in de vorm van een substantief of eigennaam uitdrukken, dan moet er voor een nevenschikking bij een passief pers.vnw. gekozen worden, omdat een substantief of eigennaam zelf geen passieve vorm kent. Vergelijk (2) met:

(3)Menda larde-épe meldelira ef slaviyta, ef tlôc.
 Menda laat de slavin de giftige boleet eten.
(lett. "Menda laat haar, die de slavin is, de giftige boleet eten")

Het bijzondere is nu dat de nevengeschikte constituent, die semantisch gezien als subject bij "eten" optreedt, in de resultatief gezet kan worden, omdat dit subject syntactisch gezien ook een object is bij meldelira is. Vergelijk (3) met:

(4)Menda larde-épe, meldelira ef slaviytae, ef tlôc.1
 Menda laat de slavin de giftige boleet eten, zodat ze eraan sterft.

Meer hierover in § 152.43–44.


1Zin (4) komt uit Ef Tatirosecÿr Yzlât (Sage van de Mislukte Weddenschap), waarin de zeer bijgelovige ridder Ricoh de hoofdrol speelt. Zijn vrouw, Menda, probeert de slavin te vermoorden omdat deze een verhouding met Ricoh blijkt te hebben.

Tot aan het einde van de 19e eeuw kende het Spokaans ook passieve lidwoorden (zoals ófe als variant van ef), zodat ook een substantief als Causee kon optreden. Dit substantief kon bovendien in de res.vorm verschijnen. Vergelijk (4) met:

i.† Menda larde ófe slaviytae ef tlôc.(idem)

In i. markeert ófe het feit dat we met een Causee te doen hebben, en omdat deze syntactisch gezien ok als object bij larde beschouwd kan worden, kan deze als resultatief verschijnen. Het verlies van ófe is in het moderne Spokaans gecompenseerd door gebruik te maken van een passief pers.vnw., en het bij ófe behorende substantief verschijnt tegenwoordig als nevenschikking bij het pers.vnw., maar met behoud van de mogelijkheid om als resultatief op te treden.


62.9a

Ook in het volgende voorbeeld kan een syntactisch subject een res.vorm krijgen omdat het semantisch gezien tevens een object is. Vergelijk:

a.* Gress tiffe, dôe tassolira.
b.? Gress tiffe dôe tassolira.
Ik weet dat hij doodgevallen is.

In a. staat een -lira-bijzin waarin de res.vorm dôe ongrammaticaal is omdat het hier om een subject gaat. In b. is het subject van de bijzin gepromoveerd tot object in de matrixzin: het is dus een ambiject geworden. Nu is een res.vorm wel mogelijk (hoewel niet voor iedereen acceptabel). De structuur blijft echter onlogisch omdat het resultatieve aspect van "dood zijn" hier geïnitieerd wordt door het werkw. tiffe, en niet door tasse. Daarom moet b. geparafraseerd worden als "omdat ik weet dat hij gevallen is, is hij nu dood". Hierop wordt verder ingegaan in § 127.20, bij de behandeling van onvolkomen promotie.

62.10

In Hoofdstuk 161 worden de ideoantoniemen besproken. Dit zijn substantieven, additieven of werkwoorden welke zonder nadere markering twee tegengestelde betekenissen (antoniemen) in zich dragen. Bij veel ideoantonieme werkwoorden kan een van de betekenissen expliciet gemaakt worden door het bijbehorende object een res.vorm te geven (de andere betekenis wordt op idiomatische wijze uitgedrukt). Vergelijk (a. is positief zonder resultatief; b. is negatief met resultatief):

nolare   krijgenverliezen:

a.Gress nolare quista ef riyn.Ik krijg de ring.
b.Gress nolare ef riynne.Ik verlies de ring.

afe   meenemenachterlaten:

a.Óps afe sener hâst lef ef.Ze nemen hun hond mee.
b.Óps afe sener hâste.Ze laten hun hond achter.

62.11

In de voorgaande paragrafen was steeds sprake van een interne resultatief: het effect van de resultatief richt zich immers op het substantief dat de res.vorm vertoont.
Hiertegenover staat de externe resultatief: in plaats van dat de entiteit die als resultatief is uitgedrukt nu op de een of andere manier "verdwijnt", is deze entiteit er de oorzaak van dat een andere, al dan niet met name genoemde, entiteit "verdwijnt". Vergelijk de interne resultatief (in a.) met de externe resultatief (in b.):

a.Ef tasselira cÿra qurstoxe ef arâbeterr.De vallende tak treft de tuinman dodelijk.
b.Do zvânge eft fjâsse [tygtja sener tubôs].Hij brengt [zijn vrouw] een dodelijke
slag toe.

In a. is het object (ef arâbeterr) zelf gedood. In b. is het object (ef fjâsse) de oorzaak van de dood van een al dan niet nader genoemde persoon (sener tubôs bijvoorbeeld). Vergelijk ook:

a.Do kette sener lelperrôstat ón sener frinta.
 Hij geeft al zijn bezittingen aan zijn vriendin weg. (zodat hij niets meer over heeft)
b.Ef flecs kette pert kjuptiye.
 Het vuur geeft een verzengende hitte.

In a. is het object (sener lelperrôstat) zelf verdwenen. In b. is het object (pert kjuptiye) er de oorzaak van dat niet nader genoemde entiteiten in de omgeving van het vuur "verdwijnen" (verbranden of verschroeien).

62.12

Tot nu toe is er de nadruk op gelegd dat een resultatief alleen bij het object mogelijk is. Toch doen zich (afgezien van wat er in § 62.9 behandeld is) enkele gevallen voor waarbij het subject een res.vorm kan aannemen. En wel:

  1. als het subject coreferentieel is met een eerder genoemd object
  2. als het subject nader bepaald wordt door een ideoantoniem additief.

62.13   ad § 62.12   a.

De coreferentie tussen het subject en een eerder genoemd object moet blijken uit een contextueel aanw.vnw. (zie Blok 52.3) bij het subject. Bijvoorbeeld:

Gress tânpe ef ântikiy vasa kafonn ef pazzosti; mittof vasae meldo rifo tlokko Gemell.
Ik laat de antieke vaas op de grond vallen; deze (nu kapotte) vaas was van tante Gemell.

Do byte ki Glo, té tasse koffon; mittof mašecce afe eft tubôss ur sers efantyses.1
Hij slaat Glo, die dood neervalt; dit slachtoffer (= dode Glo) laat een vrouw en zes
kinderen achter.

1Mašecce staat in de resultatief omdat het (d.m.v. het contextuele aanw.vnw. mittof) corefereert met (die), en dus met (de dode) Glo. Tubôss en efantyses hebben een res.vorm omdat het objecten zijn van afe, in de betekenis van 'achterlaten' (zie § 62.10).

62.14   ad § 62.12   b.

Evenals de betekenis van ideoantonieme werkwoorden, kan ook de betekenis van sommige ideoantonieme additieven expliciet gemaakt worden door ze te combineren met een res.vorm. Bij een additief hoort een fundament in de res.vorm. Bijvoorbeeld (betekenis a. met een resultatief; betekenis b. op idiomatische wijze):

pitlo   rijponrijp:

a.ef pitlo geffyede rijpe appel
b.ef pitlo togeffy1de onrijpe appel

tjest   vervallenin goede staat:

a.ef tjest husoffhet vervallen kasteel
b.ef tjest husof fes ef xnârf2het in goede staat verkerende kasteel

De res.-dragende constituenten ef pitlo geffye en ef tjest husoff kunnen in elk zinsdeel voorkomen, zoals:

als object:

Gress larde ef pitlo geffye.3Ik eet de rijpe appel [op].
Kirro lutterafe ef tjest husoff.We bezichtigen het vervallen kasteel.

als subject:

Ef pitlo geffye melde fer-zâror.De rijpe appel is wormstekig.
Ef tjest husoff pónze eft grâtaros.Het vervallen kasteel krijgt een opknapbeurt.

als voorz.bep.:

Do tôrte kafonn ef pitlo geffye.Hij trapt op de rijpe appel.
Do zâre fes ef tjest husoff.Hij woont in het vervallen kasteel.

1Voor to-, zie § 21.3.


2Xnârf = 'toestand; staat'


3Vanwege het add. pitlo weten we dat de res.vorm dient om aan pitlo de betekenis 'rijp' toe te kennen. Als pitlo achterwege blijft, wordt de res. zo geïnterpreteerd dat de appel "er niet meer is", dus: Gress larde ef geffye (Ik eet de appel geheel op). Zie ook § 62.2.

62.15

Een resultatief kan in veel gevallen vervangen worden door een lexicaal element (speciaal werkwoord of additief) dat het effect van "er niet meer zijn" uitdrukt. Vergelijk:

Do lâufire ef vildull. = Do ufire-kestenn ef vildul.Hij rijdt de boom omver.
Do zvânge ef fjâsse. = Do zvânge ef koffoniy fjâs.Hij brengt de dodelijke slag toe.
Julynn ba'efre eft ÿrliriye. = Julynn ba'efrÿne eft ÿrliriy.1Julynn snijdt haar vinger af.
Eup nert lartavy ef prôrgye. = Eup nert lartavy-tijâ ef
prôrgy.
Ze wil de rijst niet opeten.
 

ef moplaror rÿterr = ef ÿcheror rÿter
de verongelukte ruiter (= de ruiter die een dodelijk ongeluk heeft gehad)

In veel gevallen doen de res.-constructies wat plechtiger aan dan de omschreven vormen. In de spreektaal wordt daarom de voorkeur aan de omschreven vormen gegeven (behalve bij een aantal ingeburgerde res.vormen met betekenissen als "doodslaan", "omverrijden", "opeten", "kapot laten vallen" e.d.).


1Ba'efrÿne = 'afsnijden'. Voor het suffix -ÿne, zie § 83.25.

62.16

Als met een lexicaal element zoals bedoeld in § 62.15 het resultatieve aspect uitgedrukt wordt, kan een extra resultatief toegevoegd worden om een emfatisch of eufemistisch aspect uit te drukken. Vergelijk ook § 62.6. Vergelijk met de voorbeeldzinnen in § 62.15:

Do ufire-kestenn ef vildull.Hij rijdt de boom finaal omver.
Do zvânge ef koffoniy fjâsse.Hij brengt de absoluut dodelijke slag toe.
Julynn ba'efrÿne eft ÿrliriye.Julynn snijdt haar vinger er compleet af.
Eup nert lartavy-tijâ ef prôrgye.Ze wil de rijst beslist niet opeten.
(kan eufemisme zijn voor: "ze walgt van
die rijst; die rijst komt haar strot uit")

62.17   ad § 62.1   B. Resultatief verplicht met werkwoorden

In het Spokaans bestaan ruim veertig werkwoorden die altijd een object in de res.vorm eisen. Dit is bij de desbetreffende werkwoorden in de woordenboeken aangegeven. Enkele veelvoorkomende res.-eisende werkwoorden zijn:

afânole1achterlatenhédrâgteveroveren
astriteverpletterenprusateverbannen
co'ifchenegerenquâmeuitlokken
fjojaeslechten; met de grond treske2[uit]doven (v. licht)
   gelijk makentjestrove3verwoesten
hasebermemet iemand in conflictxûsticheberoven
   komenzro'efeverbeurd verklaren 

1Vergelijk ook afe (achterlaten∩meenemen) in § 62.10.


2Het homoniem treske (dorsen (van graan)) eist géén resultatief!


3Het synoniem fsochâme (verwoesten) eist géén resultatief (zie § 62.6).

62.18

De verplichte res. drukt in sommige gevallen duidelijk uit dat het object "er niet meer is", zoals fjojae (met de grond gelijk maken). Bij xûstiche (beroven) gaat het erom dat het object iets bezat dat hij/zij nu niet meer heeft. En bij quâme (uitlokken) is de notie van "verdwijnen" geheel afwezig; hier lijkt van het tegendeel sprake: iets wat er niet was, raakt dankzij dat "uitlokken" juist aanwezig. Al deze werkw.n hebben een negatieve gevoelswaarde, behalve treske ([uit]doven). Voorbeelden:

Ef verestâ hédrâgte ef šarke.Het leger verovert het land.
Petriy sener preste haseberme.Petriy is met zijn baas in conflict gekomen.
Ef sértses fjojaelije pai ef zomar.De huizen worden door de gemeente geslecht.
Ef bômbas tjestrovo Dresdena.De bommen hebben Dresden verwoest.
Blul ef cmontolâe quâmelije.De misdaad is uitgelokt.
Nert ufege-tûe beri treske ef ðakses.Vergeet niet de kaarsen te doven.

62.19

Dit verplichte gebruik van de resultatief heeft tot gevolg dat de oorspronkelijke functie van de resultatief op de achtergrond is geraakt. Zo is een verplichte resultatief niet in staat om een emfatisch of eufemistisch aspect uit te drukken, ook al heeft het werkwoord een "vernietigende" betekenis (§ 62.6). Vergelijk a. (waarin de resultatief níét verplicht is en daarom effect heeft) met b. (waarin de resultatief verplicht is en daarom geen betekenis meer heeft):

a.Ef bômba fsochâmo ef sÿrte.De bom heeft de stad totaal vernietigd.
b.Ef bômba tjestrovo ef sÿrte.De bom heeft de stad vernietigd.

a.Ef tomeraterÿ kafbyto ef lifte.De bende heeft de grijsaard dodelijk overvallen.
(de grijsaard is aan de overval bezweken)
b.Ef tomeraterÿ xûsticho ef lifte.1De bende heeft de grijsaard beroofd.
(maar hij leeft nog wel)

1Vergelijk het voltrans.werkw. xûstiche flaju ón rast (iemand beroven van iets). Hierbij hoort géén resultatief object.

62.20

Gedeverbaliseerde werkwoorden hebben een ongemarkeerde resultatief; zie ook § 61.33 en § 126.51. Als een gedeverbaliseerde bijzin dus als object bij een res.-eisend werkwoord fungeert, is een resultatief niet zichtbaar. Vergelijk:

Óps quâme sest merfot.Ze lokken zo'n leugen uit.
Óps quâme Peollex ÿmerfos.1Ze lokken uit dat Peoll liegt.
(lett. "ze lokken Peolls liegen uit")

1Dit is de gedeverbaliseerde variant van: Óps quâme, den Peoll merfe.

62.20a

Een resultatief object is soms niet mogelijk of noodzakelijk:

  1. Als het object als kern optreedt en een pers.vnw. is; vergelijk:

    a.Petriy co'ifche pijâ hepsatt.
     Petriy negeert haarRES volkomen.

    b.Eup co'ifchelije pijâ pai Petriy.
     Ze wordt door Petriy volkomen genegeerd.

    Alleen pers.vnw.n van het 2e niveau (zoals in a.) kennen een res.vorm (Blok 71.20); die van het 1e niveau (in b.) niet.

  2. Bij een evenschikking waarbij één objectkern bij meerdere werkw.n hoort, waarvan er één een resultatief object vereist:

    a.Ef sértses astritolije pai flûfelira klâk.
     De huizenRES werden door neerstortend puin verpletterd.

    b.Ef sérts plitolije bent pai râfs-knurfel ur astritolije dus pai flûfelira klâk.
     De huizen werden eerst door modderwater overspoeld en toen door neerstortend
    puin verpletterd.

    In zin b. blijft de resultatief achterwege omdat deze bij plite (overspoelen) niet vereist is. Een variant van b., waarbij de res. expliciet uitgedrukt kan worden, is bijvoorbeeld:

    b′.Ef sérts plitolije bent pai râfs-knurfel ur ef tiynses astritolije dus pai flûfelira klâk.
     De huizen werden eerst door modderwater overspoeld en [de dingenRES] werden
    toen door neerstortend puin verpletterd.

    In b′. wordt de zinskern middels het spoor ef tiyns herhaald, waarbij wel een res.vorm mogelijk is. Velen zijn van mening dat zo'n variant de voorkeur verdient boven een onuitgedrukte res., zoals in b.

  3. Bij gedeverbaliseerde constructies (optioneel):

    ef flûfelira klâkex lastritos enn ef sérts/sértses.
    de verplettering door het neerstortende puin van de huizen

    Bij dergelijke deverbalisaties heeft enn meer het karakter van een voorz. zodat er van een "echt" object geen sprake is. Vergelijk ook § 132.150.

62.21   ad § 62.1   C. Resultatief verplicht met voorzetsels

In het Spokaans bestaan zo'n twintig voorzetsels die een resultatief eisen als het voorzetsel een grensoverschrijdende beweging uitdrukt. In a. is sprake van stilstand of van een beweging op dezelfde plaats (binnen bepaalde grenzen); in b. is sprake van een beweging van de ene plaats naar de andere (grensoverschrijdend):

a.Ef chat zirde kaf ef kelbra.De kat ligt op [de] tafel.
 Ef chat farte kaf ef kelbra.De kat loopt op [de] tafel [rond].
b.Ef chat jumpetece kaf ef kelbrae.De kat springt op de tafel. (bijv. vanaf de grond)

a.Do luere rempe ef lârk.Hij tuurt vanaf de heuveltop.
 Ef léeja menkerate rempe ef tlafo.Het gordijn hangt vanaf het plafond.
b.Do jumpetece rempe ef tjôgge.Hij springt van de steiger af.
 Ef câlko tasse rempe ef tlafoe.De kalk valt van het plafond.

a.Kirro giffe rys ef kaltân.Wij staan onder de poort.
 Kirro farte rys ef kaltân.Wij lopen onder de poort [heen en weer].
b.Kirro farte rys ef kaltânn.Wij lopen onder de poort door. (passeren)

In Blok 140.7 staan de voorzetsels die een resultatief vereisen.

62.22

Als een res.vorm voorafgegaan wordt door zowel een res.-eisend voorzetsel als een ideoantoniem additief waarvan een van de betekenissen door een resultatief expliciet wordt, kan ambiguïteit ontstaan. Vergelijk:

(1)Kirro farte rys ef tjest kaltânn.
 a. Wij lopen onder de vervallen poort heen en weer.
 b. Wij lopen onder de vervallen poort door. (passeren de poort)

(2)Kirro farte rys ef tjest kaltânn fes ef xnârf.
 Wij lopen onder de in goede staat verkerende poort door.

Interpretatie (1a) is mogelijk als de resultatief van kaltânn slechts in verband gebracht wordt met tjest (tjest + res. = 'vervallen', zie § 62.14). Interpretatie (1b) is mogelijk als de resultatief van kaltânn in verband gebracht wordt met zowel tjest als rys (rys + res. = 'onderdoor': grensoverschrijdend). Bij (2) is slechts één interpretatie mogelijk, want de resultatief kan nooit in verband gebracht worden met de constructie tjest ... fes ef xnârf (in goede staat verkerend).


TOP
<< Hoofdstuk 61 | Hoofdstuk 63 >>

© (2000) Rolandt Tweehuysen, Kimswerd, the Netherlands