Grammatica van het Spokaans

<< Hoofdstuk 125 | Hoofdstuk 127 >>
12. Samengestelde zinnen

126. Deverbalisering


Opbouw van dit hoofdstuk:

Blok:


126.1   Algemeen overzicht

Deverbalisering is een proces waarbij de structuur van een ondergeschikte bijzin zodanig gewijzigd wordt dat deze bijzin zijn verbale karakter kwijtraakt en een nominaal karakter krijgt, en een basiselement (§ 90.1–2) of voorz.bep. (§ 141.101a–101b) van de matrixzin1 wordt. Dit proces heet deverbalisering van de bijzin, en de uitkomst van dit proces zullen we een deverbaliseringsconstructie (deverb.-constructie) noemen.
In enkele gevallen wordt alleen het predicaat door de deverbalisering beïnvloed; alle andere zinsdelen behouden dan hun oorspronkelijke vorm.
Deverb.-constructies vinden we voornamelijk in de schrijftaal – alleen als ze het fundament in een voorz.bep. vormen, zijn ze ook in de spreektaal heel algemeen.

Deverbalisering moet niet verward worden met nominalisatie. Bij deverbalisering gaat het om een verlies van het verbale karakter van een predicaat of de constructie waarin dit predicaat staat. Bij nominalisatie gaat het om een morfologisch proces waarbij een woord, anders dan een subst., in een subst. verandert (zie Hoofdstuk 20 voor voorbeelden). Als we van het werkw. stinde (schrijven) het subst. stindos (geschrift) afleiden, is dat een nominalisatie. Als we van stinde de vorm ÿstindos (het schrijven) afleiden, is dat een deverbalisering: het is in feite nog steeds een werkwoord, maar het treedt op in een constructie met eigenschappen die bij een nominale constituent horen.


1Met "matrixzin" wordt die zin bedoeld, waaraan de ondergeschikte zin ondergeschikt is. Dit zal meestal een "hoofdzin" zijn, maar omdat een bijzin ook aan een andere bijzin ondergeschikt kan zijn, geven we de voorkeur aan het ruimere begrip "matrixzin".

126.2

Eerste voorbeeld van het in § 126.1 genoemde proces:

a.Pelcer zerfe, den Frânsa trempe eft mimpit. >
 Pelcer ziet dat Frânsa een boek leest.

b.> Pelcer zerfe Frânsaex ef ÿtrempos enn eft mimpit.
 "Pelcer ziet Frânsa's lezen van een boek"1

Bij de deverbalisering in b. is de gehele den-bijzin zo getransformeerd, dat deze als object bij zerfe fungeert (vetgedrukte deel).


1In dit hoofdstuk zullen de deverb.-constructies in een "pseudo-Nederlands" vertaald worden, dat de oorspronkelijke Spokaanse constructies zo dicht mogelijk benadert. Een gedeverbaliseerd werkw. zal "vertaald" worden m.b.v. een infinitief (het lopen). De agens zal "vertaald" worden met hetzij een genitief/bez.vnw. (Jans lopen/zijn lopen), hetzij een door-bepaling (het lopen door de jongen) indien een genitief onmogelijk is. Het "pseudo-Nederlands" staat tussen dubbele aanhalingstekens: " ".

126.3

Tweede voorbeeld:

a.Óps ÿrgyre Lerdu tukst ef, den do axe negenunn ef ÿc. >
 Zij beschuldigen Lerdu ervan, dat hij de eik illegaal omhakt.

b.> Óps ÿrgyre Lerdu tukst doex ef negenunn laxos enn ef ÿc.
 "ze beschuldigen Lerdu van zijn illegaal omhakken van de eik"

Bij de deverbalisering in b. is de gehele den-bijzin zo getransformeerd, dat deze (samen met tukst) als voorz.bep. bij ÿrgyre fungeert (vette deel). Merk op dat het spoor ef, dat in a. nodig is om het voorz. tukst een fundament te geven, in b. achterwege blijft (zie ook § 132.84b).

126.4

Om een zin te deverbaliseren, moeten de volgende stappen ondernomen worden:

  1. De zinskern wordt een genitiefbepaling met het suffix -ex (of met -x, indien het te suffigeren woord op twee of meer vocalen eindigt en géén eigennaam is). Het meervoudssuffix -sz wordt gewijzigd in -st indien gevolgd door -ex (zie ook § 60.26). De genitief mag eventueel gevolgd worden door het lidw. ef. Voor de verbale genitief, zie ook § 60.59–61.

  2. Basiselementen die geen kern zijn, worden als volgt gemarkeerd: met pai (voor subject), met enn (voor object) of met ón (voor echo); zie § 90.2.

  3. Er wordt een deverbaliseringscircumfix rondom het hulpwerkw. of (bij afwezigheid van een hulpwerkw.) het hoofdwerkw. geplaatst. Bij passieve vormen is dit achter de infinitief, maar bij actieve vormen is dit de verkorte wortelstam (§ 82.2–5). De deverbaliseringscircumfixen zijn opgenomen in Blok 126.5.

126.5

Deverbaliseringscircumfixen
 vóór consonantvóór vocaal
actiefÿ--osl--os
objectpassiefÿ--lijosl--lijos
echopassiefÿ--litâsl--litâs

Als een werkw. met een r begint wordt deze verdubbeld (dit om te voorkómen dat ÿ- + r als [ÿjer] uitgesproken zal worden; zie § 11.2).

126.5a

Bij een aantal werkwoorden die met ÿ beginnen, is deze klank te beschouwen als het oorspronkelijke prefix ÿ- zoals bedoeld in Blok 126.5. Dit is uitgelegd in § 84.40a. Formeel zouden dergelijke werkwoorden niet nog eens met een prefix voorzien moeten worden, omdat dit als een stapelvorm wordt beschouwd. In de praktijk wordt de historische betekenis van deze begin-ÿ echter genegeerd. Zo kunnen we van het werkwoord ÿpûle (rotzooien; hannesen) twee deverbaliseringsvormen afleiden, het formele ef ÿpûlos en het algemene ef lÿpûlos (het gerotzooi; gehannes).

126.6

Bij de volgende voorbeelden is met betrekking tot de transitiviteit de indeling van § 80.1–11 aangehouden. Let op de morfosyntactische relatie die er bestaat tussen -lije ~ -lijos, en -litâ ~ -litâs.1 De Nederlandse equivalenten voor de gedeverbaliseerde vormen zijn hetzij een infinitiefvorm, hetzij een met ge- gesuffigeerde stamvorm, beide voorafgegaan door het, zoals: lopen > het lopen, het geloop. Dit is een theoretische kwestie want in de praktijk worden Spokaanse deverb.-constructies vrijwel altijd vrijer vertaald.


1Historisch gezien is -lijos een samentrekking van -lije + -os, en -litâs van -litâ + -os. Zie ook Evergreen (1964).

intrans.
actief:farte> ef ÿfartoslopen
 feldre> ef ÿfeldoszitten
 âskâne-mip> ef lâskânos-mipontsporen

semtrans.
actief:arkette> ef larkettoshuilen

obtrans.
actief:riffe> ef ÿrriffosmaken
 koldre-tijâ> ef ÿkoldos-tijâweggooien
 uokke> ef luokkosroken
obpassief:riffelije> ef ÿrriffelijosgemaakt worden
 koldrelije-tijâ> ef ÿkoldrelijos-tijâweggegooid worden
 uokkelije> ef luokkelijosgerookt worden

ecrans.
actief:vertare> ef ÿvertarosantwoorden
 mafurte> ef ÿmafurtoswoedend zijn
ecpassief:vertarelitâ> ef ÿvertarelitâsgeantwoord worden [aan]
 mafurtelitâ> ef ÿmafurtelitâswoedend zijn op

voltrans.
actief:kette> ef ÿkettosgeven
 oquarre> ef loquarroskwalijk nemen
obpassief:kettelije> ef ÿkettelijosgegeven worden
 oquarrelije> ef loquarrelijoskwalijk genomen worden
ecpassief:kettelitâ> ef ÿkettelitâsgegeven worden aan
 oquarrelitâ> ef loquarrelitâskwalijk genomen worden

126.7

De suffixen -lijos en -litâs "bevriezen" de infinitief-e welke aan deze suffixen vooraf gaat. Dit wil zeggen dat de infinitief-e niet veranderd kan worden in een tijdssuffix (-a, -o, -u, -ui), zoals overigens bij suffigering van een infinitief (of: neutrale tijd) wel mogelijk is (Blok 111.21). Vergelijk (a.) de mogelijkheid om het verbale element trempelije in de def.tijd te zetten, met (b.) de onmogelijkheid om dit te doen bij het nominale element ÿtrempelijos:

a.Blul trempelije ef mimpit.> Blul trempalije ef mimpit.
 Het boek wordt gelezen.    Het boek werd gelezen.

b.ef mimpitex ef ÿtrempelijos≯ * ef mimpitex ef ÿtrempalijos
 "het gelezen-worden van het boek"    "het gelezen-werden van het boek"
 het lezen van het boek    Ø

In het algemeen kan gesteld worden dat deverbalisering elke tijdsmarkering uitsluit (niet alleen de markeringen met een suffix, zoals in b., maar ook die middels de ordening van de basiselementen, zoals besproken in § 126.9).

126.8

Sommige linguïsten (o.m. Kojen-Pôt, 1977) beschouwen de infinitief-e die voorafgaat aan de deverbaliseringssuffixen -lijos en -litâs niet als een "bevroren" infinitief-suffix, maar als een onderdeel van deze deverbaliseringssuffixen, of met andere woorden, Kojen-Pôt en de zijnen gaan uit van een wortelstam welke gesuffigeerd wordt met -elijos resp. -elitâs. Door deze opvatting komt de deverbaliseringssuffigering van passieve werkw.n meer overeen met de deverbaliseringssuffigering van actieve werkw.n, welke immers óók aan de wortelstam plaatsvindt.

126.9

In deverb.-constructies is in principe1 slechts één ordening van basiselementen mogelijk, en wel:

a.SK – PDVenn O – ón E  (actief)
b.OK – PDVpai S – ón E  (objectpassief)
c.EK – PDVpai S – enn O  (echopassief)

waarbij PDV staat voor "gedeverbaliseerd predicaat" (circumfigering volgens Blok 126.5). Vergelijk deze ordeningsschema's met die in § 90.4; het zal duidelijk zijn dat deverb.-constructies dankzij deze ene ordening alleen een neutrale tijd kunnen uitdrukken. Ofwel: de definitieve of toekomende tijd die uitgedrukt worden middels een wijziging in de constituentenordening gaan verloren bij deverbalisering. Vergelijk:

(1)a.Petriy zjoffe, den Mariy lorerde eft karé. >
  Petriy beweert dat Mariy een boot koopt.
 b.> Petriy zjoffe Mariyex ÿlorerdos enn eft karé.
  "Petriy beweert Mariy's kopen van een boot"

(2)a.Petriy zjoffe, den Mariy enn eft karé lorerde. >
  Petriy beweert dat Mariy een boot heeft gekocht.
 b.> Petriy zjoffe Mariyex ÿlorerdos enn eft karé.
  (als (1b))

De deverb.-constructie die uit (1a) volgt, is identiek aan die welke uit (2a) volgt. Moet een definitieve of toekomende tijd per se behouden blijven, dan is deverbalisering niet mogelijk.


1De ordening van de basiselementen is in marginale gevallen te variëren, maar dit leidt nooit tot een andere tempusmarkering. Zie hiervoor § 126.12.

126.10   Zijn pai, enn en ón determinanten of voorzetsels?

Binnen de Spokanistiek is en wordt er veel gediscussieerd over de vraag of de elementen pai, enn en ón in een deverb.-constructie nog wel als "determinanten" (= markeerders voor resp. subject, object en echo) beschouwd moeten worden, of dat ze eerder als "voorzetsels" optreden. Gezien het nominale karakter van het predicaat, en de bijbehorende gen.bep., is er veel voor te zeggen om pai, enn en ón als voorz.s te beschouwen, zodat de met deze elementen gemarkeerde zinsdelen als voorzetselbepalingen optreden. Een indicatie voor de juistheid van deze opvatting is onder meer dat pai, enn en ón in nevengeschikte deverb.-constructies vervangen moeten worden door het dode voorz. âs (zie § 132.150), terwijl zo'n vervanging in de niet-gedeverbaliseerde variant ongrammaticaal is.

126.11

Vergelijk de a-zinnen waarin beide leden van de nevenschikking een identieke determinant bevatten, waarvan de tweede níét door âs vervangen kan worden, met de b-zinnen waarin het tweede identieke element door âs vervangen moet worden, omdat het een voorz. is:

a.Ef quiste, den Petriy kette ef mimpits ón Elsa oft ón Mariy. >
 Het is goed dat Petriy de boeken aan Elsa of [aan] Mariy geeft.
b.> Petriyex ef ÿkettos enn ef mimpits ón Elsa oft âs Mariy quiste.
    Petriy-GEN het gegeef van de boeken aan Elsa of SPOOR Mariy is.goed

a.Ef inspekterr nalalôve, den ef sért grâtarelije pai ef verfutos ur pai ef ÿrasatjens.1 >
 De inspecteur stelt vast dat het huis door de schilders en [door] de timmerlieden opgeknapt wordt.
b.> Ef inspekterr nalalôve ef sértex ÿgrâtarelijos pai ef verfutos ur âs ef ÿrasatjens.
 "de inspecteur stelt het opgeknapt-worden van het huis door de schilders en de timmerlieden vast"

a.Ef trufôe, den ef menester cÿr enn ef erros is enn ef terrafanos wa'ére. >
 Het is waar dat de minister zowel de vergissing als de verduistering ontkend heeft.
b.> Ef menesterex ef ÿwa'éros cÿr enn ef erros is âs ef terrafanos trufôe.
 "het ontkennen door de minister zowel van de vergissing als van de verduistering is waar"

1Vergelijk § 120.59 voorbeeld II.b.

126.12

Een ander argument om pai, enn en ón in deverb.-constructies als voorz.s, en niet als determinanten, te beschouwen, is gebaseerd op het feit dat een basiselement (waarbij bijvoorbeeld enn een determinant is) in een zin alleen van plaats kan veranderen om een andere tijdsvorm uit te drukken, terwijl het naar voren halen van een voorz.bep. wel mogelijk is om een contrast uit te drukken, maar nooit om een andere tijd weer te geven. Vergelijk:

(1)a.Gress nalalôve, den Tek koldre-tijâ enn ef letra. >
  Ik stel vast dat Tek de brief weggooit.
 b.> Gress nalalôve, den Tek enn ef letra koldre-tijâ.
  Ik stel vast dat Tek de brief heeft weggegooid.

(2)a.Gress nalalôve Tekex ef ÿkoldos-tijâ enn ef letra. >
  "ik stel Tek's weggooien van de brief vast"
 b.> Gress nalalôve enn ef letra Tekex ef ÿkoldos-tijâ.1
  "van de brief stel ik het weggooien door Tek vast"

In (1b) drukt het naar voren halen van enn ef letra een def.tijd uit; in (2b) gedraagt enn ef letra zich als elke andere voorz.bep. die naar voren gehaald wordt: er is nu sprake van een contrast, zodanig dat ik bijvoorbeeld niet vaststel dat Tek "de kwitantie" heeft weggegooid, maar (met nadruk) "de BRIEF". Zie § 141.122–130 over de plaats van voorz.bep.n, en § 141.79–88a over het onderscheid tussen pai, enn en ón als determinant en als voorz.


1Let op de positie van enn ef letra in (2b): dit object staat aan het begin van de deverb.-constructie, dus vóór de gen.bep. In een deverb.-constructie kan een basiselement nooit tussen gen.bep. en predicaat staan, in de trant van:

a.* Gress nalalôve Tekex enn ef letra ef ÿkoldos-tijâ.

Bovendien geldt de regel dat geen enkel element uit een deverb.-constructie buiten deze constructie (dus in de matrixzin zelf) geplaatst mag worden, zoals:

b.* Enn ef letra gress nalalôve Tekex ef ÿkoldos-tijâ.

Vergelijk b. met de Nederlandse pseudo-vertaling van (2b), waarin van de brief aan het begin van de matrixzin staat.


126.13

Ook de volgende twee zinnen geven een indicatie dat enn- en ón-constituenten in een deverb.-constructie als voorz.bep.n beschouwd moeten worden: zin a. is ongrammaticaal, omdat het object áchter de echo staat; dit is in strijd met Blok 90.8. Zin b. is daarentegen correct, omdat er voor voorz.bep.n geen syntactisch bedongen onderlinge volgorde bestaat:1

a.* Gress vraboe, den Stelâ kette ón Petriy enn ef letra.
 Ik vermoed dat Stelâ aan Petriy de brief geeft.

b.Gress vraboe Stelâex ÿkettos ón Petriy enn ef letra.
 "ik vermoed Stelâ's geven aan Petriy van de brief"

1Er is natuurlijk wel een semantisch bedongen volgorde. Dit is duidelijk te zien in § 126.12 zin (2b), waarin een contrastieve werking opgeroepen wordt.

126.14

In § 141.131–144 wordt vastgesteld dat er ook voor voorz.bep.n een voorkeursordening bestaat, die de semantisch minst gemarkeerde variant uitdrukt. Elke afwijking van deze ordening voegt een extra semantisch/pragmatische component aan de zin toe, meestal een contrastieve. We kunnen stellen dat de schema's in § 126.9 de voorkeursordening binnen een deverb.-constructie weergeven, maar dat semantisch/pragmatische overwegingen variaties in deze ordening kunnen aanbrengen. Echter, in een deverb.-constructie is de neiging om de voorkeursordening te handhaven veel sterker dan bij "gewone" voorz.bep.n. Dit is toe te schrijven aan het feit dat vrijwel elke variatie in de voorkeursordening uitgelokt wordt door pragmatische overwegingen (contrast, emfase), en dat pragmatische verschijnselen typerend voor de spreektaal zijn. Omdat deverb.-constructies typerend voor de schrijftaal zijn zullen spreektaalverschijnselen er niet zo gauw in doordringen.

126.15

Voorz.bep.n zijn geen noodzakelijke constituenten in een zin: zij kunnen gemakkelijk achterwege blijven. Ditzelfde geldt voor de basiselementen in een deverb.-constructie, wat een indicatie is dat zij feitelijk voorz.bep.n zijn. Vergelijk a. waarin het achterwege blijven van een object alleen onder bepaalde voorwaarden gerechtvaardigd is (zie Hoofdstuk 130), terwijl de afwezigheid van een object in b. veel natuurlijker (en dus minder gemarkeerd) is:

a.? Gress vraboe, den Elsa rafane ón Jân.
 ? Ik vermoed, dat Elsa aan Jân vertelt.

b.Gress vraboe Elsaex ef ÿrrafanos ón Jân.
 "ik vermoed Elsa's vertellen aan Jân"

Bij a. krijgt men het gevoel dat er iets "ontbreekt" en is men geneigd om te vragen "WAT vertelt Elsa dan?". Daarentegen drukt b. uit dat er sprake is van een situatie waarin Elsa [iets] vertelt, en dat ik het bestaan van die situatie vermoed. Wat Elsa vertelt, is niet relevant en dat dit object ongenoemd blijft, wordt niet als een tekortkoming in de taaluiting opgevat.

126.16

Nog duidelijker wordt het verschil tussen een basiselement in een niet-gedeverbaliseerde constructie en een voorz.bep. in een deverb.-constructie als we kijken naar het subject in een passieve zin. Zin a. is ongrammaticaal (omdat een passief zonder subject altijd het spoor blul moet bevatten; § 91.3–5 en Blok 91.7), terwijl b. correct is:

a.* Ef melde šazeludi den ef mimpit trempelije.
 Het is verbazingwekkend dat het boek gelezen wordt.

b.Ef mimpitex ef ÿtrempelijos melde šazeludi.
 "het gelezen-worden van het boek is verbazingwekkend"

126.17

Omdat de oorspronkelijke zinskern in een deverb.-constructie veranderd is in een gen.bep., kan ook deze zonder meer weggelaten worden. Vergelijk de ongrammaticaliteit van a. met de geheel correcte constructie in b.:

a.* Ef inspekterr vraboe, den zlânke ef cartôlks.1
 * De inspecteur vermoedt, dat besproeit de aardappels.

b.Ef inspekterr vraboe ef ÿzlânkos enn ef cartôlks.
 "de inspecteur vermoedt het besproeien van de aardappels"

1Deze zin kan alleen zo begrepen worden dat het subject na den gedeleerd is omdat dit corefereert met ef inspekterr. De betekenis is dan iets in de trant van "de inspecteur vermoedt dat hij(zelf) de aardappels besproeit". Dit is syntactisch correct, maar semantisch vreemd. Vergelijk:

Ef inspekterr wa'ére, den zlânke ef cartôlks.
De inspecteur ontkent dat [hij] de aardappels besproeit.

126.18

Daar het subject in een deverb.-constructie achterwege mag blijven, zowel in de vorm van een pai-constituent (§ 126.16) als in de vorm van een gen.bep. (§ 126.17), zijn de volgende twee zinnen beide correct, en synoniem:

a.Ef tildâ mimpitex ef ÿtrempelijos melde šazeludi.
 "het gelezen-worden van het slechte boek is verbazingwekkend"

b.Ef ÿtrempos enn ef tildâ mimpit melde šazeludi.
 "het lezen van het slechte boek is verbazingwekkend"
 Het is verbazingwekkend dat het slechte boek gelezen wordt.

De passieve variant in a. is zeer formele schrijftaal, terwijl b. gewone schrijftaal of formele spreektaal genoemd kan worden.

126.19

Als in een ondergeschikte zin de kern corefereert met de matrixkern, wordt de ondergeschikte kern meestal gedeleerd (zie § 131.9 en § 131.15). Bijvoorbeeld:

a.Eup pafyte den eup cÿrtire gress. > Eup pafyte den Ø cÿrtire gress.
 ze aandringt dat ze helpt mij
 Ze dringt aan om me te helpen.

Wordt de den-bijzin vervangen door een deverb.-constructie, dan moet de corefererende kern (nu als genitief) altijd uitgedrukt worden. Vergelijk de deletie in a. met de onmogelijkheid tot deletie in b.:

b.Eup pafyte eupex [ef] ÿcÿrtiros enn gress. ≯
 "ze dringt aan op haar helpen van mij"
 ≯ * Eup pafyte Ø ef ÿcÿrtiros enn gress.1

1Deze constructie zonder genitiefkern is wel correct indien het subject bij "aandringen" ongespecificeerd is. In dat geval is er geen sprake van "deletie" maar van "ongenoemd laten". De zin betekent dan 'Zij dringt erop aan dat ik geholpen word.', waarbij de hulp altijd moet plaatsvinden door een ander dan door de persoon aan wie "zij" refereert. Vergelijk ook § 126.17 zin b.

126.20

Merk op dat de genitief eupex in zin b. (vorige paragraaf) geen reflexieve variant kent, zoals een bez.vnw. die kent. Zin (1) is ongrammaticaal indien belt en eup corefereren; bij coreferentie moet belt vervangen worden door sener in (2):

(1)* Eup1 pafyte belt1 xÿðu. 
(2)Eup1 pafyte sener1 xÿðu.Ze1 dringt op haar1 ontslag aan.

126.21   Nevengeschikte zinskernen

Bestaat een zinskern uit een nevenschikking, dan krijgen beide nevengeschikte elementen een gen.suffix. Bovendien wordt het voegw. ur (en) vervangen door én. Dit gebruik van én is te vergelijken met het gebruik ervan tussen twee nevengeschikte groepen die beide door dezelfde relatieve bijzin bepaald worden (zie § 120.78 voorbeeld III.d). Vergelijk:

Petriy zjoffe, den Mariy ur Elsa lorerde eft karé. >
Petriy beweert dat Mariy en Elsa een boot kopen.
> Petriy zjoffe Mariyex én Elsaex ef ÿlorerdos enn eft karé.
"Petriy beweert Mariy's en Elsa's kopen van een boot"

Ef nert melde trufô, den Vyncha lef ef hâst riffe eft mintepot promirret. >
Het is niet waar, dat Vyncha een lange wandeling met de hond maakt.1
> Vynchaex lef ef hâstex ef ÿrriffos enn eft mintepot promirret nert melde trufô.
"het maken van een lange wandeling door Vyncha met de hond is niet waar"

1Vergelijk § 121.40.

126.22   Wederkerend voornaamwoord

Het wed.vnw. sen[a] wordt in een deverb.-constructie door prap vervangen. Dit is behandeld in § 72.29, en daarom volstaan we met enkele voorbeelden:

Gress tiffe, den óps sena panôzjece ef belt-tupplip. >
Ik weet dat zij zich verheugen in het uitstapje.
> Gress tiffe ópsex [ef] prap ÿpanôzjecos enn ef belt-tupplip.
"ik weet hun zich verheugen in het uitstapje"

Ef melde tnefer den ef monercô sen lukte pazzostafiy âke tims ri'ef tof. >
Het is vreemd dat de burgemeester zich acht keer per dag grondig wast.
> Ef monercôex [ef] prap pazzostafiy ÿluktos âke tims ri'ef tof melde tnefer.
"het zich grondig wassen door de burgemeester acht keer per dag is vreemd"

126.23   Positie en meervoudsmarkering van additieven

Een pred.add., dat normaliter áchter het predicaat staat (§ 40.30), verschijnt in een deverb.-constructie ervóór, omdat het predicaat het karakter van een subst. heeft gekregen, met als gevolg dat het pred.add. nu een attr.add. is geworden (§ 40.5):

Do merfe cÿrbé.> doex [ef] cÿrbé ÿmerfos
Hij liegt voortdurend.    "zijn voortdurend liegen"

Mariy trempe lôftquar ef mimpit.> Mariyex [ef] lôftquar ÿtrempos enn ef mimpit
Mariy leest het boek langzaam.    "Mariy's langzaam lezen van het boek"

Zie ook het laatste voorbeeld in de vorige paragraaf.

126.24

Merk op dat ook pred.add.n CAT. III (d.w.z. add.n die slechts predicatief kunnen optreden; zie § 40.74) bij deverb.-constructies vóór het predicaat komen:

Eup pitte ment helkara ef dunjes.> eupex [ef] ment ÿpittos helkara ef dunjes
Zij fietst vaak naar de duinen.    "haar vaak fietsen naar de duinen"

Petriy melde pek eft pramter.> Petriyex [ef] pek ÿmeldos enn eft pramter
Petriy is dus een inbreker.    "het dus zijn door Petriy van een inbreker"

Ef demokrašo eksistere stra fes
Spooksoliy.
> ef demokrašoex [ef] stra leksisteros fes
    Spooksoliy
De democratie bestaat nog wel in
Spokanië.
    "het nog wel bestaan door de democratie
    in Spokanië"

Ondanks het feit dat add.n CAT. III bij "normale" substantieven niet een attributieve functie kunnen hebben, lijkt dit bij gedeverbaliseerde werkw.n wel te kunnen (maar dat zijn dan ook geen "normale" substantieven). Sommige grammatici verwerpen de stelling dat add.n CAT. III als attr.add. optreden en gaan ervan uit dat er slechts van transportatie sprake is, oftewel: een pred.add. dat normaliter áchter het werkw. staat, komt er nu vóór staan (zonder dat het in een attr.add. verandert). Dit is uitgelegd in § 40.76.

126.25

In § 42.4 is uiteengezet dat pred.add.n op -iy en -lira het suffix -m krijgen indien er sprake is van een intern meervoud. Omdat een pred.add. bij deverbalisering een attr.add. wordt (zie vorige paragrafen), en het gedeverbaliseerde predicaat als enkelvoudig beschouwd wordt, verdwijnt het suffix -m. Merk op dat het in een niet-gedeverbaliseerde constructie de meervoudige zinskern is, die de meervoudsmarkering van het pred.add. uitlokt, terwijl het in een deverb.-constructie het predicaat is dat de enkelvoudige markering (= géén markering) van het attr.add. uitlokt (er is geen zinskern in een deverb.-constructie, want deze is een genitief geworden). Vergelijk:

Ef 'jans chaquinde choffiym.> ef 'jansex [ef] choffiy ÿchaquindos
De jongens spreken rumoerig.    "het rumoerig spreken door de jongens"

Óps sena ocÿrme simajeliram.> ópsex [ef] prap simajelira locÿrmos
Zij gedragen zich achterbaks.    "hun zich achterbaks gedragen"

126.26

Op dezelfde wijze als in de vorige paragraaf besproken, verdwijnt de markering voor het externe meervoud bij pred.add.n (zie ook § 42.16):

Petriy ur Welm sena ocÿrme fâkommep. >
Petriy en Welm gedragen zich gemeen.
> Petriyex én Welmex [ef] prap fâkomm locÿrmos
"het zich gemeen gedragen door Petriy en Welm"

Ef knurfel lef ef pica-tâts vende lôftquarep. >
Het water met de ijsschotsen stroomt langzaam.
> ef knurfelex lef ef pica-tâtsex [ef] lôftquar ÿvendos
"het langzaam stromen door het water met de ijsschotsen"

126.27

Een subj.add. dat evenals een pred.add. áchter het predicaat staat (§ 40.8), verschijnt bij deverbalisering vóór het predicaat. Wat dit betreft is er dus geen verschil met het gedrag van pred.add.n zoals beschreven in § 126.23–24. Subj.add.n gaan meestal samen met een koppelwerkw. Bijvoorbeeld:

(1)Ef mimpit melde yroppiy.> ef mimpitex [ef] yroppiy ÿmeldos
 Het boek is spannend.    "het spannend zijn door het boek"

(2)Gress nert pónze ielba.> gressex [ef] nert ielba ÿpónzos
 Ik word niet rijk.    "mijn niet rijk worden"

(3)Ef vildul lelde lutt.> ef vildulex [ef] lutt ÿleldos
 De boom groeit krom.    "het krom groeien door de boom"

(4)Petriy scemre crôg.> Petriyex [ef] crôg ÿscemros
 Petriy schreeuwt zich hees.    "Petriy's zich hees schreeuwen"

(5)Eup sen lukte clenn.> eupex [ef] prap clenn ÿluktos
 Zij wast zich schoon.    "haar zich schoon wassen"

126.28

Subj.add.n die bij deverbalisering vóór het predicaat verschijnen, verliezen hun eventuele meervoudssuffix. Wat dit betreft is er dus geen verschil met het gedrag van pred.add.n die bij deverbalisering een attr.add. worden (§ 126.25–26):

Ef 'nins pónze knâmpiyn.> ef 'ninsex [ef] knâmpiy ÿpónzos(§ 42.9a)
De meisjes worden mollig.    "het mollig worden door de meisjes" 

Ef chat ur hurt melde blakkers.> ef chatex én ef hurtex [ef] blakker
    ÿmeldos
(§ 42.13)
De kat en hond zijn [beide] wit.    "het wit zijn door de kat en de hond" 

126.29

Subj.add.n mogen voorafgegaan worden door de determinant lo (§ 40.13), tenzij ze d.m.v. de koppelwerkw.n melde, pónze of tinde aan het subject zijn verbonden (§ 40.16). Een subj.add. dat gemarkeerd is met lo, mag ook achter een gedeverbaliseerd predicaat blijven staan:

Ef vildul lelde lo lutt.> ef vildulex [ef] ÿleldos lo lutt(§ 126.27 (3))
Eup sen lukte lo clenn.> eupex [ef] prap ÿluktos lo clenn(§ 126.27 (5))

126.30

Subj.add.n die met lo gemarkeerd zijn, en bij deverbalisering achter het predicaat blijven staan, mogen hun eventuele meervoudssuffix behouden, maar dit mag ook (evenals bij subj.add.n die voor het predicaat terecht komen (§ 126.28)) gedeleerd worden:

Ef ÿcs ur ef bûsts lelde lo lutts.> ef ÿcsex én bûstsex [ef] ÿleldos lo lutt[s]
De eiken en de beuken groeien krom.    "het krom groeien door de eiken en beuken"

Ef entrafers sena ocÿrme lo zlÿšiyn.1> ef entrafersex [ef] prap locÿrmos lo zlÿšiy[n]
De toeristen gedragen zich verwend.    "het zich verwend gedragen door de toeristen"

Omdat in niet-gedeverbaliseerde constructies het suffix -n verplicht is, blijft dit suffix na deverbalisering het liefst behouden. Het optionele karakter van -[e]s zorgt ervoor dat dit suffix na deverbalisering het liefst gedeleerd wordt.


1Zie ook § 42.2 voor dit voorbeeld.

126.31

Een obj.add. staat altijd onmiddellijk achter het object, gemarkeerd met lo (zie § 40.19). Deze positie blijft na deverbalisering gehandhaafd. Vergelijk:

Gress verfute ef krur lo mesâ. >
Ik verf de muur groen.
> gressex [ef] ÿverfutos enn ef krur lo mesâ
"mijn groen verven van de muur"

Do byte ef chat lo ronter-blotter. >
Hij slaat de kat bont en blauw.
> doex [ef] ÿbytos enn ef chat lo ronter-blotter
"zijn bont-en-blauw slaan van de kat"

126.32

Na deverbalisering behouden obj.add.n hun eventuele meervoudssuffix -n, maar het suffix -[e]s is zowel voor als na de deverbalisering optioneel:

Qurt verfute ef argerats lo kariyn. >(§ 42.2)
Qurt schildert de deuren lelijk. 
> Qurtex ef ÿverfutos enn ef argerats lo kariyn 
"Qurt's lelijk schilderen van de deuren" 

Gress verfute ef argerats ur miflifs lo mesâ[s]. >(§ 42.13)
Ik verf de deuren en ramen groen. 
> gressex ef ÿverfutos enn ef argerats én miflifs lo mesâ[s]
"mijn groen schilderen van de deuren en ramen"

126.33

In § 42.6 is uitgelegd hoe het suffix -m (en niet -n) gebruikt wordt bij attr.add.n op -iy of -lira, als ze een bepaling vormen bij de genitief van een intern meervoudig subst. Deze -n/-m wisseling vindt ook plaats bij de gen.-constructies die door deverbalisering ontstaan. Vergelijk:

Do zerfe, den ef zlÿšiyn efantys lârÿte eft mynall. >
Hij ziet dat de verwende kinderen op een mynall rijden.1
> Do zerfe ef zlÿšiym efantysex [ef] ÿlârÿtos enn eft mynall.
"hij ziet het rijden door de verwende kinderen op een mynall"

Ef melde presÿr, den ef ÿtineliran mosjeusz lelperre ral graviyn myzâlôsta. >
Het is normaal dat de zwangere vrouwen nu heftige weeën hebben.
> Ef ÿtineliram mosjeustex ef ral ÿlelperros enn graviyn myzâlôsta melde presÿr.
"het nu hebben van heftige weeën door de zwangere vrouwen is normaal"

1Een mynall is een kostbaar rijpaardenras (de "Rolls Royce onder de paarden").

126.34   Relatieve bijzinnen

Een deverb.-constructie kan in zijn geheel fungeren als antecedent bij een betr.vnw. Omdat zo'n constructie beschouwd wordt als behorend tot de categorie ABSTRACT, moet als betr.vnw. sem (Blok 124.3) gekozen worden.1 Eventueel mag de bijzin ook met -lira gevormd worden (zie § 124.46). Bijvoorbeeld:

(1)a.Tekex ef graviy ÿkinuros nert trufôe, sem jadâk alirdefte. =
 b.= Tekex ef graviy ÿkinuros, alirdeftalira jadâk, nert trufôe.
 "Teks ernstig ziek-zijn, wat iedereen verontrust heeft, is niet waar"
Het is niet waar dat Tek ernstig ziek is, een feit dat iedereen verontrust heeft.

(2)a.Gress vraboe ki Jânex ef ÿkuntiyros enn ef smurf, sem ðée gress armt eft
har ef tork sgârf rist. =
 b.= Gress vraboe Jânex ef ÿkuntiyros enn ef smurf, ðéelira gress armt eft
har ef tork sgârf rist.
 "ik vermoed Jâns stelen van het geld, dat mij aan een nogal scherp zwaard drukt"
Ik vermoed dat Jân het geld gestolen heeft, wat mij in een nogal moeilijk parket brengt.

Merk op dat de relatieve bijzinnen refereren aan de gehele (vette) deverb.-constructie, dus aan een complete situatie waarbij alle elementen uit die constructie betrokken zijn. De determinant ki in (2a) moet daarom vóór het eerste element van de deverb.-constructie staan (bij de -lira-bijzin in (2b) blijft ki achterwege).


1Zie ook § 70.42 zin (3′) waarin het wed.vnw. efa wordt gebruikt vanwege het abstracte karakter van een deverb.-constructie.

126.35

Een relatieve bijzin kan nooit refereren aan slechts één element uit de deverb.-constructie, zoals in (3a) geïllustreerd wordt:

(3)a.* Gress vraboe Jânex ef ÿkuntiyros enn ki ef smurf, té meldo fes ef feldariy.
  "ik vermoed Jâns stelen van het geld, dat in de kast lag"

Willen we de bijzin té meldo fes ef feldariy laten refereren aan ef smurf, dan moet de deverb.-constructie teruggebracht worden tot een den-bijzin:

(3)b.Gress vraboe den Jân enn ki ef smurf kuntiyre, té meldo fes ef feldariy. =
 c.= Gress vraboe den Jân enn ef smurf, meldolira fes ef feldariy, kuntiyre.
  Ik vermoed dat Jân het geld gestolen heeft, dat in de kast lag.

126.36   Onderschikking van deverb.-constructies

Het is mogelijk om twee deverb.-constructies onderschikkend in één volzin onder te brengen, zoals in c.:

a.Ef ÿrðaage, den óps nert tiffe, den do enn sener tubôs gritse.1 >
 Het is duidelijk dat zij niet weten dat hij zijn vrouw heeft vermoord.
b.> Ef ÿrðaage, den óps nert tiffe doex ÿgritsos enn sener tubôs. >
    het duidelijk.is, dat zij niet weten hij-GEN vermoordenDV van zijn vrouw
c.> $ Ópsex ef nert ÿtiffos enn doex ÿgritsos enn sener tubôs ÿrðaage.
        zij-GEN het niet wetenDV van hij-GEN vermoordenDV van zijn vrouw duidelijk.is
 "hun niet weten van zijn vermoorden van zijn vrouw is duidelijk"

Omdat een enkelvoudige deverb.-constructie voornamelijk schrijftaal is, wekt het geen verbazing dat een zin als c. uitsluitend in de geschreven taal aangetroffen zal worden. Overigens worden dergelijke aan elkaar ondergeschikte deverb.-constructies als in c. door velen afgekeurd. Vergelijk ook de twijfelachtigheid van zinnen met twee aan elkaar ondergeschikte -lira-constructies, als in (zie § 100.67a):

? Ef mosjeus, zârelira fes ef sért, ef monercô lorerdalira, sértarât.
De vrouw, die in het huis woont dat de burgemeester heeft gekocht, moet verhuizen.

1In § 123.57 is erop gewezen dat twee aan elkaar ondergeschikte den-zinnen liever vermeden worden. Als zin a. niet gedeverbaliseerd wordt tot b. of c., wordt aangeraden om de den-zin van het laagste niveau in een -lira-constructie te veranderen, aldus:

Ef ÿrðaage, den óps nert tiffe, do sener tubôs gritselira.
het duidelijk.is, dat zij niet weten, hij zijn vrouw vermoordt-datVGW

126.37

Zin b. hierboven is een voorbeeld van een deverb.-constructie die deel uitmaakt van een onderschikking, wat correct is. Daarentegen is een onderschikking die deel uitmaakt van een deverb.-constructie ongrammaticaal:

a.* Ópsex ef nert ÿtiffos ÿrðaage, den do enn sener tubôs gritse.
b.* Ópsex ef nert ÿtiffos, den do enn sener tubôs gritse, ÿrðaage.

Variant a. is fout omdat deze de indruk geeft dat de den-bijzin een bepaling is bij ÿrðaage, terwijl deze in werkelijkheid bij tiffe/ÿtiffos hoort.1
Variant b. is in zoverre semantisch correct dat de den-bijzin inderdaad als bepaling bij ÿtiffos staat, maar de syntactische fout is hier dat de den-bijzin de onderstreepte matrixzin heeft opengebroken.2


1Variant a. bevat als subjectkern: ópsex ef nert ÿtiffos. Als deze kern echter vervangen wordt door het voorlopige subject ef, is de zin correct (maar met een andere betekenis dan bij a. bedoeld wordt):

Ef ÿrðaage, den do enn sener tubôs gritse.
Het is duidelijk dat hij zijn vrouw heeft vermoord.

Want dit voorlopige subject staat a.h.w. in de plaats van de bijzin, wat te zien is aan het (in de spreektaal) correcte equivalent:

£ Den do enn sener tubôs gritse, ÿrðaage.(vgl. § 125.79)
Dat hij zijn vrouw heeft vermoord, is duidelijk. 


2Omdat -lira-constructies die een den-bijzin vervangen juist wel een openbreking vereisen (§ 100.71), zou men verwachten dat de volgende variant van b. correct is:

 i.?? Ópsex ef nert ÿtiffos, do [enn] sener tubôs gritselira, ÿrðaage.

Dat ook deze variant door de meeste Spokaniërs als (zo goed als) ongrammaticaal wordt bestempeld is te verklaren door aan te nemen dat een -lira-constructie altijd intuïtief gevoeld wordt als de vervanger van een ander soort constructie. Beschouwen we de -lira-bijzin in i. als de vervanger van een den-bijzin, dan impliceert dit dat zo'n den-bijzin correct is. En uit a. blijkt dat dit niet het geval is. Beschouwen we de -lira-bijzin in i. als de vervanger van een relatieve bijzin (namelijk met ÿtiffos als antecedent; analoog aan ii. hieronder), dan komt dit in conflict met het feit dat ÿtiffos geen echte nominale constituent is.

ii.Hift tÿden, do sener tubôs gritselira, ÿrðaage.
 Hun bericht dat hij zijn vrouw heeft vermoord, is duidelijk.

126.38   Ambigue voorzetselbepalingen

Na deverbalisering is het soms niet duidelijk of een voorz.bep. bij de matrixzin hoort, dan wel bij de deverb.-constructie. Zin a. bijvoorbeeld kan afgeleid zijn van zowel b. als c.:

a.Gress zerfe doex ef lûmaros enn ef 'nin fes ef mirrôr.
 "ik zie zijn gluren naar het meisje in de spiegel"

b.Gress zerfe fes ef mirrôr, den do ûmare ef 'nin.
 Ik zie in de spiegel, dat hij naar het meisje gluurt.

c.Gress zerfe, den fes ef mirrôr do ûmare ef 'nin.
 Ik zie dat hij in de spiegel naar het meisje gluurt.

126.39

In a. kan fes ef mirrôr dus opgevat worden als een plaatsbepaling bij gress zerfe doex ef lûmaros enn ef nin, of als een plaatsbepaling bij het vetgedrukte deel. In dit laatste geval is fes ef mirrôr dus een deel van het object dat bij zerfe hoort. Geldt lezing b. dan kan a. gedisambigueerd worden door de plaatsbepaling geheel vooraan te zetten (d.); geldt lezing c., dan kan de plaatsbepaling binnen het bereik van het object vóór enn ef 'nin geplaatst worden (e.):

d.Fes ef mirrôr gress zerfe doex ef lûmaros enn ef 'nin.
e.Gress zerfe doex ef lûmaros fes ef mirrôr enn ef 'nin.

Merk op dat e. acceptabel is omdat enn als voorz., en niet als determinant, beschouwd wordt (§ 126.10–13). Voorz.bep.n kunnen immers op verschillende manieren onderling gerangschikt worden. Merk verder op dat zowel d. als e. gemarkeerd is: de bijzondere positie van fes ef mirrôr drukt een contrast of emfase uit.

126.40   Modale hulpwerkwoorden en doelwerkwoorden

Hoofdwerkw. en hulpwerkw. vormen bij de deverbalisering dikwijls een scheid.samst. waarbij het hulpwerkw., in gedeverbaliseerde vorm, het basiselement vormt.1 Bijvoorbeeld:

Do perke beri farte.> doex ef farte-ÿperkos
Hij moet lopen.    "zijn lopen-moeten"

Gress probare beri quÿe.> gressex ef quÿe-ÿprobaros
Ik wil wachten.    "mijn wachten-willen"
 
(1)Ef mimpit perke beri trempelije pai do. >
 Het boek moet door hem gelezen worden.
 > ef mimpitex trempelije-ÿperkos pai do
 "het gelezen-moeten-worden van het boek door hem"

(2)Lisa hurtiyre beri šâste ef treno. >
 Lisa haast zich om de trein te halen.
 > Lisaex šâste-ÿhurtiyros enn ef treno
 "Lisa's halen-zich haasten van de trein"

1Vergelijk samenstellingen van een werkw. + subst.:

farte + perkos > ef farte-perkos
lopen + noodzaak > de noodzaak om te lopen (lett. "de loop-noodzaak")

quÿe + probaros > ef quÿe-probaros
wachten + wil/wens > de wil/wens om te wachten (lett. "de wacht-wil")

eftarse + trustos > ef eftarse-trustos   (§ 21.15)
lukken + vertrouwen > het vertrouwen dat het lukt (lett. "het luk-vertrouwen")

šâste + hurtiyo > ef šâste-hurtiyo
halen + haast > de haast om [de trein] te halen (lett. "de haal-haast")

126.41

In wat formelere (schrijf)taal kan een scheid.samst. achterwege blijven en staat het gedeverbaliseerde hulpwerkw./doelwerkw. vóór de beri-infinitief.1 Vergelijk:

(1)a.Lânell bladide beri croifte ef lu'ettos. >
  Lânell wenst de overeenkomst te beëindigen.
 b.> Lânellex ef croifte-ÿbladidos enn ef lu'ettos. =
= Lânellex ef ÿbladidos beri croifte enn ef lu'ettos.
  "het wensen door Lânell om te beëindigen de overeenkomst"

(2)a.Gress nert unere den eup probare beri quÿe. >
  Ik begrijp niet dat ze wil wachten.
 b. > Gress nert unere eupex ef ÿprobaros beri quÿe.
  "ik begrijp haar willen om te wachten niet"

(3)a.Gress vraboe den Lisa hurtiyre beri šâste ef treno. >
  Ik vermoed dat Lisa zich haast om de trein te halen.
 b. > Gress vraboe Lisaex ÿhurtiyros beri šâste enn ef treno.
  "ik vermoed Lisa's zich-haasten om te halen de trein"

Zie ook § 110.26.


1In het Oudspokaans (en tegenwoordig ook nog wel in het Cheetuc op Tigof en Lomky) wordt het gehele predicaat geaffigeerd, en wel: ÿ-/l- aan het eerste lid en -os/-lijos/-litâs aan het laatste lid. Vergelijk (a.) de moderne vorm met (b.) de archaïsche variant:

a.Ef jakâmkiy bladide ef ôrešysex ef ÿtindos beri piyrste. =
b.= † Ef jakâmkiy bladide ef ôrešysex ef ÿtinde beri piyrstos.
"de veldheer wenst het blijven vechten door de soldaten"
De veldheer wenst dat de soldaten blijven vechten.

Vergelijk ook de archaïsche constructie in het spreekwoord:

Tsazi ef ÿkurre beri beldos enn flaju, stus finnât beri feskette stus tiffelira ef strâ.
Om iets te kunnen leren moet je beginnen te beseffen dat je het nog niet weet.

126.42

De b-zinnen in de vorige paragraaf verraden dat het gedeverbaliseerde werkw. het karakter van een echt subst. heeft gekregen. Dat woorden als ÿbladidos in (1b), ÿprobaros in (2b) en ÿhurtiyros in (3b) slechts het karakter van een echt subst. hebben, maar het niet voor 100% zijn, blijkt uit het feit dat er nog steeds een infinitiefcomplement met beri kan volgen. Dit is bij een zuiver subst. onmogelijk, vergelijk de b-zinnen met:

* Lânellex ef bladidos beri croifte ef lu'ettos
Lânells wens om de overeenkomst te beëindigen

* belt probaros beri quÿe
haar wil om te wachten

* Lisaex ef hurtiyo beri šâste ef treno meldo rikorfiy.
Lisa's haast om de trein te halen was tevergeefs.

waarin bladidos en probaros abstracte subst.n zijn, en hurtiyo concreet is.1


1Wel zijn mogelijk:

Lânellex ef bladidos den [do] croifte ef lu'ettos
Lânells wens dat hij beëindigt de overeenkomst

belt probaros den eup quÿe
haar wil dat zij wacht

Lisaex hurtiyo den eup šâste ef treno meldo rikorfiy.
Lisa's haast dat zij haalt de trein was tevergeefs

Dergelijke den-bijzinnen die in het Nederlands met een infinitiefcomplement vertaald kunnen worden, zijn besproken in § 123.32–45.


126.43

Merk op dat er bij hulpwerkw.-constructies sprake is van een gescheiden suffigering: het hoofdwerkw. behoudt -lije resp. -litâ, en het hulpwerkw. krijgt -os. Vergelijk:

a.Blul trempelije ef mimpit.> ef mimpitex ef ÿtrempelijos
 Het boek wordt gelezen.    "het gelezen-worden van het boek"
b.Blul geldre beri trempelije ef mimpit.> ef mimpitex ef trempelije-ÿgeldros
 Het boek mag gelezen worden.    "het gelezen-mogen-worden van het boek"

a.Elsa kettelitâ ef mimpit.> Elsaex ef ÿkettelitâs enn ef mimpit
 "aan Elsa wordt gegeven het boek"    "het aan Elsa gegeven-worden van het boek"
b.Elsa kurre beri kettelitâ ef mimpit.> Elsaex ef kettelitâ-ÿkurros enn ef mimpit
 "aan Elsa kan gegeven-worden het
boek"
    "het aan Elsa gegeven-kunnen-worden
    van het boek"

126.44

In constructies met een positioneel werkw. wordt bij deverbalisering alleen het handelingswerkw. gedeverbaliseerd, en blijft het posit.werkw. ongewijzigd:

Gress ÿrsflaâge den do obezjere ur feldre. >
Ik merk dat hij zit te lachen.
> Gress ÿrsflaâge doex ef lobezjeros ur feldre.
"ik merk zijn gelach en zitten"

Zie verder § 81.58–69.

126.45   Koppelwerkwoorden

Als een koppelwerkw. (Hoofdstuk 102) gevolgd wordt door een subst. (of eigennaam) in de hoedanigheid van pred.comp. (§ 102.3), wordt deverbalisering tegenwoordig in het algemeen goedgekeurd:

Eup nert tiffe, den Hânes melde eft âgy. >
Ze weet niet dat Hânes een homo is.
> Eup nert tiffe Hânesex ef ÿmeldos enn eft âgy.

Ef melde trufô, den merater Vÿnn tinkere ef kleter prifjiof. >
Het is waar dat de heer Vÿnn de nieuwe professor wordt.
> Merater Vÿnnex ef ÿtinkeros enn ef kleter prifjiof melde trufô.

Óps zjoffe, den ef pâxbariy oiba zeces melde Thedor. >
Ze beweren dat het minst vredelievende dorp Thedor is.
> Óps zjoffe ef pâxbariy oiba zecesex ÿmeldos enn Thedor.

Dergelijke constructies golden tot omstreeks 1950 nog als grammaticaal twijfelachtig, met name bij het koppelwerkw. melde. Zie hiervoor de analyse in Jôntiy-Vnor (1996).

126.46

Subst.n die niet nader bepaald worden door een lidw. (zie § 102.2) hebben meer het karakter van een add., en in dat geval is deverbalisering ook in het hedendaags Spokaans (nog) niet goed mogelijk:

Ef melde trufô, den Petriy tinkere gekker. >
Het is waar dat Petriy leraar wordt.
> ? Petriyex ef ÿtinkeros enn gekker melde trufô.

Zie ook § 102.6 waarin besproken wordt dat dit soort constructies evenmin een passief kennen.

126.47

Deverbalisering is niet correct indien het koppelwerkw. pónze gevolgd wordt door syliy (§ 102.15–17):

Ef centys mirras pónze syliyn.≯ * ef centys mirrasex syliy ÿpónzos
"de drukke wegen worden erg"    "het erg-worden van de drukke wegen"
De wegen worden drukker. 

Onâfxu oras Lisa pónze syliy.≯ * Gress ÿrsflaâge onâfxu oras Lisaex syliy ÿpónzos.
"brutaalste Lisa wordt erg"    "ik merk het erg worden door de brutaalste Lisa"
Lisa wordt het brutaalst. 

126.48   In welk soort constituenten kan een deverb.-constructie voorkomen?

Een deverb.-constructie kan in de volgende soorten constituenten voorkomen:

  1. als matrixobject (§ 126.49–56)
  2. als matrixsubject (§ 126.57–59)
  3. als matrixecho (§ 126.60)
  4. als fundament in voorz.bep. (§ 126.61–63)
  5. ter vervanging van bep.aank.vnw. (§ 126.64–72)
  6. ter vervanging van infinitieven na doelwerkw.n (§ 126.73–76)
  7. na kaltrosqunn (vanwege) (§ 126.77)
  8. in idiomatische uitdrukkingen (§ 126.78)

Deze 8 gevallen worden in de volgende paragrafen behandeld.

126.49   ad § 126.48   1. Deverb.-constructie als matrixobject

Jân vraboe, den Elsa lelperre ef smurf. >
Jân vermoedt, dat Elsa het geld heeft.
> Jân vraboe Elsaex ef ÿlelperros enn ef smurf.1
"Jân vermoedt Elsa's hebben van het geld"

Jadâk tof gress nute, den ef ÿksanera bytelije pai sener merater. >
Elke dag hoor ik dat de buurvrouw door haar man geslagen wordt.
> Jadâk tof gress nute ef ÿksaneraex ef ÿbytelijos pai sener merater.
"elke dag hoor ik het geslagen-worden van de buurvrouw door haar man"

Leon rajiytare, den eft grûmiyl probare beri neste fes ef horp. >
Leon hoopt dat er een vleermuis in het kastje wil nestelen.
> Leon rajiytare eft grûmiylex ef neste-ÿprobaros fes ef horp.
"Leon hoopt op het nestelen-willen door een vleermuis in het kastje"

1Een deverb.-constructie als Elsaex ef ÿlelperros enn ef smurf is evenzeer een "echt" object als flaju in: Jân vraboe flaju (Jân vermoedt iets).

126.50

Omdat een deverb.-constructie als "echt" object op matrixniveau optreedt, is er een passivisering mogelijk, zodanig dat dit object de zinskern wordt. Zulke passieven zijn in geschreven taal heel correct, mits de constructie niet al te gecompliceerd is. Zin (1b) is goed, maar (2b) doet nogal geforceerd aan, tenzij deze dient als (ietwat omslachtig) antwoord op de vraag "Wat hoor jij elke dag?":

(1)a.Petriy unere Falyex larfinos. >     (zie § 125.69)
  Petriy begrijpt dat Faly komt.
 b.> Falyex larfinos unerelije pai Petriy.
  "Faly's komen wordt begrepen door Petriy"
Dat Faly komt, begrijpt Petriy.

(2)a.Jadâk tof gress nute ef ÿksaneraex ef ÿbytelijos pai sener merater. >
  Elke dag hoor ik hoe de buurvrouw door haar man geslagen wordt.
 b.> ? Jadâk tof ef ÿksaneraex ef ÿbytelijos pai sener merater nutelije pai gress.1
  Elke dag wordt door mij gehoord hoe de buurvrouw door haar man geslagen
wordt.

In de spreektaal zijn dergelijke passieven zeer ongebruikelijk (maar dat zijn gedeverbaliseerde constructies toch al enigszins).


1Op de vraag "Wat hoor jij elke dag?", zou het volgende antwoord veel natuurlijker klinken:

Den ef ÿksanera bytelije pai sener merater.
Dat de buurvrouw door haar man geslagen wordt.

126.51

Sommige werkw.n vereisen een object in de resultatieve vorm (zie § 62.17).
Als het object bestaat uit een deverb.-constructie, is het niet mogelijk om deze resultatief morfologisch te markeren (zie ook § 61.33). Vergelijk:

a.Óps quâme sest merfot.     Ze lokken zo'n leugen uit.     (zie § 62.20)
b.Óps quâme, den Peoll merfe. >
 Ze lokken uit dat Peoll liegt.
c.> Óps quâme Peollex ÿmerfos.
 "ze lokken Peolls gelieg uit"

In a. staat de resultatief merfot (van merfos (leugen)). Zo'n resultatiefmarkering is niet mogelijk in (b.) de den-bijzin, of in (c.) de hieruit voortkomende deverb.-constructie (*ÿmerfot).

126.52

Vergelijk ook:

a.Kirro co'ifche Elsaex ef lajetot.     We negeren Elsa's scheldpartij.
b.Kirro co'ifche, den Elsa lajete kirro. >
 We negeren dat Elsa ons uitscheldt.
c.> Kirro co'ifche Elsaex ÿlajetos enn kirro.
 "we negeren Elsa's uitschelden van ons"

In a. staat de resultatief lajetot (van lajetos (scheldpartij)); in c. is een resultatief van ÿlajetos (*ÿlajetot) niet mogelijk.

126.53

Verscheidene linguïsten echter houden vol dat een gedeverbaliseerd werkw. niets anders is dan een abstr.subst. Ook in dat geval valt het ontbreken van een (gemarkeerde) res.vorm te verklaren, want in § 61.32 b. is geconstateerd dat de resultatief van een abstr.subst. op -os nooit gemarkeerd is.
Formeel dient echter een onderscheid tussen beide opvattingen gemaakt te worden, want als we een gedeverbaliseerd werkw. beschouwen als een bijzondere werkw.-vorm, dan geldt: een gedeverbaliseerd werkw. kent geen res.vorm. Als we zo'n werkw. beschouwen als een abstr.subst. dan geldt: een gedeverbaliseerd werkw. heeft een ongemarkeerde res.vorm.
Gevers toont in zijn artikel "Nominalization of Spocanian verbs"1 (1979) aan dat het verloop van diverse theoretische taalbeschouwingen beïnvloed wordt door de keuze tussen de noties "ongemarkeerde res." en "geen res.".2


1Zoals in § 126.1 uitgelegd, maken we in deze grammatica onderscheid tussen nominalisatie en deverbalisering. Dit onderscheid wordt in de literatuur niet altijd gemaakt. Ook Gevers heeft het over "nominalisatie" als hij feitelijk "deverbalisering" bedoelt.


2Merk op dat een gehele zin als "concreet" beschouwd wordt. Dit blijkt uit de keuze van het pers.vnw. mittof (dat) om aan een zin te refereren (§ 70.28):

 i.Eup kuntiyre ra, ur do cônsidere mittof lo graviy.
 Zij steelt HAB, en dat vindt hij erg/wat hij erg vindt.
ii.Do cônsidere eupex ef ÿkuntiyros ra lo graviy.
 hij vindt van.haar het gesteel HAB DET erg
 Hij vindt het erg dat zij steelt; Zij steelt, wat hij erg vindt.

Het vette deel in i. is concreet, maar het vette deel in ii. is abstract.


126.54

Een deverb.-constructie kan uiteraard alleen als matrixobject fungeren, als het matrixwerkw. transitief is. De volgende den-bijzinnen zijn daarom niet in een deverb.-constructie te veranderen:

Elsa rajiyte, den eup enn ef priss quamptûne. ≯     (zie § 123.19)
Elsa hoopt dat ze de prijs gewonnen heeft.
≯ * Elsa rajiyte eupex ef ÿquamptûnos enn ef priss.1

Yvonn prôsunte, den nert uokke. ≯     (zie § 123.32)
Yvonn kuurt dat [zij] niet rookt
Yvonn volgt een therapie om van het roken af te komen.
≯ * Yvonn prôsunte eupex ef nert luokkos.

1Van rajiyte is afgeleid de transitieve vorm rajiytare (hopen op). Dit matrixwerkw. kan uiteraard wel gevolgd worden door een deverb.-constructie in de functie van object:

Elsa rajiytare eupex ef ÿquamptûnos enn ef priss.
"Elsa hoopt op haar winnen van de prijs"

126.55

Het bijzondere van deverb.-constructies is dat zij ook kunnen fungeren als object bij semtrans.werkw.n. In § 80.3 is uitgelegd dat semtrans.werkw.n alleen een "leeg object" bij zich kunnen hebben. Deze bewering moet feitelijk zo gelezen worden dat semtrans.werkw.n "onechte objecten" bij zich kunnen hebben. Hoewel in dit hoofdstuk herhaaldelijk blijkt dat deverb.-constructies beschouwd moeten worden als "echte" objecten, zijn ze dat in historisch opzicht niet. Oorspronkelijk waren deverb.-constructies een soort "semi-objecten" die niet in staat waren om deel te nemen aan typische object-processen als kerntoekenning, inversie (om een def.tijd uit te drukken), enzovoort. Deze halfslachtige status maakte deverb.-constructies echter wel geschikt om als "onecht" object bij semtrans.werkw.n op te treden. In de loop der eeuwen hebben zulke deverb.-constructies zich tot "echte" objecten ontwikkeld, maar de mogelijkheid om met semtrans.werkw.n te combineren, hebben zij nooit verloren.

126.56

Bijvoorbeeld:

Óps quinde, den tu perke beri arfine. >
Ze gebaren dat jij moet komen.
> Óps quinde tuex ef arfine-ÿperkos.1
"ze gebaren jouw komen-moeten"

Gress mitlâfe, den gress enn ef smurf perde. >
Ik heb er de pest in dat ik het geld heb verloren.
> Gress mitlâfe gressex ÿperdos enn ef smurf.1
"ik heb de pest in mijn verliezen van het geld"

1Merk op dat "echte" objecten bij werkw.n als quinde en mitlâfe niet mogelijk zijn:

* Óps quinde flaju.* Ze gebaren iets.
* Gress mitlâfe groft arfinos.Ik heb er de pest in dat hij komt.
   ik heb.de.pest.in zijn komst

126.57   ad § 126.48   2. Deverb.-constructie als matrixsubject

Indien er in een matrixzin een "echt" subject ontbreekt, is deverbalisering een geschikt middel om een subject te creëren: een gedeverbaliseerde den-bijzin heeft immers het karakter van een basiselement, dat in staat is om een subjectspoor te vervangen:

Ef melde olla, den do ralputte Quistinn. >
Het is fijn dat hij Quistinn meeneemt.
> Doex ef ÿrralputtos enn Quistinn melde olla.
"zijn meenemen van Quistinn is fijn"

Ef melde ðomâg, den Elsa oquarrelitâ pai Tek enn ef uas-tegt. >
Het is jammer, dat Elsa de blunder kwalijk genomen wordt door Tek.
> Elsaex ef loquarrelitâs pai Tek enn ef uas-tegt melde ðomâg.
"Elsa's kwalijk genomen-worden door Tek van de blunder is jammer"

Ef melde isy, den blul dakrelije stus. >
Het is gemakkelijk om beledigd te worden.
> Stusex ef ÿdakrelijos melde isy.
"men's beledigd-worden is makkelijk"

Ef cÿrge ef k'mamelders, den ef ten fôtôe šovelije pai do. >
Het ontroert de aanwezigen, dat de twee foto's door hem getoond worden.
> Ef ten fôtôex ef ÿšovelijos pai do cÿrge ef k'mamelders.
"het getoond-worden van de twee foto's door hem ontroert de aanwezigen"
Hij laat twee foto's zien, wat de aanwezigen ontroert.

Ef pónze ék, den do merfe cÿrbé. >   (zie § 102.73)
Het wordt vervelend dat hij alsmaar liegt.
> Doex ef cÿrbé ÿmerfos pónze ék.
"zijn voortdurend liegen wordt vervelend"

a.Melde ef Ricohex ef bladidos, den [do] sterde kaf ef ager.1 >
 Het zal Ricoh's wens zijn om te sterven op het strand.
b.> Melde doex ÿsterdos kaf ef ager Ricohex ef bladidos.
 "zijn sterven op het strand zal Ricoh's wens zijn"

1De deverb.-constructie b. is een zin uit Ef Tatirosecÿr Yzlât (Sage van de Mislukte Weddenschap), waarin de zeer bijgelovige ridder Ricoh de hoofdrol speelt. Zin a. vormt weliswaar de basis voor b., maar zou als zodanig liever vervangen worden door:

c.Melde Ricohex ef bladidos, den do sterde kaf ef ager.

waarin Ricohex ef bladidos (Ricoh's wens) als subject optreedt, in plaats van het voorlopige subject ef in a. Zie ook § 123.39 zin (3). Vergelijk verder de deletie van het onpersoonlijke ef bij weersgesteldheden in § 102.73.


126.58

Als een deverb.-constructie optreedt als subject bij een trans.werkw., is er een passivisering mogelijk, zodanig dat het object de kern wordt. Ook nu geldt weer dat zo'n passivisering bij een gecompliceerde constructie geforceerd aandoet (vgl. § 126.50):

 Ef sparot-wumaex ef ÿdoétaros ânkestare ef folaters. >
 Het afsterven van het dennenbos beangstigt de bosbewoners.
(1)> Ef folaters ânkestarelije pai ef sparot-wumaex ef ÿdoétaros.
 De bosbewoners worden beangstigd door het afsterven van het dennenbos.

 Ef ten fôtôex ef ÿšovelijos pai do cÿrge ef k'mamelders. >
 Het tonen van de twee foto's door hem ontroert de aanwezigen.
 > ? Ef k'mamelders cÿrgelije pai ef ten fôtôex ef ÿšovelijos pai do.
 De aanwezigen worden ontroerd door het tonen van de twee foto's door hem.

De laatste voorbeeldzin met de twee "in elkaar geschoven" passieven is stilistisch niet erg fraai, en kan daarom beter vermeden worden.

126.59

Vergelijk de deverb.-constructie in a. (herhaling van (1) uit de vorige paragraaf) met de den-bijzin in b.:

a.Ef folaters ânkestarelije pai ef sparot-wumaex ef ÿdoétaros.
b.? Ef folaters ânkestarelije pai ef, den ef sparot-wuma doétare.
    de bosbewoners worden.beangstigd door het, dat het dennenbos afsterft

Terwijl a. een geheel correcte passivisering is, is de variant met de den-bijzin vreemd. Dit is toe te schrijven aan het feit dat de determinant pai doet vermoeden dat er een subject zonder kernfunctie aanwezig is. Zo'n subject is in a. in de vorm van een deverb.-constructie inderdaad aanwezig, maar in b. staat een perf.bijzin, die nooit als "echt" subject kan optreden. Vandaar dat pai in b. een "dummy"-fundament heeft in de vorm van het vetgedrukte ef. Dit betekent dat pai hier als een voorz. (en niet als een determinant) behandeld is, want (i) alleen bij voorz.s is een dummyfundament mogelijk als er een echt fundament ontbreekt, en (ii) een determinant kan nooit in een zin verschijnen als er geen element is dat "gedetermineerd" moet worden (en zo'n element is er niet, want anders zou ef niet kunnen verschijnen). Het feit dat pai in b. behandeld wordt alsof het een voorz. is, verklaart het vreemde, zo niet ongrammaticale, van b. Daarom wordt de voorkeur aan a. gegeven. Zie ook § 132.84a voor dergelijke dummyfundamenten.

126.60   ad § 126.48   3. Deverb.-constructie als matrixecho

a.? Pôlfe miype ef tildâ jikatâ ón ef, den do nert meldo fes fort furt eft stalate
ufnaros. >
 Pôlfe schrijft de slechte prestatie toe aan het feit dat hij geen tijd had voor een
gedegen training.
b.> Pôlfe miype ef tildâ jikatâ ón doex nert ÿmeldos fes fort furt eft stalate ufnaros.
 "Pôlfe schrijft de slechte prestatie toe aan zijn geen tijd hebben voor een
gedegen training"

Zin a. is om precies dezelfde redenen vreemd als b. in § 126.59, namelijk dat een determinant behandeld wordt alsof het een voorz. is. Om zo'n verkeerde behandeling te vermijden, moet dus het vetgedrukte spoor ef in a. verdwijnen, en dat kan alleen als er een "echte" echo verschijnt, die de aanwezigheid van de markeerder ón rechtvaardigt. Dit is het geval in b.1 Zie ook § 132.84a voor dergelijke dummyfundamenten.
Merk op dat niet alle verschijningen van ón wijzen op een determinant. In § 90.25–31 is behandeld in welke gevallen ón als voorzetsel beschouwd moet worden. Als ón een voorz. is, kan het natuurlijk zonder problemen een dummyfundament in de vorm van ef bij zich hebben. Zie hiervoor de volgende paragrafen.


1Met name in de spreektaal kan zo'n spoor ook vermeden worden door te kiezen voor een subst. dat semantisch refereert aan de den-bijzin, zoals ef fÿt (het feit) of ef hâfteros (de gebeurtenis):

Pôlfe miype ef tildâ jikatâ ón ef fÿt, den do ...
Pôlfe schrijft de slechte prestatie toe aan het feit, dat hij ...

126.61   ad § 126.48   4. Deverb.-constructie als fundament in voorz.bep.

Vergelijk de a-zinnen met de vette dummy als voorz.-fundament, met de b-zinnen waarin de gehele deverb.-constructie het fundament vormt:

a.Ef chaquindatjen sen henke fes ef, den ef chebos nert nute. >
 De spreker stoort zich eraan, dat het gezelschap niet luistert.
b.> Ef chaquindatjen sen henke fes ef chebosex ef nert ÿnutos.
 "de spreker stoort zich aan het niet luisteren door het gezelschap"

a.Ef polišo bare armt ef, den ef clûma ryve ef kûfôsôrms cupp ef mirra. >
 De politie slaat gade, dat/hoe de menigte de verkeersborden uit de straat rukt.
b.> Ef polišo bare armt ef clûmaex ef ÿrryvos enn ef kûfôsôrms cupp ef mirra.
 "de politie slaat het uit de straat rukken van de verkeersborden door de
menigte gade"

a.Do chaquinde rifo ef, den ef keltes zlânke ef cartôlks tjâg qurredla. >
 Hij praat erover dat de boeren de aardappels met gif bespuiten.
b.> Do chaquinde rifo ef keltesex ÿzlânkos enn ef cartôlks tjâg qurredla.
 "hij praat over het bespuiten door de boeren van de aardappels met gif"

Terwijl zin a. in § 126.60 vreemd is, is a. hieronder correct, want nu treedt ón op als voorz., zodat het (vette) dummyfundament ef gerechtvaardigd is.1

a.Pôlfeex ef jikatâ melde natumt ón ef, den do melde fes fort furt eft stalate ufnaros. >
 Pôlfe's prestatie is afhankelijk van het feit dat/of hij tijd heeft voor een gedegen
training.
b.> Pôlfeex ef jikatâ melde natumt ón doex ÿmeldos fes fort furt eft stalate ufnaros.
 "Pôlfe's prestatie is afhankelijk van zijn tijd-hebben voor een gedegen training"

1De mogelijkheid om een dummyfundament in een voorz.-bep. te gebruiken blokkeert het gebruik van een refererend subst. als ef fÿt (het feit) (zoals in § 126.60 voetnoot 1). De volgende zin is in de spreektaal weinig correct, en wordt in de schrijftaal geheel afgekeurd:

?£ Pôlfeex ef jikatâ melde natumt ón ef fÿt, den do ...
Pôlfe's prestatie is afhankelijk van het feit dat hij ...

126.62

Een deverb.-constructie als fundament in een voorz.bep. wordt wel gebruikt bij zogenoemde tekstcohesie, wat wil zeggen dat er eerst een Stand van Zaken (SvZ) met betrekking tot een werkw. geïntroduceerd wordt, waarna aan deze SvZ gerefereerd wordt door de gedeverbaliseerde vorm van dit werkw. (zie ook § 110.3 voor de definitie van SvZ). Bijvoorbeeld:

(1)Ef zomar ytende beri axe cradef ÿcs fes ef Korda-plep, tur ef zâreldurs
melde ûqu ef laxos.
 De gemeente is van plan om alle eiken in de Kerklaan om te hakken, maar
de bewoners zijn ertegen.   ("... tegen het hakken")

De deverb.-constructie ûqu ef laxos is feitelijk een elliptische vorm van:

ûqu ef zomarex lytendos beri axe enn cradef ÿcs fes ef Korda-plep
"tegen het van-plan-zijn van de gemeente om alle eiken in de Kerklaan om te hakken"

De bezwaren van de bewoners beperken zich dus tot het omhakken van de eiken in de Kerklaan. Ze hebben geen bezwaren als er andere bomen (in andere straten) worden omgehakt. Vergelijk (1) nu met (2):

(2)Ef zomar ytende beri axe cradef ÿcs fes ef Korda-plep, tur ef zâreldurs
melde ûqu ef axe-ÿrôms.
 De gemeente is van plan om alle eiken in de Kerklaan om te hakken, maar
de bewoners zijn tegen de hakwerkzaamheden.

In (2) refereert axe-ÿrôms (hakwerkzaamheden) aan een hak-handeling in het algemeen. Dus in (2) wordt beweerd: welke boom de gemeente ook omhakt, en waar dit ook gebeurt, de bewoners zijn ertegen.

126.63

Nog een voorbeeld van tekstcohesie:

Hânes defôliyelije pai eft graviy ynt-ÿkatle; gress hozâve, den ef
Hânes wordt.geplaagd door een ernstige kiespijn; ik geloof, dat het
ÿdefôliyelijos qugle groft slémut.
geplaagd.worden veroorzaakt zijn slechte.bui

Hânes wordt geplaagd door een ernstige kiespijn; ik geloof dat hij
hierdoor zo'n slechte bui heeft.

Met de gedeverbaliseerde vorm ÿdefôliyelijos wordt gerefereerd aan de gehele voorafgaande beschreven Stand van Zaken. In bovenstaand voorbeeld wordt bovendien geïllustreerd hoe een den-bijzin ook een deverb.-constructie kan bevatten (en dus niet alleen vervangen hoeft te worden door een deverb.-constructie).1


1De den-bijzin in Gress hozâve, den ef ÿdefôliyelijos qugle groft slémut. zou theoretisch vervangen kunnen worden door een deverb.-constructie in de trant van:

?? Gress hozâve ef ÿdefôliyelijosex ef ÿquglos enn groft slémut.
"ik geloof het veroorzaken door het geplaagd-worden van zijn slechte bui"

Om een deverb.-constructie in de vorm van een genitief in een andere deverb.-constructie te gebruiken, is stilistisch niet erg fraai, en dient dan ook vermeden te worden.


126.64   ad § 126.48   5. Deverb.-constructie ter vervanging van bep.aank.vnw.

Bijzinnen (met een betr.vnw.) die volgen op een matrixzin waarin het bep.aank.vnw. nem (degene [die]; datgene [wat]) voorkomt, kunnen soms gedeverbaliseerd worden, en wel zodanig dat de gedeverbaliseerde bijzin verschijnt op de plaats van het bep.aank.vnw. Omdat dit bep.aank.vnw. in de deverb.-constructie verdwenen is, moet het betr.vnw. in de bijzin (dat corefereert met het bep.aank.vnw.) door een pers.vnw. of zelfst.vnw. vervangen worden. Bijvoorbeeld:

a.Eup idequppe nem, cÿrtiro gress. >
 Zij belazert degene, die mij geholpen heeft.
OF  Degene die zij belazert, heeft mij geholpen.

b.> Eup idequppe stusex ef ÿcÿrtiros enn gress.
 "zij belazert men's helpen van mij"
 (idem)

Hoewel het object bij idequppe in b. grammaticaal gezien het onderstreepte stusex ef ÿcÿrtiros enn gress is, wordt semantisch gezien de referent van het vette stus[ex] als object beschouwd.
Merk op dat het onmogelijk is om in een deverb.-constructie een tijdsvorm uit te drukken (uitgelegd in § 126.9). In b. kunnen we dus niet zien of diegene mij geholpen heeft, nu helpt of zal helpen. Is de uitdrukking van tijd niet uit de context te halen en moet de tijd expliciet worden uitgedrukt, dan is een deverb.-constructie niet mogelijk en moeten we kiezen voor variant a.
Bep.aank.vnw.n worden uitgebreid behandeld in § 73.13–23.

126.65

Omdat noch nem noch in a. voor een geslacht gemarkeerd is, kan "degene" in a. aan zowel een mn. als een vr. entiteit refereren (er bestaan geen geslachtsgemarkeerde varianten van nem en ). In de gedeverbaliseerde variant b. hebben de geslachtsonafhankelijke vormen en nem plaatsgemaakt voor het eveneens geslachtsonafhankelijke zelfst.vnw. stus. Omdat degene die taaluiting b. produceert waarschijnlijk wel bekend is met de persoon die geholpen heeft, ligt het meer voor de hand om in b. niet stusex te gebruiken, maar een geslachtsgemarkeerd pers.vnw. als doex (van hem) of eupex (van haar).1


1Een onderscheid tussen enkelvoud en meervoud is wel uit te drukken, omdat het enkelvoudige de meervoudige variant mit kent. Vergelijk:

(1)a.Eup idequppe nem, cÿrtiro gress. >
 b.> Eup idequppe doex/eupex/stusex ef ÿcÿrtiros enn gress.
  Zij belazert degene die mij heeft geholpen.

(2)a.Eup idequppe nem, mit cÿrtiro gress. >
 b.> Eup idequppe ópsex ef ÿcÿrtiros enn gress.
  Zij belazert degenen die mij hebben geholpen.

In (1a) weten we niet aan welk geslacht refereert, vandaar de drie mogelijkheden do, eup en stus in (1b). In (2a) weten we bij mit evenmin of het om mannen en/of vrouwen gaat, maar dat geldt ook voor óps in (2b).
Merk ook op dat nem altijd als enkelvoudig wordt beschouwd (of liever: ongemarkeerd voor getal), ook al corefereert het met een betr.vnw. dat expliciet meervoudig is.


126.66

Nem hoeft niet per se een object te zijn, het kan ook als een echo of een fundament in een voorz.bep. optreden. In zin a. is nem een echo, in b. een fundament:

a.Eup kette ef mimpit ón nem, té cÿrtiro eup. >
 > Eup kette ef mimpit ón stusex ef ÿcÿrtiros enn eup.
 Ze geeft het boek aan degene die haar geholpen heeft.

b.Elsa chaquinde lef nem, té ef crialôk kuntiyre. >
 > Elsa chaquinde lef stusex ÿkuntiyros enn ef crialôk.
 Elsa praat met degene die de handtas heeft gestolen.

126.67

Indien nem als zinskern optreedt, kan de bijzin soms gedeverbaliseerd worden en op de plaats van het bep.aank.vnw. verschijnen; dit geldt echter als zeer ambtelijke schrijftaal en wordt in het algemeen als weinig grammaticaal ervaren:

(1)a.Nem paine fitaju, stus arfine fes ef leld'sért. >     (§ 73.18)
 b.> ?$ Stusex ef larfinos fes ef leld'sért paine fitaju.
  Degene die zoiets doet, komt in de gevangenis terecht.

(2)a.Nem idequppe eup, do cÿrtiro gress. >
 b.> ?$ Doex ef ÿcÿrtiros enn gress idequppe eup.
  Degene die haar belazert, heeft mij geholpen.

De twijfelachtige grammaticaliteit is onder meer te verklaren door aan te nemen dat er in (1a) en (2a) geen sprake is van "echte" relatieve bijzinnen met een betr.vnw., maar van zinnen met een pers.vnw. of een zelfst.vnw. Alleen als nem géén zinskern is, is er sprake van echte relatieve bijzinnen met een betr.vnw.
Merk op dat in (1b) en (2b) het grammaticale subject bij paine resp. idequppe de gehele onderstreepte constructie is, terwijl het semantische subject alleen het vette stus[ex] resp. do[ex] is.

126.68

Wat in de vorige paragraaf gezegd is, geldt in nog sterkere mate voor nem als kern in een passieve zin, bijvoorbeeld:

Nem idequppelije pai eup, do cÿrtiro gress. >
> ? Doex ef ÿcÿrtiros enn gress idequppelije pai eup.
Degene die door haar belazerd wordt, heeft mij geholpen.

Dergelijke constructies dienen vermeden te worden.

126.69

In § 126.64 voorbeeld b. vereist het werkw. idequppe een object dat verwijst naar een persoon (die dus "belazerd" kan worden). Omdat dit alleen het vette stusex kan zijn (en niet de gehele onderstreepte deverb.-constructie) wordt b. begrepen als een variant van a., dus als vervanger van een constructie met een bep.aank.vnw. Vergelijk dit met een zin waarbij niet alleen het vette subject maar ook de gehele onderstreepte deverb.-constructie in semantisch opzicht begrepen kan worden als een object bij het matrixwerkw.:

(1)Eup co'ifche doex ef ÿcÿrtiros enn gress.
  i.  Zij negeert degeneMN die mij geholpen heeft.
 ii.  Zij negeert [het feit] dat hij mij geholpen heeft.

Zin (1) is niet alleen de gedeverbaliseerde variant van (2a), maar ook van (2b):

(2)a.Eup co'ifche nem, té cÿrtiro gress.
  Zij negeert degene, die mij geholpen heeft.
OF  Degene die zij negeert, heeft mij geholpen.

 b.Eup co'ifche, den do cÿrtiro gress.
  Ze negeert [het feit] dat hij mij geholpen heeft.

Omdat het deverbaliseringsproces bij den-bijzinnen als (2b) algemener is dan dat bij nem-constructies als (2a), zullen de meeste Spokaniërs zin (1) opvatten als een variant van (2b) (dus betekenis (1) ii.). Pas als zoiets op semantische gronden onmogelijk is, zullen zij aan een variant van een nem-constructie denken (zoals bij a. en b. in § 126.64).

126.70

Ook de volgende deverbalisering is ambigu:

(3)Lerduex ef ÿpainos enn fitaju melde ðobo.
 Lerdu-GEN het gedoe van zoiets is verkeerd

want deze kan afgeleid zijn van zowel (4a) als (4b):

(4)a.Ef melde ðobo, den Lerdu paine fitaju.
  Het is verkeerd dat Lerdu zoiets doet.
 b.Nem melde ðobo, Lerdu paine fitaju.
  Wat verkeerd is, zoiets doet Lerdu.
OF  Datgene wat verkeerd is, wordt door Lerdu gedaan.

Omdat zinnen waarin nem als zinskern optreedt, niet goed vervangen kunnen worden door een deverb.-constructie (zie § 126.67), en het meer voor de hand ligt dat een deverb.-constructie een den-bijzin vervangt (zie § 126.69), zal zin (3) bij voorkeur geïnterpreteerd worden met betekenis (4a).

126.71

Vergelijk ook de volgende twee deverb.-constructies:

a.Irtava pónze eupex ef ÿlinnos enn ef.
  i.  Irtava krijgt dat[gene] wat ze gevraagd heeft.
 ii.  * Irtava krijgt dat ze het gevraagd heeft.

b.Irtava wa'ére eupex ef ÿlinnos enn ef.
  i.  * Irtava ontkent datgene wat ze gevraagd heeft.
 ii.  Irtava ontkent dat ze het gevraagd heeft.

De meest voor de hand liggende interpretatie van a. is vertaling i., omdat a. de gedeverbaliseerde variant van c1. kan zijn, maar niet van c2.:

c.1.Irtava pónze nem, eup té linne.
  Irtava krijgt dat[gene] wat ze gevraagd heeft.
 2.* Irtava pónze, den eup ef linne.
  "Irtava krijgt, dat ze het gevraagd heeft"

De meest voor de hand liggende interpretatie van b. is vertaling ii., omdat b. de gedeverbaliseerde variant van d2. kan zijn, maar niet van d1.:

d.1.* Irtava wa'ére nem, eup té linne.
  "Irtava ontkent dat[gene] wat ze gevraagd heeft"
 2.Irtava wa'ére, den eup ef linne.
  Irtava ontkent, dat ze het gevraagd heeft.

Zin c2. is ongrammaticaal omdat de den-bijzin vereist dat het matrixwerkw. performatief is (zie Hoofdstuk 125); zin d1. is (zo goed als) ongrammaticaal omdat "ontkennen" een performatief werkw. is, en zich dus nauwelijks laat combineren met een object "waarnaar men kan vragen".

126.72

In alle gevallen geldt dat een zin met het bep.aank.vnw. nem het beste vervangen kan worden door een deverb.-constructie als de zin redelijk eenvoudig is. Zinnen met veel extra bepalingen, passieve zinnen of zinnen die zelf al ondergeschikt zijn, worden liever niet vervangen. Bijvoorbeeld:

(1)a.Nem westarelije pai Lerdu, gress nert werôxe ef lo serio. ≯
 b.≯ * Gressex ef nert ÿwerôxos enn ef lo serio westarelije pai Lerdu.
  Wat door Lerdu beweerd wordt, dat neem ik niet serieus.

(2)a.Óps vraboe den Elsa publisera nem furt ef polišo, té ef smurf kuntiyre. ≯
 b.≯ * Óps vraboe den Elsa publisera doex ef ÿkuntiyros enn ef smurf furt ef polišo.
  Ze beweren dat Elsa degene bij de politie heeft aangegeven die het geld heeft
gestolen.

Variant (1b) is niet grammaticaal omdat nem als kern in een passieve zin staat en de bijzin bovendien de bepaling lo serio bevat, die in de onderstreepte deverb.-constructie op een vreemde manier ertussen is "gepropt".
Variant (2b) is niet grammaticaal omdat de matrixzin met nem tegelijkertijd als ondergeschikte den-bijzin fungeert. Bovendien is er geen logische positie voor de voorz.bep. furt ef polišo beschikbaar; de bepaling hoort bij publisera, maar staat er erg ver vandaan omdat de onderstreepte deverb.-constructie op de objectpositie direct achter publisera moet staan.

126.73   ad § 126.48   6. Deverb.-constructies ter vervanging van infinitieven na

doelwerkwoorden

Een bijzonder soort van deverbalisering komt voor bij constructies met een doelwerkw. (Blok 81.9). Voorwaarde is dan wel dat dit doelwerkw. tevens als transitief hoofdwerkw. (zoals luste in (1)) kan optreden, dan wel als semi-transitief hoofdwerkw. (zoals finne in (2)) – anders kan de deverb.-constructie niet als object bij dit werkw. fungeren, zie § 126.54–56). Vergelijk:

(1)a.Ef efantys luste beri prucce ef huldus. >
  De kinderen hebben zin om de kersen te plukken.
 b.> Ef efantys luste ef ÿpruccos enn ef huldus.
  "de kinderen hebben zin in het gepluk van de kersen"

(2)a.Ef efantys finne beri prucce ef huldus. >
  De kinderen beginnen de kersen te plukken.
 b.> Ef efantys finne ef ÿpruccos enn ef huldus.
  "de kinderen beginnen het gepluk van de kersen"

(3)a.Lânell bladide beri croifte ef lu'ettos. >
  Lânell wenst de overeenkomst te beëindigen.
 b.> Lânell bladide ef ÿcroiftos enn ef lu'ettos.1
  "Lânell wenst het beëindigen van de overeenkomst"

Merk op dat semtrans.werkw.n per definitie níét gecombineerd kunnen worden met een object, dus dat er bij deze gedeverbaliseerde constructies sprake is van een bijzondere situatie. Zie ook § 80.3 voor de eigenschappen van semtrans.werkw.n.
Vergelijk ook voorbeeld (1) in § 126.41 waarin (3a) in zijn geheel getransformeerd is tot een deverb.-constructie.


1In zowel (3a) als (3b) is het Lânell die persoonlijk de overeenkomst wil beëindigen. "Lânell" is dus het niet-uitgedrukte subject bij croifte resp. ef ÿcroiftos. Vergelijk (3b) met:

i.Lânell bladide ef croiftos rifo ef lu'ettos.
 Lânell wenst de beëindiging van de overeenkomst.

In i. staat het concrete subst. croiftos (beëindiging), gevolgd door een voorz.bep. met "van". Met deze constructie wordt niet per se beweerd dat Lânell zélf de overeenkomst wil beëindigen. Bij het subst. croiftos ontbreekt elke verwijzing naar een subject dat bij "beëindigen" zou kunnen horen.


126.74

De deverbaliseringen in de tijd-neutrale b-zinnen van de vorige paragraaf zijn weinig gebruikelijk, maar in een definitieve of toekomende tijd is zo'n deverbalisering veel algemener, omdat hiermee de desbetreffende tijd kan worden uitgedrukt. Het gedeverbaliseerde element treedt immers als object op. Vergelijk (2b) met:

(2′)b.Ef efantys ef ÿpruccos enn ef huldus finne.
  De kinderen zijn begonnen de kersen te plukken.

Zin (2′b) is een variant van

(4)Ef efantys ef huldus finne beri prucce.

126.75

Met name bij intransitieve hoofdwerkw.n is zo'n deverbalisering handig om de def.tijd uit te drukken, want een alternatief als (4) bestaat dan niet:

Ef efantys finne beri merre.> Ef efantys finne ef ÿmerros.
De kinderen beginnen te spelen.    "de kinderen beginnen het spelen"
     Ef efantys ef ÿmerros finne.
     De kinderen begonnen te spelen.

126.76

Deverbaliseringen als bedoeld in de vorige drie paragrafen kunnen ook gepassiviseerd worden:

Ef ÿpruccos enn ef huldus finnelije pai ef efantys.1
"het gepluk van de kersen wordt begonnen door de kinderen"

Ef ÿmerros finnelije pai ef efantys.
"het spelen wordt begonnen door de kinderen"

Blul finnelije ef ÿmerros.
"er wordt begonnen het spelen"
Men begint te spelen.

1Soms komen we een passief tegen die gevormd is zonder dat er eerst deverbalisering heeft plaatsgevonden:

Ef efantys finne beri prucce ef huldus. >
> ?Δ Beri prucce ef huldus finnelije pai ef efantys.
        te plukken de kersen wordt.begonnen door de kinderen

Dergelijke constructies komen in het Môliy-Spokaans ten oosten van de Firani, en het Hazâcki-Spokaans voor, maar worden in de standaardtaal afgekeurd. Zie ook § 81.27.


126.77   ad § 126.48   7. Deverb.-constructies na kaltrosqunn

Kaltrosqunn (vanwege) kan gevolgd worden door een deverb.-constructie mits deze heel kort is (zowel spreek- als schrijftaal). Zin (1) is correct, maar in (2) is de deverb.-constructie al zo complex dat deze weinig acceptabel is, met name in de spreektaal (zie ook § 122.98):

(1)Kirro méte eup kvâ, kaltrosqunn eupex ÿzâros ber Bôrâ.
 "we ontmoeten haar nooit, vanwege haar wonen in Bôrâ"
 We ontmoeten haar nooit, omdat ze in Bôrâ woont.

(2)? Noft, gress nert lorertecû eft jagt, kaltrosqunn gressex ÿlelperros enn nÿf smurf.
 "nee, ik kan geen jacht kopen, vanwege mijn hebben van geen geld"
 Nee, ik kan geen zeiljacht kopen, ik heb er geen geld voor.

126.78   ad § 126.48   8. Deverb.-constructies in idiomatische uitdrukkingen

In verscheidene idiomatische uitdrukkingen kan (of moet) een deverb.-constructie gebruikt worden, bijvoorbeeld:

(1)Do armtloina ef ÿpratos.     Hij maakte aanstalten om te vertrekken.

(2)Elsa pafyte eupex ÿcÿrtiros. = Elsa pafyte, den [eup] cÿrtire.
 Elsa dringt aan om ons te helpen.

(3)Do ÿrôme hups fes loin helkara ef ielba ÿpónzos.1
 "hij werkt hard in de richting naar het rijk worden"
 Hij werkt hard teneinde rijk te worden.

(4)Kirro miyparûs, den ef meldelira ón ef lâlbos enn qu pert své sérts.2
 We moeten eraan denken dat het gaat om het bouwen van zo veel mogelijk huizen.

(5)Gressex ÿvârnos enn tu melde kaf tim aðiyk.3
 "mijn waarschuwen van jou is voor de laatste maal"
 Dit is voor de laatste maal dat ik je waarschuw.

1Fes loin helkara (teneinde; met het oog op) is een voorz.uitdrukking (§ 142.3), en fungeert als een voorz. Op deze wijze beschouwd, kan zin (3) opgenomen worden bij de voorbeelden in § 126.61.


2Zie ook § 100.86 voor dit voorbeeld.


3Zin (5) drukt een sterkere dreiging uit dan de niet-gedeverbaliseerde variant: Gress vârne tu kaf tim aðiyk (Ik waarschuw je voor de laatste maal).

126.79   Allectief prefix

In een aantal gevallen hebben woorden met ÿ--os en l--os het karakter van een "echt" subst. gekregen, waarbij de prefixen ÿ- en l- allectief zijn geworden (d.w.z. niet meer als prefix fungeren). Van dergelijke subst.n kan weer een werkw. of add. zijn afgeleid, zodanig dat de vorm zónder prefix ÿ- of l- archaïsch of poëtisch is geworden, bijvoorbeeld:

(† kate >)ÿkatos > ÿkate > ÿkatta
(pijnigen, bezeren >)pijniging > bezeren > kleinzerig

(†℗ chisre >)ÿchisros > ÿchisre > ÿchis > ÿchisare
(versieren, decoreren >)versiering, decoratie > versieren, decoreren >
opgetogen, in extase > verrukken, vervoeren
(lett. "opgetogen maken")

(† acÿre >)lacÿros > lacÿre
(verwarren >)verwarring > verwarren, in verwarring brengen

(†℗ ytane >)lytanos > lytane
(in orde maken >)gereedmaking; [toe]bereiding > gereed maken;
[toe]bereiden

126.80   Verschillende gen.-constructies

Let op het verschil tussen het gen.suffix -ex om een bijzin te deverbaliseren en andere gen.suffixen zoals genoemd in Blok 60.58.
We verwijzen ook naar § 60.61, vergelijk de genitief de een voorz.bep. vervangt, met de deverbalisering van een bijzin:

a.Do ollae ef kassos rifo ef slaviys pai Uder. >
 > Do ollae ef slaviyser kassos pai Uder.
 Hij geniet van de marteling/martelpartij der slaven door Uder.

b.Do ollae, den Uder kasse ef slaviys. >
 > Do ollae Uderex [ef] ÿkassos enn ef slaviys.
 Hij geniet ervan, dat Uder de slaven martelt.

c.Do ollae, den ef slaviys kasselije pai Uder. >
 > Do ollae ef slaviysex [ef] ÿkasselijos pai Uder.
 Hij geniet ervan, dat de slaven door Uder gemarteld worden.

In a. ligt de nadruk niet zozeer op de eigenlijke handeling van het "martelen", als wel op een gebeurtenis of situatie waarin "martelen" een belangrijke rol speelt. Stel dat het martelen gepaard gaat met een heel ritueel, waarbij de slaven eerst een schavot op geleid worden, Uder zich in een zwart gewaad met capuchon hult, er trompetgeschal klinkt, enzovoort.1 Ook als de feitelijke "martel"handeling nog niet begonnen is, is zin a. een adequate uitspraak. De zinnen b. en c. drukken uit dat de feitelijke "martel"handeling aan de gang is, waar hij van geniet.


1Zoals beschreven in Uderex ef Walerser Yzlât (Sage van Uders Zonen).

126.81   Samenstellingen met -os-deverbaliseringen

Deverb.-constructies kunnen soms in een scheid.samst. voorkomen, zodanig dat een object of andere constituent het linker deel van de samst. wordt. Vergelijk:

Do zerfe den groft ÿksanuter lardare ef rozas. >
Hij ziet dat zijn buurman de rozen water geeft.
> Do zerfe sener ÿksanuterex ÿlardaros enn ef rozas. >
"hij ziet het watergeven door zijn buurman van de rozen"
> Do zerfe sener ÿksanuterex roza-ÿlardaros.
"hij ziet het rozen-watergeven door zijn buurman"

Do chaquinde rifo ef ÿzlânkos tjâg qurredla. >
Hij praat over het bespuiten met gif.
> Do chaquinde rifo ef qurredla-ÿzlânkos.
"hij praat over het gif-[be]spuiten"

126.82

In § 101.27a is besproken hoe bijgestelde volt.dw.n die gecombineerd zijn met een voorz.bep., soms vervangen kunnen worden door een samengesteld subst. dat met -os is afgeleid van het werkw. waar ook het volt.dw. bij hoort. Bijvoorbeeld:

(1)eft storâs, fesvef tjâg humor> eft storâs lef eft humor-fesvevos
 een verhaal, met humor doorspekt> (lett. "een verhaal met humor-doorspekking")

(2)ef nefbelps, ôtlassâx lef qurredla> ef nefbelps lef ef qurredla-ôtlazros
 het met gif bestreden ongedierte> (lett. "het ongedierte met gif-bestrijding")

126.83

Vergelijk nu de volgende constructies:

(1)Do chaquinde rifo ef nefbelps-lôtlazos.
 Hij praat over het bestrijden van ongedierte.

(2)Nefbelps-ôtlazros meltecû nenn armt ef poire-jakâm.
 Ongedierte-bestrijding kan schadelijk zijn voor het milieu.

(3)a.   ef nefbelps lef ef qurredla-ôtlazros =
 b.   = £ ef nefbelps lef ef qurredla-lôtlazos
 het met gif bestreden ongedierte

126.84

In (1) staat een "echte" deverbalisering, gevormd met het circumfix l--os, waarbij -os achter de verkorte wortelstam verschijnt (zie § 82.5–8).
In (2) staat een "echte" nominalisatie, leidend tot een subst. dat gevormd is met het suffix -os, zoals besproken in Blok 20.28. Nu staat -os achter de gewone wortelstam.
In (3a) staat een nominalisatie die aan (1) herinnert. Deze zin is feitelijk afgeleid van:

(4)ef nefbelps, ôtlassâx lef qurredla
 het ongedierte, bestreden met gif

Vergelijk voorbeeld (2) uit § 126.82. Variant (3b) is feitelijk een contaminatie van een deverbalisering à la zin (1) met een nominalisatie à la zin (2). Dit wordt beschouwd als typisch spreektaal.


TOP
<< Hoofdstuk 125 | Hoofdstuk 127 >>

© (2000) Rolandt Tweehuysen, Kimswerd, the Netherlands