Grammatica van het Spokaans

<< Hoofdstuk 144 | Hoofdstuk 151 >>
15. Aspectuele zinstypes

150. Vragende en antwoordende zin


Opbouw van dit hoofdstuk:
  1. Ja/nee-vragen en hun antwoorden
  2. Informatievragen
  3. Antwoorden op informatievragen
  4. Keuzevragen en hun antwoorden
  5. Verkapte vragen en Pseudovragen
  6. Indirecte vragen
  7. Vragende voornaamwoorden vs. voegwoorden
  8. Non-verbale responsen

Blokken:


150.1

In dit hoofdstuk zal niet alleen besproken worden op welke wijze er in het Spokaans een vraag gesteld kan worden, en wat voor soort vragen er mogelijk zijn, maar ook op welke wijze er geantwoord kan worden. In het Spokaans moeten namelijk ook antwoordende zinnen aan bepaalde syntactische regels voldoen, die soms afwijken van de regels die voor "gewone" bevestigende constructies gelden. Verder zullen in het kort de verschillen tussen indirecte vragen en voegwoordelijke bijzinnen worden besproken.

150.2

Degene die een vraagzin produceert noemen we VS (= VraagSteller), en degene aan wie de vraag gericht is, en die daarom een antwoordzin moet produceren, noemen we AG (= AntwoordGever).
Vraagzinnen kunnen in drie types worden onderverdeeld:

  1. ja/nee-vragen, ofwel "polaire vraagzinnen"
  2. informatievragen, ofwel "open vraagzinnen"
  3. keuzevragen, ofwel "gesloten vraagzinnen"

Als vierde en vijfde type kunnen we hieraan toevoegen:

  1. verkapte vragen, ofwel constructies die syntactisch níét onder type 1, 2 of 3 vallen, maar wel als vraag geïnterpreteerd en beantwoord worden
  2. pseudovragen, ofwel vragen die syntactisch onder type 1, 2 of 3 vallen, maar semantisch niet als een "echte" vraag (waarop een antwoord wordt verwacht) worden geïnterpreteerd

150.3

In dit hoofdstuk komen achtereenvolgens aan de orde:

  1. Ja/nee-vragen en hun antwoorden (§ 150.4–32)
  2. Informatievragen (§ 150.33–104)
  3. Antwoorden op informatievragen (§ 150.105–129)
  4. Keuzevragen en hun antwoorden (§ 150.130–147)
  5. Verkapte vragen en Pseudovragen (§ 150.148–163)
  6. Indirecte vragen (§ 150.164–166)
  7. Vragende voornaamwoorden vs. voegwoorden (§ 150.167–170)
  8. Non-verbale responsen (§ 150.171–176)

150.4   ad § 150.3   A. Ja/nee-vragen en hun antwoorden

Ja/nee-vragen worden ook wel "polaire vraagzinnen" genoemd. De term "polair" slaat op het tweeledige karakter van het antwoord: in feite is er óf een bevestigend óf een ontkennend antwoord mogelijk. Deze kunnen we als de eindpunten op een graduele schaal van "complete bevestiging" tot "complete ontkenning" afzetten. Dit zijn dus de twee "polen" van de schaal, en daartussen zitten talloze varianten die alle een bepaalde graad van bevestiging of ontkenning uitdrukken ("waarschijnlijk", "ik denk van wel", "waarschijnlijk niet", enz.). Voorbeelden van bevestigende zinnen (a.) met hun verwante ja/nee-vragen (b.):

(1)a.Petriy melde kinur.Petriy is ziek.
 b.Aftel Petriy melde kinur?Is Petriy ziek?

(2)a.Tu vende rala.Jij gaat mee.
 b.Vende tu rala?Ga je mee?

(3)a.Tu holaravy ef cafer.Jij wil de koffie brengen.
 b.Aftel tu holaravy ef cafer?Wil je [de] koffie brengen?

(4)a.Blul épe nert xûstichelije.Ze is niet beroofd.
 b.Aftel blul épe nert xûstichelije, klojâs?Ze is niet beroofd, hè?

150.5

De VS van de vragen in de vorige paragraaf verwacht als antwoord hetzij een bevestiging hetzij een ontkenning van datgene wat in de overeenkomende bevestigende zin wordt beweerd. De simpelste antwoorden die hij mag verwachten zijn dan ook hetzij "ja" hetzij "nee", maar in de praktijk zijn er natuurlijk ontelbare andere antwoorden mogelijk; vele zullen als equivalent van "ja" of "nee" beschouwd kunnen worden, maar er zijn ook antwoorden mogelijk die buiten dit verwachtingspatroon vallen, zoals "ik weet het niet", "ik zeg het niet", "zeur niet zo" of "dat zul je nog wel zien". De term "ja/nee-vraag" moet daarom niet al te letterlijk worden opgevat.

150.6

Laten we de 4 b-vragen in § 150.4 eens nader bekijken:

  1. Vraag (1b) is de meest elementaire soort ja/nee-vraag die (binnen het kader van dit hoofdstuk) niet verder geanalyseerd hoeft te worden.
  2. De vragen (2b) en (3b) zijn in zoverre opvallend dat zij ook opgevat kunnen worden als een aansporing aan het adres van AG om tot een bepaalde actie over te gaan: als AG op (2b) reageert door zijn jas aan te trekken en mee naar buiten te lopen, kan dit als een non-verbaal, maar adequaat antwoord worden beschouwd. Als AG na het horen van (3b) naar de keuken loopt en met de koffiepot terugkomt, kan dit een adequate respons zijn die VS ook op het oog had. Een nadere analyse van dergelijke non-verbale responsen volgt in § 150.171–176. In het overige deel van dit hoofdstuk verstaan we onder "antwoord" impliciet een verbale respons.
  3. Voorbeeld (4b) toont een zogenoemde "sturende vraag": VS drukt met de negatie nert (niet) expliciet uit dat hij eerder/liever een ontkenning van de gebeurtenis ZIJ IS BEROOFD verwacht/hoopt, dan een bevestiging.

150.7

Ja/nee-vragen worden in het Spokaans meestal ingeleid met het vrag.vnw. aftel.1 Dit vrag.vnw. wordt meestal uitgesproken als [af], terwijl de ongereduceerde uitspraak [afteL] gehoord kan worden als aftel benadrukt is, of in archaïsch en poëtisch taalgebruik. Verder wordt aftel op West-Berref (districten Tjemp en Plefô) in alle gevallen als [ateL] uitgesproken. In deze dialecten wordt dit vrag.vnw. ook gebruikt als elliptische vraag met de betekenis "wat?", waarvoor het Standaardspokaans kluft? gebruikt (§ 150.97 voetnoot 2).
Vergelijk de bevestigende a-zinnen met de aftel-vragen in b.:

a.Tu tiffe Petriy.Jij kent Petriy.
b.Aftel tu tiffe Petriy?Ken jij Petriy?

a.Gress puttog eft belt-rafeo.Ik mag een koekje pakken.
b.Aftel gress puttog eft belt-rafeo?Mag ik een koekje pakken?

1Aftel is een samentrekking van af fit melde (immers zo is [het]). Merk op dat aftel nog eindigt op het oorspronkelijke infinitiefsuffix -el dat bij werkwoorden tegenwoordig weggevallen is (zie ook § 81.5).
Sommige grammatici rangschikken aftel onder de determinanten (§ 133.82–84) of vraagpartikels, en niet onder de vrag.vnw.n, omdat aftel in tegenstelling tot bijvoorbeeld lomp (wie) of hojelka (wanneer) geen semantische lading heeft: het refereert nooit aan iets/iemand dat/die in het antwoord specifiek genoemd wordt. Aftel doet feitelijk niets anders dan aankondigen dat er een ja/nee-vraag gaat volgen.
Omdat aftel aan de andere kant karaktertrekken vertoont die typisch zijn voor vrag.vnw.n, geven wij er de voorkeur aan om aftel tot deze categorie te rekenen.

150.8

In § 71.13 zijn constructies met een geverbaliseerd pers.vnw. besproken, waarbij deze verbalisering emfase uitdrukt. Zulke zinnen kennen twee vragende varianten, zoals blijkt uit (1b) en (1c):

(1)a.Ef doere, té arfine.HIJ komt [ook].
 b.Aftel ef doere, té arfine?Komt HIJ [ook]?
 c.Ef doere, aftel té arfine?Komt HIJ [ook]?

Variant (1c) komt overeen met zin (2): hier wordt de vraagzin voorafgegaan door een topic-achtig element:

(2)Fes dena zeces, aftel eft trofsért melde?
 Is er [ook] in dit dorp een postkantoor?
(een vraag, gebaseerd op de wetenschap dat er wel
in een ánder dorp een postkantoor is)

150.9

Het geïnverteerde object in de definitieve tijd moet door enn gemarkeerd worden als de zin ingeleid wordt met aftel (in de neutrale en toekomende tijd is enn optioneel; vergelijk ook § 90.7):

a.Vilt sientur Ø/?enn ef kleter român pai Uder Olôf trempe pip.
 Jouw moeder heeft de nieuwe roman van Uder Olôf al gelezen.

b.Aftel vilt sientur enn ef kleter român pai Uder Olôf trempe pip?
 Heeft jouw moeder de nieuwe roman van Uder Olôf al gelezen?

c.Aftel trempe vilt sientur [enn] ef kleter român pai Uder Olôf ântfort?
 Zal jouw moeder de nieuwe roman van Uder Olôf binnenkort [gaan] gelezen?

150.10

In de spreektaal vindt dikwijls proclise (samensmelting) plaats van aftel met een aantal pers.vnw.n en lidwoorden:

aftel + tu> [aftû]
aftel + do> [ado] of [avdo]
aftel + eup> [aftûp] of [aftep]
aftel + ef> [aftûf]
aftel + óps> [aftôps]
aftel + tem> [aftîm]

Merk op dat de proclitische vormen spreektaalvormen zijn en niet als zodanig geschreven worden, behalve de vorm aftu (= aftel tu), die tegenwoordig vaak zo geschreven wordt, maar uitgesproken wordt als [aftû].

150.11

In de spreektaal kan soms een ja/nee-vraag geconstrueerd worden met inversie in plaats van met aftel (of aftu). Er moet dan aan de volgende voorwaarden zijn voldaan:

  1. de vraag moet familiair aan een 2e persoon zijn gericht (dus aan tu (jij; jullie))
  2. de vraag moet in de neutrale tijd zijn gesteld
  3. de vraag mag geen (modale) hulpwerkw.n bevatten (wel suffixen!)
  4. er moet sprake zijn van een directe vraag (voor indirecte vragen, zie vanaf § 150.164)
  5. de vraag mag niet complex zijn

150.12

Voorwaarden 1. t/m 4. zijn gemakkelijk te verifiëren, maar nummer 5. is nogal subjectief. In de praktijk komt het erop neer dat niet-samengestelde zinnen met weinig of geen extra bepalingen als "weinig complex" worden ervaren. Hoe zwaarder het object wordt en hoe meer extra constituenten aanwezig zijn, hoe minder een geïnverteerde vraagzin wordt geaccepteerd. Vergelijk de afnemende grammaticaliteit in:

Vende tu rala?Ga je mee?; Gaan jullie mee?
Cÿrtiraves tu gress?Willen jullie me helpen?
Cÿrtiraves tu kost kinur ÿksaner?Willen jullie mijn zieke buurman helpen?
? Cÿrtiraves tu curmel kost kinur ÿksaner
mas?
Willen jullie morgen misschien mijn zieke
buurman helpen?
?? Trempa tu ef?Heb je het gelezen?
?* Probare beri cÿrtire tu gress?Wil je me helpen?; Willen jullie me helpen?
* Do linne, vende tu rala.1Hij vraagt of je mee gaat (indirecte vraag).

1Deze zin is wel correct als een nevenschikking, waarbij de inversie in het tweede deel als toek.tijd opgevat wordt, dus: "Hij vraagt en jij zal meegaan." Zie ook § 150.13.

150.13

De geïnverteerde vormen zoals genoemd in § 150.12 zijn alle correct om een toekomende tijd uit te drukken (§ 90.4). Constructies als in de vorige paragraaf zijn van toekomende tijden te onderscheiden door de intonatie. In de schrijftaal zorgt het vraagteken voor disambiguering. Vergelijk:

Tinde tu fesért? ~ Tinde tu fesért.
Blijf je thuis? ~ Je zal thuisblijven.

?* Probare beri cÿrtire tu gress? ~ Probare beri cÿrtire tu gress.
Wil je me helpen? ~ Jij zal me willen helpen.

Merk op dat de toek.tijd in een zin met tu als subjectkern ietwat vreemd aandoet: de spreker doet als het ware een voorspelling met betrekking tot de aangesprokene, wat impliceert dat de spreker wel, maar de aangesprokene niet, op de hoogte is van wat de aangesprokene in de nabije toekomst zal meemaken.

150.14

Een vraagzin kan nooit met inversie uitgedrukt worden als het predicaat reeds vooraan staat om een toek.tijd uit te drukken. In dat geval is een combinatie van aftel met inversie noodzakelijk:

Aftel probare beri cÿrtire tu gress, fara ef sértaros sen wencate?
Zal je me willen helpen, als de verhuizing doorgaat?

Een toek.tijd die met vooropplaatsing van het werkw. is gevormd, heeft nooit een modale lading in de vorm van een "belofte" of "plan": het gaat hier zuiver om een actie waarvan expliciet gezegd wordt dat die in de toekomst zal plaatsvinden (zie § 111.54). In bovenstaande vraag wordt dan ook hoogstens vrijblijvend geïnformeerd of AG bereid is om eventueel te helpen. Als de verhuizing inderdaad doorgaat en AG blijkt dan níét te willen helpen, kan VS hem nooit aanwrijven dat hij "het beloofd heeft".1


1Een toek.tijd die met di + -u is gevormd houdt daarentegen wél een belofte in (§ 111.57):

Aftel tu di probaru beri cÿrtire gress, fara ef sértaros sen wencate?
Zal je me willen helpen, als de verhuizing doorgaat? =
= Beloof je me te willen helpen, als de verhuizing doorgaat?

150.15

Aftel wordt ook gebruikt om een zogenoemde "sturende" of "bevooroordeelde" vraag in te luiden. Het gaat hier in principe om een ja/nee-vraag, waarbij VS zijn eigen mening of kennis laat doorschemeren. Zowel in het Nederlands als in het Spokaans worden dergelijke vragen met een negatie gevormd:1

(1)Aftel dena platiranu nert melde hordâ?
 Is dat schilderij niet mooi?

(2)Aftel tu nert cônsidere, dena platiranu meldelira hordâ?
 Vind je niet dat dat schilderij mooi is?

(3)Aftel Yvonn nert mešane mas?
 Komt Yvonn niet morgen?

1In het Spokaans moet een "zinsnegatie" gebruikt worden (nert vóór het werkwoord; zie § 151.16). Voor andere vormen van negatie, zie Hoofdstuk 151.

150.16

Dergelijke "sturende" vragen kunnen om twee redenen gesteld worden:

  1. VS is zeker van zijn zaak (in (1) en (2): hij vindt dat schilderij prachtig; in (3): hij weet dat Yvonn morgen komt) maar weet/vermoedt dat AG twijfelt. VS wil AG daarom een hint geven zodat ook AG zekerheid heeft.

  2. VS twijfelt aan de juistheid van de zaak (in (1) en (2): hij weet niet of een dergelijk schilderij wel mooi gevonden mag worden; in (3): hij is vergeten of Yvonn nu wel of niet komt) en weet/vermoedt dat AG wel een correcte mening heeft, of wel op de hoogte van de situatie is. VS verifieert nu of AG de mening van VS deelt.

Als zowel VS als AG op de hoogte is van de zaak, en VS weet dat AG dat ook is, kunnen "sturende" vragen als (1)–(3) dienen ter bevestiging van een gemeenschappelijke kennis of mening, of ter beklijving van een onderlinge verstandhouding.
Als noch VS noch AG op de hoogte is van de zaak, en VS weet dat AG dat evenmin is, zijn zulke "sturende" vragen inadequaat en zal er "iets achter gezocht" moeten worden om te kunnen verklaren waarom VS ze toch stelde.

150.17

Het vrag.vnw. aftel behoeft niet herhaald te worden als twee gelijkwaardige zinnen (dat is: twee hoofdzinnen, of twee bijzinnen) d.m.v. een voegw. nevenschikkend zijn verbonden en beide zinnen kunnen samen als één vraag worden opgevat:

Aftel ef bidale ur [aftel] do tinde fesért tenne?
Regent het en blijft hij daarom thuis?

150.18

Vooral bij het voegw. oft (of) doet zich een betekenisverschil tussen aan- en afwezigheid van aftel gevoelen. Vergelijk:

a.Aftel gÿrs mariane oft gÿrs lelperre eft cÿrolle?1
 Bent u getrouwd of (= dan wel) hebt u een partner?

b.Aftel gÿrs mariane oft aftel gÿrs lelperre eft cÿrolle?
 Bent u getrouwd, of hebt u een partner?

In zin a. wordt één vraag gesteld: als AG getrouwd is kan deze met "ja" antwoorden, en als hij een partner heeft is het antwoord eveneens "ja". Als AG noch getrouwd is noch een partner heeft, is het antwoord "nee".
In b. worden twee aparte vragen gesteld: (i) bent u getrouwd?; (ii) hebt u een partner? Omdat er twee vragen tegelijkertijd gesteld worden, kan AG niet met "ja" of "nee" antwoorden, omdat het dan onduidelijk is op welke van de vragen het antwoord slaat. Theoretisch zou hij "ja nee", "nee ja" of "nee nee" kunnen zeggen, maar correct taalgebruik vereist dat AG iets antwoordt in de trant van: gress mariane, of [gress lelperre] eft cÿrolle, of noft.
Het laatste antwoord kan in het Nederlands het best met "geen van beide" vertaald worden. Zie verder § 150.130–147 voor de behandeling van keuzevragen.
In vraag a. kan het tweede, nevengeschikte, subject gedeleerd worden (zie § 131.9):

Aftel gÿrs mariane oft lelperre eft cÿrolle?

1Dit is een vraag op een Spokanisch belastingaangiftebiljet. Met het woord cÿrolle wordt hier per definitie een "ongetrouwde partner met wie men samenleeft" bedoeld, wat in een monogame maatschappij als de Spokanische impliceert dat een getrouwde man/vrouw niet geacht wordt een partner te hebben, en dat iemand met een partner niet geacht wordt getrouwd te zijn. Het een sluit per definitie het andere uit.

150.19

Nog een voorbeeld:

a.Aftel tu enn eft kleter oto lorerde, oft enn ef liftkar tiyn nâs-jâsperfute?
b.Aftel tu enn eft kleter oto lorerde, oft aftel tu enn ef liftkar tiyn nâs-jâsperfute?
Heb je een nieuwe auto gekocht of heb je de oude overgespoten?

Zin a. kan als één vraag opgevat worden, en hierop kan geantwoord worden met "ja" (= AG heeft een nieuwe auto gekocht of AG heeft de oude auto overgespoten) of "nee" (= AG heeft noch een nieuwe auto noch de oude overgespoten).
Maar zowel a. als b. kan in een bepaalde context als keuzevraag beschouwd worden: VS ziet een auto in een andere kleur en weet zeker dat slechts één van beide dingen mogelijk is. Dan is "ja" een inadequaat antwoord en moet AG iets antwoorden in de trant van "het eerste" of "ja, een nieuwe auto".
Voor de ambiguïteit bij oft, zie ook § 120.95a–95b.

150.20   Aftel-vragen gevolgd door een performatieve of relatieve bijzin

Performatieve en relatieve bijzinnen kunnen op twee manieren gevormd worden: (a.) met het voegw. den, resp. een betr.vnw., en (b.) met een -lira-constructie (zie vanaf § 125.40 en vanaf § 124.46).
De combinatie van matrixzin + bijzin (samen: volzin) kan als ja/nee-vraag optreden (gemarkeerd met aftel), waarbij de constructies met een voegw. of betr.vnw. een iets andere betekenis kunnen hebben dan de -lira-constructies. Vergelijk:

(1)a.Aftel tu zerfe, den ef merater lorerde flaju?
 b.Aftel tu zerfe, ef merater lorerdelira flaju?
  Zie je dat de man iets koopt?

(2)a.Aftel tu zerfe ki ef merater, lorerde flaju?
 b.Aftel tu zerfe ef merater, lorerdelira flaju?
  Zie je de man die iets koopt?

In de voorbeelden (1a) en (2a) staan de bijzinnen in syntactisch opzicht zo los van de matrixzin, dat het vrag.vnw. aftel alleen een "scope" (reikwijdte) over de matrixzin heeft. In (1b) en (2b) hebben de -lira-constructies zo'n hechte band met de matrixzin dat aftel een scope over de gehele volzin heeft. Dit verschil in scope, en het daaruit voortvloeiende betekenisverschil, wordt in de volgende paragrafen nader geanalyseerd.

150.21

Zowel (1a) als (1b) bevat twee Standen van Zaken (SvZ: § 110.3), zodanig dat de tweede SvZ ingebed zit in de eerste, en wel als volgt:

SvZ I:JIJ ZIET  X
SvZ II:X = DE MAN KOOPT IETS

In (1a) staat SvZ II syntactisch los van de matrixzin, en daarom oefent aftel alleen invloed uit op SvZ I. In (1b) echter is SvZ II "verweven" met SvZ I, en daarom oefent aftel invloed uit op de gehele constructie. Ofwel: in (1a) wordt alleen naar het waarheidsgehalte van SvZ I gevraagd, in (1b) naar het waarheidsgehalte van SvZ I + SvZ II. De antwoorden "ja" en "nee" slaan dan ook op verschillende dingen in (1a) en (1b): als op vraag (1a) met "ja" wordt geantwoord, betekent dat dat "jij" ziet dat de man iets koopt. Het antwoord "nee" betekent dat "jij" níét ziet dat de man iets koopt. In (1b) hebben beide antwoorden een andere betekenis: "ja" betekent hier niet alleen dat "jij" ziet dat de man iets koopt, maar bovendien dat het ook waar is dat de man iets koopt (hier verschilt "ja" niet zo veel met "ja" in (1a)). Echter, in (1b) kan "nee" 3 dingen betekenen:

  1. "jij" ziet niet dat de man iets koopt
  2. "jij" ziet dat de man niets koopt
  3. "jij" ziet niet dat de man niets koopt

In de gevallen i. en iii. is er een "visuele barrière" tussen "jij" en de man ("jij" kan de man niet zien). In geval ii. is de man zichtbaar, maar hij is niet bezig om iets te kopen (hij staat in de winkel met iemand te praten).
Doordat aftel scope heeft over beide Standen van Zaken, kan met "nee" het waarheidsgehalte van hetzij SvZ I, hetzij SvZ II, hetzij beide, ontkend worden.

150.22

In § 124.74 is uitgelegd dat relatieve bijzinnen met een betr.vnw. dikwijls een beperkende bepaling vormen, terwijl relatieve -lira-constructies een uitbreidende bepaling kunnen vormen. Dit onderscheid is ook in (2) in § 150.20 waarneembaar, en heeft bovendien gevolgen voor de scope van aftel:
In (2a) wordt de vraag gesteld of "jij" de man die iets koopt ziet (dus dat "jij" niet een andere man ziet). VS wil weten of "jij" specifiek die ene man ziet die iets koopt. Dát hij iets koopt, is inherent aan het beperkende karakter van de bijzin.
In (2b) wordt de vraag gesteld of "jij" de man ziet, met de aanvullende informatie dat hij iets koopt (uitbreidend). Hier valt de bijzin binnen de vraag en wordt nu ook het waarheidsgehalte van die bijzin in de vraag betrokken. Als "jij" de man ziet, en als die man iets koopt, kan met "ja" geantwoord worden. Het antwoord "nee" is correct in de volgende gevallen (vergelijk de drie gevallen in § 150.21):

  1. "jij" ziet de man niet, die iets koopt
  2. "jij" ziet de man wel, maar hij koopt niets
  3. "jij" ziet de man niet, en hij koopt ook niets

150.23   Gebruik van siy, próp en noft

Het antwoord op ja/nee-vragen kan hetzij bevestigend, hetzij ontkennend zijn. Hiervoor worden de volgende zogenoemde "polaire morfemen" gebruikt:

siy1. javoor de bevestiging van een bevestigende vraag
 2. nee voor de ontkenning van een ontkennende vraag
próp jawelvoor de bevestiging van een ontkennende vraag
noftneevoor de ontkenning van een bevestigende vraag

Voorbeelden:

Aftel tu arfine?– Siy.Kom je?– Ja. (ik kom)
 – Noft. – Nee. (ik kom niet)
Aftel tu nert arfine?– Próp.Kom je niet?– Jawel. (ik kom wel)
 – Siy. – Nee. (ik kom niet)

150.24

Vooral de Spokaanse eigenaardigheid om op een ontkennende vraag met siy te antwoorden als het antwoord ontkennend is, leidt in gesprekken met buitenlanders dikwijls tot misverstanden.
Het gebruik van próp als positief antwoord op een ontkennende vraag heeft in veel Europese talen een equivalent: Duits doch (i.p.v. ja), Frans si (i.p.v. oui), Zweeds/Deens jo (i.p.v. ja), IJslands (i.p.v. ).
Het gebruik van siy als negatief antwoord op een ontkennende vraag mist echter elke overeenkomst met genoemde talen, daar deze in dit geval nein, non, nej of nei gebruiken. Het Japans is daarentegen een voorbeeld van een taal die na een ontkennende vraag "ja" moet gebruiken als de Europese talen "nee" zeggen.

150.25

Tussen een duidelijk "ja" en een duidelijk "nee" bestaan nog allerlei gradaties, die over het algemeen op pragmatische wijze worden uitgedrukt (aarzelende stem, ongearticuleerd spreken, hulpeloze gebaren, enz.). Naast deze pragmatische uitdrukkingsmogelijkheden kent het Spokaans ook een aantal woorden die als zwakke varianten van siy, próp of noft beschouwd kunnen worden:

  1. we (tja...; wat zal ik zeggen...) drukt uit dat een bevestigende vraag bevestigend beantwoord moet worden, maar dat de aangesprokene dat met tegenzin doet:

    Aftel tu tisjano? – We. Ben je gezakt? – Ja...; tja...; hm...

  2. nûe of niye (wel...; hm...) drukt uit dat de aangesprokene geen zin heeft om de vraag te beantwoorden, dan wel niet weet wat hij moet antwoorden (het antwoord is noch "ja" noch "nee"):

    (1)Aftel ef turane, té ef kûfôsôrm kaine? – Nûe.
     Zijn jullie het die het verkeersbord hebben vernield? – Eh...; Nou... niet echt.

    (2)Aftel tu tiffe, ÿr ef smurf melde? – Niye.
     Weet je waar het geld is? – Mmm.

    Zin (2) is geen echte ja/nee-vraag, maar veeleer een poging om te achterhalen waar dat geld nu is; zie voor deze constructie ook § 122.95–97.

150.26

Verder bestaan er nog vele (combinaties van) additieven of gelexicaliseerde uitdrukkingen met een bevestigend of ontkennend karakter, die in de plaats van siy, próp of noft gebruikt kunnen worden, zoals:

curmelmisschienfÿpÿjÿf noizeker niet
brôepzekernoi gûabsoluut niet
fÿpÿjÿfjazeker, welzekergress miypeik denk van wel, enz.

150.27

Dergelijke additieven en uitdrukkingen worden ook dikwijls gecombineerd met een polair morfeem, bijvoorbeeld:1

curmel siyja misschien; misschien wel
próp gûjawel absoluut
nert noi gûnee absoluut niet
noft, gress nert miypenee, ik denk van niet, enz.

Merk de schijnbaar tegenstrijdige combinaties als siy noi gû (nee absoluut niet) en siy, gress nert vraboe (nee, ik vermoed van niet) die gebruikt worden na een ontkennende vraag waarin siy als "nee" begrepen moet worden:

Aftel tu nert tinde? – Siy noi gû.
Blijf je niet? – Nee, [ik blijf] beslist niet.

Aftel do nert cÿrtiravy Elsa? – Siy, gress sertene noi.
Wil hij Elsa niet helpen? – Nee, ik ben zeker van niet.

1Het valt buiten het kader van deze grammatica om diep in te gaan op de pragmatische en stilistische aspecten van het gesproken Spokaans. Bovendien is hiernaar weinig onderzoek gedaan zodat een beschrijving van deze materie snel zal vervallen in speculaties en fantasieën.

150.28

Onder een "echo-antwoord"1 verstaan we een antwoord dat uit (zo goed als) dezelfde elementen is opgebouwd als de vraagzin, maar dan in de vorm van een bevestigende zin. Voorbeelden van Nederlandse echo-antwoorden:

VS:Ga je morgen mee naar de Efteling?
AG:Oké, ik ga morgen mee naar de Efteling! (i.p.v. ja)

VS:Vind je dat schilderij niet prachtig?
AG:Ik vind dat schilderij echt prachtig. (i.p.v. jazeker)

1In veel literatuur wordt kortweg van een "echo" gesproken. Om twee redenen hebben wij de voorkeur aan de langere term "echo-antwoord" gegeven:

  1. In de Spokaanse grammatica is de term "echo" reeds gereserveerd voor een van de basiselementen (subject, object en echo), die niets van doen hebben met de hier besproken echo-antwoorden.
  2. Naast echo-antwoorden bestaan er ook echo-vragen; hiermee kan AG een adequaat antwoord omzeilen, een soort pauze inlassen om zijn gedachten te bepalen, of VS in spanning laten zitten, zoals in:

    VS:Heb je vijftig euro voor me te leen?
    AG:Of ik vijftig euro voor je te leen heb...? Vooruit dan maar.

    VS:Zijn er adders in Spokanië?
    AG:Mmm..., zijn er adders in Spokanië... dat weet ik eigenlijk niet.

Zie verder § 150.146–147.


150.29

In het Spokaans klinken echo-antwoorden alleen natuurlijk als deze een uitbreidende bepaling zijn na siy, próp of noft.1 Een lexicaal werkw. kan in vlotte spreektaal door het spoor paine vervangen worden:

VS:Aftel tu prate mas?Vertrek je morgen?
AG:Siy, gress prate mas.Ja, ik vertrek morgen.
 Siy, gress paine.Ja, dat doe ik. (vergelijk Engels: Yes, I do.)

VS:Aftel do melde kinur?Is hij ziek?
AG:Noft, do nert melde kinur.Nee, hij is niet ziek.
 ? Noft, do melde nert.Nee, dat is hij niet.
 * Noft, do paine nert.2Nee, dat doet hij niet.

VS:Aftel do nert ÿrômât lelmo tof?Moet hij vandaag niet werken?
AG:Siy, do nert ÿrômât [lelmo tof].Nee, vandaag moet hij niet werken.
 Siy, do nert painât.Nee, dat moet hij niet.
 Próp, do ÿrômât.Jawel, hij moet werken.
 Próp, do painât [ef].Jawel, dat moet hij.

Voor het gebruikt van het spoor paine, zie ook § 132.119–133. Zie ook § 110.35 voor echo-antwoorden met een modaal hulpwerkw. of een modaal suffix.


1In § 150.146 wordt een zinsconstructie behandeld waarin echo-antwoorden ook zónder siy, próp en noft natuurlijk klinken.


2Koppelwerkw.n kunnen nooit door paine vervangen worden; zie § 132.122.

150.30

De polaire woorden siy, noft en próp kunnen als een pred.add. (§ 40.30) bij een performatief werkw. optreden. In zulke gevallen is toevoeging van een object onmogelijk, bijvoorbeeld:

(1)a.Jân reppe den bidale ef, tur gress miype noft.
  Jân zegt dat het zal gaan regenen, maar ik denk het niet.

 b.Jân reppe den nert bidale ef, tur gress miype siy.
  Jân zegt dat het niet zal gaan regenen, maar ik denk het wel.

(2)Aftel Petriy nert revente? Eup hozâve próp/siy.
 Komt Petriy niet terug? Zij gelooft van wel/niet.

Merk op dat het Nederlands hetzij gebruikmaakt van een pronominaal object dat refereert aan de voorafgaande zin (zoals "het" in (1)), hetzij een idiomatisch "van" toevoegt (zoals in (2)).

150.31

Kojen-Pôt (1963) noemde de vetgedrukte elementen in (1) en (2) in eerste instantie objecten, maar in zijn latere werk (1977) geeft hij er de voorkeur aan om ze als pred.add.n te behandelen. Beide benaderingen zijn tot zekere hoogte problematisch:

  1. Zijn noft, siy en próp in zinnen (1) en (2) objecten, dan kan niet verklaard worden waarom def.tijd-inversie en passivisering onmogelijk zijn; vergelijk (3) met (4):

    (3)a.Do miype fitaju.Hij denkt zoiets.
     b.Do fitaju miype.Hij dacht zoiets.
     c.Fitaju miypelije pai do.Zoiets wordt door hem gedacht.

    (4)a.Do miype siy.Hij denkt van/het wel.
     b.* Do siy miype.Hij dacht van/het wel.
     c.* Siy miypelije pai do.(lett. "wel wordt door hem gedacht")

  2. Zijn noft, siy en próp in zinnen (1) en (2) pred.add.n, dan kan niet verklaard worden waarom er geen object toegevoegd kan worden, en waarom linkse dislocatie onmogelijk is. Vergelijk (5) met (6):

    (5)a.Do miype kvâ.Hij denkt nooit.
     b.Do miype kvâ fitaju.Hij denkt nooit zoiets.
     c.Kvâ do miype.Nóóit denkt hij.

    (6)a.Do miype siy.Hij denkt van/het wel.
     b.* Do miype siy fitaju.Hij denkt zoiets van wel.
     c.* Siy do miype.(lett. "wel denkt hij")

Wij houden het erop dat het gebruik van siy, noft en próp in § 150.30 zinnen (1) en (2) geïdiomatiseerd is, waardoor de precieze functie van deze polaire morfemen moeilijk is vast te stellen.

150.32

Siy, noft en próp kunnen ook optreden als een soort obj.add. Hierbij gelden twee restricties: (i) de polaire morfemen worden niet met lo gemarkeerd (iets wat bij obj.add.n feitelijk verplicht is, zie § 40.19), en (ii) het object is altijd ef:

VS:Aftel stus kimorog ef šôts lo eft gaos?
 Mag je spreken van een chaos?
AG:Stus reppecû ef siy.1
 Dat zou ik wel zeggen, ja.

VS:Aftel do melde cÿrtiriy cÿrlÿo?
 Is hij eigenlijk wel behulpzaam?
AG:Kirro zjoffecos ef noft.1
 Dat kunnen we niet beweren, nee.

Zulke constructies dragen dikwijls een ironisch karakter, en ze kennen geen passieve of geïnverteerde varianten. Ook hier gaat het weer om idiomatische constructies waarin de precieze status van de vette elementen niet geheel duidelijk is.


1In onverzorgde spreektaal komen wel hypercorrecte vormen met lo voor: Stus reppecû ef lo siy en Kirro zjoffecos ef lo noft.

150.33   ad § 150.3   B. Informatievragen

Informatievragen worden ook wel "open vraagzinnen" genoemd. De term "open" slaat op het feit dat de informatie waar VS om verzoekt, in principe uit een open verzameling van mogelijke antwoorden gehaald kan worden. Uiteraard wordt het antwoord wel semantisch gestuurd door het soort vrag.vnw.: als VS kiest voor het vrag.vnw. "wie", is een antwoord dat gebaseerd is op het vrag.vnw. "waar" inadequaat. Maar binnen de verzameling van entiteiten die als referent van "wie" voldoen staat het AG vrij om die referent te kiezen die in de gegeven situatie adequaat is. Voorbeelden:

Lomp kuntiyro ef smurf?Wie heeft het geld gestolen?
Tu ef mimpit piltÿra?Waar heb je het boek gelegd?
Eup trempavy folarra mimpit?Welk boek wil ze lezen?
Ef baby arkette mitulanis?Waarom huilt de baby?

De steller van deze vragen verwacht als antwoord een element (woord, zinsdeel, gehele zin) dat – semantisch gezien – de plaats van het vrag.vnw. of het vraagsuffix kan innemen, en dat de informatie bevat die VS wil weten. Ook nu weer zijn er talloze antwoorden mogelijk die buiten het verwachtingspatroon van VS vallen (en dan meestal niet als adequaat antwoord opgevat worden).

150.34

Informatievragen bevatten altijd een vrag.vnw. of vraagsuffix dat op de een of andere manier refereert aan een entiteit, kwantiteit, plaatsbepaling, richtingsbepaling, tijdsbepaling, of bepaling van wijze of reden, zodanig, dat deze referentie door AG gespecificeerd dient te worden.
De meeste vrag.vnw.n kennen een equivalent in de vorm van een vraagsuffix (maar er zijn geen vraagsuffixen zonder bijbehorend vrag.vnw.). De vraagsuffixen zijn, diachronisch gezien, meestal gereduceerde en geclitiseerde vormen van de vrag.vnw.n. Vrag.vnw.n staan in de hoedanigheid van subject, object, echo of secundaire bepaling altijd op de positie die voor zulke syntactische functies gereserveerd is. Een (zinsdeel met een) vrag.vnw. staat dus niet per se aan het begin van de zin, zoals in het Nederlands. Bijvoorbeeld:

Jân prate hojelka helkara Nelandes? = Jân pratelka helkara Nelandes?
Wanneer vertrekt Jân naar Nederland?

Het vrag.vnw. hojelka (wanneer) staat direct achter het werkw. (de standaardpositie voor een pred.add., zie ook de Blokken in Hoofdstuk 93), want een tijdsbepaling die als antwoord zou kunnen dienen staat daar in principe ook (zie ook de volgende paragraaf):

Jân prate mas helkara Nelandes.
Jân vertrekt morgen naar Nederland.

150.35

Add.n kunnen met linkse of rechtse dislocatie ook vooraan resp. achteraan de zin staan (§ 93.77–81 en § 93.85–90). Ook voor vrag.vnw.n is zo'n dislocatie mogelijk (in het Nederlands staan vrag.vnw.n daarentegen altijd vooraan). Vergelijk:

(1)a.Mas Jân prate helkara Nelandes.
  Morgen vertrek Jân naar Nederland.
 b.Hojelka Jân prate helkara Nelandes?
  Wanneer vertrek Jân naar Nederland?

(2)a.Gress lurfel-lartavy lelmo luppor fes Ef Fisa-tex.
  Ik wil vanavond in Ef Fisa-tex gaan eten.
 b.Tu lurfel-lartavy lelmo luppor ÿr?
  Waar wil je vanavond gaan eten?

150.35a

Bij rechtse dislocatie staat de constituent direct achter de matrixzin. Dit kan een conflict opleveren indien de matrixzin gevolgd wordt door een relatieve -lira-constructie, die immers onmiddellijk achter het antecedent moet staan. Vergelijk:

(1)a.Tu zerfa hojelka ki ef stûdent, té ef lâptôp kuntiyre?
 b.Tu zerfa ki ef stûdent hojelka, té ef lâptôp kuntiyre?

(2)a.Tu zerfa hojelka ef stûdent, enn ef lâptôp kuntiyrelira?
 b.* Tu zerfa ef stûdent hojelka, enn ef lâptôp kuntiyrelira?
 c.* Tu zerfa ef stûdent, enn ef lâptôp kuntiyrelira[,] hojelka?

Wanneer heb je de student gezien die de laptop stal/heeft gestolen?

In de a-zinnen staat hojelka (met het karakter van een pred.add.) direct achter het predicaat; dit is de standaardpositie voor een pred.add. In de b-zinnen is hojelka naar de rechterzijde van de matrixzin verhuisd. Dit is in (1b) correct, omdat de onderstreepte relatieve bijzin geheel achter de matrixzin staat. In (2b) leidt rechtse dislocatie van hojelka tot een ongrammaticale constructie, omdat de onderstreepte bijzin een -lira-constructie is die onmiddellijk achter het antecedent (ef stûdent) moet staan, wat door de positie van hojelka verhinderd wordt.
Ook (2c) is fout: de onderstreepte bijzin staat weliswaar direct achter het antecedent, maar hojelka staat nu achter de relatieve bijzin, en niet achter de matrixzin waar het bij hoort.
Voor de a-zinnen, zie ook (2) in § 150.40.

150.36

Rechtse dislocatie verdient de voorkeur bij vrag.vnw.n die als antwoord een complete voegwoordelijke bijzin uitlokken die eveneens bij voorkeur rechts van de matrixzin staat.1 Bijvoorbeeld:

(1)VS:Do vende riyfain fes zvejets mitulanis?
  Waarom loopt hij altijd op sloffen?
 AG:[Do paine mittof,] janof do lelperre ÿkately flaros-qurts.
  [Dat doet hij,] omdat hij pijnlijke eksterogen heeft.

Omdat de onderstreepte bijzin niet binnen een opengebroken matrixzin kan staan, is het eveneens ongrammaticaal (of in ieder geval grammaticaal twijfelachtig) om het vrag.vnw. mitulanis binnen de matrixzin te zetten. Vergelijk (1) met:

(2)VS:?? Do vende mitulanis riyfain fes zvejets?
  Waarom loopt hij altijd op sloffen?
 AG:* Do vende, janof do lelperre ÿkately flaros-qurts, riyfain fes zvejets.
  Hij loopt, omdat hij pijnlijke eksterogen heeft, altijd op sloffen.

Merk op dat het in de Nederlandse vertaling wél mogelijk is om de bijzin binnen een opengebroken matrixzin te plaatset.


1In plaats van rechtse dislocatie kan ook gekozen worden voor linkse dislocatie indien de vraagzin erg lang is en het daarom duidelijker is om met het vrag.vnw. te beginnen. Zie hiervoor bijvoorbeeld ook § 150.82 en § 150.89. Overigens is de term "rechtse dislocatie" in het geval van voorbeeld (1) niet geheel correct, want die suggereert dat een element van zijn standaardpositie naar rechts is verschoven. Bij mitulanis is daar geen sprake van want de standaardpositie is reeds geheel rechts.

150.37

Het vrag.vnw. lomp (wie) en het zinsdeel met folarra (welk) zijn in de volgende voorbeelden objecten, dus staan ze op de objectpositie:

Do méte hols lomp?Wie ontmoet hij morgen?
Tu folarra mimpit trempe?Welk boek heb je gelezen?

In het Spokaans dient de woordvolgorde dus níét om aan te geven dat we met een vraag te doen hebben (in het Nederlands is de vooropplaatsing van wie en welk een duidelijke indicatie, afgezien van de intonatie en interpunctie).

150.38

Omdat vrag.vnw.n in het Nederlands (en andere Europese talen) altijd op een initiële positie staan, wordt het principe van "subject vóór object" doorbroken, wat leidt tot ambiguïteit. Zin (1) is ambigu, maar zodra Jân vervangen wordt door een pers.vnw. en we moeten een keuze tussen de nominatief hij of de accusatief hem maken, is de ambiguïteit opgeheven:

(1)Wie heeft Jân in het water gegooid?
 = a.  Wie heeft hij in het water gegooid?
 = b.  Wie heeft hem in het water gegooid?

In zinnen waar een onderscheid nominatief ~ accusatief geen rol kan spelen (omdat er geen pers.vnw.n aanwezig zijn) kan de ambiguïteit opgeheven worden door voor een passiefconstructie te kiezen. Vraag (1) valt dan uiteen in:

(2)a.Wie is er door Jân in het water gegooid?(vgl. (1a))
 b.Door wie is Jân in het water gegooid?(vgl. (1b))

150.39

Omdat vrag.vnw.n in het Spokaans altijd op hun oorspronkelijke positie staan, bestaat een ambiguïteit als in zin (1) niet:

Jân koldro lomp fes ef knurfel?JânS gooide wieO in het water?
Lomp koldro Jân fes ef knurfel?WieS gooide JânO in het water?

Passiefconstructies analoog aan voorbeeld (2) zijn in het Spokaans dus niet nodig om ambiguïteit op te heffen.

150.40   Informatievragen gevolgd door een performatieve of relatieve bijzin

In § 150.20–22 is uitgelegd hoe de hechte band die een -lira-constructie met de matrixzin heeft, in staat is om de scope van aftel te vergroten. Zo'n hechte band maakt het ook mogelijk om een vrag.vnw. in de matrixzin te hebben, die scope heeft over de gehele constructie. Zoiets is bij een perf.bijzin met den, of een rel.bijzin met betr.vnw., niet mogelijk. Vergelijk:

(1)a.Tu zerfa hojelka, den ef stûdent enn ef lâptôp kuntiyre?
  Wanneer heb je gezien dat de student de laptop heeft gestolen?
 b.Tu zerfa hojelka, ef stûdent ef lâptôp kuntiyrelira?
  Wanneer heb je gezien dat de student de laptop stal?

(2)a.Tu zerfa hojelka ki ef stûdent, té ef lâptôp kuntiyre?
  Wanneer heb je de student gezien die de laptop heeft gestolen?
 b.Tu zerfa hojelka ef stûdent, enn ef lâptôp kuntiyrelira?
  Wanneer heb je de student gezien die de laptop stal?

150.41

In (1a) en (2a) in de vorige paragraaf heeft het vrag.vnw. hojelka (wanneer) alleen scope over de matrixzin. De vraagsteller wil in (1a) dus alleen weten wanneer "jij" het stelen van de laptop hebt gezien, en in (2a) wanneer "jij" de student hebt gezien. Het hoeft dus niet zo te zijn dat "jij" in (1a) ook daadwerkelijk getuige was van de diefstal (de student kan de laptop eerder hebben gestolen). In het Nederlands is er dus een verschil tussen "stal" en "heeft gestolen".
Evenmin hoeft het in (2a) zo te zijn dat "jij" ook daadwerkelijk de student hebt gezien toen hij bezig was met stelen (hij kan de laptop al veel eerder hebben gestolen).
In (1b) en (2b) drukt de -lira-constructie een hechte band met de matrixzin uit, zodanig dat het vrag.vnw. ook een scope heeft over de bijzin. Dit heeft tot gevolg dat het antwoord op het vrag.vnw. hojelka niet alleen het moment uitdrukt dat "jij" de diefstal hebt ontdekt, resp. de dief hebt gezien, maar ook het moment dat de diefstal daadwerkelijk plaatsvond, dus dat "jij" de diefstal zélf hebt gezien, oftewel dat "jij" de student op heterdaad hebt betrapt.1


1Met de def.tijd II (suffix -o) kan uitgedrukt worden dat een gebeurtenis in het verleden zich afspeelde vóór een andere gebeurtenis in het verleden (§ 111.68–70). Vergelijk nu de zinnen in (1) en (2) met:

(1′)a.Tu zerfa hojelka, den ef stûdent kuntiyro ef lâptôp?
 b.Tu zerfa hojelka, ef stûdent kuntiyrolira ef lâptôp?
 Wanneer heb je gezien dat de student de laptop heeft/had gestolen?

(2′)a.Tu zerfa hojelka ki ef stûdent, té kuntiyro ef lâptôp?
 b.Tu zerfa hojelka ef stûdent, kuntiyrolira ef lâptôp?
 Wanneer heb je de student gezien die de laptop heeft/had gestolen?

De vraagsteller van de zinnen in (1′) en (2′) geeft met zijn keuze voor het suffix -o aan dat hij ervan op de hoogte is dat de diefstal plaats heeft gevonden vóórdat "jij" de diefstal ontdekt hebt, resp. de student gezien hebt. Omdat de gebeurtenis van het "zien" en de gebeurtenis van het "stelen" hier expliciet níét op hetzelfde moment hebben plaatsgevonden, lijkt dat te verhinderen dat het vrag.vnw. ook een scope over de bijzin kan hebben. Terwijl (1b) en (2b) zo geïnterpreteerd kunnen worden dat het tijdstip dat met hojelka bevraagd wordt, relevant is voor beide gebeurtenissen, is dat bij (1′b) en (2′b) onmogelijk: tussen (1′a) en (1′b) bestaat dan ook geen verschil in scope, evenmin als tussen (2′a) en (2′b).


150.42   Informatievragen in een performatieve of relatieve bijzin

In § 150.40 is uitgelegd hoe de hechte band die een -lira-constructie met de matrixzin heeft, in staat is om de scope van een vrag.vnw. dat in de matrixzin staat te vergroten. Zo'n hechte band maakt het ook mogelijk om een vrag.vnw. in de bijzin te hebben, die scope heeft over de gehele constructie. Zoiets is bij een perf.bijzin met den, of een rel.bijzin met betr.vnw., niet mogelijk. Vergelijk:

(1)a.* Tu zerfe, den ef merater lorerde kluft?
     jij ziet, dat de man koopt wat
 b.Tu zerfe, ef merater lorerdelira kluft?
  jij ziet, de man koopt-datPERF wat
  Wat zie je dat de man koopt?

(2)a.* Tu zerfe ki ef merater, té lorerde kluft?
     jij ziet DET de man, die koopt wat
 b.Tu zerfe ef merater, lorerdelira kluft?
  jij ziet de man, koopt-dieREL wat
  "Wat koopt de man die door jou gezien wordt?"

150.43

Voorbeelden (1a) en (2a) zijn ongrammaticaal omdat het vrag.vnw. kluft op het niveau van een bijzin staat, terwijl de gehele constructie als vraag optreedt. Daarentegen zijn (1b) en (2b) wel correct. Dit is een indicatie dat het deel lorerdelira kluft niet optreedt als een aparte bijzin maar "geïncorporeerd" is in de matrixzin, zodanig dat het vrag.vnw. kluft op matrixniveau een open vraag kan sturen. De Nederlandse vertaling van (1b) vertoont iets dergelijks: het vrag.vnw. wat "stijgt" vanuit de bijzin naar de matrixzin, waar het als object bij zien terechtkomt. Voor (2b) bestaat er geen goed Nederlands equivalent, omdat het ondergeschikte wat niet als object in de matrixzin kan optreden, want hier staat reeds het object de man.1


1Zie ook Foley & Van Valin, Functional syntax and universal grammar, blz. 22–23, voorbeeld 1.2.

150.43a

Nog enkele voorbeelden waarbij het vrag.vnw. in het Nederlands "stijgt" naar de matrixzin:

(1)Tu miype, tu meldelira lomp?
 Wie denk je wel dat je bent?

(2)Do miypa dus, gress di lorerdulira folarkluft kas?
 Wat voor een jas had hij dan gedacht dat ik zou kopen?

(3)Tu miype, gress Elsa mételira hojelka fes ef lorerde-sÿrt?
 Wanneer denk je dat ik Elsa in de supermarkt heb gezien?

Merk op dat in zin (3) níét gevraagd wordt naar het moment dat "jij" iets denkt, maar naar het moment dat "ik", volgens jou, Elsa in de supermarkt heb gezien.

150.44   Overzicht van alle vrag.vnw.n en vraagsuffixen

De vrag.vnw.n worden gerekend tot de pronominale groep van grammaticale voornaamwoorden. Hiertoe behoren ook de betrekkelijke vnw.n (zie Hoofdstuk 124). Een deel van de vrag.vnw.n is "substantiefvervangend", zoals lomp (wie). Voorts is een deel "lidwoordvervangend", zoals folarra (welke) of kolpert (hoeveel). En ten slotte zijn er vrag.vnw.n die "constituentvervangend" genoemd kunnen worden, zoals hojelka (wanneer). Om te voorkomen dat de categorie van vrag.vnw.n in drie subcategorieën uiteen zal vallen, is het zinvol om de pronominale groep van "grammaticale vnw.n" te accepteren, hoewel de groepen "substantiefvervangend" en "lidwoordvervangend" ook reeds bestaan. Kojen-Pôt en Nôrbert Kerido-Ploema geven er echter de voorkeur aan om de grammaticale groep niet te erkennen, waardoor de vrag.vnw.n in drie subgroepen uiteen vallen.1


1Bij afwezigheid van de "grammaticale groep" moeten ook de betr.vnw.n elders ondergebracht worden. Kojen-Pôt en Kerido-Ploema rekenen de betr.vnw.n dan ook tot de "substantiefvervangende" vnw.n.

150.45

Vraagsuffixen en Vragende voornaamwoorden
suffixzelfstandigafhankelijk besproken
in/vanaf §
  basisvormgenitief
    personen 
-enniyfesennfesennernaar wie150.49
-ynnâmipennmipennervan wie vandaan150.49
-ompiy ×lomp °lomperwie150.52
-upe ×kolpertkolperthoeveel150.61
-ompiy ×folarrawelke150.64
lompolwie van de150.64
folarkluftwat voor een150.64
    zaken/dieren 
-enniyfesenn/ÿrhennfesennÿrwaarheen150.49
-ynnâmipennmipennÿrwaarvandaan150.49
-atéf ×kluft °kluftecÿrwat; wie150.52
-upe ×kolpertkolperthoeveel150.61
-atéf ×folarrawelke150.64
kolpolwelk van de150.64
folarkluftwat voor een150.64
    overige relaties 
-elkahojelkawanneer150.69
hojelkamiin welke gevallen150.69
-ÿraÿrÿrcÿrwaar150.70
ÿriy(prepositioneel)150.76
-anismitulanis/brâwaarom; waardoor150.82
-eccokolhoe150.85
-ótâpertóthoevaak150.88
arðiygin hoeverre;
   welke mate
150.89
kol-vrôk/kol-wysop welke wijze150.90

×Alleen in actieve zin als object bevraagd wordt.
°Van kluft en lomp bestaan de archaïsche resultatieven kluffte en lommpe;
deze worden niet meer gebruikt (een speciale res.vorm van vrag.vnw.n
bestaat in modern Spokaans dus niet).

150.46

Veel vrag.vnw.n kennen een equivalent in de vorm van een vraagsuffix. Dit suffix komt achter de gramst. van het hoofdwerkw., zodat een passieve markering onmogelijk is (die moet immers óók aan het hoofdwerkw. gehecht worden). Is een hulpwerkw. afwezig, dan moet ook het tijdssuffix aan het hoofdwerkw. gehecht worden, wat onmogelijk is als er reeds een vraagsuffix staat.
Daarom worden de vraagsuffixen bij voorkeur gebruikt als er een neutrale tijd in de actieve vorm (subject = kern) moet worden uitgedrukt. Bij andere tijdsvormen is zo'n suffix mogelijk als de tijd uit de context blijkt. Een zin als Vikter zârÿra ber Minde? zal dus primair begrepen worden als 'Waar in Minde woont Vikter?'. Willen we een definitieve tijd uitdrukken (omdat we weten dat Vikter nu niet meer in Minde woont), dan moet een vrag.vnw. gebruikt worden: Vikter zâra ÿr ber Minde? (Waar in Minde heeft Vikter gewoond?). Bij trans.werkw.n is natuurlijk aan de positie van het object te zien met wat voor tijd we te doen hebben:

Vikter piltÿra ef mimpit? ~ Vikter ef mimpit piltÿra?
Waar legt Vikter het boek? ~ Waar heeft Vikter het boek gelegd?

In passieve constructies kan alleen een vrag.vnw. worden gebruikt:

Ef mimpits pildelije blul ÿr hitšo? ~ Ø
Waar worden de boeken gewoonlijk gelegd?

150.47

Het gebruik van een vraagsuffix wordt afgeraden als er ambiguïteit ontstaat, zoals in:

(1)Ef polišo do šotanis?1
 a.  Waarom heeft de politie op hem geschoten?
 b.  Waarom heeft de politie hem ondervraagd?

Deze dubbelzinnigheid kan vermeden worden als we mitulanis gebruiken:

(2)a.Ef polišo do šote mitulanis?(= (1a))
 b.Ef polišo do šoe mitulanis?(= (1b))

Zie ook § 82.37.


1De gramst. in šotanis is šot-, en kan zowel van het werkw. šote (schieten) als van het werkw. šoe (ondervragen) afkomstig zijn.

150.48

Als er een hulpwerkw. aanwezig is, draagt dit het tijdssuffix, zodat de tijd ook in constructies met een vraagsuffix uitgedrukt kan worden:

Vikter probara beri piltÿra ef mimpit?
Waar heeft Vikter het boek willen leggen?

Tu perko beri inutenniy?
Waar moest jij naar toe rennen?

150.49   <<   Fesenn, ÿrhenn, mipenn, -enniy, -ynnâ

Mipenn, fesenn en ÿrhenn zijn samentrekkingen van resp. mip (uit), fes (in) en ÿr (waar), met hennâ (daarheen).
Fesenn, mipenn, -enniy en -ynnâ kunnen zowel aan personen als aan zaken en dieren refereren. Ÿrhenn is een synoniem van fesenn, maar alleen als het om zaken of dieren gaat. Voorbeelden:

 Tu inua mipenn? = Tu inutynnâ?
 Van wie ben je vandaan gerend?; Waar ben je vandaan gerend?

 Dena somp sôlše fesenn/ÿrhenn? = Dena somp sôlsenniy?
 Waar trekt deze stoet heen?

De vrag.vnw.n fesenn en mipenn kunnen ook als voegw. gebruikt worden, zie hiervoor § 122.36.

150.50

Van fesenn en mipenn bestaan de volgende genitiefvormen:

fesenn> fesennernaar ... van wie; naar wiens; naar wier
 > fesennÿrnaar ... van wat; naar ... waarvan
mipenn> mipennervan ... van wie vandaan; van wiens/wier ... vandaan
 > mipennÿrvan ... van wat vandaan; van ... waarvan vandaan

Genitieven die refereren aan een persoon, eindigen op -er, als ze aan zaken of dieren refereren, eindigen ze op ..ÿr1. Bij ÿrhenn ontbreekt een genitiefvorm.


1De uitgang ..ÿr is een gereduceerde variant van het genitiefsuffix -ecÿr, zoals besproken in § 60.18.

150.51

Omdat het Nederlands zulke genitiefvormen mist (behalve wie > wiens, wier), is vaak een wat vrijere vertaling noodzakelijk. Voorbeelden:

Ef nertflecs gesvinte fesenner sért?
Naar wiens huis snelt de brandweer?

Tu arfine mipenner sért?
Van wiens huis kom je vandaan?

Kirro njebope fesennÿr port?
Naar de haven van welke plaats varen we?
(lett. "waarheens haven")

Do melde mipennÿr keldus?
Van de boerderij in welke plaats is hij afkomstig?
(lett. "waarvandaans boerderij")

150.52   <<   Lomp, kluft, -ompiy, -atéf

Lomp en kluft kunnen beide aan zowel een enkelvoudige als een meervoudige entiteit refereren. Als ze als subject optreden, is dit bijvoorbeeld te zien aan de meervoudsvorm van een modaal suffix (in (1b)), of aan de meervoudsvorm van een pred.add. (in (5)):

(1)a.Lomp cÿrtiravyENK kelt gress?
  Wie wil mij straks helpen?
 b.Lomp cÿrtiravesMV kelt gress?
  Wie willen mij straks helpen?

(2)Do cÿrtire mas lomp? = Do cÿrtirompiy mas?
 Wie helpt hij morgen?

(3)Eup farte kusama lef lomp?
 Met wie loopt zij daar?

(4)Kluft melde fes ef quiyrda lelmo tof?
 Wat staat er vandaag in de krant?

(5)Kluft helderte ta fit nÿkriymMV pip ef lilt-terat tof?
 Wat (= welke honden) blaft daar nu al de hele dag zo fel?

(6)Tu ytende beri paine kluft? = Tu ytende beri painatéf?
 Wat ben je van plan te doen?

Bij (5) zou het Nederlands een omschrijving kunnen kiezen om aan te geven dat het om meer dan één dier gaat, bijvoorbeeld "Welke dieren blaffen daar nu al de hele dag zo fel?".
De vrag.vnw.n lomp en kluft kunnen ook als voegw. gebruikt worden, zie hiervoor § 122.39.

150.53

Lomp kan goed gecombineerd worden met een verbale afleiding van een pers.vnw. (zie § 71.15). De volgende vormen zijn synoniem:

Ef melde lomp? = Lomp doere?Wie is dat? (als het een man betreft)
Ef melde lomp? = Lomp eppere?Wie is dat? (als het een vrouw betreft)
Ef melde lomp? = Lomp ópsene?Wie zijn dat? (als het meerdere personen betreft)

Omdat in de melde-constructies lomp telkens als een obj. optreedt (volgens de Spokaanse grammaticale conventie), kan het vervangen worden door een vraagsx.: Ef meltompiy?. Bij de verbaliseringen treedt lomp echter als subject (= zinskern) op.

150.54

In een aantal, min of meer geïdiomatiseerde, gevallen worden kluft en -atéf met 'hoe' vertaald:

Tu pe kluft?Hoe heet je?
Gert quanka melde kluft?Hoe is uw naam?
Ef gifiy meltatéf?Hoe/wat is de stand? (bij puntentelling ed.)
Ef kloppa reppatéf?1Hoe laat is het? (lett. "wat zegt de klok?")

Deze uitdrukkingen zijn zo bevroren dat het gebruik van hetzij kluft, hetzij -atéf vastligt: we kunnen de een niet door de ander vervangen. Alleen de alternatieve constructie Ef gifiy melde kluft? (Hoe/wat is de stand?) is als minder correct Spokaans nog acceptabel.


1Een equivalente uitdrukking is: Folarra zurt melde? (lett. "welk uur is [het]?"), zie ook § 171.46.

150.55

De combinatie van een voorz. + kluft (wat) wordt in het Nederlands meestal vertaald met waar + voorz.:

Óps melde fes môntyos lef kluft?Met wat hebben ze problemen?;
Waarmee hebben ze problemen?;
Waar hebben ze problemen mee?
Tu feldre kaf kluft?Waar zit je op?
Gÿrs cûnðiyte tukst kluft?Tot wat bent u bereid?; Waartoe bent u bereid?

150.56

In plaats van de – theoretisch mogelijke – richtings-uitdrukkingen uit Kolom 1 worden meestal de alternatieven uit Kolom 2 gebruikt:

Kolom 1 Kolom 2
helkara kluftnaar wat; waarheenfesenn, ÿrhenn, -enniy
helkara lompnaar wie [toe]fesenn, -enniy
rifonn kluftvan wat vandaan; waarvandaanmipenn, -ynnâ
rifonn lompvan wie vandaanmipenn, -ynnâ

Vergelijk ook § 122.36.

150.57

De omschrijvingen uit Kolom 1 zijn alleen gebruikelijk als er een expliciet onderscheid gemaakt moet worden tussen "personen" enerzijds en "zaken/dieren" anderzijds: in Kolom 1 wordt dit onderscheid immers uitgedrukt door de oppositie lomp ~ kluft. In Kolom 2 bestaat alleen een expliciete uitdrukking voor "zaken/dieren" bij het vrag.vnw. ÿrhenn (waarheen), dat nooit aan personen kan refereren.
De omschrijvingen in Kolom 1 komen we verder soms tegen in teksten waarin kinderlijke spreektaal uitgedrukt moet worden, bijvoorbeeld:

Ef dyne linne: "Mem, kirro farte ral helkara kluft?".
De kleuter vraagt: "Mamma, waar lopen we nou naar toe?"

150.58

Ten slotte zijn de omschrijvingen in Kolom 1 bruikbaar als er sprake is van een concrete betekenis waarin de richtingsbepalingen helkara of rifonn sterk emfatisch of contrastief gebruikt worden. Dit komt feitelijk alleen voor bij indirecte vragen, zoals:

Gress nert linne, do arfinât helkara kluft, tur iftam do ventât rifonn kluft.
Ik vraag niet waar hij héén gaat, maar waar hij vandáán komt.

150.59

De omschrijvingen in Kolom 1 kunnen echter nóóit gebruikt worden als de uitdrukking van richting overdrachtelijk is, zoals in:

Kirro ventûs ÿrhenn lef tem cradef péršiytôcs? ~
~ * Kirro ventûs helkara kluft lef tem cradef péršiytôcs?
Waar moet dat naar toe met al die criminaliteit?
(lett. "waar moeten we heen gaan met ...")

Do melde mipennÿr keldus? ~
~ * Do melde rifonn kluftecÿr keldus?
Van de boerderij uit welke plaats is hij afkomstig?
OF  Op de boerderij in welke plaats is hij geboren?
(lett. "hij is van welks boerderij vandaan?")

Voor de genitiefvorm kluftecÿr, zie de volgende paragraaf.

150.60

Van lomp en kluft bestaan de volgende genitiefvormen:

lomp> lompervan wie; wiens; wier
kluft> kluftecÿrvan wat; waarvan

Genitieven die refereren aan een persoon, eindigen op -er, als ze aan zaken of dieren refereren, eindigen ze op -ecÿr.
Omdat het Nederlands zulke genitiefvormen mist (behalve wie > wiens, wier), is vaak een wat vrijere vertaling noodzakelijk. Voorbeelden:

Lomper oto melde mesâ?
Wiens/wier auto is groen?

Eup lorertavy lomper oto?
Wiens/wier auto wil zij kopen?

Kluftecÿr decs melde?
Waar is dit deksel van?

Lena kuntiyro kluftecÿr quÿe-trôchâ?
Waarvan (= van welke auto) heeft Lena het reservewiel gestolen?

150.61   <<   Kolpert, -upe

Kolpert (hoeveel) is niet alleen een lidwoordvervangend of "afhankelijk vrag.vnw.", maar kan ook zelfstandig gebruikt worden. Het kan aan personen, zaken en dieren refereren, maar altijd in het meervoud of stoffelijk. Voorbeelden van lidwoordvervangende constructies (in (1)) en van zelfstandig gebruik (in (2)):

(1)a.Óps ketta pramt fes kolpert mikar én xog kôtagja?
  In hoeveel dure, afgelegen landhuizen hebben ze ingebroken?
 b.Ef polišo kolpert skozafts ubere?
  Hoeveel zakkenrollers heeft de politie opgepakt?

(2)a.Eup rinne kolpert?1
  Hoeveel verdient ze?
 b.Kirro eft nûmp rifo frints invóbe ón ef lardos. – Kolpert?
  We hebben een aantal vrienden voor het eten uitgenodigd. – Hoeveel?

Kolpert kan ook als voegw. gebruikt worden, zie hiervoor § 122.53.


1In dit voorbeeld wordt kolpert beschouwd als een object; het heeft dus het karakter van een substantief. Daarentegen is pert (veel) een additief. Vergelijk de passiefconstructies in a. en b.:

a.Blul uokkelije kolpert kusami?Hoeveel wordt er hier gerookt?
b.Blul uokkelije ófe pert kusami.Hier wordt [er] veel gerookt.

In a. staat een subjectloos passief, waarbij het vette element als objectkern optreedt en het spoor blul het niet-uitgedrukte subject vervangt. In b. staat een vals passief (besproken in § 91.26), waarin een object ontbreekt, maar het dummysubject ófe (het; er) is toegevoegd. Het vette pert is een pred.add. bij uokkelije.


150.62

Het afhankelijke vrag.vnw. kolpert kan in een actieve zin vervangen worden door een vraagsuffix, als het object bevraagd wordt. In dat geval moet het bijbehorende subst. door het bep.lidw. ef gemarkeerd worden (in de volgende voorbeelden verduidelijkt met vet). Constructies met zulke afhankelijke vraagsuffixen zijn in zoverre opmerkelijk, dat er een syntactische binding bestaat tussen predicaat en suffix, maar een semantische binding tussen suffix en object. Vergelijk:

Ef môjôla prelde kolpert mosjeusz fes 1922? =
= Ef môjôla preltupe ef mosjeusz fes 1922?
Hoeveel vrouwen heeft de molenaar in 1922 verkracht?

Tu lelperre kolpert mindefit cirrôs? = Tu lelperrupe ef mindefit cirrôs?
Hoeveel rode knikkers heb jij?

Het gebruik van -upe, als dit een semantische band met het object heeft, komen we voornamelijk in de schrijftaal tegen. In de spreektaal wordt de voorkeur aan een afhankelijk gebruikt vrag.vnw. gegeven.

150.63

Om de semantische band tussen suffix en object zo veel mogelijk tot uitdrukking te laten komen, is het gewenst om het object onmiddellijk achter het gesuffigeerde werkw. te hebben. Dat kan alleen in de neutrale tijd, als er bovendien geen extra constituenten tussen werkw. en object staan.1 De volgende b-zinnen zijn daarom niet erg correct, volgens velen zelfs ongrammaticaal (vergelijk de voorbeelden in de vorige paragraaf):

a.Ef môjôla kolpert mosjeusz prelde?
b.? Ef môjôla ef mosjeusz preltupe?
Hoeveel vrouwen heeft de molenaar verkracht?

a.Lelperre mas tu kolpert mindefit cirrôs?
b.? Lelperrupe mas tu ef mindefit cirrôs?
Hoeveel rode knikkers zal jij morgen hebben?

1Een korte constituent, zoals een tijds- of plaatsbepaling, is wel mogelijk, bijvoorbeeld:

Ef môjôla preltupe zuf ef mosjeusz?
Hoeveel vrouwen heeft de molenaar toen verkracht?

Tu lelperrupe kusami ef mindefit cirrôs?
Hoeveel rode knikkers heb jij hier?

150.64   <<   Folarra, folarkluft, lompol, kolpol, -ompiy, -atéf

De vrag.vnw.n folarra (welk[e]), folarkluft (wat voor [een]), lompol (wie van de) en kolpol (welk[e] van de) behoren tot de lidwoordvervangende of "afhankelijke voegw.n": ze worden altijd door een nominale constituent gevolgd. Folarra en folarkluft kunnen aan personen, zaken en dieren refereren, zowel in het enkelvoud als in het meervoud. Lompol kan alleen aan personen refereren, kolpol alleen aan zaken of dieren. Beide kunnen worden gevolgd door zowel een enkelvoudige als een meervoudige constituent. Bij een enkelvoudige constituent gaat het om de keuze van één entiteit uit een groep, bij een meervoudige constituent worden er meerdere entiteiten uit de groep gekozen. Voorbeelden:

Lompol stûdentENK ef mimpit kuntiyre?
WieENK van de studenten heeft het boek gestolen?

Do lompol stûdentsMV cÿrtire furt ef exâm?
WieMV van de studenten heeft hij geholpen bij het examen?

Eup heltara strâ kolpol boertsMV?
WelkeMV van de koeien heeft ze nog niet gemolken?

Vilt follus melde cÿrlÿo folarkluft merater?
Wat voor een man is jouw vader eigenlijk?

Tu axavy folarra vilduls?
Welke bomen wil je omhakken?

Folarra weinô melde lekkoh terat, St.Sebâsten oft St.Abenatoðâ?
Welke wijn is lekkerder, St. Sebâsten of St. Abenatoðâ?

Deze vrag.vnw.n kunnen ook als voegw. optreden; zie hiervoor § 122.48.

150.65

Het afhankelijke vrag.vnw. folarra (welke) kan in een actieve zin vervangen worden door een vraagsuffix, als het object bevraagd wordt. In dat geval moet het bijbehorende subst. door het bep.lidw. ef gemarkeerd worden (in de volgende voorbeelden verduidelijkt met vet). Constructies met zulke afhankelijke vraagsuffixen zijn in zoverre opmerkelijk, dat er een syntactische binding bestaat tussen predicaat en suffix, maar een semantische binding tussen suffix en object. Hoewel er bij folarra geen onderscheid tussen personen of zaken wordt gemaakt, gebeurt dat wel bij de alternatieve suffixen -ompiy (personen) en -atéf (zaken). Vergelijk:

(1)Do byte folarra efanty? = Do bytompiy ef efanty?
 Welk kind slaat hij?

(2)Tu axûs folarra vilduls? = Tu perke beri axatéf ef vilduls?1
 Welke bomen moeten jullie omhakken?

Het gebruik van -ompiy en -atéf, als ze een semantische band met het object hebben, komen we voornamelijk in de schrijftaal tegen. In de spreektaal wordt de voorkeur aan een afhankelijk gebruikt vrag.vnw. gegeven.


1Het modale suffix -ûs (moeten) wordt door het hulpwerkw. perke vervangen als het vraagsuffix -atéf aangehecht moet worden. Het is onmogelijk om de twee suffixen tegelijkertijd aan te hechten. Zie ook § 110.23–26.

150.66

Om de semantische band tussen suffix en object zo veel mogelijk tot uitdrukking te laten komen, is het gewenst om het object onmiddellijk achter het gesuffigeerde werkw. te hebben. Dat kan alleen in de neutrale tijd, als er bovendien geen extra constituenten tussen werkw. en object staan (maar zie ook § 150.63 voetnoot 1). De volgende b-zinnen zijn daarom niet erg correct, volgens velen zelfs ongrammaticaal (vergelijk de voorbeelden in de vorige paragraaf):

(1)a.Do folarra efanty byte?
 b.? Do ef efanty bytompiy?
 Welk kind heeft hij geslagen?

(2)a.Axe óps mas folarra vilduls?
 b.? Axatéf óps mas ef vilduls?
 Welke bomen zullen ze morgen omhakken?

150.67

In § 150.52 is uitgelegd hoe de suffixen -ompiy resp. -atéf zelfstandig in de betekenis van 'wie' resp. 'wat' kunnen voorkomen. Of deze suffixen nu met "wie/wat" dan wel met "welk" vertaald moeten worden, hangt dus af van de vraag of er al dan niet een constituent in de functie van object aanwezig is. Vergelijk a. met b. (object is onderstreept):

a.Eup cÿrtirompiy?Wie helpt zij?
b.Eup cÿrtirompiy ef ÿksanera?Welke buurvrouw helpt zij?

a.Ef mingatra tundaratéf hols?Wat heeft de werkster gisteren gebroken?
b.Ef mingatra tundaratéf ef vasa hols?Welke vaas heeft de werkster gisteren
gebroken?

150.68

Een vraagsuffix kan nooit aan een passiefsuffix gekoppeld worden, zodat er in passieve zinnen alleen vrag.vnw.n mogelijk zijn:

Folarra efanty bytalije blul?
Welk kind is er geslagen?

Folarra efanty bytalije pai do?
Welk kind is er door hem geslagen?

Ef mosjeusz preldalije pai folarra môjôla?
Door welke molenaar zijn de vrouwen verkracht?

150.69   <<   Hojelka, hojelkami, -elka

Hojelka drukt uit dat iets op een bepaald tijdstip plaatsvindt. Hojelkami is een afleiding met het suffix -ami, dat uitdrukt in welk geval iets geldt (vergelijk bijvoorbeeld kinur ~ kinurami (ziek ~ in geval van ziekte), of aðiyk ~ aðiykami (laatst ~ in het laatste geval)). Hojelkami drukt uit wanneer en in welke gevallen er iets plaatsvindt. Bijvoorbeeld:

(1)Elsa prate hojelka? = Elsa pratelka?
 Wanneer vertrekt Elsa?

(2)Ef moter nert finnavy hojelkami?
 In welke gevallen/wanneer wil de motor niet starten?

Merk op dat in zin (2) ook "wanneer" gebruikt kan worden in plaats van "in welke gevallen", maar dat het hier niet gaat om een tijdstip dat de motor niet wil starten, maar om een bepaalde situatie. Zie ook § 122.37 voor hojelka en hojelkami in de functie van voegw.

150.70   <<   Ÿr, -ÿra

Met het vrag.vnw. ÿr (waar) wordt primair naar een bepaalde plek gevraagd. Als alternatief bestaat het suffix -ÿra. Bijvoorbeeld:

 Tu sener oto garage ÿr? = Tu sener oto garagÿra?
 Waar heb je je auto geparkeerd?

Zowel ÿr als het suffix -ÿra kan in een afhankelijke context gebruikt worden (bijvoorbeeld gecombineerd met een voorz.bep.). Vergelijk het zelfstandige gebruik in a. met het afhankelijke gebruik in b.:

a.Ef mimpits melde ÿr? = Ef mimpits meltÿra?
 Waar liggen de boeken?
b.Ef mimpits melde ÿr kaf ef kelbra? = Ef mimpits meltÿra kaf ef kelbra?
 Waar op tafel liggen de boeken?
b.Do zâre ÿr flame kusami? = Do zârÿra flame kusami?
 Waar woont hij hier ergens?

Ÿr kan ook gebruikt worden als voegw. (zie § 122.35) en als betr.vnw. (zie § 124.37–38a).

150.71

Van ÿr bestaat de volgende genitiefvorm:

ÿr> ÿrcÿrwelk (accent op de plaats waar iets zich bevindt)

Deze genitief is lastig in het Nederlands over te zetten. Vergelijk:

(1)Ef oto melde ÿrcÿr garage-sÿrt?
 Op welk parkeerterrein staat de auto?
OF  Waar ligt het parkeerterrein waar de auto staat?
(lett. "waars parkeerterrein")

(2)Ef oto melde kaf folarra garage-sÿrt?
 Op welk parkeerterrein staat de auto?

De genitiefconstructie ÿrcÿr garage-sÿrt, waarbij de locatie van een parkeerterrein wordt bevraagd, is geheel parallel aan een genitief als lomper garage-sÿrt (wiens parkeerterrein), waarbij de eigenaar van een parkeerterrein wordt bevraagd.
In zin (1) verwacht VS dat AG een locatie opgeeft waarmee het parkeerterrein geïdentificeerd kan worden. Een antwoord als "Op het parkeerterrein van de Grote Markt", of kortweg "Op de Grote Markt" is dus een adequaat antwoord, maar een antwoord als "Op het parkeerterrein met de drie kastanjes" is dat niet, want "drie kastanjes" is geen locatie maar een kenmerk.
Als VS vraag (2) stelt, neemt hij genoegen met elk antwoord dat een indicatie bevat waarmee hij het relevante parkeerterrein kan identificeren. Als AG antwoordt: "Op het parkeerterrein met de drie kastanjes", is dit dus adequaat.

150.72

Let op dat ÿrcÿr + subst. een eenheid vormt die syntactisch equivalent is aan ÿr (waar):

Ef mimpit zirde ÿr? ~ Ef mimpit zirde ÿrcÿr kelbra?
Waar ligt het boek? ~ Op welke tafel ligt het boek? (= de tafel die waar? staat)

Hier vinden we dus precies dezelfde parallelliteit als bij andere genitiefconstructies, bijvoorbeeld:

Do idequppe lomp? ~ Do idequppe lomper frint?
Wie belazert hij? ~ Wiens vriend belazert hij?

150.73

We moeten de volgende twee constructies goed uit elkaar houden:1

(1)Ef mimpit melde ÿrcÿr fselk?In welke la ligt het boek?
(2)Ef mimpit melde ÿr fes ef fselk?Waar in de la ligt het boek?

In zin (1) wordt de locatie van de la bevraagd. Een antwoord als "De derde la van de kast daar in de hoek" is adequaat, maar antwoorden als "De la met dat blauwe etiketje" of "De la die op slot zit" zijn dat niet (want die geven een eigenschap van de la aan, niet de plek waar de la zich bevindt). In zin (2) wordt de locatie van het boek bevraagd; het boek ligt in een la, maar de juiste plek aldaar is niet bekend. Antwoorden als "Onder die doos" of "In het midden van de la" zijn adequaat (mits die doos in bedoelde la ligt), maar antwoorden als "De derde la van boven" of "De la met dat blauwe etiketje" zijn dat niet.


1Het is nuttig om nog aan een derde constructie te denken:

Ef mimpit melde ÿriy ef fselk?Het boek ligt ?? de la?

Hier wordt naar het voorz. geïnformeerd dat de locatieve relatie tussen het boek en de la uitdrukt (§ 150.76). Mogelijke antwoorden op deze open vraag zijn:

Ef mimpit melde fes/furtfes/bleffes/kelârfes/fes ef lurgiy rifo/kusamat ef fselk.
Het boek ligt in / voor in / achter in / onder in / in het midden van / naast de la.

150.74

In slordig taalgebruik komen we wel eens een contaminatie van constructies als (1) en (2) in de vorige paragraaf tegen:

(3)* Ef mimpit melde ÿrcÿr fes ef fselk?
(4)* Ef mimpit melde fes ÿrcÿr fselk?

Foutieve zinnen als (3) en (4) staan meestal in de plaats van een goede zin als (2): er wordt dus naar een plek in de la gevraagd, en niet naar de plek waar die la zich bevindt. Onderzoek door Parô Mesâ-Xeelm & Florez (1981; "The linguistic feeling of Spocanians") heeft echter uitgewezen dat een zin als (4) door sommigen opgevat wordt als equivalent aan (1). Deze verkeerde interpretatie is goed mogelijk als het voorz. qua betekenis overeenkomt met de positiebepaling die in de genitief ÿrcÿr besloten ligt: in (4) ligt het boek in de la, en de la zit in een kast.

150.75

Als er sprake is van een voorz. dat qua betekenis níét overeenkomt met de positiebepaling die in ÿrcÿr besloten ligt, zal de verwarring die er tussen (4) en (1) hierboven bestaat niet zo gauw optreden; alleen de verwarring tussen (4) en (2) blijft dan over. Vergelijk (5) en (6) met de foutieve contaminaties (7) en (8):

(5)Ef mimpit zirde ÿrcÿr kelbra?
 Op welke tafel ligt het boek?  (= wat is de locatie van de tafel?)
(6)Ef mimpit zirde ÿr kaf ef kelbra?
 Waar op tafel ligt het boek?

(7)* Ef mimpit zirde ÿrcÿr kaf ef kelbra?
(8)* Ef mimpit zirde kaf ÿrcÿr kelbra?

De foutieve zinnen (7) en (8) staan hier primair in de plaats van de goede zin (6): er wordt naar een plek op de tafel gevraagd, en niet naar de plek waar die tafel staat. Omdat het meer voor de hand ligt dat de locatie van de tafel met een voorz. als "in" kan worden omschreven dan met "op", zal (8) (waarin kaf (op) voorkomt) niet zo gemakkelijk als equivalent van (5) opgevat worden, waarin ÿrcÿr een positiebepaling met "in" uitlokt (bijv. "de tafel in de keuken").

150.76   <<   Ÿriy

Bijzondere aandacht verdient het zelfstandige vrag.vnw. ÿriy dat een voorzetsel (of voorz.bep.) bevraagt, en in bijna geen enkele andere taal een equivalent heeft; ook in het Nederlands moeten we ons behelpen met een omschrijving. Ÿriy staat in een vraagzin op de plaats waar in het antwoord het voor VS onbekende voorzetsel komt:

Ef mimpit melde ÿriy ef kelbra?1
Het boek ligt ?? de tafel?
("wat is de positie van het boek met betrekking tot de tafel?")

Het antwoord kan dus zijn:

Ef mimpit melde kaf/kusamat/zjoba/fes ef lurgiy rifo/... ef kelbra.
Het boek ligt op/naast/onder/in het midden van/... de tafel.

1Verwar ÿriy niet met de genitief ÿrcÿr in een zin als:

Ef mimpit melde ÿrcÿr kelbra?Waar staat de tafel waarop het boek ligt?

Zie hiervoor § 150.71–75.


150.77

Hoewel ÿriy etymologisch verwant is met de positie-vrager ÿr (waar), kan ÿriy ook aan andere voorz.s dan plaatsbepalingen refereren. Dit is echter een marginaal verschijnsel waarbij het over het algemeen uit de context duidelijk is dat het om twee antoniemen zal gaan:

Tu vende ÿriy sener tubôs helkara ef dokerat?1
Ga jij ?? je vrouw naar de bioscoop? =
= Ga je met of zonder je vrouw naar de bioscoop?

Lerdu sterdo cÿrlÿo ÿriy Elsa?2
Is Lerdu eigenlijk ?? Elsa gestorven? =
= Wanneer is Lerdu eigenlijk gestorven: eerder of later dan Elsa?

Mogelijke antwoorden:

Gress vende lef/ðônosef/ðÿm/lóf ÿrfla'os rifo/... sener tubôs helkara ef dokerat.
Ik ga met/samen.met/zonder/onder.begeleiding.van/... mijn vrouw naar de bioscoop.

Lerdu sterdo futtof/mintof/armt ef monta tof své Elsa.
Lerdu is vóór/na/op dezelfde dag als Elsa gestorven.

1Binnen de context van deze zin zijn feitelijk maar twee antwoorden mogelijk: "met" of "zonder". Omdat deze voorz.s elkaars antoniemen zijn, krijgt het vrag.vnw. ÿriy hier het karakter van een ideoantoniem. Let op de analoge constructie:

VS:   Aftel do melde bôlf?Is hij groot∩klein?
AG:   Do melde hupster/belt.Hij is groot/klein.

Het add. bôlf bevat de beide antoniemen "groot" en "klein", en door dit add. in een vraagzin te gebruiken, wordt gevraagd welke van de antoniemen het juiste antwoord is. Analoog: het vrag.vnw. ÿriy bevat (in dit voorbeeld) de beide antoniemen "met" en "zonder", en in het antwoord moet een van beide antoniemen als "waar" gekozen worden. Meer over ideoantoniemen in Hoofdstuk 161.


2Deze vraag is adequaat binnen de context van een gesprek waar het gaat over de datum dat Lerdu en Elsa zijn gestorven en het niet duidelijk is wie er nu eerder is overleden.

150.78

Als VS verwacht dat het antwoord een voorz. zal bevatten dat een resultatief vereist, mag ook in de vraag een resultatief op ÿriy volgen. Dit geldt met name als richting-aangevende voorz.s bevraagd worden, want die vereisen dikwijls een resultatief (zie Blok 140.7). Een antwoord waarin een voorz. gebruikt wordt dat géén resultatief vereist, wordt in dat geval niet adequaat gevonden. Vergelijk:

VS:Ef chat jumpetece ÿriy ef kelbrae?Springt de kat ?? de tafel?
AG:a.  Ef chat jumpetece rempe ef kelbrae. 
 b.  ? Ef chat jumpetece rifonn ef kelbra. 
 De kat springt van de tafel af. 

Rempe en rifonn zijn synoniem, maar rifonn in antwoord b. is minder correct, omdat kelbra hier geen resultatiefvorm krijgt (wat in de vraag gesuggereerd werd).

150.79

Een aantal richting-aangevende voorz.s kennen echter geen resultatief-vereisende variant. In dat geval is een resultatiefloos antwoord acceptabel:

VS:Ef oto fsiyka ÿriy ef barerae?Is de auto ?? het hek geschoten?
AG:Ef fsiyka lagitofot ef.Hij is eronderdoor geschoten.

150.80

In bovenstaande voorbeelden is geïllustreerd hoe VS moet anticiperen op het antwoord om zelf reeds al dan niet voor een resultatiefvorm te kiezen. Iets dergelijks geldt voor het niveau van een pers.vnw. Sommige voorz.s kunnen alleen door een pers.vnw. 1n of 2n gevolgd worden (zie Blokken 140.7–10), en VS kan dat incalculeren:

VS:a.  Ef oto fsiyka ÿriy ef?   (ef = 1n; Blok 70.5)
 b.  Ef oto fsiyka ÿriy lelp?   (lelp = 2n; Blok 70.54)
 Is de auto er ?? geschoten?

AG:a.  Ef fsiyka fesducupp ef.
      Hij is er dwars doorheen geschoten.
 b.  Ef fsiyka ne'âma loiniy lelp.
      Hij is alleen maar in de richting ervan geschoten.

150.81

Vraag a. hierboven is neutraal wat betreft 1e of 2e niveau. Zowel antwoord a. als antwoord b. is dan adequaat. Vraag b. is echter gemarkeerd: VS kiest expliciet voor het pers.vnw. 2n lelp (het), en geeft dus een indicatie dat hij met ÿriy een voorz. bevraagt dat een 2e niveau vereist. In dat geval is antwoord b. adequaat (loiniy (in de richting van) vereist een 2e niveau), maar antwoord a. is dat eigenlijk niet, al zal AG geen andere keus hebben, omdat voorz.s nooit een synoniem kennen met een ander niveau (dit in tegenstelling met de synoniemparen die er bestaan als we al dan niet voor een resultatief willen kiezen). Het zal duidelijk zijn dat het gebruik van ÿriy waarbij een resultatief of een pers.vnw. 2n op een bepaald voorzetsel "gestuurd" wordt, een beperkte gebruiksmogelijkheid heeft en meestal niet erg natuurlijk is.

150.82   <<   Mitulanis, brâ, -anis

Mitulanis vraagt naar de reden ("waarom") of naar de oorzaak ("waardoor") van iets. Als alternatief kan soms het suffix -anis gebruikt worden. Bijvoorbeeld:

(1)Ef sért fesbôna mitulanis? = Ef sért fesbônanis?
 Waardoor is het huis ingestort?

(2)Blul ef lacsplan zuobelije mitulanis?
 Waarom is het wetsvoorstel afgewezen?

(3)Fit pert belt-'jans farte lef sener pet-grydes lo furtablefa mitulanis? =
= Fit pert belt-'jans fartanis lef sener pet-grydes lo furtablefa?
 Waarom lopen zo veel jongetjes met de klep van hun pet achterstevoren?

In (1) is de variant met het suffix -anis alleen acceptabel als uit de context blijkt dat het hier om een verleden tijd moet gaan, want die is hier niet expliciet uit te drukken omdat het tijdssuffix -a vanwege -anis niet gebruikt kan worden.
In (2) is -anis niet bruikbaar vanwege het reeds aanwezige suffix -lije.
In (3) verdient de constructie met het vraagsuffix de voorkeur, want het vrag.vnw. mitulanis staat vanwege de lengte van de zin zo ver naar achter dat het bij het produceren van deze zin te lang duurt voordat AG in de gaten heeft dat er een vraag gesteld wordt. In § 93.77 is uitgelegd dat een additief soms naar voren gehaald mag worden (linkse dislocatie). Dat geldt ook voor vrag.vnw.n, en daarom is de volgende variant duidelijker:

(3′)Mitulanis fit pert belt-'jans farte lef sener pet-grydes lo furtablefa?

Het vrag.vnw. mitulanis kan ook als voegw. gebruikt worden, zie hiervoor § 122.61. Ook brâ kan een voegwoordelijke functie hebben, maar dan in de betekenis van 'want'; zie § 122.58.

150.83

In de spreektaal kan mitulanis soms vervangen worden door brâ. Dit vrag.vnw. komt altijd aan het begin van de zin en geldt alleen voor directe vragen. Vergelijk alle variaties:

a.Tu tinde fesért mitulanis?
b.Tu tintanis fesért?
c.Mitulanis tu tinde fesért?
d.£ Brâ tu tinde fesért?
Waarom blijf je thuis?

Varianten a. en b. zijn het meest formeel. Variant c. is minder formeel maar wel correcte schrijftaal. Variant d. is typisch spreektaal. Merk op dat brâ feitelijk een voegw. is met de betekenis 'want'; dit is behandeld in § 122.58–60.

150.84

Brâ (of brâ kâ) wordt in de spreektaal vaak geïsoleerd gebruikt in de betekenis 'waarom?; hoezo?' Evenals hoezo kan het ongeloof, verbazing of argwaan uitdrukken. De ontkennende variant brâ nert (waarom niet?; hoezo niet?) wordt vaak samengetrokken tot brân't. Bijvoorbeeld:

a.Elsa:Lelmo luppor gress tinde fesért.Vanavond blijf ik thuis.
 Lerdu:Brâ?Waarom? Hoezo?

b.Elsa:Ral gress nert vende rala.Ik ga nu niet mee.
 Lerdu:Brân't?Waarom niet? Hoezo niet?

c.agent:Gÿrs nert geldre beri garage
kusami.
U mag hier niet parkeren.
 automobilist:Brâ kâ gress nert garagog gy?Hoezo mag ik hier niet parkeren?

150.85   <<   Kol, -ecco

Het vrag.vnw. kol (hoe) kent als alternatief het suffix -ecco. Bijvoorbeeld:

Eft per-snerf mipÿrsane kol? = Eft per-snerf mipÿrsanecco?
Hoe ziet een mestkever eruit?

Tu tiffe kol [ef]? = Tu tiffecco [ef]?
Hoe weet jij dat?

Het vrag.vnw. kol kan ook als voegw. gebruikt worden, zie hiervoor § 122.62.

150.86

In de idiomatische uitdrukking tu farte kol? (hoe maak je het?) kan het vrag.vnw. kol niet door het suffix -ecco vervangen worden: tu fartecco heeft dus alleen de letterlijke betekenis 'hoe loop je?'. In snelle spreektaal klinkt tu farte kol als [tufaRtekô], en in wat nadrukkelijker taalgebruik verschuift het accent naar de laatste syllabe: [tufaRteko:]. Daarentegen klinkt tu fartecco altijd als [tufaRte:ko]. Er is dus in alle gevallen een verschil in geaccentueerde syllabe.

150.87

Kol kan goed gecombineerd worden met een add. Ook het equivalente vraagsuffix -ecco past in zo'n afhankelijke constructie (mits deze actief is). Vergelijk het zelfstandige gebruik in a. met het afhankelijke gebruik in b. en c.:

a.Elsa hûche ef môntyos kol? = Elsa hûchecco ef môntyos?
 Hoe lost Elsa het probleem op?
b.Ef svâm lango ef xijera melde kol mént? =
= Ef svâm lango ef xijera meltecco mént?
 Hoe sterk is de stroom langs de kust?
c.Ôrs zâra kol liyrs ber Minde? = Ôrs zârecco liyrs ber Minde?1
 Hoe lang heeft Ôrs in Minde gewoond?

In zin c. komt het suffix -ecco in de plaats van het tijdssuffix -a in zâra. Het vraagsuffix -ecco is dus alleen bruikbaar als uit de context blijkt dat het hier om een verleden tijd moet gaan. Bij een expliciete uitdrukking van tijd kan alleen kol gebruikt worden.
Zie ook § 122.63 voor een dergelijk gebruik van kol in de functie van voegwoord.


1In zin c. wordt expliciet uitgedrukt dat Ôrs inderdaad een lange tijd in Minde heeft gewoond (en niet heel kort). Als de vraagsteller in het midden wil laten of het verblijf van Ôrs in Minde heel lang dan wel heel kort heeft geduurd, kan hij beter het ideoantoniem uzer (lang∩kort) gebruiken. Dit is een add. dat beide tegengestelde betekenissen in zich draagt. Vergelijk zin c. met:

Aftel Ôrs zâra uzer ber Minde?
(lett. "heeft Ôrs lang∩kort in Minde gewoond?")

Merk op dat een ideoantoniem als uzer in een ja/nee-vraag staat (met aftel) hoewel er een antwoord wordt verwacht dat de lengte van het verblijf in Minde aangeeft. Meer over uzer in § 161.13.


150.88   <<   Pertót, -ótâ

Het vrag.vnw. pertót (hoevaak; hoeveel keer) kent als alternatief het suffix -ótâ. Bijvoorbeeld:

a.Pertót Peoll enn eft hups-ufire-xyfolos pónze? =
= Peoll eft hups-ufire-xyfolos pónsótâ?
 Hoe vaak heeft Peoll een boete wegens te hard rijden gekregen?

b.Ef teroristiy šota pertót? = Ef teroristiy šotótâ?
 Hoeveel keer heeft de terrorist geschoten?

c.Gress nert reppe pertót, tu perkelira beri hantre ef argerat? =
= Gress nert reppóta, tu perkelira beri hantre ef argerat?
 Hoe vaak zeg ik niet (OF  heb ik niet gezegd) dat je de deur op slot moet doen?

In zin a. wordt de voltooide tijd uitgedrukt middels inversie (object vóór het predicaat). Zo blijft ook de uitdrukking van tijd behouden in de variant met het vraagsuffix -ótâ.
In zin b. is de voltooide tijd niet uit te drukken met het suffix -a als dit vervangen is door -ótâ. In dit geval verdient het vrag.vnw. dus de voorkeur als de voltooide tijd expliciet uitgedrukt moet worden (omdat deze niet uit de context blijkt).
Het vrag.vnw. pertót kan ook als voegw. gebruikt worden, zie hiervoor § 122.38.

150.89   <<   Arðiyg

Arðiyg betekent 'in hoeverre; in welke mate', bijvoorbeeld:

a.Ef menester melde preazy jazy arðiyg? =
= Arðiyg ef menester melde preazy jazy?
 In hoeverre heeft de minister eigenlijk gelijk?

b.Sest insûrânsos-idevlazzos letre kerru fes Spooksoliy arðiyg? =
= Arðiyg sest insûrânsos-idevlazzos letre kerru fes Spooksoliy?
 In welke mate komt een dergelijke verzekeringsfraude ook in Spokanië voor?

Zeker in een wat langere zin (zoals b.) wordt de voorkeur aan linkse dislocatie gegeven, zodat de antwoordgever al direct begrijpt dat er een vraag wordt gesteld.
Arðiyg kan ook als voegw. gebruikt worden, zie hiervoor § 122.34.

150.90   <<   Kol-vrôk, kol-wys

Kol-vrôk en kol-wys zijn samengesteld uit kol (hoe) en vrôk = wys (wijze, manier). Bijvoorbeeld:

Óps ef benc ustjâge kol-vrôk/kol-wys? =
= Kol-vrôk/kol-wys óps enn ef benc ustjâge?
Op welke wijze hebben ze de bank opgelicht?

Kol-vrôk en kol-wys kunnen ook als voegw. gebruikt worden, zie hiervoor § 122.66–67.

150.91

Kol-vrôk en kol-wys kunnen ook aan méér dan één wijze of manier refereren. Om dit expliciet uit te drukken, kan eventueel ook voor een omschrijving gekozen worden, vergelijk:

a.Kol-vrôk/kol-wys kirro kurre beri bzaée ef ÿrmyjâs?
b.Fes folarra vrôks/wysz kirro kurre beri bzaée ef ÿrmyjâs?
Op welke wijzen/manieren kunnen we de ratten vangen?

In zin b. gebruikt het Spokaans een expliciet meervoud, evenals het Nederlands. Een expliciet enkelvoud (dus met de nadruk op het feit dat er maar één manier is) kan eveneens met een omschrijving bereikt worden, zoals in:

Fes folarra buchâ vrôk/wys stus kurre beri téte ef ÿrmyjâs?
Op welke enige wijze/manier kan men de ratten doden. =
= Wat is de enige wijze/manier waarop men de ratten kan doden?

In dit laatste voorbeeld klinkt een wat vrijere Nederlandse vertaling natuurlijker.

150.92

Let op het subtiele verschil tussen kol (hoe) in a. en kol-vrôk (op welke wijze) in b.:

a.Piga verfutavy ef mittus kol?
 Hoe wil Piga de kamer schilderen?

b.Piga verfutavy ef mittus kol-vrôk?
 Op welke wijze wil Piga de kamer schilderen?

In a. wordt de nadruk op de wijze van schilderen gelegd, dus bijvoorbeeld of Piga het met een kwast, roller of verfspuit gaat doen. In b. lijkt het accent meer te liggen op het resultaat van het schilderen, dus hoe de kamer eruit komt te zien, afhankelijk van de kleur van de verf, of de verf mat of glimmend is, of het houtwerk een andere kleur krijgt, enzovoort.

150.93   Twee vrag.vnw.n in één vraagzin

In tegenstelling tot bijvoorbeeld het Nederlands, maakt het Spokaans niet graag vraagconstructies met twee vrag.vnw.n, in de trant van "wie heeft welk boek gelezen?". Indien mogelijk, worden zulke constructies in het Spokaans opgevangen met een constructie waarin een vrag.vnw. gecombineerd wordt met een vraagsuffix, bijvoorbeeld:

(1)Lomp ef mimpit trempatéf?1Wie heeft welk boek gelezen?

Deze zin kent geen alternatief, zodanig dat het vrag.vnw. lomp door het vraagsuffix -ompiy wordt vervangen en het vraagsuffix -atéf door het vrag.vnw. folarra, want lomp is het subject en kent derhalve geen equivalent vraagsuffix.
Zulke vraagzinnen waarin er naar twee dingen tegelijk gevraagd wordt, worden dubbele vragen genoemd.


1In § 150.66 is erop gewezen dat een object bij voorkeur áchter het gesuffigeerde werkw. moet komen, om de semantische band tussen suffix en object te benadrukken. Als het object vóór het predicaat staat, wordt dus liever een vrag.vnw. in plaats van een vraagsuffix gebruikt. Maar in zin (1) kan het vraagsuffix niet vervangen worden door een vrag.vnw. omdat er al een vrag.vnw. (lomp) in de zin aanwezig is. In dit geval wordt het geaccepteerd dat het object vóór het predicaat staat, ondanks dat het werkw. een vraagsuffix bevat. Of concreet: ? Do ef mimpit trempatéf? is niet correct omdat Do folarra mimpit trempe? wel correct is. Lomp ef mimpit trempatéf? is wel correct omdat Lomp folarra mimpit trempe? niet correct is.

150.94

Er zijn ook vraagzinnen mogelijk waarbij het vrag.vnw. en het vraagsuffix kunnen wisselen. VS moet nu een keus maken, en hij zal dan het vrag.vnw. gebruiken voor de primaire informatie die hij wil vernemen, en het vraagsuffix voor de secundaire informatie; vergelijk:

a.Jân kluft lartÿra?Wat heeft Jân waar gegeten?
b.Jân lartatéf ÿr?Waar heeft Jân wat gegeten?

Als VS vraag a. produceert, wil hij primair weten wat Jân gegeten heeft, en secundair waar Jân gegeten heeft. In vraag b. is het net andersom. Moet de definitieve tijd expliciet uitgedrukt worden (dus met inversie: object vóór predicaat), dan is alleen variant a. mogelijk.

150.95

Bij een aantal vrag.vnw.n ontbreekt een vraagsuffix als equivalent, zoals: lompol (wie van de); kolpol (welk van de); folarkluft (wat voor een); arðiyg (in hoeverre); en ook alle genitiefvormen. In dat geval staat het Spokaans een vraagzin met twee vrag.vnw.n toe, bijvoorbeeld:

Do lomper efantys ÿrgyra tukst folarkluft taocÿrma?
Wiens kinderen heeft hij van wat voor wangedrag beschuldigd?

150.96

In wat meer verzorgde schrijftaal wordt zo'n dubbel vrag.vnw. hoe dan ook vermeden, en kan de toevlucht genomen worden tot een nevenschikking, in de trant van:

Do lomper efantys ÿrgyra tukst taocÿrma, ur folarkluft taocÿrma melda?
Wiens kinderen heeft hij van wangedrag beschuldigd, en wat voor wangedrag was dat?

150.97   Vrag.vnw.n in geïsoleerde positie

De zelfstandige vrag.vnw.n uit Blok 150.45 kunnen ook geïsoleerd als vraag gebruikt worden, vaak als reactie op een onduidelijke of onvolledige mededeling (IN = initiële informatie, gegeven door AG):

IN:Gress ef letra pôste pip.Ik heb de brief al gepost.
VS:Hojelka?Wanneer?
AG:Lâst gurt.Vanochtend.

IN:Tek lorertavy ef kleter attar.Tek wil de nieuwe atlas kopen.
VS:Fân lomp?Voor wie?
AG:Fânsiyn quandro.Voor zichzelf.

IN:Kirro sener zirrot-tupplip kaffane pip.We hebben onze vakantiereis al besproken.
VS:Fesenn?Waarheen?
AG:'Kara Canada.Naar Canada.

IN:Gress cÿrala beri tinde fesért.Ik heb besloten om thuis te blijven.
VS:Mitulanis?Waarom?1
AG:Janof ...Omdat ...

IN:Gress ef lorerda.Ik heb 't gekocht.
VS:Kluft?2Wat?
AG:Ef mimpit, gress tyralira hols.Het boek waar ik het gisteren over had.

1Deze vraag is ambigu, want kan betekenen: i. "waarom heb je dat besloten?", of ii. "waarom blijf je thuis?". Deze ambiguïteit is op te heffen door het geïsoleerde vrag.vnw. uit te breiden met het relevante werkw., zodat we een echo-vraag krijgen in de trant van:

 i.Mitulanis cÿralo?Waarom heb je dat besloten?
ii.Mitulanis tinde [fesért]?Waarom wil je thuis blijven?

Zie ook § 150.28 voetnoot 1 voor echo-vragen, en § 131.6 voetnoot 1 voor elliptische constructies.


2Op West-Berref (districten Tjemp en Plefô) wordt in plaats van het geïsoleerde kluft meestal aftel gebruikt (uitgesproken als [ateL]; in Tjemp ook als [atä]). Zie ook § 150.7.

In het Cheetuc (dialect op Lomky en Tigof) wordt in plaats van het geïsoleerde kluft vaak quli gezegd. Dit is een verbastering van kluft, waarbij lu door metathesis ul is geworden en de consonantencluster ft gevocaliseerd is tot i. Het resultaat zou dan kuli zijn, maar omdat in het Cheetuc de u meestal als [ú] wordt uitgesproken, kan dat met de spelling quli goed weergegeven worden. Dit dialectische woord is sinds ca. 2000 ook elders in Spokanië populaire spreektaal geworden, niet alleen geheel geïsoleerd, maar eventueel ook in initiële positie in korte zinnetjes, zoals: Quli melde? (Wat is dat?) of Quli giffe ta? (Wat ligt daar?).


150.98

Ook de afhankelijke vrag.vnw.n uit Blok 150.45 kunnen geïsoleerd als vraag optreden. De basisvormen worden eventueel uitgebreid met het spoor tiyn[s] (ding[en]) – ook als het aan mensen refereert (§ 132.31). Een dergelijke uitbreiding is bij de genitiefvormen zelfs verplicht:

IN:Kirro kleter lardanomit-ferdus
lorerde.
We hebben nieuwe eetkamerstoelen
gekocht.
VS:Kolpert [tiyns]?Hoeveel?
AG:Sers [tiyns].Zes [stuks].

IN:Ef polišo gopirus demonstrerers
ubere.
De politie heeft enkele demonstranten
opgepakt.
VS:Kolpert [tiyns]?Hoeveel?
AG:Sers [tiyns].Zes [personen].

IN:Gress ef letra pôste pip.Ik heb de brief al gepost.
VS:Lomper tiyn?Wiens/wier brief?
AG:Jânex ef tiyn.Die van Jân.

Het spoor tiyn wordt verder beschreven in § 132.15–36.

150.99

Geïsoleerde vrag.vnw.n zijn alleen correct als duidelijk is waarnaar er gevraagd wordt. De vragen in de volgende voorbeelden zijn ambigu en dienen daarom vermeden te worden:

(1)IN:Gopirus ierqufs minker rÿses
reve.
Enkele jagers hebben verscheidene
reeën neergeschoten.
 VS:? Kolpert [tiyns]?Hoeveel?

(2)IN:Eup do idequppe.Zij heeft hem belazerd.
 VS:? Lomp?Wie?

150.100

In beide antwoorden dient een indicatie gegeven te worden waaraan het vrag.vnw. refereert: aan het subject of aan het object. In (1) ligt de disambigueringsstrategie voor de hand: het spoor wordt vervangen door de focus uit de initiële zin:

Kolpert ierqufs?Hoeveel jagers?
Kolpert rÿses?Hoeveel reeën?1

1Let op: zowel in de initiële zin als in de vraag staat de resultatiefvorm rÿses, omdat het schieten de dood van de dieren tot gevolg heeft (§ 62.2). Het antwoord kan beschouwd worden als een elliptische variant van:

Kolpert rÿses revolije pai ef ierqufs?
Hoeveel reeën zijn er door de jagers doodgeschoten?

150.101

Deze strategie gaat bij het zelfstandige vrag.vnw. in (2) niet op. In dit geval kan VS kiezen voor een elliptische constructie waarin het werkw. wordt herhaald, hetzij in de actieve, hetzij in de passieve vorm:

Lomp idequppe?Wie heeft belazerd? (refererend aan "zij")
Lomp idequppelije?1Wie is er belazerd? (refererend aan "hem")

Eventueel kunnen de werkw.n vervangen worden door de sporen paine of painelije; zie hiervoor § 150.29.


1Dat dit een elliptische zin is, blijkt uit de afwezigheid van de determinant blul, die normaliter altijd voorkomt in passiefconstructies zonder agens (zie § 91.8). Deze elliptische zin ligt ten grondslag aan: Lomp pai eup idequppelije?

150.102

Bijzonder frequent komen de geïsoleerde vrag.vnw.n voor in zogenoemde opinie-sequenties, zoals besproken in § 160.26. Omdat het in Spokanië niet beleefd is om ongevraagd je mening over iets te geven, probeert degene die graag zijn mening te berde wil brengen, de tegenpartij tot een vraag te bewegen, waarop zodanig geantwoord kan worden dat er sprake is van een meningsuiting. Een concreet voorbeeld: Rina gaat bij Kârle op bezoek en ziet dat hij een nieuwe bank heeft aangeschaft. Rina vindt dat een hele chique bank en wil dat graag tegen Kârle zeggen. Een spontane reactie in de trant van:

Eft pirg bankres giffelira kusama!Wat een chique bank staat daar!

wordt in Spokanië niet op prijs gesteld, en zou bij Kârle de volgende reactie kunnen losmaken:

Tu reppe mittof mitulanis? Gress tiffe jazy, ef bankres meldelira pirg, brâ kûf gress enn
ef nert lorerdui.1
Waarom zeg je dat? Ik weet best dat die bank chic is, want anders had ik hem niet gekocht.

1Voor de Irrealis lorerdui, zie § 111.87.

150.103

Daarom moet Rina voor een opinie-sequentie kiezen, bijvoorbeeld:

Rina:Eft kleter bankres! Aftel tu linne
kost mefrâ?
Een nieuwe bank! Vraag je mijn
mening?
Kârle:Kluft?Wat?
Rina:Ef tiyn melde jazy terat pirg ki!Hij is echt heel chic!

In deze context, waarin het evident is dat Rina wil dat Kârle haar mening vraagt, kan hij volstaan met het geïsoleerde kluft? (wat?). Elke langere vraag zou de indruk wekken dat hij ook écht naar Rina mening vraagt (wat hij niet van plan is te doen). Ook de andere uitspraken in deze sequentie kunnen een zeer elliptisch karakter krijgen, bijvoorbeeld:

Rina:Eft kleter bankres! Kost mefrâ?Een nieuwe bank! Mijn mening?
Kârle:Kluft?Wat?
Rina:Graviy pirg!Ontzettend chic!

150.104

Zo'n sequentie van snelle, elliptische frases komt in Spokanische communicatie zo frequent voor, dat mening-gevers in een informele situatie vaak niet eens de uitgelokte vraag van de tegenpartij afwachten.1 De elliptische sequentie uit de vorige paragraaf kan dan nog verder gereduceerd worden tot:

Rina:Eft kleter bankres! Kost mefrâ? – Graviy pirg!2
 Een nieuwe bank! Mijn mening? – Ontzettend chic!

1Uit de hier gegeven voorbeelden met Rina en Kârle kan opgemaakt worden dat ze elkaar niet heel goed kennen. Als mensen een meer intieme relatie hebben, is ook een spontane meningsuiting gebruikelijk (mits er geen "vreemden" bij zijn die de interactie waarnemen, want dan stelt men zich formeler op). Dan kan Rina bijvoorbeeld roepen: Jess! Eft pirg bankres meldelira! (Goh! Wat een chique bank!).


2De onderliggende structuur van deze elliptische aaneenschakeling kan gerepresenteerd worden als:

Rina:Eft kleter bankres! Kost mefrâ?Een nieuwe bank! Mijn mening?
Kârle:Ø
Rina:Graviy pirg!Ontzettend chic!

Wellicht wordt de afwezigheid van Kârle's verbale respons gecompenseerd door een vragend gebaar of een speciale gezichtsuitdrukking.


150.105   ad § 150.3   C. Antwoorden op informatievragen

Het element dat in een antwoordzin de nieuwe informatie draagt (waarnaar VS benieuwd is) wordt "focus" genoemd. Korte antwoorden (met weinig constituenten en eenvoudige syntax) kunnen op twee manieren geformuleerd worden: (i) de focus komt op de (ongemarkeerde) originele positie achter het predicaat, of (ii) de focus wordt naar voren gehaald, op een initiële (gemarkeerde) positie. Deze wijziging in de constituentenvolgorde is in § 93.77 en § 93.88–90 behandeld onder de term linkse dislocatie. Bijvoorbeeld:

(1)VS:Tu pratelka?Wanneer vertrek je?
 AG:Gress prate mas. OF  Mas gress prate.Ik vertrek morgen

(2)VS:Ef mimpit melde ÿr?Waar ligt het boek?
 AG:Ef melde kaf ef kelbra. OF  Kaf ef kelbra ef melde.Het ligt op tafel.

(3)VS:Aftel tu tiffe, ÿr Jân zâre?Weet je waar Jân woont?
 AG:Do zâre ber Liyrotyka. OF  Ber Liyrotyka do zâre.Hij woont in Liyrotyka.

Voor "gecombineerde" vragen (combinatie van een ja/nee-vraag met een informatievraag in de bijzin) als (3)VS, zie verder § 122.95–97. Vergelijk ook § 150.122.

150.106

Hoe langer en/of complexer een antwoordzin is, hoe meer de neiging bestaat om linkse dislocatie toe te passen. Voorbeeld: in (4) en (5) worden de antwoorden vanwege de aanwezigheid van een object zo "zwaar" gevonden dat er een sterke voorkeur voor vooropplaatsing van de focus is:

(4)VS:Tu dena kruttsoza lorerde fes folarra butšera?
  Bij welke slager heb je die kruidworst gekocht?
 AG:Fes "Ef Hupser Knok" gress enn ef soza lorerde.
(liever niet: ? Gress ef soza lorerde fes "Ef Hupser Knok".)
  Ik heb die worst bij "Ef Hupser Knok" gekocht.1

(5)VS:Tu quarderûs ef ynt-medikiy hojelka?
  Wanneer moeten jullie naar de tandarts?
 AG:Mas Elsa quarderât ur ef pirmink-lunatof ef gressere.2
  Elsa moet morgen, en ik ga volgende week maandag.

1Veel winkels hebben in Spokanië een fantasienaam. Voor slagerijen zijn namen als "Het Vrolijke Varken", "De Lachende Koe", "Kalf en Lam", "Weidevreugd" en dergelijke zeer populair.


2Het idiomatische gebruik van ef gressere (dat ben ik), hier in de betekenis van "en ik moet naar de tandarts", wordt in § 71.10a besproken. De nevenschikking in de antwoordzin maakt deze zin zo complex ("zwaar") dat vooropplaatsing van de focussen mas en ef pirmink-lunatof feitelijk verplicht is. Ongrammaticaal is derhalve: * Elsa quarderât mas ur ef gressere ef pirmink-lunatof.

150.107

Als de focus een basiselement is (subject, object of echo), dan is vooropplaatsing ervan hoe dan ook noodzakelijk. Een subject in een actieve zin staat reeds op een initiële positie (zie (6)), maar een object of echo kan daar alleen verschijnen als de zin gepassiviseerd wordt (object of echo moet de kern worden, zie (7) en (8)):

(6)VS:Lomp ef smurf kuntiyre?
  Wie heeft het geld gestolen?
 AG:Petriy ef smurf kuntiyre.
  Petriy heeft het geld gestolen.

(7)VS:Petriy kluft kuntiyre?
  Wat heeft Petriy gestolen?
 AG: i.  Groft sienturer smurf pai do kuntiyrelije.
ii.  Groft sienturer smurf kuntiyrelije blul.
(niet: * Do groft sienturer smurf kuntiyre.)
  Hij heeft het geld van zijn moeder gestolen.

(8)VS:Tu probare beri kette ef mimpit ón lomp?
  Aan wie wil je het boek geven?
 AG:Tu probare beri kettelitâ pai gress enn ef mimpit.
(niet: * Gress probare beri kette ef mimpit ón tu.)
  Ik wil het boek aan jou geven.

Bij de vraag in (7) zijn twee antwoorden mogelijk: i. een passief met het subject pai do, en ii. een onpersoonlijk passief met het spoor blul (waarbij inversie achterwege blijft, zie ook § 132.134 voetnoot 1).
De met * gemerkte zinnen in (7) en (8) zijn wél grammaticaal als ze een spontane mededeling vormen, of als de zinskernen do resp. gress als focus optreden.

150.108

De focus kan ook een deel van een basiselement zijn. Als dit basiselement een object of echo is, zal er ook nu voor een passief gekozen moeten worden om dit element (als kern) vooraan de zin te krijgen. Dit is reeds behandeld in § 92.8:

(9)VS:Tu stintât velk kolpert letras?
  Hoeveel brieven moet je nog schrijven?
 AG:Dur letras perke beri stindelije velk pai gress.
(niet: * Gress stintât velk dur letras.)
  Ik moet nog drie brieven schrijven.

Het telwoord dur is de focus, maar omdat deze deel van de object-constituent uitmaakt, moet het gehele object initieel worden, wat betekent dat het als zinskern in een passieve constructie moet optreden. De met * gemarkeerde zin is natuurlijk wel correct als spontane mededeling, of als antwoord op een vraag in de trant van Tu painât velk kluft? (Wat moet je nog doen?). In dat geval treedt de gehele antwoordzin als focus op (zie § 150.111).

150.109

In § 90.24 is er reeds op gewezen dat passivisering in het Spokaans ook noodzakelijk is bij symmetrische werkw.n als tinkere (worden) of pe (heten), waarbij het object als focus optreedt:

(10)VS:Jân tinkere kluft?Wat wordt Jân?
 AG:Eft gekker tinkerelije pai do.Hij wordt leraar.
  (niet: * Do tinkere eft gekker.)1 

(11)VS:Tu pe kluft?Hoe heet je?
 AG:Tonja pelije pai gress.2Ik heet Tonja.
  (niet: * Gress pe Tonja.) 

Ook nu weer geldt dat de met * gemarkeerde zinnen wel correct zijn als spontane mededelingen.


1Bij melde (zijn) is een passiefconstructie onmogelijk:

VS:Jân melde kluft?Wat is Jân?
AG:Do melde eft gekker.Hij is leraar.
 (niet: * Eft gekker meldelije pai do.) 


2De frase ... pelije pai gress heeft een zodanig idiomatisch karakter gekregen dat er een afwijkende uitspraak geldt: pelije pai gress wordt uitgesproken als [peLpa ges] of nog korter: [peLpags] (waarbij de g niet of nauwelijks hoorbaar is).

150.110

Als de focus een bijzin van een performatieve constructie is, moet er voor een passief gekozen worden, zodanig dat de bijzin vóór de hoofdzin met het performatieve werkw. staat, dus (zie ook § 92.7):

(12)VS:Jân reppa kluft?    Wat zei Jân?
 AG:Den tu melde eft fék, reppalije pai do.
(niet: * Do reppa, den tu melde eft fék.)
  Hij zei, dat je een klootzak bent.

Ook nu weer geldt dat de met * gemerkte zin wél grammaticaal is als deze een spontane mededeling vormt.


1Wel correct is: Den tu melde eft fék, do reppa ef. Maar nu gaat het om linkse extralocatie van de vette bijzin, waarbij de oorspronkelijke objectpositie in de matrixzin opgevuld is met een dummy (onderstreept).

150.111

Sommige vrag.vnw.n vereisen een antwoord dat uit een complete zin bestaat. In dat geval vallen focus en antwoordzin samen, en is vooropplaatsing van een constituent niet relevant:

(13)VS:Lerdu bao kluft?    Wat heeft Lerdu uitgespookt?
 AG:Do sener freraer oto lelde ur enn eft moplariy qugle lef ef.
  Hij heeft de auto van zijn broer gepakt en daarmee een ongeluk veroorzaakt.

(14)VS:Stus bzaétecco eft kerrdiyfer?    Hoe vang je een kerrdiyfer?1
 AG:Fes ef pakra, stus painât dur lart ÿrmyjâs fesdu eft môlarres; fara óps finne beri svûlge hédânn dus berme ef ânkest-dralôsta én kursuus-ôc ki nys kerrdiyfer, té bermolije blul noi wânta.
  Met volle maan moet je drie hongerige ratten in een kooi stoppen; als zij elkaar beginnen op te vreten zullen de angst- en bloedgeuren elke kerrdiyfer lokken die niet eerder gelokt is.

1Een kerrdiyfer is een fantasiedier, besproken in de Ergemip. Het heeft een vogellichaam, hagedissenstaart en hertenkop met gewei.

150.112   Alleen focus [+ werkwoord]

Alle antwoordzinnen in (1)–(12) in § 150.105–110 doen ietwat geforceerd aan, zeker als de focus in een passiefconstructie is vervat, zoals in (7)–(12). In natuurlijke spreektaal zullen antwoordzinnen bijna altijd gereduceerd worden tot de focus, en als die focus de functie van zinskern heeft, kan die eventueel nog gevolgd worden door het werkwoord.
Vergelijk § 150.105–106 zinnen (1)–(4) met:

(1′)VS:Tu pratelka?Wanneer vertrek je?
 AG:Mas.Morgen.

(2′)VS:Ef mimpit melde ÿr?Waar ligt het boek?
 AG:Kaf ef kelbra.Op tafel.

(3′)VS:Aftel tu tiffe, ÿr Jân zâre?Weet je waar Jân woont?
 AG:Ber Liyrotyka.In Liyrotyka.

(4′)VS:Tu dena kruttsoza lorerde fes
folarra butšera?
Bij welke slager heb je die
kruidworst gekocht?
 AG:Fes "Ef Hupser Knok".Bij "Ef Hupser Knok".

150.113

Vergelijk § 150.106 voorbeeld (5) met:

(5′)VS:Tu quarderûs ef ynt-medikiy hojelka?
  Wanneer moeten jullie naar de tandarts?
 AG:Mas Elsa ur ef pirmink-lunatof gress.
  Elsa morgen, en ik volgende week maandag.

De focus die met hojelka? (wanneer?) bevraagd wordt, is opgesplitst in twee nevengeschikte "sub-focussen": mas en ef pirmink-lunatof. Deze zijn nader gemarkeerd met de referenten van tu (jullie): (i) Elsa en (ii) gress (ik). De nevengeschikte antwoordzin is derhalve een elliptische constructie. Voor zulke constructies, zie ook § 131.6 voetnoot 1.

150.114

Vergelijk § 150.107 voorbeelden (6)–(8) met:

(6′)VS:Lomp ef smurf kuntiyre?Wie heeft het geld gestolen?
 AG:Petriy. OF  Petriy kuntiyra.Petriy.

(7′)VS:Petriy kluft kuntiyre?Wat heeft Petriy gestolen?
 AG:Groft sienturer smurf.
OF  Groft sienturer smurf kuntiyralije.
Het geld van zijn moeder.
 

(8′)VS:Tu probare beri kette ef mimpit ón lomp?Aan wie wil je het boek geven?
 AG:(i) Tu  OF  Ón tu.
OF   (ii) Tu kettelitâ.
OF  (iii) ? Tu probare beri kettelitâ.
Aan jou.

De antwoorden in (7′) en (8′) hierboven zijn elliptische passiefconstructies waarbij het subject achterwege blijft. Zulke constructies zijn alleen als antwoorden acceptabel. Normaliter moeten objectpassieve zinnen zonder subject geconstrueerd worden met een spoor, bijvoorbeeld blul (zie § 91.8):

Blul groft sienturer smurf kuntiyrelije.
Het geld van zijn moeder is gestolen.

Tu kettelitâ enn ef mimpit.
Aan jou wordt het boek gegeven.

150.115

Bij voorbeeld (8′) in de vorige paragraaf zijn drie antwoorden mogelijk: (i) alleen de focus (al dan niet met de determinant ón); (ii) focus met hoofdwerkwoord; (iii) focus met gehele predicaat.1 Omdat het modale hulpwerkw. probare wel een semantische band met het subject gress ("ik" = aan wie gevraagd wordt) heeft, maar niet met de echo tu ("jij/jou" = aan wie gegeven wordt), keuren velen het elliptische antwoord (iii) af. Vandaar de ?-markering. Zie verder § 131.6 voetnoot 1 voor elliptische constructies.


1In gebieden waar na een voorzetsel de clitische vorm van het pers.vnw. gebruikt wordt (zie § 70.50–53), zal in plaats van het elliptische tu (antwoord i.) de voorkeur gegeven worden aan de clitische vorm óntû (aan jou). Subject-toekenning aan de focus blijft hier dus achterwege.

150.116

Vergelijk § 150.108–109 voorbeelden (9)–(11) met:

(9′)VS:Tu stintât velk kolpert letras?Hoeveel brieven moet je nog schrijven?
 AG:Dur. OF  Dur letras. OF  Dur tiyns.Drie brieven/stuks.

(10′)VS:Jân tinkere kluft?Wat wordt Jân?
 AG:Eft gekker. OF  Eft gekker pai Jân.Leraar.

(11′)VS:Tu pe kluft?Hoe heet je?
 AG:Tonja.

Bij de koppelwerkw.n tinkere (worden) en tinde (blijven) kan het antwoord zo geformuleerd worden dat het bestaat uit de focus, gevolgd door het met pai gemarkeerde subject; dit is geïllustreerd in voorbeeld (10′).

150.117

Vergelijk § 150.110 voorbeeld (12) met:

(12′)VS:Jân reppa kluft?Wat zei Jân?
 AG:Den tu melde eft fék.Dat je een klootzak bent.

Weglating van het voegw. den zal ertoe leiden dat VS de zin interpreteert als een spontane mededeling van AG (ofwel AG is van mening dat VS een klootzak is), niet als antwoord op zijn vraag (ofwel AG zegt dat Jân vindt dat VS een klootzak is). Bijvoorbeeld:

Tu melde eft fék.Je bent een klootzak.

In geschreven taal (en ook in ietwat stijve spreektaal) kan den weggelaten worden mits er voor een Quotatief/Reportatief (§ 110.80–81) gekozen wordt, die een indirecte rede uitdrukt (ook in het Duits kan een conjunctief voorkómen dat de spreker zelf verantwoordelijk gehouden wordt voor de inhoud van de mededeling):

Tu meltâte eft fék.Dat je een klootzak bent.

150.117a

Het voegw. den kan vaak ook vervangen worden door een -lira-bijzin, zoals in:

Jân reppa, den tu melde eft fék. = Jân reppa, tu meldelira eft fék.
Jân zei dat je een klootzak bent.

Maar als antwoord op de vraag "Wat zei Jân?" is alleen een den-bijzin mogelijk:

a.Jân reppa kluft? – Den tu melde eft fék.
b.Jân reppa kluft? – * Tu meldelira eft fék.
Wat zei Jân? – Dat je een klootzak bent.

Ook dit is een indicatie dat een -lira-constructie een hechtere eenheid vormt met een matrixzin, en daarom niet geïsoleerd kan optreden; dit in tegenstelling tot een den-bijzin. Zie ook § 127.18 en § 132.42a voetnoot 1 voor dit verschil tussen den en -lira.

150.118

Hoofdwerkw.n die in een antwoordzin herhaald mogen worden, kunnen eventueel vervangen worden door het spoor-werkwoord paine (doen):

VS:Lomp ef smurf kuntiyre?Wie heeft het geld gestolen?
AG:Petriy kuntiyra. OF  Petriy paina.Petriy heeft het gedaan.

VS:Petriy kluft kuntiyre?Wat heeft Petriy gestolen?
AG:Groft sienturer smurf kuntiyralije.
OF  Groft sienturer smurf painalije.
Het geld van zijn moeder is gestolen.
 

VS:Tu probare beri kette ef mimpit ón lomp?Aan wie wil je het boek geven?
AG:Tu kettelitâ. OF  Tu painelitâ.Aan jou wordt het gegeven.

Hulpwerkw.n blijven bij paine achterwege. Merk op dat het herhalen van een hulpwerkw. in een antwoordzin toch al weinig correct is (§ 150.115).

150.119

Als de focus uitgedrukt kan worden met een pers.vnw., kan dit vervangen worden door een verbalisering, indien de focus optreedt als subject:

VS:Lomp ef smurf kuntiyre?Wie heeft het geld gestolen?
AG:Do. OF  Ef doere.Hij. OF  Dat is hij.

VS:Folarra stûdents tupplipe helkara
Enelandes?
Welke studenten reizen naar Engeland?
 
AG:Óps. OF  Ef ópsene.Zij. OF  Dat zijn zij.

150.120

Vergelijk a. met b.:

a.VS:Lomp do idequppe?Wie heeft hem belazerd?
 AG:Gress. OF  Ef gressera.Ik. OF  Dat was ik.

b.VS:Do lomp idequppe?Wie heeft hij belazerd?
 AG:Gress.1Mij.
  (niet: * Ef gressera.  Dat was mij.)

In moderne spreektaal ontstaat echter een tendens om in alle gevallen een geverbaliseerd pers.vnw. als alternatief toe te staan, ook als het pers.vnw. als object of echo fungeert. Veel jongere Spokaniërs zullen ef gressera als antwoord in b. dan ook goedkeuren.
Vûcy-Zelma heeft dit gebruik reeds in 1971 in zijn artikel "Questions and Answers" geconstateerd en keurde het ten strengste af. In 1983 kwam hij in zijn artikel "Reference in colloquial Spocanian" terug op deze problematiek en moest hij toegeven dat een "strenge afkeuring van dit gebruik niet meer lijkt te stroken met een algemeen doorgezette en geaccepteerde tendens".


1Het onderscheid tussen een subject en object is in het Nederlands morfologisch: ik ~ mij. In het Spokaans valt bij een pers.vnw. als gress dit onderscheid weg, terwijl AG vaak wel behoefte heeft om expliciet aan te geven dat hij het object bedoelt. Hij kan dan twee strategieën volgen: i. hij laat het subject, gemarkeerd door pai, achter het object volgen; ii. hij kiest voor een pers.vnw. 2e niveau:

 i.Gress pai do.Mij. (lett. "mij door hem")  (vgl. § 150.116 (10′))
ii.? Tsil.Mij.

Strategie ii. is echter alleen acceptabel als een pers.vnw. 2n verplicht of sterk aan te bevelen is. Voor de regels hiervoor wordt verwezen naar § 70.54–72.


150.121   Focale zin en potentiële focus

Let op de verschillende focussen in a. en b.:

VS: Lomp ef smurf kuntiyre?Wie heeft het geld gestolen?
AG:a.Petriy ef smurf kuntiyre.Petriy heeft het geld gestolen.
 b.Petriy ef smurf nert kuntiyre, tur do tiffe prôchôk ef painatjen.
  Petriy heeft het geld niet gestolen, maar hij kent waarschijnlijk de dader.

De enige nieuwe informatie in antwoord a. is Petriy; de overige elementen in de antwoordzin vormen slechts een echo-antwoord (herhaling van de informatie in de vraagzin). Dus alleen Petriy is focus.
In antwoord b. worden weliswaar de elementen kuntiyre en ef smurf herhaald, maar zij vormen tezamen met de negatie nert en de bijzin achter tur nieuwe informatie. In b. is dus de gehele antwoordzin de focus, en niet alleen Petriy.
Antwoordzin a. noemen we daarom een "focus-zin met herhaalde informatie", en antwoordzin b. noemen we een "focale zin".
Dus: een "focus-zin" is een zin die een focus bevat; een "focale zin" is een zin die zelf, in zijn geheel, als focus optreedt.

150.122

De focale zin b. in § 150.121 bevat een element dat ook op zichzelf als focus kan optreden (nl. Petriy, zie a.). Daarom kunnen we zeggen dat de focale zin b. een "potentiële focus" bevat. Het onderscheid tussen focale zinnen met een potentiële focus, en focale zinnen zonder zo'n potentiële focus is relevant, omdat potentiële focussen, evenals echte focussen, graag vooropgeplaatst worden. In het volgende voorbeeld is de potentiële focus vet, maar de echte focus is de gehele antwoordzin:

VS:Aftel tu tiffe, ÿr Jân zâre?Weet je waar Jân woont?
AG:Ber Liyrotyka do zâra, tûre gress tûp tiffe, do merrilóme ral.
 Hij heeft in Liyrotyka gewoond, maar ik weet niet waar hij nu uithangt.

De frase ber Liyrotyka had een adequaat antwoord op de vraag kunnen zijn, omdat dit alle nieuwe informatie bevat waarnaar middels ÿr? (waar?) wordt gevraagd.1 Echter, AG bouwt om deze focus een complete zin die als nieuwe informatie gezien moet worden: in deze focale zin wordt de potentiële focus vooraan geplaatst.


1Dit is niet helemaal correct gezegd: feitelijk is het de hele frase aftel tu tiffe, ÿr ... die de nieuwe informatie bevraagt.
En formeel gezien vraagt VS helemaal niet naar de woonplaats van Jân, maar alleen of AG het wéét. AG had dan kunnen volstaan met "ja" of "nee" (het gaat om een ja/nee-vraag, maar zie ook § 122.95 hoe een dergelijke ja/nee-vraag toch als een open vraag opgevat kan worden).

150.123

Als de potentiële focus een object of echo is, moet deze met behulp van passivisering vooraan geplaatst worden:

VS:Lerdu kluft kuntiyre?Wat heeft Lerdu gestolen?

AG:Nÿf mimpits pai do kuntiyrelije, tur iftam eft pen.
 Boeken heeft hij niet gestolen, maar wel een pen.

 OF  Eft pen pai do kuntiyrelije, tûre [nÿf] mimpits.
        Een pen heeft hij gestolen, maar geen boeken.

De actieve vorm * Lerdu nÿf mimpits kuntiyre, tur iftam eft pen is als antwoord ongrammaticaal, omdat hierin twee potentiële focussen zitten, en een ervan moet vooropgeplaatst worden, wat alleen met passivisering mogelijk is.

150.124

Een constituent (of hele zin) die in principe als focus kan optreden, maakt soms deel uit van een groter geheel met focusfunctie. Een "groter geheel" kan focusfunctie hebben als het informatie bevat die voor de vraagsteller nieuw is:

VS:Lerdu kluft paine?
 Wat heeft Lerdu gedaan?

AG:Do sener freraer oto lelde ur enn eft moplariy qugle lef ef, [lo] gress hozâve.
 Hij heeft de auto van zijn broer gepakt en daarmee een ongeluk veroorzaakt, geloof ik.

In dit voorbeeld bestaat de focus uit een gehele zin, gevolgd door een afterthought, oftewel een nadere specificatie die aangeeft dat AG niet geheel zeker is van zijn gegeven antwoord. Vergelijk ook § 125.63 voetnoot 1.

150.125   Dubbele vragen

In § 150.93 is een voorbeeld gegeven van een constructie waarin een vrag.vnw. gecombineerd wordt met een vraagsuffix. We herhalen hier het voorbeeld:

(1)Lomp ef mimpit trempatéf?Wie heeft welk boek gelezen?

Het antwoord op een dubbele vraag als (1) is altijd zo geconstrueerd dat het vrag.vnw. corefereert met de focus, en het vraagsuffix met een niet-focus. Zin (2a) is derhalve een juist antwoord op (1), maar (2b) is dat niet:

(2)a.Petriy ef mesâ mimpit trempe ur Elsa ef miterus tiyn paine.
  Petriy het groene boek leest en Elsa het bruine ding doet
  Petriy heeft het groene boek gelezen, en Elsa het bruine.

 b.* Ef mesâ mimpit pai Petriy trempelije ur ef miterus tiyn pai Elsa painelije.
  Het groene boek is door Petriy gelezen en het bruine door Elsa.

150.126

Merk op dat voorbeeld (2b) hierboven wel correct is als antwoord op een vraag als:

(3)Petriy folarra mimpit trempe ur Elsa folarra tiyn paine?
 Welk boek heeft Petriy gelezen, en welk boek Elsa?

Nu fungeren ef mesâ mimpit en ef miterus tiyn in (2b) elk als focus, refererend aan de focussen folarra mimpit resp. folarra tiyn in (3).

150.127

In § 150.94 is een voorbeeld gegeven van een dubbele vraag met twee alternatieven, waarbij het vrag.vnw. gebruikt wordt voor de primaire informatie die VS wil vernemen, en het vraagsuffix voor de secundaire informatie. We herhalen dit voorbeeld en vullen het aan met wat mogelijke antwoorden:

(1)VS:Jân kluft lartÿra?   Wat heeft Jân waar gegeten?
 AG:Spacetti lardalije pai do fes ef Napoli-lurfel.
Spacetti pai do fes ef Napoli-lurfel.
Spacetti lardalije fes ef Napoli-lurfel.
Spacetti fes ef Napoli-lurfel.

(2)VS:Jân lartatéf ÿr?   Waar heeft Jân wat gegeten?
 AG:Fes ef Napoli-lurfel spacetti lardalije pai do.
Fes ef Napoli-lurfel spacetti pai do.
Fes ef Napoli-lurfel spacetti lardalije.
Fes ef Napoli-lurfel spacetti.

  Jân heeft spaghetti in restaurant Napoli gegeten.

150.128

Als iemand vraag (1) in § 150.127 produceert, wil hij primair weten wat Jân gegeten heeft, en secundair waar Jân gegeten heeft. In vraag (2) is het net andersom. Het meest natuurlijke antwoord is zodanig geformuleerd dat de primaire informatie het eerst gegeven wordt. Maar de initiële positie die de plaatsbepaling fes ef Napoli-lurfel in de antwoorden bij (2) inneemt, is vergeleken bij de basisvolgorde in de antwoorden bij (1) tamelijk gemarkeerd. Daarom zullen sommige Spokaniërs er de voorkeur aan geven om ook bij (2) antwoorden als bij (1) te gebruiken, ongeacht welk element nu primair of secundair is. De gemarkeerde antwoorden bij (2) zullen daarentegen nooit natuurlijk klinken als antwoorden op vraag (1), omdat vraag (1) expliciet primair naar wat? vraagt, en de antwoorden bij (2) zich expliciet primair op waar? richten.

150.129

In § 150.95–96 is een voorbeeld gegeven van een vraag met twee vrag.vnw.n, en het nevengeschikte alternatief dat als meer verzorgde schrijftaal geldt. We herhalen hier beide zinnen:

(1)Do lomper efantys ÿrgyra tukst folarkluft taocÿrma?
 Wiens/wier kinderen heeft hij van wat voor wangedrag beschuldigd?

(2)Do lomper efantys ÿrgyra tukst taocÿrma, ur folarkluft taocÿrma melda?
 Wiens/wier kinderen heeft hij van wangedrag beschuldigd, en wat voor
wangedrag was dat?

In beide gevallen bestaat het meest natuurlijke antwoord uit een passiefconstructie met de objectkern als focus, gevolgd door een beschrijving van het gedrag, iets in de trant van:

Elsaex ef efantys ÿrgyralije pai do; óps ef gerlas-ÿstôpiy-glaza prâcte lo tâts ur leps.
Elsa's kinderen heeft hij beschuldigd; ze hebben het glas van de bushalte aan diggelen
geslagen.

Een wat formeler antwoord met een -lira-bijzin waarin de aard van de straf in geverbaliseerde vorm is beschreven, zou kunnen zijn:

Elsaex ef efantys pai do mjochelije fes eft tjel, coðarelira ópsex ÿvlofjos fes
sener slapelmits lóf ten terrats.
Elsa's kinderen zijn door hem onderworpen aan een straf die bestond uit twee
dagen op hun slaapkamer opsluiten.

150.129a   Linkse extralocatie

In § 150.105–120 zijn twee strategieën besproken om een antwoordende zin te vormen die aansluit op een vraag. In beide gevallen gaat het in principe om vooropplaatsing van de focus. Bij linkse dislocatie is dan een passiefconstructie nodig om het object of de echo als zinskern aan het begin van de zin te krijgen. Dit is echter geen spontane spreektaal, maar meer formele schrijftaal – iets wat bij antwoordzinnen niet vanzelfsprekend is, aangezien een vraag/antwoordspel per definitie in de gesproken taal thuishoort.
De andere strategie is om af te zien van een "volledige" zin en alleen de focus, of de focus samen met het werkwoord, te noemen. Deze strategie past beter in spontane spreektaal.
Er bestaat nog een derde strategie, en dat is linkse extralocatie. Hierbij wordt de focus uit de basiszin gehaald en ervóór geplaatst. Als de focus een subject of object is, blijft er in de basiszin dus een positie leeg. Deze wordt dan opgevuld met een spoor op de subject- of objectpositie. Meestal wordt als spoor een pers.vnw. gekozen dat qua getal en geslacht met het element op de linkse extralocatie corefereert, maar als het spoor de objectpositie moet vullen, is ook het neutrale ef mogelijk. Wordt een echo uit de basiszin gehaald, dan gaat de echomarkeerder ón mee naar de extralocatie en de echopositie in de basiszin mag dan leeg blijven. Een andere mogelijkheid is dat ón op de oorspronkelijke echopositie achterblijft, samen met een spoor. Vergelijk een reguliere basiszin in a. met de linkse extralocatie in b. en c. (het spoor is vet):

a.Tek eft la'ymôr riyn lorerde.Tek heeft een kostbare ring gekocht.
b.Tek, eup eft la'ymôr riyn lorerde.Tek, die heeft een kostbare ring gekocht.
c.Eft la'ymôr riyn, Tek ef lorerde.Een kostbare ring, dat heeft Tek gekocht.

a.Tek kettavy ef riyn ón Elsa.Tek wil de ring aan Elsa geven.
b.Ef riyn, Tek kettavy ef ón Elsa.Die ring, die wil Tek aan Elsa geven.
c.Ón Elsa, Tek kettavy ef riyn.
OF  Elsa, Tek kettavy ef riyn ón eup/ef.
Elsa, aan haar wil Tek de ring geven.

150.129b

We geven hier enkele voorbeelden hoe de focus (dus dat wat bevraagd wordt) als extralocatie prominent genoemd wordt (het spoor is vet):

VS:Petriy kluft kuntiyre?
 Wat heeft Petriy gestolen?
AG:Groft sienturer smurf, do ef kuntiyre.
 Het geld van zijn moeder, dat heeft hij gestolen.

VS:Tu lomp méte velk hols?
 Wie heb je gisteren nog gezien?
AG:Leon ur Irtava, gress óps/ef méte velk hols.
 Leon en Irtava, die heb ik gisteren nog gezien.

VS:Tu gûfqua ón lomp kura ef râftâf?
 Tegen wie heb je over de herrie geklaagd?
AG:Ón kost ÿksanera, gress gûfqua [kura ef râftâf].
OF  Kost ÿksanera, gress gûfqua ón eup/ef [kura ef râftâf].
 Tegen mijn buurvrouw heb ik [over de herrie] geklaagd.

Merk op dat gewone voorz.bep.n hoe dan ook vooraan de zin kunnen staan; het gaat dan om linkse dislocatie, niet om extralocatie. Vergelijk de dislocatie in a. met de extralocatie in b. (altijd gescheiden door een komma):

a.Kura ef râftâf gress gûfqua ón sener ÿksanera.
 Over de herrie heb ik tegen mijn buurvrouw geklaagd.

b.Ón kost ÿksanera, gress gûfqua kura ef râftâf.
 Tegen mijn buurvrouw heb ik over de herrie geklaagd.

De dislocatie van de voorz.bep. in a. is in alle gevallen correct, dus ook als het géén antwoord op een vraag betreft. De extralocatie van de echo in b. is alleen correct als de zin een antwoord op een vraag is waarbij kost ÿksanera als focus optreedt.

150.129c

De in de vorige paragrafen besproken vormen van extralocatie gelden als het een focus in een antwoordzin betreft. In onder meer § 92.12–16 en § 133.24 zijn andere vormen van extralocatie besproken die níét bedoeld zijn om een focus te markeren, maar om een topic weer te geven. Vergelijk de focus in a. met de topic in b.:

a.Pelf, kirro nert invóbe do/ef.Pelf, die nodigen we niet uit.
b.Pelf, [ki] do nert invóbelije pai kirro.Pelf, die wordt door ons niet uitgenodigd.

Zin a. is een adequaat antwoord op de vraag "Wie nodigen jullie niet uit?". "Pelf" is hier de focus. Variant b. is een mededeling binnen een context waar Pelf het onderwerp van gesprek is. Hier is "Pelf" dus een topic, en nu krijgt deze een kernfunctie, wat blijkt uit de objectpassieve constructie.
Andere voorbeelden van extralocatie zijn te vinden in § 110.49 en § 127.11.
Zie ook § AT.96 voor een algemeen overzicht met betrekking tot extralocatie, topic en focus.

150.130   ad § 150.3   D. Keuzevragen en hun antwoorden

Keuzevragen worden ook wel "gesloten vraagzinnen" genoemd. De term "gesloten" slaat op het feit dat VS in zijn vraag reeds een gesloten verzameling van mogelijke antwoorden vervat, waaruit AG moet kiezen. Een keuzevraag bevat bijna altijd een nevenschikking met het voegw. oft (of), en is in syntactisch opzicht meestal een variant van type 2 (open vraagzinnen; § 150.2).1 De nevenschikking kan syntactisch in de vraagzin verwerkt worden, maar ook als een losstaande bepaling op de vraag volgen. In feite doet VS dan twee dingen: hij stelt een vraag, en geeft vervolgens aan uit welke verzameling van potentiële antwoorden AG mag kiezen. Vergelijk de (open) informatievragen in a. met de (gesloten) keuzevragen in b.:

(1)a.Tu piltÿra ef mimpit?
  Waar heb je het boek gelegd?
 b.Tu piltÿra ef mimpit? Kaf ef kelbra oft fes ef feldariy?2
  Waar heb je het boek gelegd? Op de tafel of in de kast?

(2)a.Lomp cÿrtiravy gress?
  Wie wil me helpen?
 b.Lomp, [meldelira] tu, Elsa oft Jân, cÿrtiravy gress?
   i.  Wie wil me helpen, jij, Elsa of Jân?
  ii.  Wil jij, Elsa of Jân me helpen?

(3)a.Kluft fjojaburo?
  Wat is er afgebrand?
 b.Kluft fjojaburo, [meldelira] ef môjôl oft ef korda?
   i.  Wat is er afgebrand, de molen of de kerk?
  ii.  Is de molen of de kerk afgebrand?

(4)a.Jân stinda folarra trovôc kaf ef mittarener?
  Welk getal heeft Jân op het bord geschreven?
 b.Jân stinda folarra trovôc ja 15 ur 45 kaf ef mittarener?
  Welk getal tussen 15 en 45 heeft Jân op het bord geschreven?

Merk op dat een vraag als (2b) niet alleen gericht kan zijn aan "jij", maar ook aan ["jij" + Elsa], aan ["jij" + Jân] of aan alledrie.


1Zie § 150.138–147 voor keuzevragen waaraan een ja/nee-vraag ten grondslag ligt.


2In voorbeeld (1b) staat de opsomming van potentiële antwoorden ook pragmatisch geheel los van de vraagzin. Het lijkt erop of VS eerst een vraag produceert, en zich pas daarna realiseert dat er slechts twee antwoorden mogelijk zijn. Hij helpt AG als het ware door deze twee mogelijkheden alvast te noemen. Vergelijk:

 i.Tu piltÿra ef mimpit, kaf ef kelbra oft fes ef feldariy?
ii.Tu piltÿra ef mimpit: kaf ef kelbra, fes ef feldariy oft fes ef fselk?
 Waar heb je het boek gelegd: op de tafel, in de kast of in de la?

Als VS al tijdens de vraag van plan is om enkele potentiële antwoorden op te sommen, zal hij ze in de vraag integreren, en een zin als i. produceren. Als de potentiële antwoorden het karakter van een op te sommen reeks krijgen, kan dit expliciet uitgedrukt worden door een dubbele punt, zoals in ii. Bij al deze orthografische middelen (de scheiding van twee zinnen, de plaats van het vraagteken, het gebruik van een komma of dubbele punt) hoort een specifiek intonatiepatroon (waarvan de behandeling buiten het kader van deze grammatica valt).


150.131

Vraag (1b) in § 150.130 is in syntactisch opzicht de eenvoudigste soort keuzevraag. VS produceert een gewone informatievraag (identiek aan die in (1a)), en voegt hier een elliptische zin aan toe, waarin de potentiële antwoorden genoemd worden. De enige adequate antwoorden die VS verwacht, zijn "op de tafel" of "in de kast" (maar AG kan natuurlijk ook een andere plek noemen, of "geen van beide" antwoorden, als VS een verkeerde keuze voorlegt).
Vraag (2b) is een variant op het type in (1b). De potentiële antwoorden zijn als nevenschikking in een relatieve bijzin vervat (hier vet), die het vrag.vnw. lomp als antecedent heeft. De bijzin is compleet als het spoor-werkw. melde (zijn) is toegevoegd (als drager van het suffix -lira), maar hij mag ook elliptisch zijn door het spoor-werkw. weg te laten. Merk op dat (2b) op twee manieren vertaald kan worden: vertaling i. is syntactisch gebaseerd op een informatievraag, gevolgd door een uitbreidende nevenschikking; vertaling ii. is syntactisch gebaseerd op een ja/nee-vraag waarin het subject als keuze-vereisende nevenschikking gevormd is.
In vraag (3b) heeft het vette deel het karakter van een relatieve bijzin (analoog aan (2b)), maar omdat het niet gebruikelijk is dat een -lira-bijzin geheel aan het eind van de matrixzin staat (in plaats van direct achter het antecedent), spreken we hier liever van een geïdiomatiseerde constructie (een soort afterthought) waarin meldelira eventueel aanwezig mag zijn.
Vraag (4b) kan beschouwd worden als een efficiëntere variant van vraag (5) hieronder, die analoog aan vraag (ii) in voetnoot 2 is gevormd:

(5)Jân stinda folarra trovôc kaf ef mittarener: 15, 16, ..., 44 oft 45?
 Welk getal heeft Jân op het bord geschreven: 15, 16, ..., 44 of 45?

150.132

Een bijzondere vorm van keuzevragen kan geïllustreerd worden met de volgende voorbeelden:

(6)a.Tu zerfatéf ef belps fes ef zoolâmento?
  Welke dieren heb je in de dierentuin gezien?
 b.Tu zerfatéf fes ef zoolâmento?
  Wat heb je in de dierentuin gezien?

(7)Tu zerfatéf ef mamûls, blacroers, fisas oft blacrosvimers, fes ef zoolâmento?
  i.  Welke zoogdieren, reptielen, vissen of amfibieën heb je in de dierentuin gezien?
 ii.  Wat heb je in de dierentuin gezien: zoogdieren, reptielen, vissen of amfibieën?

Vraag (7) is zonder verdere context ambigu, zoals blijkt uit de twee verschillende vertalingen; vraag (7) kan:

  1. syntactisch identiek zijn aan vraag (6a), zodat -atéf in de betekenis van "welke" een vraagbepaling bij de reeks genoemde dieren vormt;
  2. dezelfde syntactische vorm als (6b) hebben, zodat -atéf de onafhankelijke betekenis van "wat" heeft. De vetgedrukte reeks diersoorten is dan een keuze-uitlokkende bepaling, analoog aan de vette uitbreiding in (2b) in § 150.130.

150.133

Wordt (7) begrepen met betekenis i., dan zal een antwoord adequaat zijn als dit een of meer namen van dieren bevat, waarbij elke diernaam moet refereren aan hetzij een zoogdier, hetzij een reptiel, hetzij een vis, hetzij een amfibie (we hebben met een open informatievraag te doen). Bijvoorbeeld:

AG:Ten elefânts, eft haje, eft ommon-zru'on ur sers maklu-forsz pai gress zerfelije.
 Ik heb twee olifanten, een haai, een sidderrog en zes poelkikkers gezien.

Zou AG ook nog vertellen dat hij vier papegaaien heeft gezien, dan is het antwoord niet adequaat, want "vogels" wordt in de reeks diergroepen niet genoemd!

150.134

Wordt (7) begrepen met betekenis ii., dan zal een antwoord adequaat zijn als dit een of meer van de vette elementen noemt (we hebben met een gesloten vraag te doen waarbij de potentiële antwoorden reeds door VS opgesomd zijn). Bijvoorbeeld:

AG:Pert mamûls ur gopirus fisas pai gress zerfelije.
 Ik heb veel zoogdieren en enkele vissen gezien.

150.135

Zonder nadere indicaties zal (7) geïnterpreteerd worden met betekenis i. (de primaire interpretatie). De secundaire interpretatie ii. moet expliciet uitgelokt worden, bijvoorbeeld doordat er vóór het bezoek aan de dierentuin in het bijzijn van VS is bepaald dat alléén de vier met name genoemde diersoorten bekeken zullen gaan worden.
Na het dierentuinbezoek kan VS (die thuis is gebleven) vraag (7) in de betekenis van ii. stellen.
Betekenis ii. kan echter ten gunste van i. uitgelokt worden, en wel op twee manieren:

  1. Door het vette zinsdeel middels komma's van de rest te isoleren, en door er eventueel meldelira (zijnde) aan toe te voegen, analoog aan zin (2b) in § 150.130.
  2. Door toevoeging van de determinanten qu ... qu.

Bijvoorbeeld:

(7′)a.Tu zerfatéf, [meldelira] ef mamûls, blacroers, fisas oft blacrosvimers, fes ef zoolâmento?
 b.Tu qu zerfatéf qu ef mamûls, blacroers, fisas oft blacrosvimers, fes ef zoolâmento?
 Wat heb je in de dierentuin gezien: zoogdieren, reptielen, vissen of amfibieën?

150.136

In § 133.47–57 is de werking van qu ... qu met een refererende functie uitgelegd: als qu1 een verzameling entiteiten markeert, en qu2 markeert een reeks of opsomming, dan maken alle elementen uit deze reeks of opsomming per definitie deel uit van genoemde verzameling.
Zin (7′b) in de vorige paragraaf kan als volgt geparafraseerd worden: qu1 markeert de verzameling entiteiten waaraan -atéf (wat) refereert; qu2 markeert een opsomming van diersoorten die deel uitmaken van genoemde verzameling. Zodra VS het eerste deel van de vraag: tu qu zerfatéf ... heeft geuit, weet AG dat er nog een opsomming volgt van dingen waaraan het vraagsuffix moet refereren. Het vraagsuffix kan dan niet meer zó geïnterpreteerd worden dat het een ondergeschikte band met de elementen uit de opsomming aangaat en "welke ..." betekent.

150.137

Zin (7′b) in § 150.135 is in zoverre een onnatuurlijk voorbeeld, dat het refererende gebruik van qu ... qu officiële schrijftaal is, terwijl de gestelde vraag over de dieren in de dierentuin typisch in een spreektaalsituatie thuishoort. Qua inhoud en vorm is het volgende voorbeeld daarom veel natuurlijker:

Gÿrs qu colârtaratéf ðârlo qu ef pântos, nefôrs, marteltiy, kjuptiy oft muts, fes sener
ÿrôme-mittus?1
Waar heeft u het meest last van in uw werkkamer: tocht, benauwdheid, koude, hitte of
herrie?

Zou qu ... qu in bovenstaand voorbeeld achterwege blijven, dan is theoretisch ook de volgende interpretatie mogelijk: "Van welke tocht, benauwdheid, koude, hitte of herrie heeft u het meeste last in uw werkkamer?". Deze vraagzin klinkt echter nogal wonderlijk.


1Colârtare flaju (last hebben van iets). Deze vraag stamt uit een enquête over "de kwaliteit van de werkplek", voorgelegd aan het personeel van de Staatsuniversiteit te Zest.

150.138

Ja/nee-vragen waarin enkele mogelijkheden met oft (of) nevenschikkend verbonden zijn, worden in verzorgd Spokaans níét als keuzevraag geïnterpreteerd, maar gewoon als ja/nee-vraag, waarbij bevestigend geantwoord kan worden als minstens één van deze mogelijkheden waar is. Vergelijk de "echte" keuzevragen in a. met de ja/nee-vragen in b.:

(1)a.Lomp, Petriy, Elsa oft Yvonn, ef smurf kuntiyre?
  Wie heeft het geld gestolen, Petriy, Elsa of Yvonn?
 b.Aftel Petriy, Elsa oft Yvonn enn ef smurf kuntiyre?
  Heeft Petriy, Elsa of Yvonn het geld gestolen?

(2)a.Gÿrs qu colârtaratéf ðârlo qu ef pântos, nefôrs, marteltiy, kjuptiy oft muts, fes sener ÿrôme-mittus?
  Waar heeft u het meest last van in uw werkkamer: tocht, benauwdheid, koude, hitte of herrie?
 b.Aftel gÿrs colârtare ðârlo ef pântos, nefôrs, marteltiy, kjuptiy oft muts, fes sener ÿrôme-mittus?
  Heeft u het meest last van tocht, benauwdheid, koude, hitte of herrie in uw werkkamer?

150.139

Bij de a-vragen hierboven verwacht VS dat AG een van de vetgedrukte elementen als focus in zijn antwoord kiest. Bij de b-vragen wordt een bevestiging of ontkenning verwacht. Concreet: als een van de drie genoemde personen in (1b) het geld daadwerkelijk heeft gestolen, of als een van de vijf opgesomde ergernissen in (2b) inderdaad tot last is, dient met "ja" geantwoord te worden (VS is dan verder niet geïnteresseerd wie van de drie de dader is, respectievelijk welke van de ergernissen het meest tot last is).
Als geen enkele persoon de dader is, of geen enkele ergernis (het meest) tot last is, dient de vraag met "nee" beantwoord te worden. Enigszins onduidelijk is de situatie als meer dan één persoon de dader is, of meer dan één ergernis tot last is. Formeel zou de vraag dan ontkennend beantwoord moeten worden (immers: het voegw. oft impliceert dat maar één van de opgesomde elementen "waar" kan zijn). In de praktijk blijken taalgevoel en logica niet hand in hand te gaan, en zullen beide vragen bevestigend beantwoord worden als ook twee van de genoemde personen (of zelfs alle drie), respectievelijk twee of meer van de genoemde ergernissen "waar" zijn.

150.140

Zoals gezegd, in verzorgd Spokaans worden de b-vragen in (1) en (2) van § 150.138 als pure ja/nee-vragen beschouwd. In minder formele spreektaal zullen dergelijke vragen vaak als echte keuzevragen worden gebruikt, zodat ze equivalent aan de a-vragen zijn. Op dergelijke informele keuzevragen kan op twee manieren geantwoord worden: het antwoord kan a. een herhaling van een deel van de vraag zijn, of b. aangeven welk deel van de vraag waar is:

VS:Aftel eup sértara oft [aftel] melde helkara zirrot?
 Is ze verhuisd of met vakantie?
AG:mogelijkheid 1:
 a.  [Eup] sértara.   [Ze is] verhuisd.
 b.  Siy noft.   Het eerste.  (dus: verhuisd)
 mogelijkheid 2:
 a.  [Eup melde] helkara zirrot.   [Ze is] met vakantie.
 b.  Noft siy.   Het laatste.  (dus: met vakantie)

De b-antwoorden zijn wel heel erg informeel, en alleen acceptabel als de vraag weinig complex is (maar dat zal een informele vraag per definitie al zijn). Uiteraard zijn ook andere antwoorden, zoals "Geen van beide" of "Ik weet het niet" mogelijk.

150.141

Dat de "minder formele spreektaal" ook in de schrijftaal kan doordringen, wordt bevestigd met de volgende vraag, die op een formulier van de gemeente Hoggebim voorkwam:

(3)Aftel gÿrs lelperre eft feszolle-nota, feszolle-register, smurflu'ettos-xômarstos oft
fôrmler-clobjiyt?1
 Heeft u een spaarrekening, spaarbankboekje, hypotheekgarantie of aandelenpakket?

1Een "hypotheekgarantie" is een spaarrekening die iemand verplicht bij een bank moet openen als hij daar ook een hypotheek heeft lopen. De bank is gemachtigd om van deze rekening geld af te schrijven als iemand zijn hypothecaire verplichtingen niet nakomt.

150.142

Veel personen die het formulier moesten invullen, antwoordden formeel correct "ja" of "nee", maar in dat geval stuurde de gemeente het formulier terug met de opmerking dat men graag wilde weten welke van de vier genoemde spaarmethodes men gebruikte. Dit misverstand is uiteindelijk uit de weg geruimd door de vraag te herformuleren in:

(3′)Gÿrs qu lelperratéf qu eft feszolle-nota, feszolle-register, smurflu'ettos-xômarstos,
fôrmler-clobjiyt oft nÿfs mip panas?
 Wat heeft u, een spaarrekening, spaarbankboekje, hypotheekgarantie,
aandelenpakket of geen van deze?

Merk op dat er aan de vier mogelijkheden nog een is toegevoegd: "geen van deze".
Ook als men geen enkele spaarmethode gebruikt, is de vraag nog steeds adequaat en kan er een toepasselijk antwoord gegeven worden.

150.143

In § 150.18 is gewezen op het verschil tussen a. een ja/nee-vraag met een nevenschikkend "of" en b. een nevenschikking van twee aparte vragen:

(4)a.Aftel gÿrs mariane oft [gÿrs] lelperre eft cÿrolle?
  Bent u getrouwd of (= dan wel) hebt u een partner?
  (antwoord: "ja" of "nee")

 b.Aftel gÿrs mariane oft aftel gÿrs lelperre eft cÿrolle?
  Bent u getrouwd, of hebt u een partner?
  (antwoord: "ik ben getrouwd" of "ik heb een partner")

Het syntactische verschil tussen (4a) en (4b) is te visualiseren met behulp van de volgende structuurschema's, in de geest van wat er in § 120.18–19 is uiteengezet:

a.aftel {[gÿrs mariane] OFT [Ø lelperre eft cÿrolle]}
b.{[aftel gÿrs mariane] OFT [aftel gÿrs lelperre eft cÿrolle]}

150.144

Bekijk nu de volgende nevenschikking van twee ja/nee-vragen:

(5)Aftel tu enn ef moter riffa pip, oft aftel gress lajâfgretât vilt oto helkara ef gara mas?
 Heb jij de motor al gerepareerd, of moet ik je auto morgen naar de garage slepen?

De nevenschikking van de twee ja/nee-vragen in (5) is syntactisch equivalent aan de nevenschikking in (4b) (vorige paragraaf), maar in semantisch opzicht kennen beide nevenschikkingen een verschil: in (4b) bestaat er geen oorzakelijk verband tussen beide nevengeschikte leden: als men niet getrouwd is, hoeft men per definitie nog niet een partner te hebben; er zijn dus drie mogelijkheden: 1. men is getrouwd; 2. men heeft een partner; 3. men is niet getrouwd en heeft evenmin een partner.
Het ontkennen van het linker lid van de nevenschikking ("bent u getrouwd?") impliceert dus níét de bevestiging van het rechter lid ("heeft u een partner?"), en omgekeerd. Daarom moet het antwoord uit een duidelijke omschrijving van de situatie bestaan.

150.145

In vraag (5) echter is er een oorzakelijk verband tussen beide nevengeschikte leden: als de motor wél gerepareerd is hoeft de auto níét naar de garage gesleept te worden, en omgekeerd. Andere mogelijkheden: (i) de motor is gerepareerd maar de auto moet toch naar de garage gesleept worden, of (ii) de motor is niet gerepareerd en de auto hoeft ook niet naar de garage gesleept te worden, zijn binnen de context uitgesloten.1

De bevestiging resp. ontkenning van het rechter lid van de nevenschikking is dus direct afhankelijk van de ontkenning resp. bevestiging van het linker lid. Als AG dus alleen op de vraag in het linker lid antwoordt, is impliciet ook een antwoord op de vraag in het rechter lid gegeven. Theoretisch zou AG dus moeten kunnen volstaan met een simpel "ja" of "nee", waarmee hij de vraag (een ja/nee-vraag!) in het linker lid beantwoordt. In de praktijk werkt dit echter niet, omdat in een vraag/antwoordspel elk antwoord geacht wordt een antwoord op de laatste vraag te zijn (tenzij expliciet wordt aangegeven dat dit niet het geval is). Als AG op vraag (5) met "ja" antwoordt, kan VS dit op twee manieren opvatten: (i) volgens logische wetten is dit een antwoord op de linker vraag, want de beantwoording van deze vraag geeft impliciet het antwoord op de rechter vraag: dus de auto hoeft niet naar de garage gesleept te worden; (ii) volgens pragmatische wetten is dit een antwoord op de rechter vraag, want dit is de laatste vraag die gesteld is: de auto moet dus wel naar de garage gesleept worden. Deze ambiguïteit kan in het Nederlands opgeheven worden door een antwoord in de trant van

a."ja, het eerste"
b."ja, hij is al gerepareerd"
c."ja, dus je hoeft me niet te slepen"
d."nee, je HOEFT me niet te slepen"2

De antwoorden a., b. en c. refereren aan de linker vraag, antwoord d. aan de rechter.


1Met "context" wordt hier bedoeld: VS stelt zijn vraag in een situatie waarin VS en AG allebei begrijpen dat het aanbod om te slepen alleen relevant is als de motor nog niet is gerepareerd.


2Merk op dat het zinsaccent op "hoeft" moet liggen. Zouden we zeggen: "nee, [maar] je hoeft me niet te SLEPEN", dat slaat "nee" op de linker vraag (dus: de motor is níét gerepareerd) en is de frase "je hoeft me niet te SLEPEN" een soort perifrastische ontkenning van de rechter vraag. De nadruk op het werkw. geeft dan aan dat het ontkennende antwoord op de linker vraag nu níét automatisch een bevestiging van de rechter vraag impliceert (iets wat binnen de context te verwachten was).

150.146

In het Spokaans wordt deze ambiguïteit op de meest natuurlijke manier opgeheven door een echo-antwoord in de betekenis van "ja":

a.Gress ef moter riffa pip.Ik heb de motor al gerepareerd.
b.Tu lajâfgretât ef oto.Je moet de auto slepen.

Echo-antwoord a. bevestigt de linker vraag, dus de rechter vraag is impliciet met "nee" beantwoord. Echo-antwoord b. bevestigt de rechter vraag, dus de linker vraag is impliciet met "nee" beantwoord.
AG geeft dus hoe dan ook een bevestigend antwoord, maar door het echo-effect wordt duidelijk welke van de twee nevengeschikte vragen bevestigend beantwoord wordt. Dit is het enige soort vraag/antwoordspel waarbij kale echo-antwoorden natuurlijk klinken (of volgens sommigen: grammaticaal zijn; zie ook § 150.29).

150.147

Nog een voorbeeld van twee nevengeschikte vraagzinnen waarbij er een causaal verband tussen het linker en rechter lid bestaat, zodanig dat het antwoord op het linker lid het tegenovergestelde antwoord op het rechter lid impliceert:

Aftel ef ytstostenlen cÿrala beri utfine ef pônt, oft aftel melde kirro fest
fes ef ototos velk zempersot?
Heeft het gemeentebestuur besloten om de brug te verbreden of moeten we
nog jaren in de file vastzitten?

Er zijn nu twee echo-antwoorden mogelijk:

a.Ef ytstostenlen cÿrala [beri utfine ef pônt].
 Het gemeentebestuur heeft besloten [om de brug te verbreden].
b.Melde kirro fest [fes ef ototos] [velk zempersot].
 We zullen [nog jaren] [in de file] vastzitten.

In b. kunnen de elementen tussen [  ] beide (of één ervan) weggelaten worden.

150.148   ad § 150.3   E. Verkapte vragen en Pseudovragen

Onder verkapte vragen verstaan we constructies die in syntactisch opzicht bevestigende zinnen zijn, maar binnen een bepaalde context begrepen moeten worden als een ja/nee-vraag, informatievraag of keuzevraag.
Pseudovragen zijn constructies die er in syntactisch opzicht als een vraag uitzien, maar waarop geen verbale respons wordt verwacht.

150.149

Voorbeelden van a. verkapte vragen, en b. de equivalente echte vraag:

(1)a.Gress dâlme, âl tu mariane cÿrlÿo.
  Ik vraag me af of je eigenlijk getrouwd bent.
 b.Aftel tu mariane cÿrlÿo?
  Ben je eigenlijk getrouwd?

(2)a.Âme tu enn ef exâm tisjane, tu reppât ef ral honesty.
  Als je voor het examen gezakt bent, moet je het nu eerlijk zeggen.
 b.Reppe-tûe honesty: aftel tu enn ef exâm tisjane?
  Zeg 's eerlijk: ben je voor het examen gezakt?

(3)a.Gress lelperre nÿf prôx morises, kolpert do rinne ef.
  Ik heb geen flauw idee hoeveel hij verdient.
 b.Do rinne kolpert cÿrlÿo?
  Hoeveel verdient hij eigenlijk?

(4)a.Gÿrs cosât ral, âl gÿrs kaftavy ral ef xyfolos mip ef hent, oft âl gÿrs quÿaravy ef
nalalôfafiy.
  U moet nu kiezen of u nu de boete contant wilt betalen, dan wel of u het proces-
verbaal wilt afwachten.
 b.Aftel gÿrs kaftavy ral ef xyfolos mip ef hent, oft aftel gÿrs quÿaravy ef nalalôfafiy?
  Wilt u nu de boete contant betalen, of wilt u het proces-verbaal afwachten?

150.150

De verkapte vragen (1) en (2) hebben het karakter van een ja/nee-vraag; (3) heeft het karakter van een informatievraag, en (4) van een keuzevraag.
Merk op dat een zin als (3a) géén indirecte vraag is, maar een echte bijzin met het voegw. kolpert (hoeveel). Voor het verschil tussen bijzinnen en indirecte vragen wordt verwezen naar § 150.167.
Of de a-zinnen in de vorige paragraaf als verkapte vraag begrepen worden, hangt van diverse factoren af, zoals de context, conventie, of kennis van de wereld.
Zijn deze factoren afwezig, dan zal de hoorder de a-zinnen als pure mededelingen opvatten, en niet met een verbale respons komen.

150.151

De antwoorden op verkapte vragen worden precies zo geconstrueerd als die op de equivalente echte vragen (zie hiervoor § 150.105–129c). Let daarom op de passiefconstructies in de volgende antwoorden (omdat het object de focus is):

VS:Gress lelperre nÿf prôx morises, kolpert do rinne ef.
 Ik heb geen flauw idee hoeveel hij verdient.
AG:Vluf dus 1000 rinnelije pai do noi ne'âma.
 Hij verdient wel meer dan 1000 herco.

VS:Gress bladide eft cafer.
 Ik wil graag koffie.
AG:Kettelije ef pai gress.   (eventueel:  Kette gress ef.1)
 Ik zal het brengen. (lett. "het wordt door mij gegeven")

In het antwoord bij het laatste voorbeeld wordt de focus ef (= de koffie) als zinskern gepresenteerd. Het bijzondere van deze verkapte vraag is, dat VS niet alleen een antwoord verwacht, maar ook een non-verbale respons (of misschien verwacht hij uitsluitend een non-verbale respons): hij wil dat AG met een kop koffie aankomt. Zo'n verkapte vraag is dus tegelijkertijd een pseudovraag, zoals in de volgende paragraaf wordt uitgelegd.


1Deze actieve vorm is eventueel acceptabel indien we de verkapte vraag voornamelijk als een verzoek interpreteren. Dan is de respons van AG geen echt antwoord (op een vraag), maar een min of meer vrijblijvende verbale reactie die aan de handeling {AG BRENGT KOFFIE} voorafgaat.

150.152

Pseudovragen vallen grofweg in zes categorieën:

  1. Meningsverkondigingen: de spreker kleedt zijn mening in een vraag in, maar verwacht geen bevestiging of ontkenning van de hoorder. Het gaat meestal om een sturende vraag met een negatie (zie ook § 150.15–16):

    Aftel Mariy nert chafoste hordâ?Zingt Mariy niet mooi?
    Aftel ef wónzol nert melde ojic lelmo tof?1Is het geen schitterend weer vandaag?

  2. Retorische vragen: het antwoord is reeds vervat in de context waarbinnen de vraag gesteld wordt. Ook dit zijn dikwijls sturende vragen met een negatie; de aanwezigheid van een AG is uitgesloten:

    Mitulanis ef pâx mešane kvâ fes ef wertlâ dus?
    Waarom komt er nou nooit 's vrede op de wereld?

    Aftel ef wónzol nert melde ojic lelmo tof?1
    Is het geen schitterend weer vandaag?

    Lerdu paino kluft? Cradef kirro tiffe!
    Wat heeft Lerdu gedaan? Wij allen weten het!

    Aftel tûre do melde vilt frera klojâs?
    Maar hij is je broer toch niet?

    Tu tiffe jazy, kol do bladide beri méte tu?
    Je weet toch hoe graag hij jou wil ontmoeten?

    Gress nert reppe pertót, tu perkelira beri hantre ef argerat?
    (zie ook § 150.88 zin c.)
    Hoe vaak heb ik niet gezegd dat je de deur op slot moet doen?

    In poëtisch taalgebruik kan een retorische vraag als zodanig benadrukt worden door toevoeging van ur fit ... (en zo ...):

    ℗ Ur fit, aftel mittof ÿrzeéts lelperre velk veliyter ÿdrentôs?
    [En] hebben deze barbaren nog menselijke gevoelens?


    1De pseudovraag Aftel ef wónzol nert melde ojic lelmo tof? is hier gegeven als een voorbeeld van zowel een meningsverkondiging als een retorische vraag. Afhankelijk van de context kan de hoorder uit deze vraag begrijpen dat VS zijn mening geeft (hij vindt het inderdaad prachtig weer, maar het is niet gezegd dat een ander dat ook vindt, want het is best wel fris), dan wel dat VS er niet op uit is om een mening te geven maar alleen om de weersgesteldheid bij de hoorder onder de aandacht te brengen (we zijn het er allemaal over eens dat het noodweer is, dus de vraag kan opgevat worden als ironie). Zie ook § 150.153.

  3. Suggesties, aansporingen, vermaningen ed.: de spreker wil een actie ondernemen waaraan de hoorder moet meewerken, of waarmee hij op zijn minst moet instemmen (deze actie kan ook "verbaal" zijn, dus een vraag stellen):

    Mitulanis stus nert ojelste bjerr?
    Waarom geen bier bestellen?
    (bedoeld wordt: laten we nu een biertje bestellen)

    Aftel tu nert unere den tu perke beri kirture mittof?  (zie ook § 151.17)
    Begrijp je dan niet dat je daarvan af moet blijven?
    (bedoeld wordt: blijf met je vingers van dat [ding] af)

    Kol tu cônsidere ef ÿlorerdos enn eft kleter litalu furt ef kokmit?
    Wat zou je ervan zeggen om een nieuwe lamp voor de keuken te kopen?
    (bedoeld wordt: laten we een nieuwe keukenlamp gaan kopen)

  4. Onduidelijkheid, onzekerheid of twijfel: de spreker vervat de uitspraak van een derde in een vraagvorm, of stelt zichzelf een vraag, om als het ware zijn gedachtegang in goede banen te leiden:

    (1)Aftel gress meltâte fesért?Zou ik thuis [geweest] zijn?
    (2)Kol tétecû gress ef ljôls guldâ, gress
    reppe?2
    Hoe zou ik de rupsen het beste kunnen
    doden?

    In voorbeeld (1) geeft de Reportatief (uitgedrukt met een conjunctief; § 110.81) weer dat iemand anders gezegd heeft dat ik thuis was. Zin (2) drukt een innerlijke twijfel uit. De spreker verwacht geen antwoord, maar laat zijn gedachten werken om het probleem zelf op te lossen. Zie ook § 110.63 waarin de Dubitatief behandeld wordt.


    2Het tussenwerpsel gress reppe (lett. "ik zeg") drukt feitelijk uit dat het voorgaande geen vraag is waarop een antwoord wordt verwacht, maar een mededeling over de twijfel die ik heb. Gress reppe is in bevestigende zinnen dikwijls het equivalent van "namelijk". Het drukt een reden of een verklaring uit:

    Gress tinde fesért; ef bidale, gress reppe.Ik blijf thuis; het regent namelijk.

  5. Beleefdheidsfrases: de vraag kan vaak met een (eventueel identieke) wedervraag beantwoord worden:

    Tu farte kol?Hoe gaat het met je?

    Het is niet de bedoeling dat de aangesprokene na deze vraag omstandig gaat uitleggen wat hem de afgelopen tijd is overkomen en hoe hij zich momenteel voelt. Veeleer wordt er verwacht dat hij reageert met een identiek [Ur] tu farte kol? ([En] hoe gaat het met jou?) of met een neutraal Quista. (Goed.) of met het elliptische Ur tu? (En met jou?).

  6. Verzoeken, bestellingen, geboden ed.: de spreker wil de hoorder tot een actie aanzetten, en daarom spreken we van "actie-opwekkingen":

    Aftel tu holarecû eft cafer?
    Kun je koffie brengen?

    Aftel tu linnavy ón Petriy, hojelka ef rapors melde klótarus?
    Wil jij aan Petriy vragen wanneer het rapport klaar is?

150.153

De grens tussen categorie 1. en 2. is niet altijd duidelijk te trekken. In alle gevallen hangt het van diverse factoren (context, conventie, kennis van de wereld) af, of de hoorder een vraag als pseudovraag opvat, en zich dus niet geroepen voelt om een verbale respons te geven. Retorische vragen worden als zodanig vaak gemakkelijk herkend omdat zij in geschreven taal voorkomen, waarbij de schrijver niet kan verwachten dat de lezer antwoord geeft (dat kan de schrijver feitelijk alleen verwachten als hij een enquêteformulier heeft geschreven).
Bij de categorieën 1. en 2. wordt er door de spreker in principe geen enkele respons van de hoorder verwacht, maar bij categorie 3. wel. De non-verbale respons die bij verzoeken, bestellingen, geboden ed. hoort, wordt nader geanalyseerd in § 150.171–176.

150.154

Soms kan een bijzin uit een (retorische) vragende zin bestaan. Vergelijk:

(1)a.Sest ardefs das mipðéare cupp ef mÿrt, eft rûsaly gâmtiyn
  zulke geuren maar.danDET ontsnappen uit de schoorsteen, een fijn wildbraad
  sen perkilóme beri wâfersence fes ef loÿbuti.
  zich moet-ONDERSCH INF bevinden in de haard
  Als zulke geuren [al] uit de schoorsteen ontsnappen, dan moet een fijn
wildbraad zich in de haard bevinden.

 b.Sest ardefs das mipðéare cupp ef mÿrt, kluft sen perkilóme beri
  wâfersence dus fes ef loÿbuti?
  Als zulke geuren al uit de schoorsteen ontsnappen, wat moet er zich dan
niet in de haard bevinden?

(2)a.Ef oto ma ydône, ef mirra meltilóme glal.
  De auto slipt doordat de weg glad is.
 b.Ef oto ma ydône, ef mirra meltilóme kol dus?
  Als de auto [al] slipt, hoe moet de weg dan wel niet zijn?

(3)a.Kirro âs quÿe korabona, ef âpip stintilóme ra ef xyfolos.
  Wij wachten gelaten, terwijl de agent de bon uitschrijft.
 b.Kirro âs quÿe korabona, ef âpip painilóme ra kluft?
  (lett. "wij wachten gelaten, terwijl de agent wat doet?")
  Als wij zo gelaten zitten te wachten, wat is de agent dan wel aan het doen?

(4)a.Tek melde rofonos, das Ôrs melde mafurt.
  Tek is boos, en dan is Ôrs woedend.
 b.Tek melde rofonos, das Ôrs sen cente kol dus?
  Als Tek al boos is, hoe moet Ôrs zich dan wel niet voelen?

(5)Ef mimpit melde peran pai rasestise pâsaes. Aftel tur blul perke beri
elkianelije ófe tenne?
 Het boek staat vol racistische passages. Maar moet het daarom verboden
worden?

150.155

Vragen die niet bedoeld zijn om verbaal te beantwoorden, maar als actie-opwekkingen fungeren, zijn in het Spokaans minder algemeen dan bijvoorbeeld in het Nederlands. Een vraag wordt alleen als actie-opwekkende pseudovraag opgevat als aan twee voorwaarden wordt voldaan:

  1. De vraag wordt gesteld in een situatie waarin er sprake is van een beroepsmatige uitvoering van de actie (zoals in dienstverlenende sectoren: obers, huisknechten, winkel- of baliepersoneel, en soms ook ondergeschikten op kantoor).

  2. De vraag voldoet inhoudelijk aan bepaalde conventies die aan het beroep gebonden zijn (men kan een ober wel om koffie vragen, maar niet om een pakje sigaretten).

150.156

Vergelijk de volgende drie situaties:

I. Elsa is bij de kruidenier en vraagt:

(1)Aftel gÿrs lelperre eft sucro-slôx furt gress?
 Heeft u een pak suiker voor me?

Dit is een pseudovraag, waarop de winkeljuffrouw adequaat kan reageren door een pak suiker op de toonbank te zetten, en daarbij de prijs te noemen.

II. Elsa is bij de kruidenier en vraagt:

(2)Aftel gÿrs noftatecû eft amain-jeji furt ef garage-kloppa?
 Kunt u een briefje van 10 herco voor de parkeermeter wisselen?

De situatie waarin Elsa vraag (2) stelt is identiek aan die bij (1), maar inhoudelijk valt (2) buiten de conventie: personeel in een kruidenierswinkel is niet aangenomen om geld te wisselen. De winkeljuffrouw zal (2) daarom als een echte vraag interpreteren en met "ja" of "nee" beantwoorden. Antwoordt ze met "ja", dan kan Elsa een verkapte vraag in de trant van (3) stellen:1

(3)Gress mennirre garage-kloppa-drurs.
 Ik heb munten voor de parkeermeter nodig.

III. Elsa belt bij de buurvrouw aan en vraagt:

(4)Aftel tu lelperre eft vloja sucro furt gress?
 Heb je wat suiker voor me?

Dit is een echte vraag, waarop de buurvrouw met "ja" of "nee" kan antwoorden, maar die haar niet tot actie zal aanzetten.2 Als de buurvrouw met "ja" antwoordt, kan Elsa een actie uitlokken met een verkapte vraag in de trant van:

(5)Gress bladide jazy eft vloja.Ik wil wel een beetje.

1Zin (3) heeft het karakter van een verkapte vraag omdat vraag (2) eraan voorafgaat. Zoniet, dan zou (3) als een mededeling opgevat worden, die voor kennisgeving aangenomen wordt. Omdat Elsa wel vermoedt dat (2) niet als actie-uitlokkende pseudovraag zal worden begrepen, kan zij (2) en (3) ook tegelijkertijd produceren, zodat (3) als een soort verklaring voor (2) toegevoegd wordt.


2Als de buurvrouw vraag (4) als pseudovraag zou opvatten, en dus direct zou overgaan tot het halen van wat suiker, zou zij daarmee te kennen geven dat zij zich als een soort knecht van Elsa beschouwt. Deze vorm van slaafsheid kan Elsa in verlegenheid brengen.

150.157

Als de verhouding tussen Elsa en de buurvrouw heel familiair is, kan de echte vraag (4) achterwege blijven, en is een verkapte vraag in de trant van:

(6)Gress bladide eft vloja sucro.Ik zou graag wat suiker willen.

voldoende om de buurvrouw tot actie aan te zetten.

150.158

De grens tussen "conventionele pseudovragen" en vragen die vanwege het gemarkeerde karakter niet als pseudovraag worden geïnterpreteerd, is niet altijd scherp te trekken. Een barkeeper die naast de drank ook veel sigaretten van het merk Keerâ verkoopt zal een vraag als Heeft u een pakje Keerâ voor me? als "conventionele pseudovraag" opvatten en tot de actie {AG GEEFT PAKJE SIGARETTEN AAN VS} overgaan. Verkoopt hij daarentegen zelden dit merk, dan kan hij bedoelde vraag als "onconventionele echte vraag" interpreteren, en alleen met "ja" of "nee" antwoorden, zonder zo'n pakje te geven.1 VS moet dan alsnog een verkapte vraag stellen om daadwerkelijk een pakje Keerâ te krijgen.
In alle gevallen is het in het Spokaans goed mogelijk om het subtiele vraag/antwoordspel zoals hier geschetst te omzeilen door gebruik te maken van een beleefde imperatief, bijvoorbeeld:

Kette-gôrse eft Keerâ-bôx, fara quiste.
Geeft u me een pakje Keerâ, alstublieft.2

1Ook nu geldt weer de angst om een slaafse indruk te geven, die VS in verlegenheid kan brengen, en de barkeeper als een onderdanige sukkel presenteert. Zou VS niet om een pakje sigaretten vragen, maar om een glas wijn, dan komt de barkeeper beroepshalve in actie, en wordt dit niet als een vorm van slaafsheid beschouwd.


2Zo'n imperatief klinkt in het Nederlands nogal bot, maar is in het Spokaans een gangbare manier van vragen, mits vergezeld van beleefdheidsfrases als âme gÿrs piaquânavy (als u zo vriendelijk wilt zijn), fara quiste (alstublieft), tevi (graag), enzovoort. Zie ook § 110.49a.

Sinds oktober 2017 mag er niet meer gerookt worden in cafés en restaurants, en ook de verkoop van sigaretten is in de horeca verboden.


150.159

Pseudovragen (zie § 150.152) die bedoeld zijn als een aansporing, of om iemand tot actie aan te zetten, zullen door de aangesprokene meestal als vraag worden geïnterpreteerd, ook al snapt hij dat hij een verzoek krijgt. Een (sturende) vraag als

Aftel ef nert melde vilt metel, den tu moje ef kles?
Is het niet jouw beurt om het gras te maaien?

zal door een Spokaniër in principe beantwoord worden met "ja", "nee", "weet ik niet" of wat dan ook, maar hij zal hier nooit een aansporing in zien om het gras ook werkelijk te gaan maaien. Zo'n aansporing moet expliciet met een imperatief (vet) uitgedrukt worden, bijvoorbeeld:

Aftel ef nert melde vilt metel, den tu moje ef kles? – ur paine-tûe!
Is het niet jouw beurt om het gras te maaien? – en doe 't dan!

Merk op dat een frase als ur paine-tûe beleefd is, terwijl het Nederlandse equivalent "en doe 't dan" juist gebiedend en onbeleefd overkomt.

150.160

Een taaluiting als

Aftel tu ðobiyravy ef todirtÿ lo dalotoje?
Wil je het vuilnis buiten zetten?

zal in Spokanië nooit zo begrepen worden dat de aangesprokene het vuilnis ook werkelijk buiten zet. Alleen een imperatieve toevoeging (vet) kan van deze vraag een beleefd verzoek maken:

Aftel tu ðobiyravy ef todirtÿ lo dalotoje?, ðobiyre-tûe fara quiste.
VRAAG jij wil.zetten het vuilnis DET buiten, zet-jijPASS alsjeblieft
Wil je het vuilnis alsjeblieft buiten zetten?

Dit is de beleefde variant van de directe imperatief:

Ðobiyre-tûe ef todirtÿ lo dalotoje, fara quiste.
Zet het vuilnis alsjeblieft buiten.

150.161   Gebruik van klojâs

Een positief dan wel een negatief antwoord kan uitgelokt worden door de vraag af te sluiten met het tussenwerpsel klojâs? (is het niet zo?). Vergelijk:

neutrale ja/nee-vraag:
Aftel eup blul xûstichelije? = Aftel blul épe xûstichelije?
Is ze beroofd?   (antwoord kan evengoed "ja" als "nee" zijn)

positief sturende vraag:
Aftel eup blul xûstichelije, klojâs? = Aftel blul épe xûstichelije, klojâs?
Ze is beroofd, niet waar?   (VS verwacht als antwoord "ja")

negatief sturende vraag:
Aftel eup blul nert xûstichelije, klojâs? = Aftel blul épe nert xûstichelije, klojâs?1
Ze is niet beroofd, hè?   (VS verwacht als antwoord "nee")

1Zie ook § 150.4 zin (4b) en § 150.6 punt 3.

150.162

Ook in de volgende voorbeelden drukt klojâs? uit dat VS graag een bevestiging wil horen van wat hij vraagt (dus een "pseudovraag"):

Aftel tu ytende beri lorerde eft kleter oto, klojâs?
Je bent [toch] van plan om een nieuwe auto te kopen, niet?

Aftel Elsa hômbae gesvint, klojâs?
Elsa is gauw moe, hè?

Aftel ef bidale, klojâs?
Het regent, niet?; Merk je ook niet dat het regent?

150.163

Klojâs komt ook in bevestigende (dus niet-vragende) constructies voor. Het verschil met de voorbeelden uit de vorige twee paragrafen is minimaal: gebruikt VS klojâs? in een vragende zin, dan verwacht hij dat AG duidelijk "ja" of "nee" zegt; er wordt een verstandhouding tussen VS en AG benadrukt.
Na een bevestigende zin met klojâs mag de aangesprokene blijven zwijgen; de spreker verwacht geen instemming of medeleven van de aangesprokene, want hij wil alleen zijn mening kwijt.
Vergelijk a. met b.:

(1)a.Aftel cafer melde mikar, klojâs?Koffie is duur, niet waar?
  (de spreker verwacht dat hij duidelijk "ja" als antwoord krijgt)
 b.Cafer melde mikar, klojâs.Koffie is duur hè.
  (de spreker verwacht geen reactie, al kan de aangesprokene blijk geven
dat hij de mededeling verstaan heeft, bijvoorbeeld door te knikken of
door instemmend "ja" te mompelen)

(2)a.Aftel Elsa hômbae gesvint, klojâs?Elsa is gauw moe, hè?
 b.Elsa hômbae gesvint, klojâs.Elsa is gauw moe, zeg ik je.

(3)a.Aftel ef bidale, klojâs?Het regent, niet?
 b.Ef bidale, klojâs.Het regent. Niet dan?

In de b-zinnen ontbreekt de vragende intonatie. Merk ook de vrije vertaling van klojâs in (2b) en (3b) op.

150.164   ad § 150.3   F. Indirecte vragen

Indirecte vragen kunnen op twee manieren geconstrueerd worden:

  1. als een Quotatief
  2. als een indirecte rede

Een Quotatief legt de nadruk op de vorm van de vraag; bij de indirecte rede gaat het om een bijzin met een voegwoord waarbij de inhoud van een gestelde vraag benadrukt wordt. Dit onderscheid is uitgelegd in § 125.46–47.
In de Quotatief krijgt het werkw. het conjunctief-suffix -ât[e] (in enk.) of -ûs[e] (in mv.), tenzij de vraag met een vraagsx. geconstrueerd is (het vraagsx. verdringt -ât en -ûs). Vergelijk:

a.Lerdu zâre ÿr? = Lerdu zârÿra?
 Waar woont Lerdu?
b.Elsa linne, Lerdu zârât ÿr. = Elsa linne, Lerdu zârÿra.
 Elsa vraagt waar Lerdu woont.
c.Elsa linne, ÿr Lerdu zâre. = Ø
 Elsa vraagt waar Lerdu woont.

In a. staat de directe rede (een directe vraag). In b. is de directe vraag in een Quotatief opgenomen; hier wordt de nadruk gelegd op het feit dat Elsa de vraag stelde: Lerdu zâre ÿr? of Lerdu zârÿra? In c. heeft de directe vraag het karakter van een bijzin met het vrag.vnw./voegw. ÿr gekregen; als Remiy degene is die zin c. produceert, doet hij dan ook geen uitspraak over de vorm waarin Elsa haar vraag heeft gepresenteerd, maar deelt hij slechts mee dat Elsa iets specifieks wil weten. Afhankelijk van de context heeft dit de implicatie dat ook Remiy dit zelf wil weten. Feitelijk bedoelt Remiy dan: "Zowel Elsa als ikzelf zou willen weten waar Lerdu woont".

We zullen eerst de Quotatief behandelen, waarna de indirecte rede aan de orde komt bij de behandeling van de voegwoorden (vanaf § 150.167).

150.165

Het vrag.vnw. aftel wordt ook bij de Quotatief gebruikt, maar bij een indirecte rede wordt het voegwoord âl (of) gebruikt. Vergelijk:

a.Aftel óps tiffe Petriy?Kennen zij Petriy?
b.Lerdu linne, aftel óps tiffûs Petriy.Lerdu vraagt of zij Petriy kennen.
c.Lerdu linne, âl óps tiffe Petriy.Lerdu vraagt of zij Petriy kennen.

De Quotatief in zin b. wordt uitgedrukt met de conjunctief tiffûs, en het vraagpartikel aftel krijgt het karakter van een voegwoord (in het Nederlands staat inderdaad het voegw. 'of'). De indirecte rede in c. wordt gevormd met een bijzin, ingeleid met het voegw. âl (of).
Zin b. geldt alleen als Lerdu een vraag stelt/gesteld heeft in de trant van "Kennen zij Petriy?". Zin c. is daarentegen níét gebaseerd op het daadwerkelijk stellen van een vraag. De persoon die taaluiting c. doet, geeft met âl te kennen dat hij evenmin op de hoogte is van het waarheidsgehalte van de SvZ ZIJ KENNEN PETRIY als Lerdu dat is. Zie verder § 125.46–50 voor het onderscheid tussen aftel, âl en den in de functie van voegw.

150.166

Als er sprake is van emfase of contrastwerking, kan de Quotatief soms vóór de hoofdzin geplaatst worden. In dat geval is er een pragmatisch verschil tussen een vrag.vnw. en een vraagsx. Vergelijk:

(1)Petriy zârât ÿr, gress linne.
 WAAR woont Petriy, vraag ik.  (niet: "HOE woont hij?")
(2)Petriy zârÿra, gress linne.
 Waar WOONT Petriy, vraag ik.  (niet: "waar WERKT hij?")

In zin (1) ligt de nadruk op de plaats waar Petriy woont, en in (2) op het wonen.
Beide vooropgeplaatste Quotatieven zijn correct als er sprake is van een contextueel contrast.1


1Een dergelijk contrast kan ook uitgedrukt worden met de determinant ki (zónder zinsaccent, en áchter het contrast-woord geplaatst). Vergelijk (1) en (2) met:

(1′)Gress linne, Petriy zârât ÿr ki.
 Ik vraag WAAR Petriy woont.
(2′)Gress linne, Petriy zârÿra ki. = Gress linne, Petriy zârât ki ÿr.
 Ik vraag waar Petriy WOONT.

Zie hiervoor ook § 133.30–35.


150.167   ad § 150.3   G. Vragende voornaamwoorden vs. voegwoorden

Het onderscheid tussen vrag.vnw., vraagsx., voegw. en betr.vnw. komt in het volgende Blok tot uitdrukking:

Vragende/Ondergeschikte/Relatieve constructies vergeleken
vrag.vnw. en
vraagsuffix
voegw. en
determinant
betr.vnw. 
ÿr/-ÿraÿr/tûp °VZ BT/ÿr +waar
fesenn/ÿrhenn/-enniyhelkara kluft/fesennhelkara BTwaarheen
mipenn/-ynnârifonn kluft/mipennrifonn BTwaarvandaan
hojelka/-elkahojelka/ka °fara/denwanneer
kluft/-atéf ×kluftBTwat, welke/die, dat
lomp/-ompiy ×lompBTwie, welke/die, dat
folarra/-ompiy ×folarrawelke ZNW
mitulanis/-anismitulanisVZ BTwaarom, waardoor
kol/-eccokol/syniy °hoe
pertót/-ótâpertóthoevaak
arðiygarðiygin hoeverre; in
   welke mate
kolpert/-upe ×kolperthoeveel
folarkluftfolarkluftwat voor een
lompollompolwie van de
kolpolkolpolwelk[e] van de

×Vraagsx. alleen bij object. VZwillekeurig voorz.
°De onderstreepte woorden zijn determinanten. BTwillekeurig betr.vnw.
+Ÿr als betr.vnw. is typisch spreektaal.   

In de volgende paragrafen worden voorbeelden van de woorden uit dit blok gegeven. Bij de voorbeelden geldt:

  1. = directe vraag
  2. = Quotatief
  3. = voegwoord
  4. = betr.vnw.

De woorden en suffixen uit dit blok worden in de voorbeelden vet weergegeven; object- en echosporen staan onderstreept.
De voorbeelden zijn uitsluitend bedoeld om de verschillen tussen deze vier constructies te illustreren. Voor het semantische en syntactische gebruik van vrag.vnw. en vraagsuffixen, zie de rest van dit hoofdstuk. Voor het gebruik van voegw.n en determinanten, zie Hoofdstuk 122; voor de betr.vnw.n, zie Hoofdstuk 124.

150.168

Voorbeelden met zelfstandige vrag.vnw.n en voegw.n:

Algemeen

a.Eup reverte sener merater kol? = Eup revertecco sener merater?
 Hoe behandelt ze haar man?
b.Gress linne, eup revertât sener merater kol. =
= Gress linne, eup revertecco sener merater.
 Ik vraag hoe ze haar man behandelt.
c.Gress tiffe, kol eup reverte sener merater. =
= Gress syniy tiffe, eup revertilóme sener merater.
 Ik weet hoe ze haar man behandelt.
d.
a.Do zâre ÿr? = Do zârÿra?
 Waar woont hij?
b.Gress linne, do zârât ÿr. = Gress linne, do zârÿra.
 Ik vraag waar hij woont.
c.Gress tiffe, ÿr do zâre. = Gress tûp tiffe, do zârilóme.
 Ik weet waar hij woont.
d.ef sÿrt, fes té do zâre = £ ef sÿrt, ÿr do zâre
 de stad waarin/waar hij woont
a.Do farte fesenn/ÿrhenn? = Do fartenniy?
 Waar loopt hij heen?
b.Gress linne, do fartât fesenn/ÿrhenn. = Gress linne, do fartenniy.
 Ik vraag waar hij heen loopt.
c.Gress tiffe, helkara kluft do farte. = Gress tiffe, fesenn do farte.
 Ik weet, waar hij heen loopt.
d.ef zé, helkara té ef prusot vende
 de zee waar de rivier heen stroomt
a.Do arfine mipenn? = Do arfinynnâ?
 Waar komt hij vandaan?
b.Gress linne, do arfinât mipenn. = Gress linne, do arfinynnâ.
 Ik vraag waar hij vandaan komt.
c.Gress tiffe, rifonn kluft do arfine. = Gress tiffe, mipenn do arfine.
 Ik weet waar hij vandaan komt.
d.ef granôs, rifonn mit (trâk mitte) ef prusot vende
 de bergen waarvandaan de rivier stroomt
a.Tu prate hojelka? = Tu pratelka?
 Wanneer vertrek je?
b.Gress linne, tu pratât hojelka. = Gress linne, tu pratelka.
 Ik vraag wanneer je vertrekt.
c.Gress tiffe, hojelka tu prate. = Gress ka tiffe, tu pratilóme.
 Ik weet wanneer je vertrekt.
d.ef tof, fara/den tu prate = ef tof, tu pratelira [!]
 de dag dat/als/wanneer je vertrekt


Als object

a.Do paine kluft? = Do painatéf?
 Wat doet hij?
b.Gress linne, do painât kluft. = Gress linne, do painatéf.
 Ik vraag wat hij doet.
c.Gress nert tiffe, kluft do paine ef.
 Ik weet niet wat hij doet.
d.ef tiyns, do paine mit = ef tiyns, do painelira
 de dingen die hij doet


Als echo

a.Do kette ef mimpit ón lomp?
 Aan wie geeft hij het boek?
b.Gress linne, do kettât ef mimpit ón lomp.
 Ik vraag aan wie hij het boek geeft.
c.Gress nert tiffe, lomp do kette ef mimpit ón ef.
 Ik weet niet aan wie hij het boek geeft.
d.ef stûdent, do kette ef mimpit ón té
 de student aan wie hij het boek geeft


Als subject

a.Kluft yberve ta?
 Wat ratelt daar?
b.Gress linne, kluft yberfât ta.
 Ik vraag wat daar ratelt.
c.Gress nert tiffe, kluft yberve ta.
 Ik weet niet wat daar ratelt.
d.ef tiyn, yberve ta = ef tiyn, ybervelira ta
 het ding dat daar ratelt


Als voorz.bep.

a.Tu miype armt kluft?
 Waar denk je aan?; Aan wat denk je?
b.Gress linne, tu miypât armt kluft.
 Ik vraag waaraan (aan wat) je denkt.
c.Gress tiffe, armt kluft tu miype.
 Ik weet waaraan (aan wat) je denkt.
d.ef môntyôsta, armt mit tu miype
 de problemen waaraan je denkt

150.169

Voorbeelden met genitiefvormen:

Als object

a.Do zerre kluftecÿr temp?
 Hij aait de rug van wat (van welk dier)?
b.Gress linne, do zerrât kluftecÿr temp.
 Ik vraag van wat hij de rug aait.
c.Gress nert tiffe, kluftecÿr temp do zerre ef.
 Ik weet niet van wat hij de rug aait.
d.ef chat, do zerre técÿr temp
 de kat, waarvan (welks) hij de rug aait


Als subject

a.Kluftecÿr decs melde tijâ?
 Waar is het deksel van weg?
b.Gress linne, kluftecÿr decs meltât tijâ.
 Ik vraag waar het deksel van weg is.
c.Gress nert tiffe, kluftecÿr decs melde tijâ.
 Ik weet niet waar het deksel van weg is.
d.ef pân, técÿr decs melde tijâ
 de pan waarvan het deksel weg is


Als voorz.bep.

a.Tu miype armt kluftecÿr temp?
 Aan de rug van wat denk je?
b.Gress linne, tu miypât armt kluftecÿr temp.
 Ik vraag aan de rug van wat je denkt.
c.Gress nert tiffe, armt kluftecÿr temp tu miype.
 Ik weet niet aan de rug van wat je denkt.
d.ef chat, tu miype armt técÿr temp
 de kat aan de rug waarvan je denkt

150.170

Voorbeelden met afhankelijke vrag.vnw.n en voegw.n:

Algemeen

a.Ef mimpit melde kol liftkar?
 Hoe oud is het boek?
b.Gress linne, ef mimpit meltât kol liftkar.
 Ik vraag hoe oud het boek is.
c.Gress tiffe, kol liftkar ef mimpit melde. =
= Gress tiffe, kol ef mimpit melde liftkar.
 Ik weet hoe oud het boek is.
d.


Als object

a.Do zerre folarra chat? = Do zerrompiy ef chat?
 Welke kat aait hij?
b.Gress linne, do zerrât folarra chat. = Gress linne, do zerrompiy ef chat.
 Ik vraag welke kat hij aait.
c.Gress tiffe, folarra chat do zerre ef. = Gress tiffe, folarra do zerre ef chat.1
 Ik weet welke kat hij aait.
d.
a.Ôrs kolpert vults kuntiyre?
 Hoeveel kippen heeft Ôrs gestolen?
b.Kirro linna, Ôrs kolpert vults kuntiyrât.
 We hebben gevraagd hoeveel kippen Ôrs gestolen heeft.
c.Kirro nert tiffe, kolpert vults Ôrs enn efs kuntiyre. =
= Kirro nert tiffe, kolpert Ôrs enn ef vults kuntiyre.
 We weten niet, hoeveel kippen Ôrs gestolen heeft.
d.


Als echo

a.Eup kette ef mimpit ón folarra stûdent?
 Aan welke student geeft zij het boek?
b.Gress linne, eup kettât ef mimpit ón folarra stûdent.
 Ik vraag aan welke student zij het boek geeft.
c.Gress nert tiffe, folarra stûdent eup kette ef mimpit ón ef.
 Ik weet niet aan welke student ze het boek geeft.
d.

1Voor de splitsing van voegw. en de rest, zie ook § 122.55.

150.171   ad § 150.3   H. Non-verbale responsen

Alle soorten vragen die in § 150.2 zijn genoemd, kunnen ook een non-verbale respons uitlokken. Hiermee bedoelen we dat AG tot een bepaalde actie overgaat, wat hij niet gedaan zou hebben als de vraag niet gesteld was. In feite betreft het hier een algemeen verschijnsel dat in elke conversationele situatie mogelijk is. Ook het roepen ("help!"), schelden ("godverdomme!"), beledigen ("wat ben jij een stomme analfabeet!"), klagen ("ik voel me zo zielig") of welke taaluiting dan ook kan een non-verbale reactie bij de hoorder oproepen.
We zullen ons hieronder beperken tot het vraag/antwoordspel; degene die de non-verbale respons geeft, noemen we AG (antwoordgever). Non-verbale responsen worden hier gecodeerd met SCHREEFLOZE HOOFDLETTERS tussen accolades.1


1Een vraag/antwoordpaar met non-verbale respons kan dus als volgt omschreven worden:

VS:Aftel tu kettavy curmel dena potilast ón gress?
 Wil je mij dat potlood even geven?
AG:{AG PAKT HET POTLOOD EN GEEFT HET AAN VS}

150.172

De polaire morfemen siy en próp (§ 150.23) dienen dikwijls als ondersteuning van een non-verbale respons, zoals:

VS:Vende tu rala?   Ga je mee?
AG:Siy. {AG TREKT ZIJN JAS AAN EN LOOPT MEE NAAR BUITEN}

VS:Aftel tu nert leltavy curmel dena potilast?1
 Wil je dat potlood niet even pakken?
AG:Próp, k'mije! {AG PAKT POTLOOD EN GEEFT DIT AAN VS}
 Jawel, alsjeblieft!

1Ja/nee-vragen die tot een actie moeten aanzetten, zijn meestal modaal gemarkeerd met -avy of probare (willen, wensen). Andere vormen van modaliteit, zoals -ecû (kunnen), zijn in dergelijke verzoeken niet gebruikelijk; de vraag wordt dan als zuivere ja/nee-vraag opgevat, zonder dat AG zich geroepen voelt om een actie te ondernemen.
Zie ook § 150.4–6.

150.173

Als een vraag een bepaalde situatie verifieert, wordt dit meestal niet begrepen als een verzoek aan AG om tot een bepaalde actie over te gaan, bijvoorbeeld:

Aftel ef cafer-câne melde fes ef kokmit?
Staat de koffiepot in de keuken?

Deze vraag wordt door AG als een zuivere ja/nee-vraag opgevat, en hij zal dus bevestigend of ontkennend antwoorden, zonder de koffiepot daadwerkelijk te gaan halen, ook al wijst VS demonstratief naar zijn lege kopje. Echter, als AG het antwoord niet weet, kan hij zich door VS aangespoord voelen om in de keuken te gaan verifiëren. In dat geval is AG feitelijk tot een non-verbale actie aangezet om te voldoen aan de verwachting van VS, namelijk om de vraag van een adequaat antwoord te voorzien. Deze actie kan dan gemakkelijk een voortzetting krijgen in de vorm van het oppakken van de koffiepot en deze naar de kamer meenemen om het kopje van VS vol te schenken.
Als VS weet dat ook AG weet dat de koffiepot in de keuken staat, weet VS dat zijn vraag geen actie uitlokt, zodat hij gedwongen is om een directe vraag in de trant van

Aftel tu holaravy curmel ef cafer-câne [, fara quiste]?
Wil je de koffiepot [alsjeblieft] even halen?

te stellen, als hij zijn kopje volgeschonken wil krijgen.

150.174

Informatievragen worden, evenmin als ja/nee-vragen (§ 150.173), gemakkelijk opgevat als een verzoek om tot een non-verbale actie over te gaan. Stel dat Jân en Elsa in de kamer zitten en Elsa hoort de baby (Kârle) boven huilen:

Elsa:Kârle-belt arkette fit mitulanis?Waarom huilt Kareltje zo?

Als Jân weet waarom de baby huilt zal hij de reden aan Elsa meedelen zonder zich verder geroepen te voelen om boven naar Kareltje te gaan kijken. Als Jân níét weet waarom Kareltje huilt, kan hij zich verplicht voelen om boven te gaan kijken teneinde Elsa's vraag van een adequaat antwoord te kunnen voorzien. In dat geval doet Jân indirect wat normaliter met een concreet verzoek in de trant van:

Aftel tu zerfavy curmel, mitulanis Kârle-belt arkette fit?
Wil je even gaan kijken waarom Kareltje zo huilt?

bereikt had moeten worden.

150.175

Vergelijk het volgende voorbeeld met dat in § 150.173:

Kolpert cafer melde velk fes ef cafer-câne fes ef kokmit?
Hoeveel koffie zit er nog in de koffiepot in de keuken?

Ook nu weer geldt: als AG weet hoeveel koffie er nog in de pot zit, zal hij blijven zitten en het antwoord geven. Als hij het niet weet kan hij zich verplicht voelen om in de keuken te gaan verifiëren (teneinde een adequaat antwoord te kunnen geven), en als hij dan tóch eenmaal in de keuken is, kan hij (uit eigen wil) de koffiepot mee naar de kamer nemen.

150.176

De theoretische benadering in de vorige paragrafen kan in de praktijk als volgt vertaald worden: elke ja/nee-vraag of informatievraag die niet direct met een pers.vnw. 2e persoon aan AG is gericht, zal in principe nooit opgevat worden om tot een non-verbale handeling over te gaan, tenzij zo'n handeling nodig is om het adequate antwoord te achterhalen. In dat geval kan AG zijn actie zo aanpassen dat het "lijkt" of hij een door VS gedaan verzoek inwilligt.
Buitenlanders die zich in een Spokanische taalsituatie bevinden, vinden het gedrag van een Spokaniër vaak grillig of onhebbelijk, omdat zij deze wijze van vragen interpreteren niet begrijpen. Zo kon de volgende klacht van een Nederlander die bij een Spokaniër logeerde opgetekend worden: "Ârmyll is zo onberekenbaar. Gisteren toen ik hem vroeg of er nog bier in de koelkast was, stond hij direct op om een flesje te gaan halen, maar vandaag bleef hij zitten, en zei hij alleen maar 'ja'. Toen mocht ik het zelf gaan halen!" Wat deze Nederlander over het hoofd zag, was dat Ârmyll gisteren níét wist of er nog bier in de koelkast stond: hij ging dus kijken om zijn Nederlandse vriend van een adequaat antwoord te kunnen voorzien. Maar toen hij de koelkast eenmaal open had, was het natuurlijk een kleine moeite om een flesje bier voor zijn vriend mee te nemen. Toen de Nederlander dezelfde vraag de dag erna stelde, wist Ârmyll wél dat er bier aanwezig was. Hij hoefde dit dus niet te verifiëren en kon, terwijl hij bleef zitten, het adequate antwoord "ja" geven. De Nederlander had na dit antwoord direct moeten vragen: "wil je dan een flesje halen?" (dit was waarschijnlijk ook wat Ârmyll verwachtte, want waarom zou zijn vriend de vraag anders überhaupt gesteld hebben?).


TOP
<< Hoofdstuk 144 | Hoofdstuk 151 >>

© (2000) Rolandt Tweehuysen, Kimswerd, the Netherlands