Grammatica van het Spokaans

<< Hoofdstuk 132 | Hoofdstuk 140 >>
13. Referentie

133. Determinanten


Opbouw van dit hoofdstuk:

133.1   Algemeen

Een determinant is een semantisch ongespecificeerd woord dat een bepaalde syntactische, pragmatische of semantische functie of verhouding markeert. We kunnen de volgende taken onderscheiden:

  1. Een determinant markeert de semantische functie van een basiselement:

    Ef mimpit kettelije paiS Lerdu ónE Elsa.
    Het boek wordt door Lerdu aan Elsa gegeven.

  2. Een determinant legt de logische relatie tussen een hoofdzin en een ondergeschikte bijzin vast:

    Gress maREDEN tinde fesért, ef bidalilóme.
    Ik blijf thuis omdat het regent.

  3. Een determinant markeert de relatie tussen een element in de hoofdzin en een element in de bijzin:

    a.Eup plâge ki ef riyn fes eft šifer skrenn, eup erfe mip sener liftientur.
     Ze bewaart de ring, die ze van haar grootmoeder heeft geërfd, in een zilveren kistje.

    b.Eup plâge ef riyn fes ki eft šifer skrenn, eup erfe mip sener liftientur.
     Ze bewaart de ring in een zilveren kistje, dat ze van haar grootmoeder heeft geërfd.

  4. Een determinant drukt pragmatische, modale of polaire eigenschappen uit, zoals emfase, gewoonte, vragen en negatie:

    Gress pitte ki fesért.Ik FIETS naar huis toe. (i.p.v. lopen)
    Gress pitte ra fesért.Ik heb de gewoonte om altijd naar huis te fietsen.
    Aftel tu pitte fesért?Fiets jij naar huis toe?

  5. Een determinant legt de semantische relatie tussen twee elementen vast:

    Óps leldâe lÿgiys, mârgrettas, qu jerrðes ur tûlpiys, tur qu mittof acÿr-ardekirs lâfse riyfain gesvint.
    Ze kweken anjers, margrieten, narcissen en tulpen, maar die bolgewassen
    (= narcissen en tulpen) verleppen altijd snel.

    (Weglating van het determinantenpaar qu ... qu zou betekenen dat ook de anjers en margrieten tot de bolgewassen gerekend zouden worden.)

  6. Een determinant herstelt het rijmschema:

    Kost eits blôfe, kost fa ti fle.1
    Mijn ogen zakken, mijn oren klimmen.

1Uit "Tovildulÿ" ("Geboomte") uit de bundel Poitiyns furt ef sompyrâ veldurs (Gedichten voor de onnozele mensen, 1954) van Pârf Quggernees.
Het rijmschema is hier: –/–/–   –/–/.

133.2

De meeste determinanten determineren een bepaald woord of zinsdeel: zulke determinanten staan meestal vóór dit element, maar soms ook erachter, zoals ki en ra in § 133.1 punt 4. Bij enkele determinanten is een relatie met een bepaald woord of zinsdeel geheel afwezig. Zo wordt een vraag ingeleid door aftel, dat aan het begin van de zin staat (punt 4.), en wordt een rijmschema hersteld door een determinant op een positie waar dit schema een extra syllabe vereist, zoals in punt 6.
Determinanten zijn reeds verspreid over verscheidene hoofdstukken ter sprake gekomen, en we zullen hieronder alle vormen en mogelijkheden nog eens op een rijtje zetten, aangevuld met nog niet eerder behandelde bijzonderheden.
Ook komt de vraag aan de orde in hoeverre een bepaald element wel een "echte" determinant is. Zo heeft het wed.vnw. sen (zich) enerzijds eigenschappen die de categorie "wed.vnw." rechtvaardigen, maar anderzijds rechtvaardigt zijn gefixeerde positie onmiddellijk achter de zinskern, en zijn taak als reflexiefmarkeerder het gebruik van de term "determinant".

133.3   Behandeling van de determinanten

We kunnen de volgende (groepen van) determinanten (of determinant-achtige elementen) onderscheiden:

1.pai, enn en ón(§ 133.4–8)
2.ki(§ 133.9–45)
3.qu ... qu(§ 133.46–61)
4.ek en ra(§ 133.62–65)
5.di(§ 133.66–67)
6.onderschikkende determinanten(§ 133.68–74)
7.lo(§ 133.75–81)
8.aftel(§ 133.82–84)
9.nert(§ 133.85–86)
10.expletiefpartikels(§ 133.87–89)
11.sen[a], frart, efa en prap(§ 133.90–96)
12.ef(§ 133.97–99)
   
Verder wordt nog besproken:
   
13.de ordening van determinanten(§ 133.100–102)

133.4   ad § 133.3   1. Determinanten pai, enn en ón

De functie van deze determinanten is:

paimarkeert subject
ennmarkeert object
ón markeert echo

Elk basiselement wordt door een van deze 3 determinanten gemarkeerd, tenzij dit basiselement de functie van zinskern heeft. In een actieve zin is het subject de kern, dus dan blijft pai achterwege. In een objectpassieve zin is het object de kern, en dan komt enn niet voor; in een echopassieve zin blijft ón achterwege. In een actieve zin blijft ook dikwijls enn achterwege. We volstaan hier met één voorbeeld (de onderstreepte elementen zijn de zinskernen):

a.Jân kette [enn] ef mimpit ón Elsa.Jân geeft het boek aan Elsa.
b.Ef mimpit kettelije pai Jân ón Elsa.Het boek wordt door Jân aan Elsa gegeven.
c.Elsa kettelitâ pai Jân enn ef mimpit.[Aan] Elsa wordt door Jân het boek gegeven.
(vgl. Engels: "Elsa is given the book by Jân.")

In de volgende twee paragrafen zal nog het een en ander gezegd worden over het gebruik van enn, maar voor de rest wordt verwezen naar Hoofdstuk 90, waar deze elementaire stof wordt uitgelegd.

133.5

De object-determinant enn blijft in actieve zinnen in principe achterwege (dus zinnen waarin het subject de kern is).

Uitzonderingen:

  1. Als de zin met een onderschikkend voegw. begint, is enn in de neut.tijd en toek.tijd optioneel, en in de def.tijd verplicht:

    neut.tijd:Lerdu melde ûserstriy, janof do perde Ø/enn sener jobiy.
     Lerdu is overspannen omdat hij zijn baan verliest.

    toek.tijd:Lerdu melde ûserstriy, janof perde do Ø/enn sener jobiy.
     Lerdu is overspannen omdat hij zijn baan zal verliezen.

    def.tijd:Lerdu melde ûserstriy, janof do enn sener jobiy perde.
     Lerdu is overspannen omdat hij zijn baan verloren heeft.

  2. Als de zin met een secundaire bepaling1 of een nevenschikkend voegw. begint, is enn optioneel, maar aanbevolen indien het subject is gedeleerd, of het anderszins niet duidelijk is welk element als object optreedt:

    neut.tijd:Fes ef kles do minkede Ø/enn ef riyn.
     In het gras vindt hij de ring.
     Hojelka tu riffe Ø/enn ef tjokâsknociyr?
     Wanneer maak je de broodrooster?

    toek.tijd:Fes ef kles minkede do Ø/enn ef riyn.
     In het gras zal hij de ring vinden.
     Hojelka riffe tu Ø/enn ef tjokâsknociyr?
     Wanneer zal je de broodrooster maken?

    def.tijd:Fes ef kles do Ø/enn ef riyn minkede.
     In het gras heeft hij de ring gevonden.
     Hojelka tu Ø/enn ef tjokâsknociyr riffe?
     Wanneer heb je de broodrooster gemaakt?

    Ook een linkse extralocatie (§ 93.77b) wordt hier als secundaire bepaling beschouwd:

    neut.tijd:Tranšô, do moje Ø/enn ef kles.
     Bovendien, hij maait het gras.

    toek.tijd:Tranšô, moje do Ø/enn ef kles.
     Bovendien, hij zal het gras maaien.

    def.tijd:Tranšô, do Ø/enn ef kles moje.
     Bovendien, hij heeft het gras gemaaid.

  3. Als de zin een -lira-constructie bevat die een betr.vnw. of het voegw. den vervangt, is enn in de neut.tijd optioneel, maar wordt het in de toek.tijd en def.tijd aanbevolen:

    neut.tijd:Gress zerfe, do stindelira Ø/enn ef letra.
     Ik zie dat hij de brief schrijft.

    toek.tijd:Gress rajiyte, stindelira do enn/?Ø ef letra.
     Ik hoop, dat hij de brief zal schrijven.

    def.tijd:Gress rajiyte, do enn/?Ø ef letra stinde.
     Ik hoop, dat hij de brief heeft geschreven.

Zie ook § 90.7.


1Ook vrag.vnw.n (inclusief aftel, voor zover het een directe vraag betreft) worden tot de secundaire bepalingen gerekend; zie Blok 150.45.

133.6

In alle gevallen mag enn toegevoegd worden als de structuur van een zin zo complex of uitzonderlijk is dat het niet direct duidelijk is welk element als object optreedt. Ook kan toevoeging van enn ambiguïteit voorkómen in zinnen als:

Elsa ufire apat Jân lo fesért. =
= a.Elsa ufire apat enn Jân lo fesért.Elsa rijdt roekeloos Jân naar huis.
= b.Elsa ufire enn apat Jân lo fesért.Elsa rijdt de roekeloze Jân naar huis.

In a. is apat een pred.add. dat iets zegt over de manier waarop Elsa Jân naar huis rijdt, in b. is apat een attr.add. dat een eigenschap van Jân uitdrukt. Merk verder op dat fesért optreedt als een obj.add. (gemarkeerd door lo, zie § 133.75) waarmee gezegd wordt dat Jân door de handeling van het "rijden" de eigenschap "thuis" krijgt: als Jân thuis is hoeft Elsa dat nog niet te zijn (die kan ergens anders wonen).1


1Ufire kan ook intrans. gebruikt worden, en dan kan het nader gespecificeerd worden door het pred.add. fesért:

Elsa ufire fesért [lef Jân].Elsa rijdt naar huis [met Jân].

Nu komen Elsa en Jân beiden (samen) thuis.


133.7

We moeten een onderscheid maken tussen pai en ón als determinanten, en pai en ón als voorzetsels. Zo kan/moet een voorz. vervangen worden door het dode voorz. âs, maar een determinant niet. Vergelijk de a- en b-zinnen:

(1)a.Ef wuxos-furt félclelije pai eft dia-megg, tûre pai/*âs eft malodé-megg.
 b.Ef wuxos-furt félclare pai eft dia-megg, tûre âs/?pai eft malodé-megg.
 De lezing wordt voorafgegaan door een diavoorstelling, maar niet door een muziekuitvoering.

(2)a.Lerdu marianaravy cÿrlÿo ón eft pleffy prensa, tur do marianare ral ón/*âs eft tôgériy mingatra.
  Lerdu wil eigenlijk met een knappe prinses trouwen, maar hij trouwt nu met een invalide werkster.
 b.Lerdu marianavy ón eft pleffy prensa, tur do mariane âs/?ón eft tôgériy mingatra.
  Lerdu wil met een knappe prinses getrouwd zijn, maar hij is met een invalide werkster getrouwd.

133.8

In (1a) wordt de passieve vorm félclelije (voorafgegaan worden) gevolgd door een subject dat als zodanig gemarkeerd is met de determinant pai; deze determinant wordt in de bijzin herhaald. In (1b) staat het actieve prep.werkw. félclare pai flaju (voorafgegaan worden door iets); nu moet pai in de bijzin vervangen worden door het dode voorz. âs.
In (2a) staat het echo-trans.werkw. marianare ónDtE rast (trouwen met iemand); in de bijzin blijft de determinant ón gehandhaafd. In (2b) staat het prep.werkw. mariane ónVZ rast (getrouwd zijn met iemand), en nu wordt het tweede ón door âs vervangen (zie ook Blok 90.28 voor prep.werkw.n met het voorz. ón). Zie ook § 132.148–149 voor dit verschil tussen determinant en voorzetsel.

133.9   ad § 133.3   2. Determinant ki

De determinant ki wordt in de volgende gevallen gebruikt:

  1. in de combinaties terat ... ki (heel, erg) en oras ... ki (heel erg)  (§ 133.10)
  2. als markeerder van het antecedent bij een betr.vnw.  (§ 133.11–12)
  3. als markeerder van het fundament bij een losgeplaatst voegw.  (§ 133.13)
  4. als markeerder van het antecedent van een pers.vnw. of lexicale variant  (§ 133.14–22)
  5. als markeerder van een bez.vnw. dat corefereert met een genoemde constituent  (§ 133.23)
  6. bij "extralocatie" (focus- en afterthought-constructies)  (§ 133.24–27)
  7. als uitdrukker van contrastieve emfase  (§ 133.28–33)

In a. en b. is het gebruik van ki verplicht. In c. t/m g. is het gebruik optioneel. Gevallen d. en e. zijn typisch schrijftaal, en f. is typisch spreektaal.

133.10   ad § 133.9   a. Ki bij terat en oras

Ki in combinatie met de versterkende additieven terat en oras bepaalt de CAT. III-functie van terat en oras (zie § 43.12–14):

(1)terat hupster kiheel groot; erg groot
(2)oras hupster kiheel erg groot
(3)ef oras heldertelira ki hurtde verschrikkelijk blaffende hond

Zonder ki fungeren terat en oras als markeerders voor de trappen van vergelijking (Hoofdstuk 43):

hupster teratgroter
hupster oras[het] grootst

133.11   ad § 133.9   b. Antecedent bij betr.vnw.

Een antecedent bij een betr.vnw. wordt met ki gemarkeerd, tenzij dit antecedent als zinskern optreedt (§ 124.5).1 Ki verschijnt altijd áchter de determinanten pai, enn en ón en áchter voorz.s (§ 124.9). Voorbeelden (betr.vnw. en antecedent zijn onderstreept):

a.Jân cÿrlôpe Petriy, melde kost frera.
 Jân, die mijn broer is, groet Petriy.
b.Jân cÿrlôpe ki Petriy, melde kost frera.
 Jân groet Petriy, die mijn broer is.

a.Ef chat zirde kaf ef mikar ferdu, kirro erfe mip ef om.
 De kat, die wij van oma geërfd hebben, ligt op de kostbare stoel.
b. Ef chat zirde kaf ki ef mikar ferdu, kirro erfe mip ef om.
 De kat ligt op de kostbare stoel, die wij van oma geërfd hebben.

1Voor de twee uitzonderingen, zie § 124.10–13.

133.12

Vergelijk ook:

a.Ef zomar šutavy gopirus poikoffon peplân, ur kerru fit ki cradef ypriys, mit ajare pai eft graviy natriyche-kinâ.
 De gemeente wil enkele halfdode populieren, en ook nog alle iepen die aangetast zijn door een ernstige schimmelziekte, rooien.

b.Ef zomar šutavy cradef ypriys ur kerru fit ki gopirus poikoffon peplân, mit ajare pai eft graviy natriyche-kinâ.
 De gemeente wil alle iepen, en ook nog enkele halfdode populieren die aangetast zijn door een ernstige schimmelziekte, rooien.

c.Ef zomar šutavy ki cradef ypriys ur kerru fit gopirus poikoffon peplân, mit ajare pai eft graviy natriyche-kinâ.1
 De gemeente wil alle iepen en ook nog enkele halfdode populieren die aangetast zijn door een ernstige schimmelziekte, rooien.

In a. zijn alleen de iepen aangetast, in b. alleen de populieren, maar in c. beide boomsoorten. Het verschil tussen a. en b. kan feitelijk alleen uitgedrukt worden door een verschil in volgorde van de beide leden van de nevenschikking A ur kerru fit B.


1Weglating van ki zou vanuit syntactisch oogpunt inhouden dat de zinskern, dus de "gemeente" door een schimmelziekte is aangetast. Maar dan had het betr.vnw. gebruikt moeten worden, en niet mit. Zin c. zónder ki is dus grammaticaal incorrect. Voor sommigen is een semantische analyse belangrijker dan een syntactische. In dat geval dwingt het meervoudige betr.vnw. mit ons te zoeken naar een eveneens meervoudig antecedent, en wordt het idee dat de zinskern ef zomar wel eens antecedent kan zijn, zonder meer uitgeschakeld. Bij zo'n redenatie kan het achterwege laten van ki hier wellicht getolereerd worden, te meer daar het nogal absurd is om aan te nemen dat de gemeente last heeft van een schimmelziekte, en dat er daarom bomen gerooid moeten worden.

133.13   ad § 133.9   c. Fundament bij losgeplaatst voegw.

Onder "losgeplaatst voegw." verstaan we de constructie waarbij het fundament dat bij het voegw. hoort (zoals ofisser bij folarra ofisser (welke medewerker)) op de oorspronkelijke object- of echopositie blijft staan, terwijl het voegw. aan het begin van de bijzin staat. Zo'n fundament kan met ki gemarkeerd worden indien er anders ambiguïteit zou optreden. Dit is bijvoorbeeld het geval in de volgende zinnen:

a.Tu trempecû fes ef letra, folarra tu zâlbinasât ef fôrmeler ón ki ef ofisser.
 Je kunt in de brief lezen, aan welke medewerker je het formulier moet sturen.

b.Tu trempecû fes ef letra, folarra tu zâlbinasât ki ef fôrmeler ón ef ofisser.
 Je kunt in de brief lezen, welk formulier je aan de medewerker moet sturen.

In zin a. gaat het om de constituent folarra ofisser (welke medewerker), waarbij het voegw. folarra op de verplichte initiële positie in de bijzin staat, en het fundament ef ofisser op de oorspronkelijke echopositie staat.
In zin b. gaat het om de constituent folarra fôrmeler (welk formulier), waarbij het voegw. folarra op de verplichte initiële positie in de bijzin staat, en het fundament ef fôrmeler op de oorspronkelijke objectpositie staat.
Zulke constructies worden verder behandeld in § 130.80–81.

133.14   ad § 133.9   d. Antecedent bij een pers.vnw. of lexicale variant

Een antecedent bij een pers.vnw. kan soms als zodanig door ki gemarkeerd worden als er anders ambiguïteit zou ontstaan. Vergelijk:

a.Do1 zerfe quoss sener follus2 , brâ do1 melde dâlnese lilt.
 Hij1 ziet zijn vader2 nauwelijks, want hij1 is vaak in het buitenland.

b.Do1 zerfe quoss ki sener follus2 , brâ do2 melde dâlnese lilt.
 Hij1 ziet zijn vader2 nauwelijks, want deze2 is vaak in het buitenland.

In a. bestaat er coreferentie tussen beide do's die beide een zinskern zijn. Deze prototypische coreferentie wordt in b. expliciet ongedaan gemaakt door de markeerder ki. In a. wordt de voorkeur aan deletie van het tweede do gegeven (§ 131.9).
Zie ook voorbeeld a. in § 130.16.

133.15

In het volgende voorbeeld wordt middels ki expliciet uitgedrukt dat het om de uitleg van Petriy gaat die de politie het aannemelijkst vindt:

Ef polišo cÿr Lerduex is ki Petriyex ef mippildos rifo ef zaftakyn nute, tur stus
cônsidere groft bzagoos lo xâreâ oras.
De politie heeft zowel Lerdu's als Petriy's lezing van de diefstal gehoord, maar
men vindt zijn [= Petriy's] uitleg het aannemelijkst.

Dit gebruik van ki wordt als formele schrijftaal gezien. Zie ook § 51.4 voetnoot 1.

133.16

Ki kan een element in Z1 markeren dat corefereert met een element in Z2, zodanig dat beide elementen als lexicale varianten optreden. Vergelijk (we nemen aan dat het bez.vnw. groft (zijn) hier refereert aan Saresten):

a.Dâne1 môrtéše ki Saresten2 ump groft follus3 , tur ef pârp2 amennâe flâjû.
b.Dâne1 môrtéše Saresten2 ump ki groft follus3 , tur ef pârp3 amennâe flâjû.
c.Dâne1 môrtéše Saresten2 ump groft follus3 , tur ef pârp1/2/3/4 amennâe flâjû.

Dâne hitst Saresten tegen zijn vader op, maar de sukkel heeft niets in de gaten.

In a. is Saresten de sukkel die niets in de gaten heeft; in b. is het zijn vader.
Extra gecompliceerd is variant c. waarin ki geheel achterwege blijft. In principe kan K2 ef pârp aan welke persoon dan ook refereren (zelfs aan iemand die in het geheel niet genoemd staat in Z1, dit is het subschrift "4"), maar juist de afwezigheid van ki activeert de tendenzen-hiërarchie uit § 130.17, waarbij T2 als eerste tendens een rol kan spelen: K2 en K1 zijn dus coreferenten en c. moet daarom zo begrepen worden dat Dâne de sukkel is.

133.17

Ki duidt altijd op strikte coreferentie. Het volgende voorbeeld (een variant van § 133.16 a.) is dus ongrammaticaal, of op zijn minst semantische onzin:

? Dâne1 môrtéše ki Saresten2 ump groft follus3 , tur sest pârps2 amennâe kvâ flâjû.
Dâne hitst Saresten tegen zijn vader op, maar zulke sukkels hebben nooit iets in de gaten.

Deze zin is raar omdat ki een indicatie is dat er aan de bijbehorende entiteit (Saresten) opnieuw gerefereerd zal worden in de volgende bijzin. Dit impliceert dat sest pârps (zulke sukkels) beschouwd zou moeten worden als strikte coreferent van Saresten. Wat er werkelijk bedoeld wordt, is dat er een bepaald type mens bestaat (omschreven als "sukkel") dat nooit iets in de gaten heeft, en dat Saresten tot deze groep van "sukkels" gerekend kan worden. Hier is dus sprake van gedeeltelijke coreferentie volgens het schema B1⇐K2 (B1 is een deelverzameling van de hoofdverzameling K2; zie § 130.11 punt 2.).

133.18

In § 133.46 wordt het gebruik van het determinantenpaar qu ... qu uitgelegd. We zullen hier slechts volstaan met de opmerking dat deze twee determinanten een refererende functie kunnen hebben, wat wil zeggen dat het ene qu een verzameling definieert, en het andere qu een lid van deze verzameling. Als ki in het voorbeeld van § 133.17 vervangen wordt door qu ... qu, wordt de constructie grammaticaal:

$ Dâne môrtéše qu Saresten ump groft follus, tur qu sest pârps amennâe kvâ flâjû.
Dâne hitst Saresten tegen zijn vader op, maar zulke sukkels hebben nooit iets in de gaten.

Hier wordt expliciet uitgedrukt dat Saresten gerekend wordt tot de verzameling van sukkels die nooit iets in de gaten hebben. Het gebruik van qu ... qu is overigens een typische schrijftaalvorm.

133.19

Vergelijk de ambiguïteit in (1) met de opheffing ervan in (2):

(1)Ef pôrtatjens ef gâm ho póbare ra ón ef stovyatjens, ef polišo kurrilóme
beri lelde mittof juvel tomeraterÿ.
 De stropers hebben het wild aan de marktkooplieden verkocht, vóórdat de
politie deze wrede boevenbende kon arresteren.
 (a. tomeraterÿ refereert aan ef pôrtatjens, dus de politie probeerde de
stropers te arresteren)
 (b. tomeraterÿ refereert aan ef stovyatjens, dus de politie probeerde de
marktkooplieden te arresteren)

(2)Ef pôrtatjens ef gâm ho póbare ra ón ki ef stovyatjens, ef polišo kurrilóme
beri lelde mittof juvel tomeraterÿ.
 (alleen betekenis (1b))

133.20

Merk op dat ki niet gebruikt kan worden om betekenis (1a) uit te schiften, want dan zou ki de zinskern moeten markeren, en dat leidt altijd tot een ongrammaticale constructie. Een expliciete uitdrukking van betekenis (1a) is daarom alleen mogelijk met behulp van passivisering, waarbij ef pôrtatjens een niet-kern wordt, en dan met ki gemarkeerd kan worden:

(3)Ef gâm pai ki ef pôrtatjens ho póbarelije ra ón ef stovyatjens, ef polišo
kurrilóme beri lelde mittof juvel tomeraterÿ.
 Het wild is door de stropers aan de marktkooplieden verkocht, vóórdat
de politie de wrede boevenbende kon arresteren.
 (interpretatie alleen volgens (1a))

Zinnen als (3), waarin passivisering plaatsvindt om ki te kunnen toevoegen, teneinde dat element te kunnen markeren waaraan een element uit Z2 moet refereren, komen voornamelijk voor in doorwrochte schrijftaal, waarbij de schrijver zich al in een vroeg stadium een beeld heeft kunnen vormen van het verloop van de volzin.

133.21

Het antecedent van een lexicale variant of pers.vnw. kan natuurlijk nooit met ki gemarkeerd worden als Z1 en Z2 een gesproken sequentie vormen, waarbij verschillende sprekers betrokken zijn. Want hoe kan de spreker van Z1 reeds weten dat de spreker van Z2 een lexicale variant gaat gebruiken? De volgende sequentie (uit de roman Wâveta nunas (Verwijfde nonnen) van Lenne Ladi, 1985) doet daarom onnatuurlijk aan omdat hier gesuggereerd wordt dat Moederoverste (M) bij haar (retorische) vraag reeds wist dat zuster Orana (O) met de lexicale variant mittof vogilys zou gaan refereren aan fiysor én rôzet bûlfe en niet aan kafšoveliran én ytraiyn strûts:

M:Aftel ne'âma kafšoveliran én ytraiyn strûts, ur ki fiysor én rôzet bûlfe zâre kusami,
oft aftel gress métog curmel iftams'ter eft presÿr én dvâren urzôg fes ef tults?1
 Wonen hier alleen arrogante, op iedereen neerkijkende struisvogels en stiekeme,
geslepen raven, of mag ik misschien ook nog eens een gewone nederige mus in de
gangen tegenkomen?

O:Dus den Kult Quista Rater enn kerru mittof vogilys qummerte!
 Alsof Onze Lieve Heer ook niet deze vogels heeft geschapen!

1Moederoverste vergelijkt de nonnen in het klooster met verschillende soorten vogels.

133.22

Uit de context valt op te maken dat zuster Orana met "deze vogels" alleen op de stiekeme en geslepen raven doelt, en niet op de struisvogels of mussen (want eerder in het verhaal is Orana van achterbaksheid en geslepenheid beschuldigd). Kennelijk wist Moederoverste dat Orana aan die raven zou gaan refereren, anders was er geen reden geweest om het antecedent van "deze vogels" met ki te markeren. Of moeten we ki hier beschouwen als een soort leesteken dat de schrijver ten behoeve van de lezer toevoegt, en niet als een taalelement dat Moederoverste gebruikt?

133.23   ad § 133.9   e. Ki bij bez.vnw.

Zin (1) (herhaling van zin b. in § 130.31) is ambigu want óf Gyder is dood óf een andere man is dood, omdat Gyder áchter groft staat:

(1)Tuksof groft1/2 koffona, Gyder1 enn ântikiyn ataren colye.
 Tot zijn dood, verzamelde Gyder antieke atlassen.

De ambiguïteit kan opgeheven worden door het bez.vnw. expliciet voor coreferentialiteit te markeren, met ki:

(2)Tuksof ki groft1 koffona, Gyder1 enn ântikiyn ataren colye.
 Tot zijn dood, verzamelde Gyder antieke atlassen.

Merk op dat het reflexieve bez.vnw. sener, dat per definitie met de zinskern corefereert, in (2) niet gebruikt kan worden omdat dit bez.vnw. nooit vóór de zinskern mag staan (§ 51.18). Sener is in (2) echter wel bruikbaar (zelfs verplicht) als de woordvolgorde verandert; vergelijk:1

(3)a.Gyder1 ântikiyn ataren colye tuksof sener1 koffona.
  Gyder verzamelde antieke atlassen tot aan zijn dood.   (Gyder is dood)
 b.Gyder1 ântikiyn ataren colye tuksof groft2 koffona.
  Gyder verzamelde antieke atlassen tot aan zijn dood.   (een ander is dood)

1Als we het "verzamelen van antieke atlassen" zien als een bezigheid die sterk geassocieerd wordt met de persoon van Gyder, is deze bezigheid onherroepelijk tot een einde gekomen als Gyder dood is. In dat geval is het beter om de def.tijd middels inversie te vervangen door een aoristus op -o (zie ook § 111.98–109):

i.Gyder colyo ântikiyn ataren tuksof sener koffona.

Het gebruik van de aoristus in i. zorgt ook voor een disambiguering van een constructie als zin (1). Vergelijk (1) met:

ii.Tuksof groft1 koffona, Gyder1 colyo ântikiyn ataren.

Het onherroepelijke einde van het "verzamelen" zoals dat in ii. met colyo wordt uitgedrukt, roept automatisch een beeld van een dode Gyder op. Daarom ligt het voor de hand om groft te beschouwen als corefererend met "Gyder". Volgens Ruigi (1984) wordt in het moderne Spokaans steeds vaker het tijdssuffix -o gebruikt als het bijbehorende subject overleden is. Hij noemt -o dan ook de "markeerder voor de doodstijd".


133.24   ad § 133.9   f. Linkse en rechtse extralocatie

Extralocatie, en het verschil met dislocatie, worden behandeld in § AT.96. Omdat extralocatie inhoudt dat een element buiten de zinsstructuur geplaatst wordt, ontstaat er in de matrixzin een onbezette positie. Deze positie kan nu met een "dummy" gevuld worden: een pers.vnw. indien het buitengeplaatste element nominaal is, en elementaire add.n als dus (dan) of k'ma (daar) als het buitengeplaatste element een tijds- of plaatsbepaling is. Indien de onbezette positie een basiselement (subject, object of echo) betreft, móét deze positie met een dummy opgevuld worden. Al deze "dummy's" mogen door ki gemarkeerd worden, ook als de dummy een zinskern is.1 Ki kan in dergelijke constructies nooit het zinsaccent dragen. Vergelijk (de dummy's zijn vet):

(1)a.Leon cÿrtire kirro riyfain.Leon helpt ons altijd.
 b.Leon, [ki] do cÿrtire kirro riyfain.Leon, die helpt ons altijd.

(2)a.Ef Bribâbof-korda melde ber Hirdo.De Bribâbof-kerk staat in Hirdo.
 b.Fitfara ef Bribâbof-korda, [ki] ef melde ber Hirdo.Wat de Bribâbof-kerk betreft, die staat in Hirdo.

(3)a.Fes teâk ajir wik gress nert feltavy!In zo'n vies bad wil ik niet zitten.
 b.Teâk ajir wik, gress nert feltavy fes [ki] ef!Zo'n vies bad, daar wil ik niet in zitten!
 c.£ Fes teâk ajir wik, gress nert feltavy [ki] kusama!In zo'n vies bad, daarin wil ik niet zitten!

(4)a.Kirro vende ef pirmink helkara zirrot.We gaan volgende week met vakantie.
 b.Ef pirmink, [ki] dus kirro vende helkara zirrot.Volgende week, dan gaan we op vakantie.

(5)a.Gress Leon méte jazy hols.Ik heb Leon gisteren nog gezien.
 b.Leon, [ki] do pai gress mételije jazy hols.Leon, die heb ik gisteren nog gezien.

(6)a.Armtkette-tûe jazy dena flappa ón gress!Geef me die vulpen eens aan!
 b.Dena flappa, armtkette-tûe jazy [ki] ef ón gress!Die vulpen, geef me die eens aan!

Zin (5b) is een voorbeeld hoe er voor een passieve vorm gekozen wordt omdat de extralocatie van Leon feitelijk ook een focus op Leon inhoudt, en er dan een voorkeur voor is om de focus als zinskern te presenteren.
Zie § 133.26 voor een analyse van (3b/c).


1We brengen hier in herinnering dat ki nooit bij een kern gebruikt mag worden om een antecedent bij een betr.vnw. of bij een lexicale variant te markeren (§ 124.5 en § 133.20).

133.25

Bij rechtse extralocatie wordt een element als "afterthought" of "tail" aan de rechterzijde buiten de zin geplaatst, meestal nog voorafgegaan door een herhaling van het corefererende pers.vnw. of door een aanw.vnw. (zie ook § AT.96). In dat geval mag het rechts geplaatste element door ki gemarkeerd worden. Vergelijk de "afterthought"-varianten in b. hieronder met de "topic"-varianten in § 133.24 (1b)–(4b):

(1)a.Leon cÿrtire kirro riyfain.Leon helpt ons altijd.
 b.Siy, do cÿrtire kirro riyfain, do [ki] Leo.Ja, hij helpt ons altijd, [die] Leon.

(2)a.Ef Bribâbof-korda melde ber Hirdo.De Bribâbof-kerk staat in Hirdo.
 b.Ef melde ber Hirdo, [ki] mittof Bribâbof-korda.Hij staat in Hirdo, die Bribâbof-kerk.

(3)a.Fes teâk ajir wik gress nert feltavy!In zo'n vies bad wil ik niet zitten!
 b.Fes mittof ki gress nert feltavy, [ki] teâk ajir wik!Dáár wil ik niet in zitten, [in] zo'n vies bad!
 c.£ Kusama ki gress nert feltavy, fes [ki] teâk ajir wik!Dáár wil ik niet [in] zitten, in zo'n vies bad!

(4)a.Kirro vende ef pirmink helkara zirrot.We gaan volgende week met vakantie.
 b.Kirro vende dus/ântfort helkara zirrot, [ki] ef pirmink.We gaan dan/binnenkort met vakantie, de volgende week.

133.26

Ook in § 133.25 (1)–(4) kan ki nooit het zinsaccent dragen. Let op het onderstreepte ki in (3b) en (3c): dit is toegevoegd als markeerder voor emfase (§ 133.28); de eraan voorafgaande elementen mittof resp. kusama krijgen het zinsaccent, in het Nederlands uitgedrukt door de accenttekens op áá. Bovendien zorgt het clitische gedrag van ki ervoor dat in kusama het accent op de laatste lettergreep valt (alsof er één woord had gestaan: [kusamaki]; zie § 133.41). Verder kan er bij (3b/c) hetzelfde onderscheid gemaakt worden als bij § 133.24 (3b/c): in b. is het fundament buitengeplaatst, en de lege matrixpositie gevuld met een pers.vnw. In c. is de gehele voorz.bep. buitengeplaatst en de lege positie gevuld met het plaatsbepalende add. kusama (daar). Deze tweede oplossing is typisch spreektaal (en zou nóg spreektaal-achtiger worden als we kusama door k'ma of ta vervangen).
Merk ten slotte nog op dat ki in § 133.24 (3b) áchter het voorz. fes verschijnt (zoals ook al geconstateerd is in § 133.11).

133.27

Een rechtse extralocatie wordt gebruikt als de spreker zijn zin reeds heeft voltooid, en zich dan pas realiseert dat het een en ander niet duidelijk genoeg uitgedrukt is. Er volgt dan een "afterthought" die een onduidelijkheid in de zin nader specificeert. Omdat een rechtse extralocatie dus nooit van te voren voorzien wordt, kan de matrixzin ook geen elementen bevatten die zo'n extralocatie zouden kunnen aankondigen. Een markeerder als ki is dus per definitie altijd afwezig in de matrixzin. Vergelijk:

(1)a.Tek melde eft dôchâmp.Tek is een raar mens.
 b.Tek, [ki] eup melde eft dôchâmp.Tek, dat is een raar mens.
 c.Eup melde eft dôchâmp, eup [ki] Tek.Ze is een raar mens, die Tek.
 d.?? Ki eup melde eft dôchâmp, eup [ki] Tek.

Zin (1d) doet onnatuurlijk aan, omdat het eerste (vetgedrukte) ki reeds markeert dat de zin gevolgd gaat worden door een rechtse extralocatie.1 Als de spreker reeds bij het zeggen van "eup" vermoedt dat het wellicht onduidelijk is aan wie dit pers.vnw. refereert, zou hij in plaats van "eup" direct al "Tek" gezegd hebben (zie (1a)). (1d) kan daarom alleen zo begrepen worden dat de spreker bewust in het ongewisse laat welke vrouw er een raar mens is, om dan na afronding van de zin met de verrassende oplossing te komen: het is Tek!


1Omdat een zinskern per definitie nóóit met ki gemarkeerd wordt als deze kern een antecedent bij een betr.vnw. of een coreferent van een lexicale variant is, zal de hoorder van (1d) automatisch uitsluiten dat de matrixzin gevolgd wordt door een bijzin. De aanwezigheid van ki in een zinskern kán alleen maar begrepen worden als een markeerder voor extralocatie.

133.28   ad § 133.9   g. Contrastieve emfase

De determinant ki wordt in de spreektaal dikwijls gebruikt om contrastieve emfase uit te drukken. Ki staat meestal áchter het benadrukte element, en het zinsaccent ligt dan op dit element. Als het emfatische element een subst. of add. is, kan ki er ook vóór staan. In dat geval ligt het zinsaccent op ki. In de volgende voorbeelden is het element met zinsaccent onderstreept:

(1)Gress pitte ki fesért, tûre farte.Ik FIETS naar huis, maar/en loop niet.
(2)Do nert larde, do svûlge ki.Hij eet niet, hij vréét.
(3)A: Aftel tu bladide grum sectâ oft idem fyg?Wil je zoete of droge wijn?
 B: Gress preferere fyg ki sectâ. = Gress
     preferere ki fyg sectâ
Ik geef de voorkeur aan DROGE wijn.
(4)Gress pliyfone fyg sectâ ki. = Gress
pliyfone fyg ki sectâ
Ik drink droge WIJN. (en geen droge
sherry)
(5)Noft, do stinde eft letra ki. = Noft, do
stinde eft ki letra.1
Nee, hij schrijft een BRIEF. (en geen
rapport)
(6)Ef chat feldre zjoba ki ef kelbra.De kat zit ONDER de tafel. (i.p.v. erop)
(7)Do ki paina!HIJ heeft 't gedaan!

1Ki als emfasemarkeerder staat onmiddellijk voor het benadrukte element, en daarom áchter het lidw. Ki als markeerder van een antecedent (zoals § 133.35 (1) en (4)), van een coreferent (zoals § 133.16 a./b.) of van een extralocatie-dummy (zoals § 133.24 (2b)) staat in principe altijd voor het gehele zinsdeel, dus tevens vóór het lidw. (of lidw.vervangend vnw. zoals een bez.vnw.). Een uitzondering vormt ki dat buiten een nevenschikking is geplaatst, zoals in § 133.35 (3).

133.29

In alle voorbeelden van § 133.28 gaat het om een contrast: "niet A is het geval, maar B". Zo'n contrast kan in de taaluiting expliciet aanwezig zijn, zoals in (1)–(3), maar kan ook contextueel bepaald zijn, zoals in (4)–(7). Bij afwezigheid van zo'n contrast kan ki in de spreektaal als korte vorm voor terat ... ki (§ 133.10) begrepen worden. Vergelijk a. met b.:

a.  ef terat hupster ki sért = b.  £ ef hupster ki sérthet hele grote huis
a.  ef terat póbaror ki mimpits = b.  £ ef póbaror ki mimpitsde goed verkochte boeken

Zie ook § 43.14.

133.30

In geschreven Spokaans, waar het zinsaccent niet wordt gemarkeerd, kan ambiguïteit optreden als ki tussen een add. en een subst. in staat, vergelijk:

Gress pliyfone fyg ki sectâ.
a.  Ik drink droge WIJN.
b.  Ik drink DROGE wijn.

Ligt het zinsaccent op ki, dan geldt interpretatie a., ligt het zinsaccent op fyg, dan geldt interpretatie b.

133.31

Dezelfde soort ambiguïteit is ook aanwezig bij:

Noft, ralfort do trânslatere ki mimpits.
a.  Nee, tegenwoordig vertaalt hij BOEKEN. (en geen rapporten)
b.  Nee, tegenwoordig VERTAALT hij boeken. (in plaats van schrijven)

Ligt het zinsaccent op ki, dan geldt interpretatie a., ligt het zinsaccent op trânslatere, dan geldt interpretatie b.

133.32

Het accentverschil zoals bedoeld in de vorige twee paragrafen, is gemakkelijker te begrijpen als we ki beschouwen als een prefix of suffix, en we kiezen monosyllabische add.n of subst.n:

Gress pliyfone grumki léf. ~ Gress pliyfone grum kiléf.
Ik drink ZOET bier. ~ Ik drink zoet BIER.

Bij grumki ligt het accent op grum, maar bij kiléf ligt het accent op ki. Het cliticiserende gedrag van ki zorgt dus voor een accent-onderscheid dat zich ook handhaaft in die gevallen waarin accentregels niet relevant kunnen zijn omdat het add.n en subst.n betreft met meer dan 1 lettergreep. Zie verder § 133.41–45.

133.33

Vergelijk:

a.Do uokke ne'âma mikar ki sigarrs.Hij rookt alleen DURE sigaren.
b.Do uokke ne'âma terat mikar ki sigarrs.Hij rookt alleen hele dure sigaren.

In a. is ki een emfase-determinant bij mikar, waarbij mikar het zinsaccent draagt. In b. vormt ki met terat een eenheid met de betekenis "heel" (§ 133.10); hier draagt terat het zinsaccent. Hoewel er hier voor het moderne Spokaans dus twee verschillende onderliggende structuren worden aangenomen (zie (1)), is ki historisch gezien zowel in a. als in b. een determinant bij mikar (zie (2)). In b. is het versterkende element terat nog toegevoegd.

(1)taalsynchronisch:a. [mikar ki] sigarrs
   b. [terat] mikar [ki] sigarrs

(2)taaldiachronisch:a. [mikar ki] sigarrs
   b. terat [mikar ki] sigarrs

In (1b) vormen terat en ki samen een discontinu element (weergegeven met de grijze achtergrondkleur).

133.34   Nevengeschikte zinsdelen die beide ki bevatten

Als de zinsdelen A en B nevengeschikt zijn, en ze eisen beide een ki-markering, dan kan dit op vier manieren gebeuren:

basisvormplechtige schrijftaalspreektaalslechte spreektaal
ki A oft ki B= qu ki A oft qu B= ki A oft B= ki A oft âs B
toje ki A fra ki B= toje qu ki A fra qu B= ki toje A fra B= toje ki A fra âs B

In de basisvorm wordt elk lid van de nevenschikking door ki gemarkeerd; in plechtige schrijftaal wordt het eerste ki door qu gemarkeerd en het tweede ki door een tweede qu "vervangen" (voor qu ... qu, zie § 133.59). In gewone spreektaal markeert ki de gehele nevenschikking (volzinsdeel); en in onverzorgde spreektaal wordt ki als een voorz. behandeld, zodat het de tweede keer door het dode voorz. âs vervangen wordt (§ 132.144).

133.35

In de volgende voorbeelden is (1) de basisvorm, (2) plechtige schrijftaal, (3) gewone spreektaal, (4) onverzorgde spreektaal:

(1)Slare ef polišo tôje ki ef negenunn tneferdesz frân ki ef kuranyxemjers, mit pildelitâ blul enn ef clémos frópjÿ ef kainôsta.

(2)$ Slare ef polišo tôje qu ki ef negenunn tneferdesz frân qu ef kuranyxemjers, mit pildelitâ blul enn ef clémos frópjÿ ef kainôsta.

(3)£ Slare ef polišo ki tôje ef negenunn tneferdesz frân ef kuranyxemjers, mit pildelitâ blul enn ef clémos frópjÿ ef kainôsta.

(4)?£ Slare ef polišo tôje ki ef negenunn tneferdesz frân âs ef kuranyxemjers, mit pildelitâ blul enn ef clémos frópjÿ ef kainôsta.

De politie zal noch de illegale buitenlanders noch de krakers, die voor de vernielingen aansprakelijk worden gesteld, op straat zetten.

133.36

Voor (1)–(4) gelden de volgende onderliggende structuren:

(1′){TÔJE [ki ef n. tneferdesz] FRÂN [ki ef kuranyxemjers]}
(2′){TÔJE [qu ki ef n. tneferdesz] FRÂN [qu ef kuranyxemjers]}
(3′)ki {TÔJE [ef n. tneferdesz] FRÂN [ef kuranyxemjers]}
(4′){TÔJE [ki ef n. tneferdesz] FRÂN [âs ef kuranyxemjers]}

In (3)=(3′) is ki buiten de gehele nevenschikking geplaatst.

133.37

Echt ingewikkeld wordt het als ki toegevoegd wordt in een nevenschikking waarbij ook een van de determinanten pai, enn of ón aanwezig is, of bij een nevenschikking van twee voorz.bep.n. De verschillende posities van ki leiden tot 4 verschillende mogelijkheden, zoals aangetoond in de vorige paragraaf. Maar omdat de determinanten pai, enn en ón, en de voorz.s op twee verschillende manieren aan een nevenschikking kunnen deelnemen, zijn er totaal 8 verschillende mogelijkheden, zoals in de volgende stramienen is verduidelijkt:

(1)a.basisvormDV ki A ◊ DV ki B
 b.plechtige schr.taalDV qu ki A ◊ DV qu B
 c.* ki [DV A ◊ DV B]
 d.* DV ki A ◊ DV âs B

(2)a.basisvormDV [ki A ◊ ki B]
 b.plechtige schr.taalDV [qu ki A ◊ qu B]
 c.spreektaalDV ki [A ◊ B]
 d.* DV [ki A ◊ âs B]

DVdeterminant pai, enn of ón, of voorz.
voegw.

133.38

In (1) is DV een onderdeel van zowel het linker als rechter lid in de nevenschikking; hier geldt het stramien DV A ◊ DV B (volbasiselement: type II.b, zie § 120.23 of volvoorz.bep.: type II.e, zie § 120.27).
In (2) staat DV buiten de nevenschikking volgens het stramien DV [A ◊ B] (nevenschikking van volfundamenten: type III.a, zie § 120.32–32a). In (1/2) a. t/m d. is ki ingepast volgens de 4 manieren uit § 133.34.
Omdat ki hoe dan ook áchter DV moet komen (§ 133.11) is (1c) ongrammaticaal. Wordt niet alleen ki, maar ook DV buiten de nevenschikking gehouden, dan hebben we met stramien (2c) te doen. Ook hier moet ki áchter DV staan. (1) en (2) gelden ook voor nevenschikkingen met voorz.bep.n, zie ook Blok 120.48 types II.e en III.a.
(1d) en (2d) zijn ongrammaticaal vanwege het dode voorz. âs in combinatie met DV. Bij (1) bestaat er dus geen specifieke spreektaalvorm, en "slechte spreektaal" komt noch bij (1) noch bij (2) voor (in vergelijking met de stramienen in § 133.34).

133.39

De volgende voorbeelden zijn gebaseerd op schema (1) in § 133.37: zin (1) is de basisvorm, (2) plechtige schrijftaal, (3) en (4) zijn ongrammaticaal:

(1)Mila ytende beri stinde eft letra toje ón ki ef inspekterr fra ón ki ef wethuder, mit
revuse beri lisagere ef gûfqu.

(2)$ Mila ytende beri stinde eft letra toje ón qu ki ef inspekterr fra ón qu ef wethuder,
mit revuse beri lisagere ef gûfqu.

(3)* Mila ytende beri stinde eft letra ki toje ón ef inspekterr fra ón ef wethuder, mit
revuse beri lisagere ef gûfqu.

(4)* Mila ytende beri stinde eft letra toje ón ki ef inspekterr fra ón âs ef wethuder,
mit revuse beri lisagere ef gûfqu.

Mila is van plan om een brief te schrijven, óf aan de inspecteur óf aan de wethouder, die
weigeren om de klacht in behandeling te nemen.

Zin (3) is ongrammaticaal omdat ki vóór de determinant ón staat, en (4) is ongrammaticaal vanwege de combinatie van ón en âs. Âs als voorzetsel zorgt ervoor dat âs ef wethuder als voorz.bep. wordt opgevat, en dat is onverenigbaar met ón ef wethuder dat een echo is.

133.40

De volgende voorbeelden zijn gebaseerd op schema (2) in § 133.37: zin (1) is de basisvorm, (2) plechtige schrijftaal, (3) gewone spreektaal, en (4) is ongrammaticaal:

(1)Mila ytende beri stinde eft letra ón toje ki ef inspekterr fra ki ef wethuder, mit
revuse beri lisagere ef gûfqu.

(2)$ Mila ytende beri stinde eft letra ón toje qu ki ef inspekterr fra qu ef wethuder,
mit revuse beri lisagere ef gûfqu.

(3)£ Mila ytende beri stinde eft letra ón ki toje ef inspekterr fra ef wethuder, mit
revuse beri lisagere ef gûfqu.

(4)* Mila ytende beri stinde eft letra ón toje ki ef inspekterr fra âs ef wethuder,
mit revuse beri lisagere ef gûfqu.

Mila is van plan om een brief te schrijven aan óf de inspecteur óf de wethouder, die
weigeren om de klacht in behandeling te nemen.

In deze voorbeelden is de echo-determinant ón vóór de nevenschikking "óf de inspecteur óf de wethouder" geplaatst, waarmee "inspecteur + wethouder" als één echo, dus één mentaal beeld wordt gepresenteerd. Hier wordt gesuggereerd dat de inspecteur en de wethouder gezamenlijk weigeren om de klacht in behandeling te nemen.
In de voorbeelden van de vorige paragraaf zijn twee echo's nevengeschikt, namelijk "[aan de inspecteur] + [aan de wethouder]". Dit geeft de indruk dat de inspecteur en de wethouder onafhankelijk van elkaar weigeren om de klacht in behandeling te nemen.

133.41   Clitisch gedrag van ki

Ki als emfasemarkeerder heeft de neiging om zich in de gesproken taal te hechten aan het element dat emfase moet hebben. Staat ki áchter zo'n element, dan gedraagt het zich als een suffix; staat het ervoor, dan gedraagt het zich als een prefix. Een suffix is in staat om bij polysyllabische woorden het woordaccent een lettergreep naar rechts te trekken; een prefix kan bij monosyllabische woorden het accent een lettergreep naar links trekken. Beide processen zijn een gevolg van het feit dat het accent altijd op de vóórlaatste lettergreep moet liggen (bij woorden met een gefixeerd accent geldt dit alles natuurlijk niet). Vergelijk:

 geen accentverschuivingwel accentverschuiving
a.fyg [fyg] ~ fyg ki [fygki]keša [keša] ~ keša ki [kešaki]
b.berkiy [beRkî] ~ ki berkiy [kibeRkî]bûst [bûst] ~ ki bûst [kibûst]
c.Piga [piga] ~ ki Piga [kipiga]Dâl [dâL] ~ ki Dâl [kidâL]

Zulke clitische vormen zijn vooral mogelijk bij subst.n, add.n en voorz.s. In mindere mate ook bij eigennamen. Bij verbale constituenten komen zulke clitics echter niet voor.

133.42

In de volgende twee zinnen is geïllustreerd hoe ki hetzij als een soort suffix, hetzij als een soort prefix de accentueringen beïnvloedt:

a.keša ki 'nins = [kešaki] [nins]
 Do affionnose ne'âma keša ki 'nins.
 Hij houdt alleen van DIKKE meisjes.

b.keša ki 'nins = [keša] [kinins]
 Do affionnose ne'âma keša ki 'nins.
 Hij houdt alleen van dikke MEISJES.

133.43

Het cliticiserende gedrag van ki is niet bij iedereen even goed waarneembaar. Sprekers uit gebieden waar graag gebruik wordt gemaakt van clitische pers.vnw.n achter voorz.s (Zuid-Liftka, Tigof, Lomky; § 70.50–53) hebben meer neiging om ook ki als clitic te behandelen, dan sprekers uit andere gebieden. In verzorgde spreektaal wordt ki het liefst in het geheel niet als een clitic behandeld, maar als een apart woord dat géén invloed op de accentuering van de aangrenzende elementen uitoefent. Als ki een discontinu element met terat of oras vormt, verdwijnt het clitische gedrag van ki altijd (ook op Zuid-Liftka, Tigof en Lomky). In het volgende voorbeeld wordt ki dan ook duidelijk als apart woord uitgesproken, zonder dat het het accent van keša of 'nins beïnvloedt:

c.terat keša ki 'nins = [terat] [keša] [ki] [nins]
 Do affionnose ne'âma terat keša ki 'nins.
 Hij houdt alleen van hele dikke meisjes.

133.44

Hoewel ki op een clitische wijze uitgesproken wordt, is het níét correct om ki als suffix aan te hechten; het moet als een apart woord geschreven worden. Er is echter één uitzondering: als ki uitsluitend dient om emfase op een voorz. uit te drukken, mag het aan dit voorz. gehecht worden, als er bij het los schrijven ambiguïteit kan ontstaan omdat ki ook als antecedentmarkeerder kan worden opgevat:

Ef zomar grâtara ef tuffianto mirras feski ef zeces.
De gemeente heeft alleen de wegen in het dorp opgeknapt. (en niet erbuiten)

Zouden we fes ki ef zeces schrijven, dan lijkt het of er nog een betrekkelijke bijzin volgt met een betr.vnw. dat aan ef zeces refereert.

133.45

Vergelijk:

a.Ef keldus locâteše luft ef weg kafki ef tex, té blôfarelira ral.1
 De boerderij, die nu aan het verzakken is, bevindt zich bij de weg op de dijk.
(en bijv. niet bij de weg onder langs de dijk)

b.Ef keldus locâteše luft ef weg kaf ki ef tex, té blôfarelira ral.1
 De boerderij bevindt zich bij de weg op de dijk die nu aan het verzakken is.
(de dijk is aan het verzakken)

Het aangehechte ki in kafki in a. geeft emfase op het voorz. kaf, om een contrast uit te drukken met een antonieme plaatsbepaling (zoals "onder langs").
Het betr.vnw. kan in a. daarom alleen aan de zinskern ef keldus refereren.
In b. is ki een determinant bij ef tex. Het betr.vnw. refereert dus aan ef tex, en niet aan de kern ef keldus.
Tussen a. en b. is een verschil in zinsaccent: in a. ligt dit op kafki, in b. op tex. Bij voorz.s met meer dan één lettergreep leidt aanhechting van ki altijd tot accentverschuiving, vergelijk fesdu ki [fesdu ki] en fesduki [fesduki]; vergelijk kusamat ki [kusamat ki] en kusamatki [kusamatki].


1Het betr.vnw. in a. en b. neemt de taak van markeerder voor een relatieve bijzin op zich; het suffix -lira in blôfelira heeft die taak dus níét, zodat we hiervoor een andere functie moeten bedenken. Het ligt het meest voor de hand om blôfelira te zien als een progressief aspect met de betekenis 'is bezig te verzakken' (zie § 100.6/8 en § 110.87a).

133.46   ad § 133.3   3. Determinantenpaar qu ... qu

De determinanten qu ... qu wordt altijd twee aan twee gebruikt, en kunnen de volgende functies hebben:

  1. refererende functie: de entiteit of groep van entiteiten die met het ene qu gemarkeerd wordt, valt binnen de verzameling van entiteiten die met het andere qu gemarkeerd wordt (of is/zijn eraan gelijk); dit kan uitgedrukt worden met de formules:

    qu1 A ... qu2 B,  waarbij  A⇒B  of  B⇒A (gedeeltelijke coreferentie)
    qu1 A ... qu2 B,  waarbij  A⇔B (strikte coreferentie)

  2. reducerende functie: het tweede qu vervangt een element dat identiek is aan het element achter het eerste qu; dit kan uitgedrukt worden met de formule:

    qu1 A ... qu2,  waarbij  qu2=A

  3. verbindende functie: het eerste qu staat vóór een adjectivisch gebruikt teg.dw. en het tweede qu markeert de positie in een relatieve bijzin waar het teg.dw. als betr.vnw.-vervangende -lira-constructie zou moeten staan; of: het eerste qu staat vóór een nevenschikking die in zijn geheel het antecedent is van een relatieve -lira-bijzin. Hiervoor kunnen de volgende formules gebruikt worden:

    qu1 A-lira ... qu2,  waarbij  qu1=Ø  en  qu2=A-lira
    qu1 A ... qu2 B,  waarbij  A=antecedent en B=bijzin

133.47   ad § 133.46   a. Refererende functie

Als qu ... qu een refererende functie heeft wil dit zeggen: de entiteit of groep van entiteiten die met het ene qu gemarkeerd wordt, valt binnen de verzameling van entiteiten die met het andere qu gemarkeerd wordt. De onderlinge volgorde van de door qu gemarkeerde delen is niet van belang, ofwel: de deelverzameling kan zowel voor als achter de hoofdverzameling staan. Bijvoorbeeld (de beide verzamelingen zijn onderstreept):

(1)Qu ef zâreldurs fes ef Korda-mirra blaffe eft qurubor krosos, janof qu ef liftkaroiy én ef bliynters nert dare beri krose ef centys mirra.
 qu De bewoners van de Kerkstraat eisen een beveiligd zebrapad, omdat qu de bejaarden en de blinden de drukke straat niet durven oversteken.

Merk op dat qu in tegenstelling tot ki ook in een zinskern voor mag komen.

133.48

Het eerste qu markeert de verzameling "bewoners van de Kerkstraat" en het tweede qu markeert de verzameling "bejaarden en blinden". Hierdoor begrijpen we dat de bejaarden en blinden tot de bewoners van de Kerkstraat gerekend moeten worden, ofwel "bejaarden en blinden" is een deelverzameling van "bewoners van de Kerkstraat". We hebben hier met een vorm van gedeeltelijke coreferentie1 te doen, zoals beschreven in § 130.11 punt 2.
Zouden we qu ... qu weglaten, dan kan (1) ook zo begrepen worden dat de bewoners van de Kerkstraat een andere groep personen is dan de bejaarden en blinden: de bejaarden en blinden wonen wellicht ergens anders, en staan geheel buiten de eis om een zebrapad aan te leggen.


1Bij meervoudige entiteiten drukt qu ... qu in principe nooit een strikte coreferentie uit. Willen we expliciet aangeven dat "de bewoners van de Kerkstraat" en "de bejaarden en blinden" precies dezelfde verzameling entiteiten is (ofwel, "de bejaarden en blinden" is een lexicale variant van "de bewoners van de Kerkstraat"), dan is een constructie met een contextueel aanw.vnw. hier op zijn plaats. Vergelijk (1) met:

(1′)Qu ef zâreldurs fes ef Korda-mirra blaffe eft qurubor krosos, janof
qu mittofs liftkaroiy én bliynters nert dare beri krose ef centys mirra.
 De bewoners van de Kerkstraat eisen een beveiligd zebrapad, omdat
deze bejaarden en blinden de drukke straat niet durven oversteken.

Vanwege de combinatie qu mittofs geeft (1′) aan dat alle bewoners van de Kerkstraat bejaard en blind zijn.
Hoe qu ... qu werkt bij enkelvoudige entiteiten, wordt in § 133.56–57 uitgelegd.


133.49

In het volgende voorbeeld staat de deelverzameling vóór de hoofdverzameling:

Luft qu goe cucers blul hyra pildelije ef tustus fes eft lelpiru vogiliyatur,
bij QU LW koekoeken SPOOR terwijlDET worden-gelegd de eieren in een ander nest,
mittof nert lelperrilóme ef progrâm luft qu goe ðârlo vogilys.
dat niet heeft-ONDERSCH het programma bij QU LW meeste vogels

Koekoeken leggen hun ei in een ander nest, terwijl de meeste vogels zoiets niet doen.
(lett. "bij koekoeken wordt het ei in een ander nest gelegd, terwijl dat bij de meeste
vogels niet geval is")

Om aan te geven dat ook "koekoeken" tot de "vogels" gerekend worden (ofwel: "koekoeken" is een deelverzameling van "vogels") wordt er gebruikgemaakt van de refererende functie van qu ... qu.

133.50

In het volgende voorbeeld zou toevoeging van qu ... qu tot de foutieve mededeling leiden dat ook vleermuizen tot de vogels gerekend moeten worden. Hier blijft een dergelijke refererende markering dus bewust achterwege:

Luft goe grûmiyls ef zelfÿs hyra lelperre iyc-quglos cÿr lóf ef preip solft
bij LW vleermuizen de vleugels terwijlDET hebben rendement zowel gedurende de opwaartse beweging
is âs ef tûgt tiyn, mittof nert lelperrilóme ef progrâm luft goe ðârlo vogilys.
als VZ de neerwaartse DING, dat niet heeft-ONDERSCH het programma bij LW meeste vogels

Bij vleermuizen geven de vleugels zowel bij de opwaartse als bij de neerwaartse
beweging rendement, terwijl dat bij de meeste vogels niet het geval is.

133.51

Als twee zinnen neven- of ondergeschikt zijn, en de kern in Z2 is een pers.vnw., dan wordt dit pers.vnw. in principe zo geïnterpreteerd dat het refereert aan de kern in Z1. Deze interpretatie kan ongedaan gemaakt worden door toevoeging van qu ... qu, zodanig dat het eerste qu het antecedent van het pers.vnw. markeert. Vergelijk § 133.47 (1) met:

(2)Ef zâreldurs fes ef Korda-mirra blaffe eft qurubor krosos furt qu ef liftkaroiy én ef bliynters, janof qu óps nert dare beri krose ef centys mirra.
 De bewoners van de Kerkstraat eisen een beveiligd zebrapad voor qu de bejaarden en de blinden, omdat qu ze de drukke straat niet durven oversteken.

Als een van de qu's aan een pers.vnw. refereert, is er bijna altijd sprake van een strikte coreferentie. In (2) is het niet duidelijk of "bewoners van de Kerkstraat" en "bejaarden en blinden" al dan niet dezelfde (deel)verzamelingen zijn. De meest natuurlijke interpretatie is dat het hier om twee verschillende groepen van mensen gaat.

133.52

Indien een pers.vnw. meer dan één keer in een zin voorkomt, kan worden volstaan met een qu-markering van alleen het eerste pers.vnw.:

(3)Ef zâreldurs fes ef Korda-mirra blaffe eft qurubor krosos furt qu ef liftkaroiy én ef bliynters, janof qu óps nert dare beri krose ef centys mirra, ur tenne [qu] óps nert šâstecos ef trem-ÿstôpiy.
 De bewoners van de Kerkstraat eisen een beveiligd zebrapad voor qu de bejaarden en de blinden, omdat qu ze de drukke straat niet durven oversteken, en [qu] ze daarom de tramhalte niet kunnen bereiken.

De qu-markering van het eerste óps wordt voldoende geacht om aan te geven dat ook het tweede óps aan het onderstreepte deel refereert, want het ligt niet voor de hand om aan te nemen dat het tweede óps een ander antecedent zou hebben dan het eerste.

133.53

Bijzonder is het gebruik van qu ... qu in het volgende geval: het ene qu staat vóór een deel van een reeks of opsomming en het andere qu staat voor een element dat refereert aan dit deel van de reeks/opsomming. Vergelijk:

a.Óps leldâe lÿgiys, mârgrettas, qu jerrðes ur tûlpiys, tur qu ef acÿr-ardekirs
lâfse riyfain gesvint.
 Ze kweken anjers, margrieten, qu narcissen en tulpen, maar qu die bolgewassen
(= narcissen en tulpen) verleppen altijd snel.

b.® Óps leldâe qu jerrðes, tûlpiys, lÿgiys ur mârgrettas, tur qu mittof acÿr-ardekirs
lâfse riyfain gesvint.
 ? Ze kweken qu narcissen, tulpen, anjers en margrieten, maar qu die bolgewassen
(= narcissen en tulpen) verleppen altijd snel.

In a. wordt de gehele onderstreepte opsomming als het ware in twee delen gesplitst, waarbij acÿr-ardekirs alleen corefereert met jerrðes ur tulpiys. In b. werkt dit gebruik van qu ... qu niet omdat het eerste qu aan het begin van de opsomming staat en dus niet een grens tussen bolgewassen en andere gewassen markeert. Zin b. is weliswaar grammaticaal correct, maar semantisch niet omdat er gesuggereerd wordt dat ook anjers en margrieten bolgewassen zijn. De Nederlandse vertaling is ambigu, en alleen te begrijpen als de lezer weet wat bolgewassen zijn, en wat niet.

133.54

Ook in het volgende voorbeeld markeert het eerste qu een deel van de reeks, terwijl het tweede qu een element markeert dat met dit deel corefereert:

Ef spâklâns rifo veldur-otos, tiyns-otos, qu hupspitters ur fradâsz kaftûs ef kûtâ futtof 1 mai; ef spâklâns rifo qu ef aðiyk klâsz ytûs eft tâx-kafpainos fes 5%.

De eigenaren van personenauto's, vrachtauto's, qu motorfietsen en tractors moeten de motorrijtuigenbelasting voor 1 mei betalen; de eigenaren van qu de laatste twee categorieën [= motorfietsen en tractors] moeten rekening houden met een belastingverhoging van 5%.

In de Nederlandse vertaling is "twee" toegevoegd, om duidelijk te maken om welke categorieën het gaat. Het Spokaans en het Nederlands verschillen dus op het volgende punt van elkaar: in het Spokaans wordt bij voorbaat al een scheiding in de opsomming gemaakt. Het eerste qu maakt ons erop attent dat aan wat er nu komen gaat verderop in de zin gerefereerd zal worden. Zo'n hint krijgt de Nederlandse lezer niet: deze moet eerst de hele zin tot zich nemen, om vervolgens in de eerder genoemde reeks de twee laatste elementen "eruit te lichten".

133.55

Als het eerste qu halverwege een reeks toegevoegd wordt, en het tweede qu een element markeert dat de desbetreffende elementen uit de reeks als het ware samenvat, dan wordt er wel gezegd dat qu ... qu hier een resumerende functie heeft. Wij hebben ervoor gekozen om deze resumerende functie te behandelen als een variant van de refererende functie. Soms is een "achterwaartse" resumerende functie mogelijk; in dat geval markeert het eerste qu de samenvatting, en zet het tweede qu de scheidslijn in de reeks, van waar af de samenvatting geldt. Bijvoorbeeld:

Eft ÿrfótelira eksposišo kura tijâðéor axaratjens én qu1 platiraners plânelije pai ef Sÿrt-museem; lelperre qummertiyns pai Jûmer-Uleff, Quzoji-Prÿr, qu2 Gloprin, Xâsma-Slÿr ur Lafayette-Domel ef progrâm.1

Er is een interessante tentoonstelling over vergeten beeldhouwers en qu schilders gepland door het Stadsmuseum; er zal voornamelijk werk van Jûmer-Uleff, Quzoji-Prÿr, qu Gloprin, Xâsma-Slÿr en Lafayette-Domel getoond worden.

In deze zin geeft qu2 een scheidslijn in de reeks personen aan. Uit qu1 kunnen we opmaken dat de namen links van qu2 de beeldhouwers moeten zijn, en rechts van qu2 staan de schilders. Voor kunstkenners is dit gebruik van qu ... qu wellicht redundant en belerend, voor de gemiddelde krantenlezer kan het verhelderend werken. Zinnen waarin qu ... qu op een dergelijke manier is verweven, doen dikwijls nogal gekunsteld aan, en behoren zeker niet tot de spreektaal.


1Uit een artikel in de Kleter Hirdoegg (13.04.1991).

133.56

In alle voorbeelden in de vorige paragrafen ging het telkens om een groep of reeks van entiteiten waarbij een aantal entiteiten corefereert met een andere entiteit. Het gaat dus om gedeeltelijke coreferentie. Maar als het om één entiteit gaat die corefereert met een andere entiteit, is er altijd sprake van een strikte coreferentie, want één entiteit kan niet "gedeeltelijk" corefereren met een andere entiteit. Bijvoorbeeld:

a.Lerdu ur qu Petriy fespâre wâlkân, tur qu kost frera wa'ére mittof.
 Lerdu en qu Petriy hebben een hekel aan elkaar, maar qu mijn broer ontkent dat.

b.Qu ef telebôs melde âst ef korda, ur ef ôldis melde kusamat qu ef.
 De telefooncel staat tegenover de kerk en de brievenbus staat ernaast.
(= naast de telefooncel, en niet naast de kerk)

In a. wordt expliciet uitgedrukt dat Petriy de broer van de spreker is (en niet Lerdu). In b. corefereert het pers.vnw. ef met ef telebôs. Vergelijk ook voorbeeld a. in § 132.156 en zin (3) in § 70.29.

133.57

Het volgende voorbeeld is ook in § 124.33 genoemd:

Qu Elsa svime én plônse fesdu ef picaiy knurfel, sener sientur cônsidere qu wân lo kviksiy.
Elsa zwemt en duikt in het ijskoude water, wat haar moeder gevaarlijk vindt.
(de moeder vindt het gevaarlijk dat juist haar dochter zwemt en duikt in juist het
ijskoude water)

Hier wordt "entiteit" wat ruimer opgevat: het gaat namelijk om de gehele onderstreepte zin die corefereert met het betr.vnw. wân dat altijd aan een predicaat of een hele zin refereert.

133.58   ad § 133.46   b. Reducerende functie

Bij een reducerende functie treedt een van beide qu's niet op als markeerder van een element (entiteit of zinsdeel), maar komt qu in de plaats van het eerder genoemde element. Qu is hier feitelijk een spoor, en geen determinant:

Ef menester sen kobature lef tygrônsc qu ef wélfa'cosz rifo ef agrarišâ, igt qu ef
fabrokaliyto.
De minister verdiept zich niet alleen in de ontwikkelingen van de landbouw, maar
ook in die [= ontwikkelingen] van de industrie.

Het tweede qu vervangt hier het gehele onderstreepte zinsdeel.

133.59

Nog enkele voorbeelden:

(1)a.Ef vilduls qu kusamat ef nar weg melde kviksiy terat dus ef mirrâtats qu.
 b.Ef vilduls kusamat qu ef nar weg melde kviksiy terat dus ef mirrâtats âs qu.
 De bomen naast de smalle weg zijn gevaarlijker dan de lantaarns naast deze
smalle weg.

(2)a.Qu ef brÿr cartôlks lÿ ef nutter melde gulder dus qu lÿ ef zutter.
 b.Ef qu brÿr cartôlks lÿ ef nutter melde gulder dus qu efs lÿ ef zutter.1
 De Brÿrse aardappelen uit het noorden zijn beter dan de Brÿrse aardappelen uit
het zuiden.

In (1a) markeert het eerste qu de gehele onderstreepte voorz.bep.; het tweede qu staat dan ook in de plaats van deze voorz.bep. In (1b) markeert het eerste qu alleen het fundament van de voorz.bep. Dit fundament wordt door het tweede qu herhaald, wat betekent dat het voorz. alsnog toegevoegd moet worden. Dit is in (1b) gebeurd met het dode voorz. âs.
In (2a) omvat het eerste qu het gehele onderstreepte deel; het tweede qu moet dus als ef brÿr cartôlks gelezen moet worden. Omdat in (2b) het tweede qu slechts brÿr herhaalt, moet er voor ef cartôlks een ander spoor gezet worden, in dit geval het pers.vnw. efs.
Zie verder nog § 133.35 (2) waarin het tweede qu in de plaats staat van ki.


1Vergelijk (2b) met:

(2′)Ef brÿr cartôlks lÿ ef nutter melde gulder dus efs lÿ ef zutter.
 De Brÿrse aardappelen uit het noorden zijn beter dan die uit het zuiden.

Afwezigheid van qu ... qu leidt tot ambiguïteit: zin (2′) kán hetzelfde betekenen als (2b), maar de meest natuurlijke lezing is dat met de "aardappelen uit het zuiden" alle aardappelen uit zuidelijkere streken buiten Brÿr bedoeld worden. Als we ons tot Spokanië beperken, moeten dit dus de aardappelen uit Tigof zijn (want op Lomky en Garos worden geen aardappelen verbouwd).


133.60   ad § 133.46   c. Verbindende functie

Bij de verbindende functie koppelt qu ... qu een adjectivisch gebruikt teg.dw. en bijbehorende bepaling, als deze gescheiden staan, en feitelijk samen een relatieve bijzin vormen. In a. staat een constructie met een -lira-bijzin (onderstreept), en in b. is deze bijzin opgesplitst in twee delen: het teg.dw. en de rest:

a.Ef prest, ušelira riyfain eft palequeo cômputer lef wufta-revertos, stinde ral na eft ferflappa.
b.$$ Ef qu ušelira prest stinde ral na eft ferflappa, qu riyfain eft palequeo cômputer lef wufta-revertos.
De directeur, die altijd een moderne computer met tekstverwerking gebruikt, schrijft nu met een balpen.

Variant b. is alleen acceptabel in ambtelijke schrijftaal. Het gebruik van qu ... qu zoals in b. is een strategie om een lange -lira-bijzin áchter de hoofdzin te krijgen, om zodoende een breuk in de hoofdzin te voorkómen. De meest algemene methode hiervoor is echter om een betr.vnw. te gebruiken, zoals:

c.Ef prest stinde ral na eft ferflappa, té uše riyfain eft palequeo cômputer lef
wufta-revertos
.

Zie ook § 100.50–60.

133.61

Van een verbindende functie is ook sprake als het eerste qu een antecedent markeert, waaraan een relatieve -lira-bijzin refereert die met het tweede qu is gemarkeerd. Dit is een methode om ambiguïteit op te heffen. Vergelijk:

a.Ef trag liftkaroiy oft apat efantoiy, kvikšarelira ef lelpiru kûfôs-painers,
pitte lilt nert kaf ef pitte-mirra.
  i.  De trage bejaarden of de roekeloze jeugd, die andere weggebruikers in
      gevaar brengt, fietsen vaak niet op het fietspad.
 ii.  De trage bejaarden of de roekeloze jeugd, die andere weggebruikers in
      gevaar brengen, fietsen vaak niet op het fietspad.

b.Qu ef trag liftkaroiy oft apat efantoiy, kvikšarelira ef lelpiru kûfôs-painers,
qu pitte lilt nert kaf ef pitte-mirra.
 (= a.ii.)

Zin a. is in het Spokaans ambigu: is het alleen de roekeloze jeugd die anderen in gevaar brengt (vertaling i.), of gaat het om de trage bejaarden én de roekeloze jeugd (vertaling ii.)? Het antecedent bij de onderstreepte -lira-bijzin kan dus zowel alleen het rechter lid van de "of"-nevenschikking zijn, als beide nevengeschikte leden.
Toevoeging van qu ... qu in b. maakt duidelijk dat de gehele nevenschikking als antecedent optreedt. Willen we alleen het linker lid als antecedent markeren, dan kan de onderstreepte relatieve bijzin daar onmiddellijk achter geplaatst worden:1

c.Ef trag liftkaroiy, kvikšarelira ef lelpiru kûfôs-painers, oft ef apat efantoiy
pitte lilt nert kaf ef pitte-mirra.
 De trage bejaarden die andere weggebruikers in gevaar brengen, of de
roekeloze jeugd fietsen vaak niet op het fietspad.

Zie verder § 120.93–94 bij de behandeling van nevenschikkingen.


1Gaat het alleen om de jeugd die andere weggebruikers in gevaar brengt, dan kan dat expliciet uitgedrukt worden door de twee nevengeschikte elementen om te draaien:

Ef apat efantoiy, kvikšarelira ef lelpiru kûfôs-painers, oft ef trag liftkaroiy
pitte lilt nert kaf ef pitte-mirra.
De roekeloze jeugd die andere weggebruikers in gevaar brengt, of de
trage bejaarden fietsen vaak niet op het fietspad.

133.62   ad § 133.3   4. Determinanten ek en ra

De determinanten ek en ra zijn reeds behandeld in § 110.88–99. We brengen hier in herinnering:

ekgeeft een momentaan/actueel aspect
rageeft een duratief/habitueel aspect

Ek en ra komen altijd direct áchter het predicaat.

133.63

Vergelijk:

a.Gress ÿrôme ek.Ik werk. = Ik ben op dit moment aan het werk.
b.Gress ÿrôme ra.Ik werk. = Ik heb een baan.

a.Óps obezjere ek terat hups ki.
 Ze lachen (op dit moment) heel hard; Ze zijn heel hard aan het lachen.
b.Óps obezjere ra terat hups ki.
 Ze hebben altijd de gewoonte om heel hard te lachen.

133.64

Ek en ra worden soms in ondergeschikte bijzinnen gebruikt om een onderschikkende determinant nader te specificeren. Vergelijk:

a.Gress nert fara ÿrômecû, Hâne pjôlilóme ek.Ik kan niet werken zolang Hâne praat.
b.Gress nert fara ÿrômecû, Hâne pjôlilóme ra.Ik kan niet werken als Hâne praat.

In a. wordt het accent gelegd op een beperkte periode dat Hâne praat: gedurende die periode kan ik niet werken. Zin a. impliceert dat ik weer aan het werk ga zodra Hâne zijn mond houdt.
In b. wordt er een verband tussen twee gebeurtenissen gelegd zonder dat de tijdsduur van (een van) die gebeurtenissen relevant is. Zie verder § 122.19–23.

133.65

Dat beri twee werkw.n koppelt die samen één predicaat vormen, en den een bijzin (eventueel zonder kern) vormt, blijkt onder meer uit de plaats van de determinanten ra en ek. De predicaten zijn onderstreept. Vergelijk:

a.Óps fara kelde eft pâlthudelira vobaros, óps probarilóme beri chaquinde ra
hudelira spokânda.
 Ze gebruiken een hypercorrecte vorm als ze correct Spokaans willen spreken.

b.Óps fara kelde eft pâlthudelira vobaros, óps tracilóme ra den Ø chaquinde
hudelira spokânda.
 Ze gebruiken een hypercorrecte vorm als ze correct Spokaans trachten te spreken.

Ra is hier toegevoegd om de determinant fara de betekenis 'als' te geven. In b. geeft Ø aan dat in de den-bijzin het subject verplicht is gedeleerd.

133.66   ad § 133.3   5. Determinant di

De determinant di is besproken in Hoofdstuk 111. Di wordt gebruikt om de toek.tijd uit te drukken, al dan niet gecombineerd met een speciaal suffix. Di wordt gevonden in de volgende constructies:

  1. alleen di: een toek.tijd in korte spreektaal-zinnetjes; meestal is er ook een vorm van modaliteit (wens/belofte); zie ook § 111.61–62a:

    Siy, gress di trempe ef!Ja, ik zal 't lezen!

  2. di met toek.suffix -u: sterke uitdrukking van toek.tijd; meestal met modaal aspect (plan/belofte); zie ook § 111.57–60:

    Gress di trempu ef mimpit.Ik zál het boek lezen.

  3. di met toek.suffix -ui: toek.tijd IIe niveau (meestal plan in het verleden = werkelijk gebeurd feit in toekomst); zie ook § 111.85–97:

    Gress di trempui ef mimpit.Ik zou het boek lezen. (en dat heb ik ook gedaan)

133.67

De determinant di wordt na elke finiete vorm herhaald, ook als twee finiete vormen beschouwd kunnen worden als één nevenschikking op zinsdeelniveau (§ 120.59 type II.c). Bijvoorbeeld:

(1)Ef piratas di kalibatsu ur di preldu nyses mosjeusz, fara óps šarke kusami.1
  De zeerovers zullen gaan zuipen en alle vrouwen gaan verkrachten, als ze
hier aan land gaan.

(2)Mânes Pacef-Leeg di stindu ur di dres-ÿrðu eft kleter topoitiynÿ.
 Mânes Pacef-Leeg zal een nieuwe dichtbundel gaan schrijven en in eigen beheer uitgeven.

Het modale aspect van (1) "voorspelling doen" en (2) "van plan zijn" zit opgesloten in de combinatie van di + -u; in het Nederlands is dit uitgedrukt met de toevoeging van "gaan". Let op het verschil in nevenschikking tussen (1) en (2): in (1) staan twee zinnen nevengeschikt (omdat het object nyses mosjeusz alleen bij het werkw. prelde hoort; in Z2 is de kern óps (= ef piratas) gedeleerd), in (2) staan twee predicaten nevengeschikt (omdat eft kleter topoitiynÿ object bij beide predicaten is). Dit kan als volgt verduidelijk worden:

(1′){[ef piratas di kalibatsu] UR [Ø di preldu nyses mosjeusz]}

(2′)Mânes Pacef-Leeg {[di stindu] UR [di dres-ÿrðu]} eft kleter topoitiynÿ

1Uit de roman Klótarus tiyns (Gedane zaken, 1982) van Meche Ploem-Vozjâf.

133.68   ad § 133.3   6. Onderschikkende determinanten

Onderschikkende determinanten zijn behandeld in Hoofdstuk 122 (Blok 122.16), samen met de onderschikkende voegw.n. Het verschil tussen determinant en voegw. is geïllustreerd in de volgende voorbeelden:

(1)a.Gress tinde fesért, janof ef bidale.
 b.Gress ma tinde fesért, ef bidalilóme.
 Ik blijf thuis omdat het regent.

(2)a.Janof ef bidale, gress tinde fesért.
 b.* Ef bidalilóme, gress ma tinde fesért.
 Omdat het regent, blijf ik thuis.

Een voegw. leidt een ondergeschikte bijzin in, en deze bijzin kan zowel (1a) achter als (2a) vóór de matrixzin staan. Een onderschikkende determinant staat altijd vóór het matrixpredicaat en drukt de relatie tussen matrixzin en bijzin uit. De bijzin is als zodanig gemarkeerd met een suffix (in b.: -ilóme), en kan nooit vóór de matrixzin staan, zoals (2b) toont.

133.69

Oppervlakkig gezien zijn een voegwoord en een onderschikkende determinant synoniem aan elkaar, vergelijk janof en ma in § 133.68 (1). Het zou daarom voor de hand liggen om aan te nemen dat janof en ma beide de betekenis 'omdat' hebben, of om aan te nemen dat ze beide "semantisch leeg" zijn en alleen dienen als markeerder voor REDEN. De conventie wil dat janof behandeld wordt als een woord met een semantische inhoud, terwijl ma semantisch ongespecificeerd is, maar alleen de parameter REDEN aangeeft. Dit verschil wordt gereflecteerd in de volgende twee feiten:

133.70

Feit 1: een bijzin met een voegw. kan onafhankelijk van een matrixzin gebruikt worden, en heeft nog steeds een betekenis. Een bijzin na een ondersch. determinant kan nooit onafhankelijk gebruikt worden:

V:Aftel tu tinde fesért?Blijf je thuis?
A1:Siy. Janof ef bidale.Ja. Omdat het regent.
A2:* Siy. Ef bidalilóme. 

Merk op dat het antwoord van A2 een indicatie van REDEN mist. Deze indicatie zou in een matrixzin met ma gegeven moeten worden.

133.71

Feit 2: een voegw. kan gebruikt worden in een nevenschikking of geïsoleerde positie, en betekent dan nog steeds iets; een ondersch. determinant betekent "niets" als het niet verenigd is met een predicaat:

V1:Aftel Spooksoliy melde alt eft demokrašo, janof oft taufen ef kindis lelperre eft
hupster politiyca krabé?
 Is Spokanië nog steeds een democratie, omdat of ondanks dat de koning een grote
politieke invloed heeft?
A1:Taufen.    Ondanks dat.

V2:* Aftel Spooksoliy ma oft ker melde alt eft demokrašo, ef kindis lelperrilóme eft
hupster politiyca krabé?
A2:* Ker.

Vraag V2 is ongrammaticaal vanwege de nevenschikking ma oft ker (twee determinanten laten zich niet nevenschikken). Antwoord A2 is ongrammaticaal vanwege het geïsoleerde gebruik van de determinant ker. Zie ook § 144.74, waarin twee voegw.n in een vergelijkende constructie vergeleken kunnen worden, maar niet twee determinanten.

133.72

Ondersch.determinanten moeten herhaald worden als twee matrixzinnen nevengeschikt zijn, en ze beide een relatie met de ondergeschikte bijzin hebben:

Ef argerats hyra perke beri verfutelije blul lo kolai ur ef ramiys hyra perke beri stennelije blul, ef lugks nert revertilomije blul ral.1
De deuren moeten geel geschilderd worden en de kozijnen moeten gebeitst worden, terwijl de luiken nu niet behandeld worden.

Ef myl di fara firu ur ef dôf di fara côšu, ef finnilóme beri tómare ra.
De hond zal [gaan] janken en de kat zal [gaan] kotsen als het begint te onweren.

In het laatste voorbeeld is ook de toek.determinant di verplicht herhaald (zie § 133.67).


1Deze zin komt uit een schriftelijke opdracht aan een schilder (kennelijk op Liftka want de inversie blijft achterwege; zie § 91.14e). In de spreektaal zouden we liever een bijzin met een voegw. kiezen, en de passiefvormen door een actief stus vervangen, in de trant van:

Stus verfutât ef argerats lo kolai ur stennât ef ramiys, tûre stus revertât ef lugks ral.
Men moet de deuren geel verven en de kozijnen beitsen, maar men moet de luiken nu
niet behandelen.

133.73

Door een determinant juist níét te herhalen, kan duidelijk uitgedrukt worden dat alleen de tweede nevengeschikte matrixzin een onderschikkende relatie aangaat. Vergelijk:

a.Gress stintât velk gopirus letras ur Tek ma tinde fesért, ef bidalilóme.
b.? Gress ma stintât velk gopirus letras ur Tek ma tinde fesért, ef bidalilóme.
Ik moet nog wat brieven schrijven en Tek blijft thuis omdat het regent.

Zin b. is vreemd, omdat de regen niet alleen de reden is dat Tek thuisblijft, maar ook dat ik wat brieven moet schrijven. In a. is het verband tussen de regen en mijn brieven schrijven afwezig.
Bij gebruik van een voegw. geldt altijd lezing b., dus dat is vreemd:

c.? Gress stintât velk gopirus letras ur Tek tinde fesért, janof ef bidale.1

In zulke gevallen verdient het gebruik van een ondersch.determinant dus de voorkeur.


1Het is wel mogelijk om een duidelijke scheiding tussen beide nevenschikkingen aan te brengen, en om de bijzin juist zonder scheiding toe te voegen:

Gress stintât velk gopirus letras; ur Tek tinde fesért janof ef bidale.
Ik moet nog wat brieven schrijven; en Tek blijft thuis omdat het regent.

133.74

Let op het gebruik van fes/fés in de volgende constructies:

(1)a.Dysse fes/fés ândyrre, Lerdu pónsilóme tildâ prósiy.1
  Dysse treuzelt, zodat Lerdu ongeduldig wordt.
 b.Dysse ândyrre fes/fés graviy, Lerdu pónzelira tildâ prósiy.
  Dysse treuzelt zó [erg], dat Lerdu ongeduldig wordt.

In (1a) staat de ondersch.determinant fes (met als variant fés), gevolgd door een bijzin met de markering -ilóme. Deze determinant drukt een GEVOLG uit.
In (1b) vinden we de idiomatische constructie fes/fés X, Y-lira (zó X dat Y) (= X bestaat in zo'n grote mate, dat Y het gevolg is). In (1b) is de status van fes/fés nogal onduidelijk. Een ondersch.determinant staat per definitie vóór het predicaat, en wordt gevolgd door een bijzin met een onderschikkingsmarkeerder (zoals -ilóme). Dat is in (1b) niet het geval.
Fes kan in (1b) evenmin het voorz. met de betekenis 'in' zijn, omdat graviy dan het fundament moet zijn, wat onmogelijk is omdat additieven nooit een fundament in een voorz.bep. kunnen zijn. Bovendien had fes in de hoedanigheid van voorz. bij herhaling vervangen kunnen worden door âs, bijvoorbeeld:

(2)Dysse ândyrre fes graviy ur Gâmpa reagere fes/*âs trag, Lerdu pónzelira tildâ prósiy.
  Dysse treuzelt zó erg en Gâmpa reageert zó traag, dat Lerdu ongeduldig wordt.

Daarom ligt het voor de hand om aan te nemen dat fes (met als variant fés) in b. een soort "vergelijkende determinant"2 is, waarbij de notie van "determinant" opnieuw als een soort prullenbak gebruikt wordt waarin alle woorden met een onduidelijke status gestopt worden.
Een andere mogelijkheid is dat we fes in dit geval beschouwen als een soort synoniem van fit (zo) (dus een add. van CAT. III, zie § 40.74). Constructies als (1b) worden verder besproken in § 141.77–78.


1Prósiy is een ideoantoniem met de betekenis 'geduldig∩ongeduldig'. Toevoeging van tildâ drukt expliciet de negatieve pool uit.


2Dit neemt niet weg dat taaldiachronisch gezien de determinanten fes en fés oorspronkelijk voorz.s waren. We moeten ons hier een ontwikkeling voorstellen dat een parafrase als fes eft graviy vrôk (op een erge manier) in de loop der eeuwen via fes graviy vrôk (lett. "op erge manier") afgesleten is tot fes graviy (lett. "op erge") dat uiteindelijke de betekenis van 'zo erg' kreeg. Dit is behandeld in Evergreen (1964).

133.75   ad § 133.3   7. Determinant lo

De determinant lo markeert verplicht een objectief additief (zin (1)), en optioneel een subjectief additief (zin (2)). Bij subj.add.n is lo verplicht als er bovendien een pred.add. aanwezig is (zin (3)):

(1)Gress verfute ef krur lo mesâ.Ik verf de muur groen.
(2)Ef vildul lelde [lo] lutt.De boom groeit krom.
(3)Do scemre hups lo crôg.Hij schreeuwt zo hard dat hij hees wordt.
(lett. "hij schreeuwt zich hard hees")

Dit is reeds besproken in § 40.12–18 en § 40.19. In de paragrafen hieronder wordt hieraan nog wat toegevoegd.

133.76

Lo is lang niet in alle gevallen een determinant die een subj.add. of obj.add. markeert. Zo kan lo ook een voorz. zijn (zie § 140.57–58), of een vergelijkende determinant (§ 143.112–141). Vergelijk de volgende constructies:

(1)a.Gress tiffe quista Ôrs.Ik ken Ôrs goed.
 b.* Gress tiffe Ôrs lo quista. 

(2)a.Gress paine tiffelira Ôrs lo quista.Ik doe net of ik Ôrs goed ken.
 b.* Gress paine tiffelira quista Ôrs. 

Normalerwijze vormt quista een bepaling bij het werkwoord tiffe (het "kennen" heeft de eigenschap "goed"). Dit wordt correct uitgedrukt in (1a). Als quista behandeld wordt als een obj.add. (zoals in (1b)), ontstaat een ongrammaticale constructie (want het is niet zo dat de eigenschap "goed" door de handeling van het "kennen" aan "Ôrs" wordt toegekend).
In de idiomatische constructie in (2a) is lo quista wel correct, in tegenstelling tot de lo-loze vorm direct achter het predicaat. Dit komt omdat we hier met een idiomatische constructie te maken hebben, waarin lo een vergelijkende determinant is met de betekenis 'zoals'.

133.77

De grens tussen lo als markeerder voor een obj.add. en lo als vergelijkende determinant is niet altijd even duidelijk te trekken. Vergelijk:

(3)Gress verfute ef mecrequliy cjola lo doffiy.
 Ik schilder het smeedijzeren tuinhek zwart.

(4)Gress cônsidere ef mecrequliy cjola lo hordâ.
 Ik vind het smeedijzeren tuinhek mooi.

(5)Do paina leldelira ef prytusto lo habilem.
 Hij heeft het karwei handig aangepakt.

In (3) is lo doffiy duidelijk een obj.add., met lo als markeerder hiervoor, want hier geldt: door het "schilderen" krijgt het tuinhek de eigenschap "zwart". In (5) is lo habilem feitelijk een predicatieve bepaling: "handig" zegt iets over de manier van "aanpakken", maar het is geen bepaling bij "karwei". Hier kan lo alleen een vergelijkende determinant zijn, analoog aan zin (2a) hierboven. Zowel in (2a) als in (5) gaat het om een idiomatische uitdrukking oftewel een bijzondere combinatie van paine gevolgd door een teg.dw. Omdat er hier geen sprake is van een "echt" predicaat met een "echt" hoofdwerkw. wordt een regulier pred.add. direct achter het predicaat vermeden en verschijnt er een lo-bepaling aan het eind van de zin. (zie § 143.112){{{CHECK}}}.
Zin (4) zit tussen beide uitersten in: (a) enerzijds is "mooi" een bepaling bij het object "tuinhek", maar (b) anderzijds kunnen we niet zeggen: * door het "vinden" krijgt het tuinhek de eigenschap "mooi". Hier geldt de conventie dat lo als markeerder voor een obj.add. beschouwd wordt, ondanks het feit dat (b) onmogelijk is.1


1Sommige grammatici geven er de voorkeur aan om lo bij cônsidere als een voorz. te behandelen, zodat we te maken hebben met het prep.werkw. cônsidere flaju lo X (iets X vinden), maar dan moeten we accepteren dat het add. dat op lo volgt een fundament van een voorz.bep. is, terwijl add.n dat feitelijk niet kunnen zijn (zie ook § 133.74).
Als cônsidere als prep.werkw. behandeld wordt, moet een herhaling van lo voorkómen worden door het gebruik van het dode voorz. âs (zie i.). Omdat we er in deze grammatica van uitgaan dat lo bij cônsidere een determinant is, en geen voorz., moeten we zin i. verwerpen, en keuren we alleen ii. goed:

 i.* Petriy cônsidere ef platiranu lo hordâ, tur Yvonn paine ef âs ezanyjo.
ii.Petriy cônsidere ef platiranu lo hordâ, tur Yvonn paine ef lo ezanyjo.
 Petriy vindt het schilderij mooi, maar Yvonn vindt het afschuwelijk.

133.78

Let op het verschil:

a.Petriy cônsidere ef platiranu lo hordâ.Petriy vindt het schilderij mooi.
b.Petriy cônsidere ef platiranu meldelira hordâ.Petriy vindt dat het schilderij mooi is.

In a. is ef platiranu het object bij cônsidere, en lo hordâ een obj.add. In a. geeft de spreker Petriy's impliciete opvatting weer (Petriy hoeft zelf niet met zoveel woorden gezegd te hebben: "ik vind het mooi").
In b. is ef platiranu de subjectkern bij het koppelwerkw. melde, maar tegelijkertijd het object bij cônsidere: ef platiranu is hier een ambiject (zie § 100.92–95). Er is sprake van een hoofdzin (Petriy cônsidere ef platiranu) en een performatieve bijzin (ef platiranu melde hordâ). Nu geeft de spreker een expliciete uitspraak van Petriy weer (Petriy heeft gezegd, of althans duidelijk te kennen gegeven dat hij het schilderij mooi vindt).

133.79

Vergelijk:

(1)a.Gress riffe sener mirs lo ošo.Ik maak mijn haar nat.
 b.Gress sen riffe ošo.Ik maak mezelf nat.
 c.?* Gress sen riffe lo ošo. 

In § 40.13 is uitgelegd dat een subj.add. met lo gemarkeerd mag worden als er anders sprake zou zijn van ambiguïteit omdat een subj.add. ook als pred.add. begrepen zou kunnen worden. In (1c) bestaat zo'n ambiguïteit niet en daarom is toevoeging van lo grammaticaal zeer twijfelachtig. Hiermee is tevens aangetoond dat sen geen "echt" object is, want was dat wel het geval, dan zou lo ošo correct geweest zijn omdat ošo (nat) begrepen zou kunnen worden als een obj.add. dat een bepaling bij sen vormt. In feite vormt ošo via sen een bepaling bij de subjectkern gress.

133.80

Vergelijk (1) hierboven met (2), waarin quandro (zelf) is toegevoegd:

(2)a.Gress sen riffe quandro lo ošo. =
 b.= Gress sen riffe quandro ošo.
 Ik maak meZELF nat.

(2a) is correct omdat quandro als "echt" object beschouwd kan worden, waarbij het obj.add. ošo een bepaling vormt, en zin (2b) is correct omdat quandro semantisch bij sen hoort en ošo via sen ... quandro een bepaling bij de kern gress vormt, analoog aan de situatie in (1b). Quandro wordt verder besproken in § AT.37–37d{{{CHECK}}}.

133.81

Het met lo gemarkeerde obj.add. volgt altijd ná het object (§ 40.19), maar als het object het onbeklemtoonde ef is, kan het obj.add. ervóór staan (zonder lo):

(1)a.Do trekke ef léeja lo tirdus.Hij trekt het gordijn kapot.
 b.Do trekke ef lo tirdus. = Hij trekt het kapot.
 c.= Do trekke tirdus ef. 

Echter, een obj.add. dat direct achter het predicaat staat, wordt niet als zodanig begrepen, indien het ook als pred.add. of subj.add. opgevat zou kunnen worden. Vergelijk:

(2)a.Do reparere ef oto lo tildâ. ≯
  Hij repareert de auto slecht.
 b.≯ Do reparere tildâ ef.
   i.  ≠ Hij repareert die slecht. (= zodanig dat de auto er slecht van wordt)
  ii.  Hij repareert die slecht. (= op slechte wijze)

Zin (2b) kan niet, analoog aan (1c), zo opgevat worden dat "slecht" een eigenschap van het object "de auto" wordt. In (2b) kan "slecht" alleen een pred.add. zijn met de betekenis "op slechte wijze".

133.82   ad § 133.3   8. Vrag.vnw. aftel gezien als determinant

Het vrag.vnw. aftel leidt niet alleen een directe ja/nee-vraag in, maar staat ook in een Quotatief (§ 110.80). Vergelijk:

a.Aftel óps affionnose muslés?Houden ze van mosselen?
b.Petriy linne, aftel óps affionnosûs muslés.Petriy vraagt of ze van mosselen houden.

Merk op dat in de Quotatief van b. een conjunctief op -ûs gebruikt moet worden (§ 150.164–165).

133.83

Aftel onderscheidt zich van de overige vrag.vnw.n doordat het semantisch "leeg" is; aftel dient alleen om aan te geven dat er een ja/nee-vraag volgt. Vergelijk aftel met het semantisch gespecificeerde vrag.vnw. hojelka (wanneer):

a.Aftel tu enn dena mimpit trempe?Ø Heb je dat boek gelezen?
b.Hojelka tu enn dena mimpit trempe?Wanneer heb je dat boek gelezen?

Een semantisch gespecificeerd vrag.vnw. als hojelka kan ook in een geïsoleerde positie gebruikt worden (vraag V1), maar aftel kan dat niet (vraag V2). Vergelijk (M = mededeling):

M:Gress dena mimpit trempe.Ik heb dat boek gelezen.
V1:Hojelka?Wanneer?
V2:* Aftel? 

133.84

Voor veel grammatici is de betekenisloosheid van aftel een reden om dit woord tot de determinanten te rekenen. Het probleem bij een dergelijke benadering is dat aftel ondanks zijn determinant-status nog eigenschappen behoudt die typisch zijn voor vrag.vnw.n en voegw.n. Zo vereist aftel dat een object bij def.inversie met enn gemarkeerd wordt (zie ook § 133.5 punt 2.):

a.Do ef mimpit trempe.Hij heeft het boek gelezen.
b.Aftel do enn ef mimpit trempe?Heeft hij het boek gelezen?

Was aftel een zuivere determinant, dan zou enn in b. nooit verplicht kunnen zijn. Wij zullen in deze grammatica aftel als vrag.vnw. en als voegw. behandelen, en vermijden om het onder de determinanten te rangschikken, omdat dit geen enkel voordeel met zich meebrengt, maar alleen voor verwarring zorgt.

133.85   ad § 133.3   9. Additief nert gezien als determinant

Het negatie-add. nert ontkent de aanwezigheid van de entiteit waar het voor staat. Staat nert voor het predicaat, dan wordt de gehele zinsinhoud ontkend. Vergelijk:

(1)Petriy nert trempe ef mimpit.Petriy leest het boek niet.
(2)Petriy trempe nert ef mimpit.Petriy leest niet het boek. (maar wel de krant)

In (1) wordt de gehele SvZ (Stand van Zaken, § 110.3–14) PETRIY LEEST HET BOEK ontkend. In (2) wordt de aanwezigheid van "het boek" ontkend. Merk op dat nert in (2) als markeerder vóór het zinsdeel ef mimpit optreedt, en niet als een pred.add. of subj.add. onmiddellijk achter het predicaat, zoals vita in:

(3)Petriy trempe vita ef mimpit.Petriy leest het boek snel.

In (3) vormt vita een pred.bepaling bij trempe.

133.86

Omdat nert zelf geen semantische inhoud heeft, en bovendien altijd op een typische determinantenpositie staat (direct vóór het predicaat of vóór een ander zinsdeel) wordt nert wel een determinant genoemd. Daarmee onderscheidt nert zich van andere negatie-add.n, zoals noi, dat altijd op een typische add.-positie staat, zoals op de positie voor een pred.add. direct achter het predicaat:

(4)Petriy trempe noi ef mimpit.Petriy leest het boek niet.

In (4) is noi een pred.add., net zo als vita in (3) dat is. De betekenis van (4) is identiek aan die van (1), maar ánders dan die van (2).
Wij hebben ervoor gekozen om nert in eerste instantie te behandelen als een add. van CAT. III, precies zo als ook noi behandeld wordt. In een enkel geval kan het handig zijn om nert als "determinant" te bestempelen, bijvoorbeeld als de relatie tussen nert en andere determinanten ter sprake komt, zoals in § 133.100–102.
Voor negatie wordt verder verwezen naar Hoofdstuk 151.

133.87   ad § 133.3   10. Expletiefpartikels

De determinanten ti en la worden gebruikt als expletiefpartikels. Zulke partikels dienen om een extra lettergreep aan een zin toe te voegen die nodig is om een bepaald metrum in stand te houden. Dit komen we bij spreekwoorden, gezegdes, rijmpjes en (oudere) poëzie tegen. Naast de zogenoemde vaste expletiefpartikels ti en la kent het Spokaans ook nog variabele expletiefpartikels, die gevormd worden met behulp van reduplicatie, wat wil zeggen dat een syllabe uit het woord met het zinsaccent elders in de zin geredupliceerd wordt. Voorbeelden:

(1)Kost eits blôfe, kost fa ti fle.1
 Mijn ogen zakken, mijn oren klimmen.
(2)Qunnde-ÿpse ef bukynâs! Dryche-ÿpse ef la drôms!2
 Laat de bazuinen schallen! Laat de trommen dreunen!

(3)a.   Aftel óps rupke furt ef diôser cÿrtiyr?
 b.   Aftel óps lôve furt ef jéftiyer qurtos miyr?
 c.   Noft, óps sôge zôcselira tepazzoste,
 d.   gûfquare kura sener te jéftiy.3
 a.   Roepen zij de hulp van de goden in?
 b.   Bidden zij desondanks om de bepaling van hun lot?'
 c.   Nee, zij storten jammerend ter aarde
 d.   en beklagen zich over hun lot.

(4)Eft arâbe lef rozas, eft ar mittus lef qurtas.
 (lett. "een tuin met rozen, een kamer met doornen")
 (ongeveer:) Een wolf in schaapskleren.

(5)Vlôte rikbi vlôte rilkoSpring naar rechts, spring naar links
 Lappe blef ur lappe furtStap naar achter, stap naar voren
 Tôppe tiffugs, tâtle hentugsStamp met voeten, klap met handen
 Gûnke knok, helderte hurtKnor als varken, blaf als hond

1Uit "Tovildulÿ" ("Geboomte") uit de bundel Poitiyns furt ef sompyrâ veldurs (Gedichten voor de onnozele mensen, 1954) van Pârf Quggernees.
Rijmschema: –/–/–   –/–/.


2Uit Ef Poiros fes ef Raiys (Het Leven in de Boomtoppen, 1800) van Megt Kalis-Fandare. Rijmschema: /–/– – –/–   /–/– – –/.


3Vier strofen uit een klaagzang in Rÿrðaex ef koffonaecÿr Yzlât (Sage van Rÿrða's dood), hoofdstuk VII, hym 12.

133.88

In de dichtstrofes in (1) en (2) zijn de vaste partikels ti en la gebruikt.
De klaagzang in (3) bevat de geredupliceerde vorm te: in regel c. is dit een prefix, in regel d. wordt dit herhaald omwille van het rijmschema.
In (4) staat een spreekwoord waarin de eerste lettergreep van arâbe is geredupliceerd, om achter de komma evenveel lettergrepen te krijgen als ervoor.
Voorbeeld (5) is een aftelrijmpje1 met een zeer bijzonder expletiefpartikel, omdat het tevens de meervouds-s bevat die eigenlijk achter hent had moeten komen. Het partikel zelf is de geredupliceerde vorm van de laatste lettergreep van tiffugs.


1Hierbij moeten kinderen de genoemde bewegingen maken, en knorren als een varken of blaffen als een hond. Het kind dat bij het aftellen "het varken is" valt af, en het kind dat vergeet te knorren of te blaffen, moet het aftellen voortzetten.

133.89

Een idiomatisch geval, dat weinig met een rijmschema te maken kan hebben, is de volgende populaire spreektaalvorm:

£ Gress ti nert tiffe.Ik weet 't niet.

Het is hier niet uit te maken of ti nu een vast expletiefpartikel is, dan wel een gevolg is van reduplicatie van de eerste lettergreep van tiffe. Ook wordt wel gesuggereerd dat ti een verbastering is van ki om emfase uit te drukken (vergelijk § 133.28).

133.90   ad § 133.3   11. De wed.vnw.n sen[a], frart, efa en prap, gezien als determinant

De wed.vnw.n sen, sena, frart en efa (zie Blok 72.3) hebben een onduidelijke status, zodat er wat voor te zeggen is om ze als determinanten te beschouwen.
Op semantisch niveau gedragen de wed.vnw.n zich als een object of echo, maar op syntactisch niveau zijn ze eigenwijs: ze verschijnen standaard direct achter de zinskern of vóór (soms achter) het predicaat (§ 72.3a–3e), en het onderscheid tussen object en echo vervalt (§ 72.18–19). Vergelijk:

(1)a.Petriy lukte ef baby.Petriy wast de baby.
 b.Petriy sen lukte.Petriy wast zich[zelf].
 c.Lukte Petriy sen.Petriy zal zich wassen.

(2)a.Elsa kette ef mimpit ón sener sour.Elsa geeft het boek aan haar zuster.
 b.Elsa sen kette ef mimpit.Elsa geeft het boek aan zichzelf.
 c.Elsa sen ef mimpit kette. =Elsa heeft het boek aan zichzelf gegeven.
 d.= Elsa ef mimpit sen kette.(idem)

133.91

In (1c) staat lukte vóór de zinskern, en drukt daarmee een toek.tijd uit. Het wed.vnw. sen blijft direct achter de kern staan (wat in dit geval hetzelfde is als de objectpositie). In (2c) staat het object ef mimpit vóór het werkw. om een def.tijd uit te drukken. Ook nu weer blijft sen direct achter de kern staan. In (2d) verschijnt het wed.vnw. vóór het predicaat.
De gefixeerde positie van sen[a] onmiddellijk achter de kern of vóór het predicaat doet vermoeden dat dit wed.vnw. op de een of andere manier deze kern resp. dit predicaat voor de eigenschap "reflexiviteit" markeert, zonder als zelfstandig zinsdeel aan de zinsstructuur deel te nemen. Deze eigenschap van sen[a] brengt veel grammatici ertoe om dit woord een determinant te noemen.

133.92

Dat sen[a] geen "echt" voornaamwoord is, en het karakter van een determinant heeft, blijkt ook uit zijn gedrag in voorz.bep.n. Sen[a] kan zelf niet als fundament in een voorz.bep. optreden, maar moet altijd vervangen worden door de gereduceerde aangehechte vorm -siyn (§ 72.30):

Do byte ef nodâs trâksiyn. (= trâk sen)    Hij slaat de muggen van zich af.

Ef leldasts fes ef ér-kanas sels ventûs hennâ, den sena anie lefsiyn. (= lef sena)
De gevangenen in de eenpersoonscellen moeten zich met zichzelf zien te vermaken.

Het lijkt wel of het sterke determinant-karakter van sen[a] een combinatie met een voorz. in de weg staat.1


1In de 1e en 2e persoon kan -siyn vervangen worden door een pers.vnw., dat in tegenstelling tot sen[a] zonder meer als fundament kan optreden, bijvoorbeeld:

Gress byte ef nodâs trâksiyn. = Gress byte ef nodâs trâk gress.
Ik sla de muggen van me af.

Tu ventât hennâ, den sen anie lefsiyn. = Tu ventât hennâ, den sen anie lef tu.
Je moet je met jezelf zien te vermaken.

133.93

Let op dat ón in de functie van echo-determinant geen voorz. is, en daarom niet gesuffigeerd kan worden met -siyn:

* Do kette ef mimpit ónsiyn. ~ Do sen kette ef mimpit.
Hij geeft het boek aan zichzelf.

133.94

Wat hierboven gezegd is over sen[a], geldt ook voor de passieve variant prap (§ 72.25–29), die eveneens op de gefixeerde positie vlak achter de zinskern of voor het predicaat verschijnt:

Groft obléskrosz prap nert otrefarelije pai gress.Tegen zijn opvattingen verzet ik me niet.
Rinâs prap miptreskelitâ riyfain pai Uder.Voor Rinâs slooft Uder zich altijd uit.
Panôzjecelije vilt arfinos prap pai kirro.In jouw komst zullen we ons verheugen.
Vilt arfinos prap pai kirro panôzjecelije. =
= Vilt arfinos pai kirro prap panôzjecelije.
We hebben ons in jouw komst verheugd.

133.95

Ook bij passieven zonder subject en bij valse passieven staat het wed.vnw. vóór het predicaat of direct achter de zinskern. Merk op dat bij valse passieven de zinskern semantisch gezien een subject is, maar zich syntactisch als object gedraagt:

Blul prap panôzjecelije vilt arfinos. =
= Blul panôzjecelije vilt arfinos prap.
In jouw komst wordt verheugd.
OF  Men verheugt zich in jouw komst.
Blul prap na'ôfelije ófe pert gy.Er worden hier veel vergissingen gemaakt.
Na'ôfelije blul ófe prap pert gy.Er zullen hier veel vergissingen gemaakt worden.
worden.vergist SPOOR hetPASS zich veel hier

133.96

Om het begrip "determinant" niet te veel te laten degraderen tot een vuilnisbak waarin alle onduidelijke gevallen gestopt kunnen worden, zullen we in deze grammatica vermijden om een element "determinant" te noemen, als een dergelijke kwalificatie niets bijdraagt aan de adequaatheid van de beschrijving van het Spokaans. In deze grammatica is het voor de bespreking van de woorden sen, sena en prap niet relevant om ze met de notie "determinant" te onderscheiden van de andere voornaamwoorden, en daarom zullen we ze "wed.vnw." blijven noemen.

133.97   ad § 133.3   12. Het lidw. ef, gezien als determinant

In § 50.35 is vastgesteld dat nominaal gebruikte infinitieven altijd door het bep.lidw. ef worden voorafgegaan:

(1)Ef farte melde helt.Lopen is gezond.
(2)Ef pjôle wencate gress lo kainot.Het praten/gepraat houdt me wakker.

133.98

Dit lidw. kan nooit vervangen worden door een ander lidw. (zoals eft of goe), of door een lidw.-vervangende constructie (zoals een aanw.vnw.). Vergelijk:

a.* Ef menester nert cÿrstûlée dena cradef scemre pai ef cÿrzrâg demonstrerers.
b.Ef menester nert cÿrstûlée dena cradef scemros pai/rifo ef cÿrzrâg demonstrerers.
De minister trekt zich niets aan van al dat geschreeuw van de opgewonden demonstranten.

De vette lidw.-vervangende constructie in a. is ongrammaticaal, maar in b. wel correct. Merk ook op dat het verbale karakter van scemre in a. de subjectmarkeerder pai uitlokt, terwijl het subst. scemros in b. ook gecombineerd kan worden met een voorz.bep. met rifo.

Omdat ef wegens die onvervangbaarheid nooit een semantisch contrast kan uitdrukken met een ander element, drukt ef voor infinitieven feitelijk niets uit, behalve dan dat het de infinitief als zodanig markeert. Daarom geven sommige grammatici er de voorkeur aan om deze vorm van ef als een determinant (infinitiefmarkeerder) te beschouwen.

133.99

Er is nog een reden om het lidwoord-karakter van ef in (1) en (2) (§ 133.97) in twijfel te trekken, en ef daarom als determinant te beschouwen. Zou het een "echt" lidw. zijn dan is een infinitief als ef hiyste (het hoesten) een normaal nominaal element, waarvan we mogen verwachten dat het ook andere functies dan die van subjectkern kan aannemen, geheel analoog aan bijvoorbeeld het echte subst. ef hiystos (het gehoest, de hoestbui). Inderdaad kan ef+infinitief als object optreden, maar als echo wordt de zin zeer twijfelachtig, en als fundament in een voorz.bep. is de zin ronduit ongrammaticaal. Vergelijk het CONCRETE subst. hiystos in a. met de infinitief hiyste (hoesten) in b.:

(3)a.Do nert nute ef hiystos.Hij hoort het gehoest/de hoestbui niet.
 b.Do nert nute ef hiyste.1Hij hoort het hoesten/gehoest niet.

(4)a.Do siytinte ón ef hiystos.Hij moppert op het gehoest/de hoestbui.
 b.? Do siytinte ón ef hiyste.2Hij moppert op het hoesten/gehoest.

(5)a.Do reéde fes ef hiystos.Hij ergert zich aan het gehoest/de hoestbui.
 b.* Do reéde fes ef hiyste.3Hij ergert zich aan het hoesten/gehoest.

Door aan te nemen dat ef in de b-zinnen geen lidw. is, maar een determinant, nemen we tevens aan dat hiyste hier geen echt nominaal basiselement is maar nog steeds een grote mate van "verbaliteit" bezit. Dit is dan de reden waarom (4b) en (5b) niet (geheel) correct zijn. Het valt buiten het bestek van dit hoofdstuk om te analyseren hoe deze "verbaliteit" en de ongrammaticaliteit van (5b) met elkaar samenhangen. Dit is te lezen in Kalâc-Marrée's artikel "The Spocanian Infinitive" (1989).


1Ook de objectpassieve variant is geheel correct: Ef hiyste nert nutelije pai do (Het hoesten/gehoest wordt door hem niet gehoord).


2De echopassieve variant van deze zin is zo goed als ongrammaticaal: ?* Ef hiyste siytintelitâ pai do (Op het hoesten/gehoest wordt door hem gemopperd).


3De gedeverbaliseerde variant van deze zin is wel grammaticaal: Do reéde fes ef ÿhiystos. Deverbalisering in een voorz.bep. is in § 141.101a–101b uitgelegd.

133.100   ad § 133.3   13. Ordening van determinanten

Veel determinanten worden onmiddellijk vóór het predicaat geplaatst. Omdat een zin meer dan één determinant kan bevatten, en er dus verscheidene determinanten tegelijk voor het predicaat kunnen verschijnen, moeten ze ook onderling geordend kunnen worden. De volgorde van de determinanten rondom het predicaat is in het volgende schema uitgedrukt:

NEG – FUT – ONDERSCH – PRED – ASPECT 1

De gehele reeks wordt als één zinsdeel beschouwd: het uitgebreide predicaat.


1Op Spokanische scholen wordt een ezelsbruggetje gehanteerd om deze volgorde te kunnen onthouden. Hierbij moeten we uitgaan van de Spokaanse terminologie:

negateff Futuriy Sukoffos
ontkennend futuur onderschikking

De vetgedrukte elementen laten zich lezen als: negt éfes (gulzige vuurkever). Deze "vuurkever" is ook al als ezelsbruggetje genoemd om te onthouden dat tijdsbepalingen vóór plaatsbepalingen staan. Zie § 93.89 voetnoot 1.


133.101

Het is onmogelijk om de reeks in het schema van § 133.100 met andere elementen te doorbreken. Bij inversie om de def.tijd of toek.tijd uit te drukken, doen alle elementen uit het schema aan de inversie deel:

(1)a.Óps sena nert ma lukte ek, ef knurflâftos meltilóme koffon
  zij zich niet omdatDET wassen MOM, de waterleiding is-ONDERSCH dood
  Ze wassen zich niet, omdat er geen water uit de kraan komt.
 b.Nert diyrâ lukte ek óps sena, ef knurflâftos di meltilóme koffon.
  Ze zullen zich niet wassen, als er geen water uit de kraan komt.

(2)a.Ral Ôrs sen ma kette ef mimpit, [do] sen probarilóme beri zlÿše.
  Nu geeft Ôrs het boek aan zichzelf, omdat hij zich[zelf] wil verwennen.
 b.Hols Ôrs sen enn ef mimpit ma kette, [do] sen probarilóme beri zlÿše.
  Gisteren heeft Ôrs het boek aan zichzelf gegeven, omdat hij zich[zelf]
wil verwennen.

Let ook op de vaste positie van het wed.vnw. sen[a] achter de kernen (1) óps en (2) Ôrs.

133.102

In de volgende voorbeelden zijn alle vier determinanten aanwezig:

Óps sena nert di ho luktu ra, [óps] sena râsilóme.
zij zich niet TOEK voordatDET zullen.wassen DUR, zij zich scheren-ONDERSCH
Zij zullen zich niet wassen voordat zij zich scheren.

Óps sena nert di ho probaru beri lukte ra, [óps] sena râsilóme.
Zij zullen zich niet willen wassen voordat zij zich scheren.

De determinant ra geeft hier een gewoonte aan.


TOP
<< Hoofdstuk 132 | Hoofdstuk 140 >>

© (2000) Rolandt Tweehuysen, Kimswerd, the Netherlands