Woordenboek
Spokaans-Nederlands | Nederlands-Spokaans

Spokaans—Nederlands     A B C D E F G H I J K L M N O P Q R S T U V W X Y Z

 

Nederlands—Spokaans     A B C D E F G H I J K L M N O P Q R S T U V W X Y Z
 

h:: (naam vd letter H) haji {C}.

haag:: (=heg) grûs {C}.

haagbeuk:: Koronalista-vildul {C} (L. Carpinus betulus).

haagwinde:: hagiy-wÿsger {C} (L. Calystegia sepium).

haai:: haje {C}; blauwe ~: blotter haje (L. Prionace glauca); gevlekte gladde ~: Skiyl-haje (L. Mustelus asterias); ruwe ~: pleko-haje {C}, lâsiynes-haje {C} (L. Galeorhinus galeus).

haak:: (alg) néstâ {C}; (vishaak) klâm {C}; (voor telefoonhoorn) vastariyârp {C}.

haakje:: (vishaak; leesteken: ( of ), ed) klâm {C}; hoekig ~ (leesteken: < of >): šil {C}; recht ~ (leesteken: [ of ]): krono-klâm {C}; (voor schoenveter) mustbentârp |musb..| {C}; tussen ~s (fig: trouwens): ychiys {III}, arvendelira {I}.

haaks:: (met een hoek v 90°) ver {I}.

haakwerk:: riysânos {C}.

haal:: (=streep/kras/krab) pâps {C}, zjâf {C}; ze heeft een ~ van de kat over haar neus: belt nes lelperre eft zjâf rifo ef chat; aan de ~ gaan: ef ubere ef ûrozjep.

haalbaar:: tÿšamiy {I}.

haam:: (=halsjuk) (voor trekdieren iha) hamiy {C}; (voor trekpaarden) tvéla {C}.

haan::

  1. (mnl kip) netâs {C}; ~tje de voorste: ef furtiy netâs.
  2. (v geweer) byt {C}.

haar::

  1. (pv)
    1. (3enk-vrw)
      1niv {PV} {SX.vz}° pass. verbaal
      vrw
      C
      A/SC
      eup¹
      ef/mittof/kâ*
      ef/kâ
      •ûp
      •ûf/•miff/•kû*
      •ûf/•kû
      épe
      ófe
      ófe
      eppere
      efere
      efere
      ¹ |ep/epp|
      * kâ/•kû bij concr zn'n is vrnl spr
      ° (dl= Zuid-Liftka/Tigof/Lomky)

      2niv {PV} rs (modern) rs (arch)
      vrw
      C
      A/SC
      hópsat
      lelp
      kâ/kât
      hepsatt
      iyffe
      kâe
      hópsatt
      lellpre
      kâe

      (obj is altijd 2niv indien subj eveneens 3enk-vrw); (vgl) hij ziet ~: do zerfe eup/hópsat; zij ziet ~: eup zerfe hópsat; (rs altijd v 2niv:) Petriy heeft ~ achtergelaten: Petriy hepsatt afânole; (passief pv voor causatief:) ik laat ~ het boek lezen; ik geef ~ het boek te lezen: gress trempe-épe ef mimpit; (gereduceerde vorm bij vz:) aan ~: ónûp = ón eup; naar ~ [toe]: 'karaûp = helkara eup; (concr zaken:) ik kan ~ (= de tekening) niet vinden: gress nert minketecû ef/mittof; (abstr/semc zaken:) de neiging om te moorden – ik heb ~/deze (neiging) niet: ef njore-bugos – gress nert lelperre kâ[t];
    2. (3mv-vrw) »hen A.
  2. (bz)
    1. (3enk-vrw) (alg) belt {BZ}, groft {BZ}; (reflexief) sener {BZ} (met [deel v] zinskern als antecedent); ik lees ~ boeken: gress trempe belt/groft mimpits; zij leest ~ [eigen] boek: eup trempe sener mimpit; zij blijft thuis omdat ~ moeder ziek is: eup tinde fesért, janof sener sientur kinure;
    2. (nominalisatie) (alg) beltiy {Cef; mv=enk}; (reflexief) seniy {Cef; mv=enk}; de/het hare; die/dat van ~: ef beltiy; ef seniy; mijn boeken en de hare: kost mimpits ur ef beltiy; ik lees mijn boek en zij leest het hare: gress trempe sener mimpit ur eup paine ef seniy; zij denkt er het hare van: eup miype ef seniy;
    3. (samentrekking) ~ ene: belt ére = belté {BZ}; groft ére = grofté {BZ}; (als slechts 1 exemplaar bedoeld wordt ve lichaamsdeel/orgaan/kledingstuk waarvan we er meer dan 1 bezitten:) hij knijpt in ~ [ene] arm: do chiype armt groft/belt ére milâ = do chiype armt grofté/belté milâ;
    4. (3mv-vrw) »hun B.
  3. (zn) mir {C}; ik kam mijn ~: gress cye sener mirs; ze heeft lang ~: eup lelperre mintepot mirs; van haren gemaakt: miriy {I}; met ~ (harig): lâmiror {I}; zijn ~ verliezen (ruien): gôlare {U}; plek zonder ~ (lichaamsdeel dat onthaard is): idemirtiyn {C}; op een ~ na (nét): jen wâlkân; hij miste de lantaarnpaal op een ~ na: do ef mirrâtat rytle jen wâlkân; dat is er met de haren bij gesleept: ef melde eft hurt lef ten/dur trunns.

haarband:: (=diadeem) mir-bent {C}.

haarcrème:: (brillantine) mir-balsem {S}.

haard:: (vuurplaats) mÿrt-sÿrt {C}; »huis.

haardroger:: (föhn) mir-kÿponjer {C}.

haardscherm:: (=vuurscherm) slitpaaf {C}.

haardvuur:: (open vuur in huis) loÿbuti {C}.

haarfijn:: (nauwkeurig) engfartiy {I}.

haarknot:: grequgiys {C}.

haarscherp:: (v foto) kija-klôrt {I}.

haarspeldbocht:: xorômkrum {C}; weg met [veel] ~en: siksak-weg {C}.

haaruitval:: tijâgôlos {C}.

haas::

  1. (dier) (ntr) aša {C} (L. Lepus capensis); (mnl) wandet {C; mv= wandótes}; (vrw: voedster) dôf {C}; jonge ~: pûp {C}.
  2. (stuk vlees) »lendenstuk.

haast:: (spoed) hurtiyo {C}; ~ hebben: hurtiyre [beri/den] {U}; ef perke hurtelira {tdw}; ik heb geen ~: gress nert perke hurtelira; ~ achter iets zetten (fig: iets bespoedigen): ef riffe flaju lo vita.

haasten:: zich ~ [om/met] (met dat wat de infinitief uitdrukt): hurtiyre [beri/den] {U}; Elsa haast zich met het doornemen van het rapport: Elsa hurtiyre beri zôzje ef rapors; we moeten ons ~: kirro hurtiyrûs; zich [tevergeefs] ~: fortasse {Upr}; »opschieten 4/5.

haastig:: (=schielijk) tramm {I}.

haat:: (alg) hatros {A}; (met permanent karakter) qustÿ {C}, quustÿ {C} (arch/poe); (sterk: =nijd) orgt {Aef}.

haatdragend:: (hatend) hatriy {I}; (met permanent karakter) qustÿiy {I}, quustÿiy {I} (arch/poe); (vol nijd) orgt {I}.

Habakuk:: (bijbel) Habakûk {N} (afk= Hab).

habitat:: habitat {C}.

hachelijk:: (=netelig) ôtel {I}.

haft:: (eendagsvlieg) fisa-harber {C} (L. Ephemera danica).

hagedis:: flér {C}; levendbarende ~: ÿtinelira flér (L. Lacerta vivipara).

hagel:: denmos {S}; ~[stenen] (v minstens 1 cm doorsnede): mikôt {S}; (om mee te schieten) mônyt {S}.

hagelbui:: gura {C}.

hagelen:: (ijsregen) denme {E; gst= denn}; ef plurre denmos (dl= Liftka/Brÿr); ~ en/of sneeuwen: plurre {E} (dl= Liftka/Brÿr); het hagelt (met stenen v minstens 1 cm doorsnede): ef denme lo mikôt.

hagelslag:: (=chocoladekorrels) šoclatiyns {Cmv}.

hagelsteen:: hagelstenen (v minstens 1 cm doorsnede): mikôt {S}.

Haggai:: (bijbel) Hâga {N} (afk= Hâg).

Haïti:: Ha'itiy {G}.

Haïtiaan:: Ha'itiyno {Cef}.

Haïtiaans:: (bv) ha'itiy {IIef; mv=enk}; ~e vrouw: Ha'itiyna {Cef}.

hak::

  1. (v schoen) ðop {C}; (fig) van de ~ op de tak springen: krose {K}; het van de ~ op de tak springen: krosos {C}.
  2. (=houweel) riðât {C}.

haken:: (aan een haak) klâme {K}, néste {K}; (handwerk) riysâne {K}.

hakkelen:: (=stamelen) me'eke {U}.

hakken:: (omhakken) axe {K}; (=houwen) riðe {K}; ~ in (met een bijl bewerken zonder dat het voorwerp splijt): lâaxe {K}.

hakmes:: axyfo {C}.

hal:: (langwerpige gang) tult {C}; (bijna vierkant/rond) hall {C}.

halen::

  1. (gaan halen) pâre {K}; water/brandhout [gaan] ~: ef farte furt knurfel/kôre; het ~: pâros {C};
  2. (fig: examen; financieel; weer beter worden) tÿše {K}; een doel ~: ef tÿše eft pijôfty; hij heeft het gehaald (hij is er weer bovenop: na ziekte/operatie): do melde tÿšelira {tdw};
  3. (sprong/trein) šâste {K};
  4. (idioom) erbij ~ (betrekken): cijazute {K}; uit het water ~ (lett: opdiepen): zefpâre {K}; het door elkaar ~ (per ongeluk): noftatsÿrtos {C}.

half:: holfe |hofe| {I}; het is ~ negen: ef melde âke ur holfe (afk= 8z30 of 8zh); (alg entiteit met "½" (half) als kenmerk; ihb munt v ½ ) aholfe |ahofe| {C}; ~ geld; halve prijs: holfe-smurf |hofe-| {S}; voor ~ geld: fes holfe-smurf.

halfbloed:: (zn: persoon) toûplef {C}.

halfdood:: (lett: zo goed als dood, stervend; fig: alsof hij/het dood is) poikoffon {I}; hij wil de halfdode bomen rooien: do šutavy ef poikoffon vilduls.

halfjaar:: holfe zemper {C}; serstel {C} (arch).

halfjaarlijks:: holfe-zempertiy {I}.

halfrond:: (vd aarde) hemisfero {C}; op het noordelijke ~: fes ef nutter-hemisfero.

halfslachtig:: (besluiteloos) holfatiy |hof..| {I}.

halfstok:: lurgiyzorâ {I}; de vlag ~ hijsen: ef poirare ef flâ lo lurgiyzorâ.

halfuur:: (tijdsduur) holfarr |hof..| {C; mv=enk} (afk= hrr); ik heb een ~ gewacht: gress quÿo lóf eft holfarr.

hallo:: ~!: haloe! = haloiy!; tata! (kindertaal: aanstellerigheid).

halm:: (=aar) hâlm {C}.

halo:: (kring om maan) dro {C; mv= drâs}.

halogeen:: halogeniy {S}.

halogeenlamp:: halogeniytat {C}.

hals:: (lichaamsdeel; v fles) elba {C}; (=nek; v kledingstuk) ÿrk {C}; (fig) de ~ strekken: ef riffe ef nurp lo hardlap.

halsband:: ÿrk-bent {C}.

halsdoek:: chÿrm {C}.

halsjuk:: (=haam) (voor trekdieren iha) hamiy {C}; (voor trekpaarden) tvéla {C}.

halsketting:: tolâftÿ {C}.

halsoverkop:: (=pardoes) pâdâ {III}.

halsstarrig:: (=hardnekkig) frokabéiy {I}; (niet willen wijken/overgaan) mâtréfiy {I}.

halt:: ~! (=stop!) halt!, stôp!; ~ houden: halte {U}; ~ houden bij (stoppen bij): lâstôpe {K}.

halte:: (=stopplaats: bus/tram/trein) ÿstôpiy {C}; vaste ~ (standplaats: taxi/autobus ed): stašon {C}; zie ook Haltes en stations in .

halvemaan:: stootâ {C}.

halveren:: (door de helft delen) holfsperde |hofs..| {K}; meer dan ~: ef holfsperde vluf dus holfe.

halvering:: holfsperdos |hofs..| {C}.

halverwege:: holfplepiy |hofp..| {VZ} (plaats/tijd); ~ 2008: holfplepiy 2008; ~ de jaren zeventig: lóf ef holfe rifo ef tenrân-zempers; tot ~ juni: tuksof ef jûn-holfe.

ham:: chenc {S}; stuk, plak ~: chenciyn {C}; (gemarineerd en gestoofd) wik-knok {C}.

hamburger:: hâmburgiy {C}.

hamel:: (=weer: gecastreerd schaap) vlâk {C}.

hamer:: hajimo {C}; grote ~ (voorhamer): stôfmkâ |M| {C; rs= stôfmkât}.

hameren:: (=timmeren) hajime {U}; ~ op (fig): ef kette ef ritt kaf.

hamermeeuw:: hajimo-meve {C} (L. Larus hamatus) (zeldzame meeuwensoort, vrnl langs kusten vd Kjûpur-zee).

hamster:: (knaagdier) hâmstro {C} (L. Cricetus cricetus).

hamsteren:: jÿzooše {K}.

hand::

  1. (zn) hent {C}; cria• {PX};
  2. (idioom) iemand een ~ geven/de ~ schudden: martije rast {K; gst= martit}; een jongen die graag zijn ~en uit de mouwen steekt: eft car 'jan; de ~en ineenslaan (iets gezamenlijk ondernemen): ef vlemóte eft cômatiy lâmbe;
  3. (met "aan") aan de ~ van (fig): luft ÿrliriys rifo (vz-uitdr); (een kind) aan de ~ meevoeren: préte {K}; er is iets aan de ~ met: flaju sen prabare kaf ef kelbra frópjÿ;
  4. (met "bij") bij de ~ (paraat): feng {I};
  5. (met "in") ~ in ~ (lett/fig): lef hent-uzos {C}; in zijn ~[en] houden (lett): hente {K}; in de ~[en] houdend (lett): lâhentor {I}; ik sta met de hoed in mijn ~: gress giffe lef ef lâhentor ÿršar; hij houdt een boek in zijn ~[en]: do lelperre eft lâhentor mimpit; in ~en vallen van: ef tasse fes hents rifo; iets in de ~ werken: ef gyre ef mimpit furt flaju;
  6. (met "met/naar") met blote ~en: nucer-hentiy {I}; iemand naar zijn ~ zetten: ef flectre rast âfry ef ðÿr spinn;
  7. (met "op/ter") twee ~en op één buik: perdÿrs lâpliyfone ér kliqu; ter ~ nemen: paine tukst {Upr}; we moeten het onderzoek ter ~ nemen: kirro sena painûs tukst ef quÿlapp; ter ~ stellen: ômdente {K};
  8. (met "van/voor") van de ~ doen (afstoten): ef sÿrte luft ef stovy; voor de ~ liggen: armthûšate {E}.

handbal:: (bal om mee te handballen) criabâl {C}; (spel) criabâlmert {C}.

handballen:: criabâlmerre {U}.

handbalspel:: criabâlmert {C}.

handbalspeler:: criabâlmerr {C}.

handbediening:: criaelešiyos {C}.

handboei:: criagârp {C}.

handboek:: lyd'mip {C}.

handdoek:: kÿponfâsto {C; mv= kÿponfâstôe; rsmv= kÿponfâstott}.

handel:: lebet {C}; (=bedrijf/zaak) ÿrgott {C; mv= ergôte}; ~ drijven (handelen): lebete {U}; het ~ drijven: lebetos {C}; minister van ~: lebet-menester {C}.

handelaar:: (alg) folâ {C}; (=dealer) lebetatjen {C}; (=koopman) lebeter {C}; een ~ in buitenlandse wijnen: eft folâ fes mipšarcess weinôsta; ~ in effecten: qurs-gvârcer {C} (iro).

handelbaar:: handelbaar||onhandelbaar: prósa {Iid}; .

handelen::

  1. (handel drijven) lebete {U};
  2. (in actie komen) kafpaine {E}; (optreden) ÿzjale {U; vdw= pÿzjale}; ~ zonder na te denken (roekeloos/onverantwoord): ef hanntele lef deff fe ur bliynt eit;
  3. ~ over (gaan over): hanntele kura {U; vdw= hanntel}.

handeling:: hanntelos {C}; (=daad) car {C/Aef; mv= câre}; alle ~en/maatregelen die voor het bereiken van één doel noodzakelijk zijn ("pakket" maatregelen): clobjiyt {C}.

Handelingen:: (bijbel) Câre {N} (afk= Câr); De ~ van de Apostelen: Ef Apôstliyser Câre {N}.

handelsbeurs:: burrs {C}.

handelsmerk:: lebetmârc {C}; mârc {C; mv= merc}.

handelswaar:: (=koopwaar) lebetiyns {Cmv}.

handelswijze:: paine-vrôk {SC}.

handenarbeid:: criapain {C}.

handengeklap:: tâtlos {C}.

handengewring:: criarekkos {C}.

handenwringen:: criarekke {U}.

handenwringend:: ~ gebaar (v vertwijfeling/onderdanigheid): criarekkos {C}.

handgebaar:: hent-duh {C}.

handgranaat:: criagranâ {C}.

handgreep:: »handvat.

handhaven:: zobaquere {K}.

handhaving:: zobaqueros {A}.

handicap:: (=lichaamsgebrek) frofâle {C}.

handig:: hents {I}, habilem {I}; (=slim) âlkibiy {I}; het is niet ~ om je tas te vergeten: ef nert melde âlkibiy beri ufege vilt lôk; hij is erg ~/creatief: do lelperre sers ÿrliriys armt jadâk hent.

handigheid:: (het handig-zijn) habilemiy {A; mv=enk}.

handkar:: crianolac {C}; zie ook Weggebruikers in .

handlanger:: (=medeplichtige) ralpainer {C}.

handleiding:: »gebruiksaanwijzing.

handpalm:: pâlm {C}.

handrem:: (in auto) criaprams {C}.

handschoen:: criamust {C}.

handschrift:: (=manuscript) stindafiy {C}.

handtas:: crialôk {C}.

handtekening:: zalo {C; mv= zalôe; rsmv= zalott}; je ~ zetten: zaloe {K}.

handvat:: (alg: =handgreep) crialelt {C}; vas• {PX.c > c}; (gebogen: =hengsel) criakrum {C}; (in het midden van iets) lurgvas {C}.

handwerk:: criazen {C}.

hanenkam:: (lett) litôt {C}; (lett/fig) netâs-hôrna {C}.

hangen:: menkerate {U}; [op]~ (lett): munke {K}; het wasgoed hangt te drogen: ef luktôsta kÿponje ur menkerate; het gordijn hangt in plooien: ef léeja menkerate lÿ fótôsta; (zo hoog ~/zich bevinden dat je er niet bij kan) trefe {U}; blijven ~ (niet meer uit willen gaan): de bel blijft ~ (blijft doorrinkelen): ef zeft sen colafese; (fig) haar blik bleef ~ aan die gouden ring: belt kûltâ sen fixo zléf dena jôl riyn; (half zitten half liggen) felzirde {U}; hij hangt op de bank: do felzirde kura ef bankres.

hangende:: ~ het onderzoek: fes kobaturos rifo ef cÿrna'echos (vz-uitdr).

hang-en-sluitwerk:: hâmos-âsesoriys {Cmv}.

hanger:: (oorhanger ed) menker {C}.

hangertje:: (voor kleren) munkast {C}.

hangijzer:: (fig) een heet ~: eft sruttelira hâpyja.

hanglamp:: munktat {C}.

hangmat:: hamacâ {C}.

hangslot:: šerg {C}.

hannesen:: (=rotzooien) ÿpûle {E} (pop); (onhandig doen) cÿršamére {U}.

hanteren:: hanntele {K; vdw= hanntel}.

hap:: (ook: slok) jûx {C}; (eenvoudige maaltijd) tûft {C}; een stevige ~: eft miltef tûft.

haperen:: nrenpare {U}; (v machine ed) me'eke {U}.

hapering:: nrenparos {C}; (gehaper: machine ed) me'ekos {C}; zonder ~en (soepel): wâcha {I}.

happen:: (ook: slok nemen) jûxe {K}.

hard::

  1. (v materiaal, maatregel, actie ed) hups {I}; (niet zacht/week) jûntiy {I}; (ruw) ras {I}; een ~e borstel: eft ras râg; ~ zijn: hupse {U}; ~ en hoekig voorwerp: krun {C}; »kaas;
  2. (v beweging) hups {I}; ~ zijn: hupse {U}; om het ~st [strijden]: [ef strette] kura ef hupsiy; »snel;
  3. (v geluid) hups {I}; (=luid) tarr {I}; ~ zijn: hupse {U};
  4. (sterk: v wind/stroming) mént {I}; oras {III}; het waait ~: ef omeleche oras; (algemene versterking) de subsidie is ~ nodig: ef supsiðiy nestiye oras;
  5. (v water: kalkhoudend) kolini {I};
  6. (fig: v feiten ed) styp {I};
  7. (bij menselijk gedrag; als bepaling bij intrans ww) oras {III}; we lachen ~/luid: kirro obezjere oras/hups.

hardbloem:: hups-huron {C} (L. Scleranthus); kleine ~: belt hups-huron (L. S- polycarpos); eenjarige ~: portâ hups-huron (L. S- annuus); overblijvende ~: quÿelira hups-huron (L. S- perennis).

hardboard:: kabé-bôrt {S}; plaat ~: kabé-bôrtiyn {C}.

harden:: (staal; kind tegen de kou) hupsare {K}; het is niet te ~ van ...: ef ... nert kette séstiy {A; mv=enk}; het is hier niet te ~ van de stank!: ef kusamiss afdrah nert kettelira séstiy!.

harder:: (vis) jabâr-kârpiy {C} (in Spok vrnl diklipharder: L. Chelon labrosus).

hardhandig:: nexents {I}.

hardheid:: (v materiaal) hupsiy {A; mv=enk}; (v feiten ed) stypiy {A; mv=enk}.

hardloopwedstrijd:: (v mensen) frajjaos {C}.

hardlopen:: (=hollen) farte-hups {U}; (=rennen; sneller dan frajjae) frajjaare {U}.

hardnekkig:: (=halsstarrig) frokabéiy {I}.

hardop:: (=luid: geluid) hups {I}.

hardvochtig:: (=meedogenloos) klozjenen {I}.

hardvochtigheid:: (=meedogenloosheid) klosyt {SC}.

hare:: »haar B.

harig:: (met haar) lâmiror {I}; (=behaard) miriy {I}.

haring:: (alg) hereðo {C} (L. Clupea harengus); (bep soort, gevangen ten noorden v Spok) lôfo {C; mv= lôfft} (L. Clupea kjupurus).

hark:: kléstiy {C}, râstel {C}.

harken:: râstele {K}.

harmonica:: (muziekinstrument) yrkabbiy {C}.

harmonie:: (=overeenstemming) gâsôl {C}; (muziekgezelschap) hârmoniy {C}.

harmonieus:: gâsôliy {I}.

harnas:: (=pantser) roli {C}; (sprkw) iemand tegen zich in het ~ jagen: ef quâme raste (rs!) den quxe lef wâps.

harp:: clârseg {C}.

harpist:: clârseg-merrer {C}, clârsegmerr {C}.

harpspeler:: clârseg-merrer {C}, clârsegmerr {C}.

hars:: hârt {S}.

hart:: cubu {C}, côrdiy {C}, zûps {C}; »pak 4.

hartaanval:: cubu-âtacos {C}.

hartelijk:: (lachen ed) kirzûpsiy {I}; (gedrag) mip cubus; »groet.

harten:: (v kaartspel) zûpsa {C}.

hartgenoot:: cubu-ralaer {C} (goede vriend[in] die aangewezen wordt om bij een Erg huwelijksplechtigheid te assisteren en voor de mustknyf te zorgen).

hartstikke:: (=verdomd) buss {I} (pop); ze is ~ aardig: eup melde buss flifados; ~ goed! (uit de kunst!): eft jyma! (pop).

hartstocht:: (=drift) zel {Aef}; ~ geeft geen rust: (sprkw) goe zels nert qugle ef lirdes.

hartstochtelijk:: (=verwoed) cÿrâx {I}; (=vurig) zel {I}.

hartverlamming:: cubu-héfaros {C}.

hasjiesj:: hâchys {S}; hâs {S} (pop); brok ~: rus {C} (pop).

hatelijk:: qustiy {I}, quustiy {I} (arch/poe); ~e opmerking: quster {C}.

hatelijkheid:: (gedrag waaruit op te maken valt die iemand een ander haat) quster {A; mv=enk}.

haten:: hatre {K; gst= hatt}.

hatend:: (=haatdragend) hatriy {I}.

haveloos:: grÿrtiyl {I}; ~ gekleed persoon: krûgter {C}.

haven:: port {C}; zie ook Havens in .

havenarbeider:: portast {C}.

havenbuurt:: port-ÿksanutos {C}.

havenstad:: porsÿr {C}.

haver:: cvoa {S; rs= cvót}.

havermout:: outisa {S}.

havermoutpap:: slôbâ {S}.

havik:: mérca {C} (L. Accipiter gentilis).

Hawaï:: Hawaji {G}.

hazelaar:: tohâslâfÿ {C} (L. Corylus avellana).

hazelmuis:: hâslâf-rât {C} (L. Muscardinus avellanarius).

hazelnoot:: hâslâf {C}.

hazelworm:: trunn-ketter {C} (L. Anguis fragilis).

hazenlip:: aša-ÿtro {C; mv= ..-ÿtrôe; rs= ..-ÿtrott}.

hazenpootje:: (plant) aša-huron {C} (L. Trifolium arvense).

hazenstaart:: (grassoort) aša-trunn {C} (L. Lagurus ovatus).

hazewindhond:: aša-hurt {C}.

:: »he.

he:: hè!: we!; hè? (is 't niet?: na aftel-vraag, bedoeld om een bevestiging ve vermoeden te krijgen): klojâs?; je bent [toch] van plan om een nieuwe auto te kopen, hè?: aftel tu ytende beri lorerde eft kleter oto, klojâs?; Elsa is gauw moe, hè?: aftel Elsa hômbae gesvint, klojâs?.

hebben::

  1. (alg: bezitten) lelperre {K}; hij heeft een auto: do lelperre eft oto; (ook passief:) ik heb het boek dat Jân gestolen heeft (dat door Jân gestolen is): ef mimpit lelperrelije pai gress, Jân té kuntiyre; (situatie:) hij heeft altijd de ramen open: do lelperre riyfain ef miflifs lo tuffes; ze heeft haar jurken in de kelder hangen: eup lelperre sener sproktos[,] menkeratelira fes ef kelâr; hij heeft een kind bij die vrouw: do lelperre eft efanty lÿ mittof mosjeus (lÿ alleen mbt de moeder); ik heb het helemaal gehad met hem (ik heb genoeg van hem): gress lelperre bertert tiyns lef do;
  2. (kwaal/ziekte) ik heb het in mijn hoofd (ik heb last van mijn hoofd): kost nurp vénieste; hij heeft het aan zijn maag (hij is maagpatiënt): groft ként vénieste; ik heb het koud: gress melde martel;
  3. (iets bij zich hebben om het af te geven, maar niet als cadeau) bij zich ~: hole {K}; ik heb een pakje bij me: gress hole eft labiniy; ik heb iets [voor je] meegenomen; ik heb iets bij me [voor je]: gress lelperre eft holos {C}; bij zich ~ (dragen): ef lelperre ónsiyn; ik heb geen paspoort bij me: gress nert lelperre ef pâs ónsiyn;
  4. (ergens over spreken) het ~ over (bedoelen): splônje {K}; waar heb je het over?: tu sle kluft?; het boek waar ik het gisteren over had: ef mimpit, gress tyralira hols; hij heeft het altijd over seks: do colafese riyfain fes ef S-câre;
  5. (nodig hebben; kunnen gebruiken) nodig ~ (behoeven): mennirre {K}; nodig ~; het moeten ~ van (niet kunnen missen, er niet buiten kunnen: iets wat je al hebt) nirre {K}; ik heb veel geld nodig: gress mennirre pert smurf; we ~ het geld zo hard nodig: kirro mennirre jazy graviym ef smurf; Alas moet het ~ van het toerisme: Alas nirre ef jola-tupplipos (Alas leeft al vh toerisme, maar zou niet zonder kunnen); (vgl) Alas heeft het toerisme nodig: Alas mennirre ef jola-tupplipos (er is nu (nog) geen toerisme in deze stad); iets aan iets ~ (iets goed kunnen gebruiken): ef plâge flaju fes ef skrenn; ik heb wel iets aan die goede raad: gress plâge ef naxyfolos jazy fes ef skrenn;
  6. (hulpww: tijdsx •a, of inversie) hij heeft gefietst: do pitta; hij heeft het boek gelezen: do trempa ef mimpit = do ef mimpit trempe; (emfatisch:) do ef mimpit trempa;
  7. (zn: bezit) zijn hele ~ en houden (al zijn bezittingen): groft noji lef vults ur netâsz; met zijn hele ~ en houden: lef blof ur boert; hij komt met zijn hele ~ en houden (helemaal) uit Amerika: do arfine lef blof ur boert rempe ef Ameriy.

hebberig:: gélziy {I; mv=enk}.

Hebreeën:: (bijbel) Hebreeës {N} (afk= Heb).

hebzucht:: spâkelakinâ {SC}.

hebzuchtig:: spâkelakinn {I}.

hecht:: (=sterk) miltef {I}; (=stevig/massief) kâiyp {I}; »innig.

hechten:: rye {K}; (v wond) frocjole {K}; zich ~ aan (fig): ibjeéffite {K}; geloof ~ aan iets: ef ennte hozâvosz fes flaju; waarde ~ aan iets: ef kette la'ycâ furt/ón flaju (ón is vz).

hechtenis:: ularâf {C}; iemand in ~ nemen: ef putte rast furt ef ularâf.

hechting:: ryos {C}; (v wond) frocjolos {C}.

hectare:: (=bunder) hektojak {C} (afk= hj); 2 ~ grond: 2 hektojaks yšiqur.

hecto•:: hekto• {PX}.

hectogram:: (=ons) hektogrâma {C} (afk= hg).

hectoliter:: hektolitriy {C} (afk= hl).

hectometer:: hektometer {C} (afk= hm).

heden::

  1. (zn) ralo {C}; (vandaag, huidige dag, dit etmaal; die nog komen moet, of reeds aan de gang is) lelmo tof; tot op ~: tukst ef ralo;
  2. (bw) (=nu) ral {I}; (=tegenwoordig) sefa {III}.

hedenavond:: (vanavond: 17-22 uur; die nog komen moet, of reeds aan de gang is) lelmo luppor {C}; (afgelopen avond: 17-22 uur) lâst luppor.

hedendaags:: (=huidig) wyzenn {I}, xny {I}; (zoals het nu is) ral {I}; (zoals het de afgelopen tijd heeft plaatsgevonden) ralmeldor {I}.

hedennacht:: (vannacht: 22-4 uur; die nog komen moet, of reeds aan de gang is) lelmo kÿl {C} (schr); (in spr wordt ipv kÿl ook miskof gebruikt om de gehele nacht v 22-4 uur aan te duiden); »vannacht.

hedenochtend:: (4-11 uur; die nog komen moet, of die reeds aan de gang is) lelmo gurt {C}.

hederik:: (=herik) miterus jâstep-krutt {C/S} (L. Sinapis arvensis); knop~: Brÿr-flyddere {C} (L. Raphanus raphanistrum).

heek:: (vis) fyg {C} (L. Merluccius merluccius).

heel::

  1. (=erg) terat {III} (samen met ki: versterkende bepaling bij add; terat is minder sterk dan oras); een ~ ernstig ongeluk: eft terat graviy ki moplariy; ~ erg [leuk]: terat graviy ki [mindoh]; ~ [erg] groot: pijâ hupster;
  2. (ongeschonden/ongebroken) netirdus {I};
  3. ~ wat (ettelijke): xanân {II}; ~ wat fouten: ef xanân fotels; ~ wat zand: ef xanân pleko; (erg goed, vergeleken met iets anders) het is droog, en dat is al ~ wat: ef melde kÿpony, ur mittof melde eft korfe lef dur chénts; (behoorlijk veel) het is ~ wat, dat hij verdient: ef melde eft qundré peran pai ef gÿtliy, do rinnelira; (na een lange opsomming) nou nou, dat was ~ wat: we siy, eft hups ludos melde;
»geheel 2.

heelal:: tolankoÿ {C}; (Erg) gref {SC}.

heelblaadjes:: gónerm-kôbo-huron {C} (L. Pulicaria dysenterica).

heelhuids:: fes ronter mirs.

heelkruid:: Ergetex ef krutt {C/S} (L. Sanicula europaea).

heen:: ~ en weer (vice versa): henntÿrt {III}.

heengaan:: (sterven) doéte {E}; ef njebope blef ef gÿppe.

heenreis:: henntupplip {C}.

heer:: de ~ (mijnheer): merater {C} (afk= mrt); (v gegoede stand) dôn {C}; de ~ Malâst: merater Malâst; de Heer (God): ef Rater; de Here Jezus: Rater Jezus; Onze Lieve Heer: Kult Quista Rater; des Heren: Raterex ef ... (Rater wordt als eigennaam behandeld); heren (opschrift op toiletdeur): rater-zip {C}; »dame; »mevrouw.

Heer:: »heer.

heerlijk:: (heel lekker/fijn) guriatjof {I}; heerlijk! (dat smaakt!): quistâselira!.

heerlijkheid:: (=pracht) hoggebim {SC}; (iets lekkers) markâs {C}.

heermoes:: (=paardenstaart: plant) reve-esa {C} (L. Equisetum arvense).

heerschappij:: jacispiratso {C}.

heersen:: jacie {U}; ~ over: jaciare {K}; (v zaken) k'mamelde {U}; in dit land heerst al twee eeuwen vrede: fes dena šark ef bécân k'mamelde pip lóf perdÿr pÿrs.

heerser:: (alg) jacier {C}; (=vorst) monârgt {C}.

heersersloos:: jacier-velp {I} (vooral mbt de twee tijdperken in de Spok geschiedenis toen er staatshoofden ontbraken).

heerszuchtig:: jacikinn {I}.

hees:: (=schor) crôg {I}; ~ spreken (fluisteren: met trillende stembanden): ruvaze {U}.

heester:: (=struik) srialyotû {C}.

heesterslak:: grûs-limaciy {C} (L. Cepaea nemoralis).

heet:: (erg warm) kjupt {I}; (v peper ed) prola {I}; gloeiend ~: bure-kjupt {I}.

heetwatertoestel:: (=boiler) boler {C}; (=geiser) hindepip {C; mv= hindepipû}.

hefboom:: (=handle) pokiy {C}.

heffen:: (lett) jyave {K}; het ~ (lett: heffing): jyavos {C}; (fig: belasting ed) hófe {K}.

heffing:: (lett: het heffen) jyavos {C}; (fig: belasting ed) hóf {C}.

hefschroefvliegtuig:: (=helikopter) zâlft-zelfÿer |zâl-| {C} (afk= ZZ).

heft:: (v mes) criaryt {C}, vasknyfo {C}.

heftig:: (=hevig) ÿiy {I; mv=enk}, cÿrâx {I}; (=duchtig/flink) nâšÿ {I}.

heftigheid:: nâšÿiy {C}.

heg:: (=haag) grûs {C}; [kunstig] gesnoeide ~: snuos {C}.

heggendoornzaad:: (plant) fyg-lelder {C} (L. Torilis japonica).

heggenmus:: prats {C} (L. Prunella modularis).

heggenrank:: Neeftôs-fleter {C} (L. Bryonia dioica).

heggenwikke:: hagiy-vycc {S} (L. Vicia sepium).

heide:: (begroeiing) mora {S}; (alg: terrein) gruvvâ {C}; (als Spok landschap) môliy {Cef} (heuvelachtig, veel schapen en weinig mensen; typisch overgangsgebied tussen Spok kusten en bergen); zie ook Heidevelden in .

heideachtig:: (met het karakter ve môliy) môliy {I; [mv=enk]}.

heideanjer:: jamóta {C} (L. Dianthus deltoides).

heideblauwtje:: (vlinder) šifer-lâs {C} (L. Plebejus argus).

heidekartelblad:: môliy-rifiy-almuss {C; mv= ..-almuše} (L. Pedicularis sylvatica).

heiden:: (persoon) héder {C}.

heidendom:: héderer {A; mv=enk}.

heidens:: héderiy {I}.

heideveld:: »heide.

heidevlinder:: pleko-weðatjen {C} (L. Hipparchia semele).

heikel:: »kwestie.

heikikker:: (hei-kikker) jakâm-fors {C} (L. Rana arvalis).

heil:: (=geluk) geffal {SC}.

heilbot:: bût {C} (L. Hippoglossus hippoglossus).

heildronk:: ijerchos {C}.

heilig:: sinto {I}; (fig) tâgitt {I}; hij gelooft ~ in ...: do hozâve tâgitt fes ....

Heilig:: »Avondmaal.

heilige:: (persoon) sintoer {C}.

heiligen:: (=wijden) (alg) héle {K}; (Erg) drynje {K; gst= drynt; vdw= drynet}.

heiligheid:: Zijne Heiligheid (paus): Sacrifiser {N} (afk= Scr.).

heiliging:: (=wijding) (alg) hélos {A}; (Erg) drynjos {C}.

heilloos:: (=rampzalig) mimðiy {I; [mv=enk]}.

heilzaam:: (=weldadig) ÿrkô {I}.

heimelijk:: (=stiekem: wat niet verteld kan worden) neprés {I}.

heimwee:: fesértelde {C}; ~ naar je vaderland: trimÿr {SC}; ~ naar iemand/iets: fesértelde fes rast/flaju; ~ hebben naar: fesértobare luft {U}.

heinde:: van ~ en verre: plâksiy ur tariy {C}.

hek:: (alg) barera (bârera) {C}; (v gaas; =afrastering) râf {C}; (met scharnieren: om tuiningang af te sluiten) cjola {C}; hij zet een ~ om het weiland (hij rastert het weiland af): do barere kest ef blufk.

hekel::

  1. (voor vlas) lump {C}.
  2. (fig) fespâros |fespÂros| {A}; ~ hebben aan (niet mogen): fespâre |fespÂre| {K}; een ~ hebben aan iets/iemand: nâltare flaju/rast {K}; een ~ aan onbekende dingen of personen ve andere generatie/vreemd ras: nâltiyne {I}.

hekeldicht:: cÿrspoit {C}.

hekkenrecht:: bârera-rigt {C} (het grondrecht v percelen die vóór 1667 aan particulieren toebehoorden).

heks:: groller {C}.

heksenboleet:: gewone ~: šure-chént {C} (L. Boletus erythropus).

heksenkruid:: rizjômp {S} (L. Circaea spocanica); groot ~: lutt-ardekir {C} (L. Circaea lutetiana).

hekwerk:: (=balustrade) irreâ {C; rs= irrete}; (=traliehek: balkon ed) toocheÿ {C}.

hel:: (=verdoemenis) hely {SC}; (Erg: Hel, Onderwereld) Xamirâs {N}; loop naar de ~! (donder op!): méte gert tômp! (vulg).

helaas:: châfâ = šâfâ {III}; (=ongelukkigerwijze) méniy {I; [mv=enk]}.

held:: (alg) pipperes {C}; (vrnl in [wed]strijd) côldân {C}, wigân {C}.

heldendaad:: côldân-painos {C}.

heldendicht:: (=sage: typisch Spok/Peg) yzlât {C}; (BUITEN Spok/Peg) côldân-poitiyn {C}.

helder::

  1. (alg) crobben {I}; het ~ste water komt in de Zelze voor: ef crobben oras prusot-knurfel letre fes ef Zelze; »licht A;
  2. (v weer) crobben {I; ot= grât; mt= cÿpiy}; nulobi {I} (dl= Tjemp/Plefô); het is ~ (onbewolkt): ef crobbene {U}; de ~ste zonneschijn komt op West-Lomky voor: ef grât kôbo-nÿlos letre fes Wefot-Lomky; op Lomky is de hemel altijd ~, maar op het westelijke deel is het 't minst ~: fes Lomky ef avyro melde riyfain crobben, tur fes ef wefot kanas ef melde cÿpiy; ~ weer: crobbeniy {C};
  3. (=proper) ming {I}; (v geluid) mósliy {I; [mv=enk]};
  4. (duidelijk, aanschouwelijk) clerr {I};
  5. (=dun: zeer vloeibaar; v soep/saus ed) znét {I}.

helderheid:: (helder weer) crobbeniy {C}; (=properheid) minga {C}; (v geluid) mósler {C}.

heldhaftig:: pipper {I}; ~e dood (op slagveld): lemrân {C}.

heleboel:: een ~ ...: sakos lef ....

helemaal:: (=compleet) cômplett {I}; (geheel en al) pijâ {I}; ~ niet (volstrekt niet): quista nert = quista noi; ~ niets: nert ér tiyn; ze snapt er ~ niets van: eup xâre quista flâjû; Petriy is ~ niet ziek: Petriy melde ðÿm/šâm kinur (als reactie op iemands abusievelijke veronderstelling dat Petriy ziek zou zijn); (grote afstand) lef blof ur boert; hij komt ~ uit Amerika: do arfine lef blof ur boert rempe ef Ameriy.

helen:: (gestolen goed [ver]kopen) silulorerde {K}.

heler:: (opkoper v gestolen goed) silufolâ {C}, koffon-niyft-lorerder {C} (pop).

helft:: holfe |hofe| {Cef}; door de ~ delen (halveren): holfsperde |hofs..| {K}; meer dan de ~: vluf dus holfe {I}; [in] de tweede ~ van dit jaar: [fes] zemper-holfe ten.

helikopter:: (=hefschroefvliegtuig) zâlft-zelfÿer |zâl-| {C} (afk= ZZ).

hellen::

  1. (niet horizontaal zijn) plaje {U; gst= plat}; licht ~ (glooien): krye {U; gst= kryt}; het ~ (helling): plajos {C}; ~de weg (helling): plaju {C};
  2. [gaan] ~ (scheef gaan staan): fûrtse {U}, letge {U; gst= lett}.

helling:: (steil: v berg ed) remp {C}; lichte ~ (=glooiing): kryos {C}; (hellende weg) plaju {C}; (=afdaling) kjârtos {C}; (het hellen) plajos {C}; een ~ van 2%: eft plajos rifo 2%; »klauteren.

helm:: vantân {C}.

helmbloem:: rankende ~: avyro-fleter {C} (L. Corydalis claviculata).

helmgras:: botsiy {S} (L. Ammophila arenaria); (pijlgras: bep soort in Noord-Spok) kroff-kles {S} (L. Ammophila pilata).

helmstok:: (v scheepsroer) lenkzorâ {C}.

help:: ~!: cÿrtiy!.

helpen:: cÿrtire {K}; iemand met iets ~: cÿrtirare flaju ón rast {K}; (fig: ondersteunen/bijstaan; uitmaken/effect hebben) moie {K; gst= moit; vdw= mót}; de maatregel helpt niet veel (heeft geen effect): ef xatjesmé nert moie pert; het niet kunnen ~ dat ...: ef nert šâftecû, den .../..lira; ik kan het niet ~ dat het regent (als reactie op iemands gezeur over de regen): gress nert šâftecû, den ef bidale.

helrood:: koffon-mindefit {I}.

hels:: (v kabaal) pytoy {I}.

hem:: (pv; 3enk-mnl)

1niv {PV} {SX.vz}° pass. verbaal
mnl
C
A/SC
do
ef/mittof/kâ*
ef/kâ
•dû
•ûf/•miff/•kû*
•ûf/•kû
dôe
ófe
ófe
doere
efere
efere
* kâ/•kû bij concr zn'n is vrnl spr
° (dl= Zuid-Liftka/Tigof/Lomky)

2niv {PV} rs (modern) rs (arch)
mnl
C
A/SC
zirrel
lelp
kâ/kât
ziyrle
iyffe
kâe
zirrle
lellpre
kâe

(obj is altijd 2niv indien subj eveneens 3enk-mnl); (vgl) zij ziet ~: eup zerfe do/zirrel; hij ziet ~: do zerfe zirrel; (rs altijd v 2niv:) Mariy heeft ~ achtergelaten: Mariy ziyrle afânole; (passief pv voor causatief:) ik laat ~ het boek lezen; ik geef ~ het boek te lezen: gress trempe-dôe ef mimpit; (gereduceerde vorm bij vz:) aan ~: óndû = ón do; naar ~ [toe]: 'karadû = helkara do; (concr zaken:) ik kan ~ (= de brief) niet vinden: gress nert minketecû ef/mittof; (abstr/semc zaken:) de drang om te moorden – ik heb ~/deze (drang) niet: ef njore-forsos – gress nert lelperre kâ[t].

hemd:: (=borstrok) kurs {C}; (loshangend: kiel) kames {C}; (=overhemd) rytmlo |M| {C; rs= rytmlot}.

hemel:: (alg, niet Chr) gref {SC}; (alg/Chr) avyro {C}; (Erg: Godenwereld) Heboreta {N}; aan de ~: kaf ef avyro; tavyroe {I} (arch); mijn ~!; hemeltjelief! (zwakke vloek): quist'avyro!.

hemelbed:: tlafo-sat {C}.

hemelgewelf:: (=uitspansel) pipavyros {C}.

hemellichaam:: avyro-tiyn {C}, avyrobâl {C}.

hemels:: (=etherisch) eterise {I}; (heerlijk) rifo ef heboreta.

hemelsblauw:: avyro-blotter {I}.

hemelsleutel:: (plant) littit sedym {C} (L. Sedum telephium).

Hemelvaartsdag:: Avyrovender {N}.

hen::

  1. (pv; 3mv) (pv "hun" wordt hier aan "hen" gelijkgesteld)
    1niv {PV} {SX.vz}° pass. verbaal
    mnl
    vrw
    ntr
    C/S
    A/SC
    óps
    belt
    óps
    tem/efs/ef*
    tem/efs
    •ôps
    •bel
    •ôps
    •tiym/•ûs/•ûf*
    •tiym/•ûs
    ÿpse
    biylte
    ÿpse
    tiymme
    tiymme
    ópsene
    beltene
    ópsene
    temane
    temane
    * ef/•ûf alleen onbeklemtoond na vz
    ° (dl= Zuid-Liftka/Tigof/Lomky)

    2niv {PV} rs (modern) rs (arch)
    mnl
    vrw
    ntr
    C/S/A/SC
    hifde
    horde/hifde
    hifde
    hifde
    hiyfté
    hôrté/hiyfté
    hiyfté
    hiyfté
    hifdee
    hordee
    hifdee
    hifdee

    (obj is altijd 2niv indien subj eveneens 3enk-vrw); (vgl) hij ziet ~: do zerfe óps/hifde; zij zien ~: óps zerfe hifde; (rs altijd v 2niv:) Petriy heeft ~ (vrw) achtergelaten: Petriy hôrté/hiyfté afânole; (concr zaken:) hij heeft porseleinen borden met roze roosjes erop (eig. "op hun"), maar ik vind hen (ze) lelijk: do lelperre minnepirtiyn éttels lef littit belt-rozas kaf ef, tur gress cônsidere tem/efs/hifde lo kariyn; (passief pv voor causatief:) Jân laat ~ (mnl/ntr) het boek lezen; Jân geeft ~ (mnl/ntr) het boek te lezen: Jân trempe-ÿpse ef mimpit; Jân laat ~ (vrw) het boek lezen; Jân geeft ~ (vrw) het boek te lezen: Jân trempe-biylte ef mimpit; (gereduceerde vorm bij vz:) aan ~: (mnl/ntr) ónôps = ón óps; naar ~ [toe]: (vrw) 'karabel = helkara belt; op ~ (erop): (concr) kaftiym = kaf tem; kafûs = kaf efs.
  2. (zn: kip) hennen {C}.

hendel:: (=hefboom) pokiy {C}.

Hendrik:: brave ~ (plant): quista-Henrec {C} (L. Chenopodium bonus-henricus).

hengel:: (om te vissen) zymk {C; mv= ozymk}; (plant) moziy-snep {C} (L. Melampyrum pratense).

hengsel:: (om iets te dragen) criakrum {C}; (v emmer) vasamâr {C}; (scharnier) greferi {C}.

hengst:: (mnl paard) aerrf |we..| {C}; (gecastreerd: ruin) quilch {C}; jonge ~ (veulen: mnl paard): vyx {C}.

hennep:: henpe {S}.

hennepnetel:: gewone ~: Firani-notte {C} (L. Galeopsis tetrahit).

her:: ~- en der[waarts]: ânân {I} (=red v ân); van hot naar ~: hâne hennâ {III}.

herademen:: (opgelucht adem halen) nâs-ûeme {U}.

herademing:: nâs-ûemos {C}.

heraldiek:: (=wapenkunde) chutânecur {C}; zie ook Heraldiek in .

herbebossen:: (opnieuw bos planten) nâs-lâwumae {K}.

herbebossing:: nâs-lâwumaos {C}.

herbebossingsproject:: nâs-lâwumae-projecc {C}.

herbeleven:: nâs-calare {K}.

herbeleving:: nâs-calaros {A}.

herberg:: mindistiy {C} (tot 1903, daarna: hotel); (klein restaurant [buiten de stad], vaak met pensionaccommodatie) póntel {C}; zie ook Herbergen in .

herbergier:: (=waard) póntelat {C}.

herbergzaam:: sérterÿ {I}.

herbivoor:: (planteneter) kleser {C}.

herboren:: kleter-zerfelira {I}.

herdenken:: fesmiype {K}.

herdenking:: fesmiypos {C}.

herdenkingsdag:: (=herdenkingsplechtigheid) fesmiypterrat {C}.

herdenkingsplechtigheid:: (=herdenkingsdag) fesmiypterrat {C}.

herder:: šarkoû {C; rs= šarkout}.

herdershond:: hâpyhurt {C}.

herderstasje:: (plant) šarkoû-crót {C} (L. Capsella bursa-pastoris).

herdruk:: (alg) nâs-kabi {C}; (nadruk v boek) minkabi {C}.

Here:: »heer.

heremiet:: (=kluizenaar) ermitiy {C}.

herenboer:: (grootgrondbezitter) onba {C}; (rijke boer) hupstkelte |..sk..| = hupskelte {C}.

herenigen:: nâs-are {K}, nâs-ququlte {K}.

hereniging:: nâs-aros {C}, nâs-ququltos {C}.

herexamen:: trije-exâm |ks| = trije-eksâm {C}.

herfst:: (=najaar) mondô {C}; merfâ {C} (arch/dl= Centraal-Berref); afgelopen ~: lâst mondô; de vorige ~: ef furtmondô {C}; zo goed als elke ~ (in de ~): mondôtas {III}; elke ~: riyfain mondôtas.

herfstschroeforchis:: blakker vogily-huron {C} (L. Spiranthes spiralis).

herfststorm:: rikénn {C}.

herhaalbaar:: (te herhalen) tâzjet {I}.

herhaaldelijk:: (=telkens) hÿet = hÿ-wet {I}.

herhalen:: (nadoen) fesdragje {K; gst= fesdragg}; (=overdoen) napaine {K}; dat wat herhaald wordt/moet worden: fesdragjer {C}; napainos {C}; te ~ (herhaalbaar): tâzjet {I}.

herhaling:: (alg) tâzjet {Aef}; (het nadoen) fesdragjos {C}; (het overdoen) napainos {A}; (heruitzending: ve radio/tv-programma) nâs-strâlos {C}; voor ~ vatbaar: tâzjet {I}; bij ~ (gedurig: met ongeduld, of v iets onaangenaams): ebljot |..bl..| {I}.

herik:: »hederik.

herinneren:: zich ~: tâge {Kpr}; ~ aan (doen denken aan): ðôkette ón {K}; die klok herinnert mij/doet mij denken aan een kerktoren: dena kloppa ðôkette eft korda-taris ón gress; iemand ~ aan iets: ef kaftâge rast ón flaju {K} (zorgen dat hij het niet vergeet); je moet hem eraan ~ dat zijn paspoort volgende maand verloopt: tu kaftâgât do ón ef, groft pâs mipiyelira ef pirhertel.

herinnering:: tâgos {A}; vage ~: plast {SC}; ter ~ aan iemand/iets: tâgos cÿrtirelira rast/flaju (vz-uitdr).

herkauwen:: (lett) nâs-yache {K}; (fig: v probleem ed) idemaile {K}; ~d dier: nâs-yacher {C}.

herkauwer:: (herkauwend dier) nâs-yacher {C}.

herkenbaar:: flovustatt {I}.

herkennen:: flovuste {K}, qufrete {K}.

herkenning:: flovustos {A}, qufretos {A}.

herkenningsteken:: flovuste-blâtiy {C}, flovustos {C}; (=code) kote {C}.

herkiezen:: nâs-coše {K}.

herkiezing:: nâs-cošos {C}.

herkomst:: arfiniy {C}.

herkrijgen:: (=terugkrijgen) pónze-tÿrt {K}.

herleiden:: knÿve {K}.

herleiding:: knÿvos {A}.

herleven:: nâs-poire {U}.

herleving:: nâs-poiros {A}.

herlezen:: (=overlezen) nâs-trempe {K}; het ~ (het overlezen): nâs-trempos {C}.

hermelijn:: (dier) ÿrxômp {C} (L. Mustela erminea); (bont) erminysa {S}; van ~ gemaakt (hermelijnen): erminysiy {I}.

hermelijnen:: (van hermelijn gemaakt) erminysiy {I}.

hermelijnvlinder:: grote ~: hupster ÿrxômp-flyddere {C} (L. Cerura vinula).

hernemen:: (=hervatten) puttare {K}.

herneming:: (=hervatting) puttaros {A}.

hernieuwen:: nâs-kletere {K}.

hernieuwing:: nâs-kleteros {C}.

heropname:: (in ziekenhuis) kaf-nâs-puttos |kAf-| {C}.

heropnemen:: (opnieuw opnemen: in ziekenhuis) kaf-nâs-putte |kAf-| {K; vdw= ..-potter}.

heroveren:: quûlpe {K}.

herovering:: quûlpos {A}.

herrie::

  1. (alg: hard geluid; =lawaai) muts {C}; ~ maken: (mensen, dieren) mutse {U}; (dingen) ef qugle muts;
  2. (v vechtende/ruziënde mensen ed; =kabaal) râftâf {C};
  3. (v voorwerpen; =kabaal) ludosiy {C} (pej) (dit sterk pejoratieve woord wordt niet door katholieken gebruikt, voor wie het luiden v klokken een religieuze betekenis heeft, dit in tegenstelling tot Erg-gelovigen);
  4. (vrnl fig) cyrés {C}.

herrieschopper:: hiyðe {C}.

herroepen:: luftrupke {K}.

herroeping:: luftrupkos {A}.

herscheppen:: qummertere {K}; het ~: qummerteros {A}.

herschepping:: (wat herschapen is) qummerteros {C}; (het herscheppen) qummerteros {A}.

herschrijven:: (=overschrijven) nâs-stinde {K; vdw= ..-stindas of regelm.}.

herschrijving:: (=overschrijving) nâs-stindos {C}.

hersenen:: brenkâ {C}; ("zaagsel") ÿrgiÿtt {S} (pop).

hersenpan:: (=schedel) brenkâ-celf {C}.

hersenschim:: (=luchtkasteel) totjef {C}.

hersenschudding:: brenkâ-bômk {C}.

hersenspinsel:: (=verzinsel) miypperos {A}.

herstel:: (lett: =reparatie) nios {C}, reparašo {C}; (fig) nios {A}, repareros {C}.

herstelbaar:: (te herstellen) nief {I}.

herstellen:: (alg) nie {K; gst= nit}; (=repareren) reparere |..ÿje| {K}; (lappen: v schoenen) monche {K; gst= mont}; het ~: nios {C}; reparašo {C}.

hert::

  1. (zoogdier) (mnl/ntr) ka'en {C} (ihb edelhert: L. Cervus elaphus, of sikahert: (L. Cervus nippon); (vrw: hinde) rull {C}; (ntr: jong: = hertenkalf) [ka'en-]fulf {C}; (bep soort in Spok) schiqu |siqu| {C} (L. Cervus spocanicus) (schouderhoogte ca 1 m, korte staart, lichtbruine vlekken, kort gewei, donkerbruin tot zwarte spiegel);
  2. (kever) vliegend ~: ka'en-snerf {C}, wiger-snerf {C} (L. Lucanus cervus).

hertenkalf:: (ntr: jong hert) [ka'en-]fulf {C}.

hertenzwam:: gewone ~: presÿr Ôply-missis {C; mv= ..-missisa} (L. Pluteus atricapillus).

hertog:: vereslytt {C}.

hertogin:: vereslytta {C; mv= vereslyttÿ}.

hertrouwd:: nâs-marianor {I}.

hertrouwen:: (met een andere partner dan de vorige) nâs-marianare armt {U}; (met de/een vroegere partner) nâs-marianare ón {U}.

hertshoornweegbree:: fyg prexâ-lofa {C} (L. Plantago coronopus).

heruitzenden:: nâs-strâle {K}.

heruitzending:: (herhaling ve radio/tv-programma) nâs-strâlos {C}.

hervatten:: (=hernemen) puttare {K}.

hervatting:: (=herneming) puttaros {A}.

hervormd:: (bv: =protestant) reformeriy {I}.

hervormen:: (alg) nâs-vobare {K}.

hervorming:: (alg) nâs-vobaros {C}; (vrnl religieus) reformašo {C}.

herwinnen:: quamptûnare |..nt..| {K}.

herwinning:: quamptûnaros |..nt..| {A}.

herzien:: (=wijzigen) nâs-zerfe {K}; (iets opnieuw beschouwen) reftroe {K}.

herziening:: (=wijziging) nâs-zerfos {C}; (iets opnieuw beschouwen) reftroos {A}.

het::

  1. (pv; 3enk-ntr/zaak)
    1niv {PV} {SX.vz}° pass. verbaal
    ntr
    C
    A/SC
    ef
    ef/mittof/kâ*
    ef/kâ
    •ûf
    •ûf/•miff/•kû*
    •ûf/•kû
    ófe
    ófe
    ófe
    efere
    efere
    efere
    * kâ/•kû bij concr zn'n is vrnl spr
    ° (dl= Zuid-Liftka/Tigof/Lomky)

    2niv {PV} rs (modern) rs (arch)
    ntr
    C
    A/SC
    lelp
    lelp
    kâ/kât
    iyffe
    iyffe
    kâe
    lellpe
    lellpe
    kâe

    (obj is altijd 2niv indien subj eveneens 3enk-vrw); (vgl) hij (persoon) heeft ~ (=ongeluk) veroorzaakt: do ef/mittof qugle; ~ (=noodweer) heeft ~ (=ongeluk) veroorzaakt: ef/mittof lelp qugle; (concr zaak:) wij hebben een voorstel ingediend, maar zij keuren ~ af: kirro eft šÿrtyc fespilde, tur óps baxeske iyffe; (semc zaak:) wij hebben een plan ingediend, maar zij keuren ~ af: kirro eft arpinzol fespilde, tur óps baxeske kâe; (passief:) dát is het probleem, maar ~ wordt opgelost: ef môntyos efere, tur blul hûchelije ófe; (gereduceerde vorm bij vz:) naar ~ [toe]; ernaar toe: 'karaûf = helkara ef; 'karamiff = helkara mittof; 'karakû = helkara kâ.
  2. (lw) »de.

heten:: (met naam) pe {K; gst= pet}; hij heet Petriy: do pe Petriy; hoe heet je?: tu pe kluft?; (genoemd worden) pe lo {U; gst= pet}; dat heet een brûe: mittof pe lo brûe; deze bloem heet/is [een] anjer: dena huron pe lo eft lÿgiy; het mag een wonder ~ als hij komt: ef tiraniy armtijabie, fara do arfine; (beweerd worden) jeste fara {U}; in het dorp heet hij een dief [te zijn]: fes ef zeces do jeste fara eft zaft.

hetende:: (=genaamd) peiy {III}.

heterdaad:: iemand op ~ betrappen: ef drabone rast fes ef flecs.

hetzelfde:: (gelijk; één exemplaar met dezelfde eigenschap) ÿrlikkô {I}; (net zo als iemand/iets anders) fraji {III}; de gordijnen in de salon zijn al tien jaar ~: ef léejas fes ef salonn melde ÿrlikkô pip lóf main zempers (de gordijnen zien er nog net zo uit: zijn niet verkleurd); de gordijnen in de eetkamer zijn groen en die in de salon zijn ~ (dus ook groen): ef léejas fes ef lardanomit melde mesâ ur ef tiyns fes ef salonn melde fraji; zijn smaak blijft ~: groft ôjÿt tinde ÿrlikkô (verandert niet); hun smaak is ~: hift ôjÿts melde fraji (de smaak vd ene persoon is gelijk aan de smaak vd andere persoon); Lerdu's smaak is ~ als Lisa's smaak: Lerduex ef ôjÿt melde fraji své Lisaex ef tiyn; ze wonen in ~ soort huis: óps zâre fes ef fraji meldelira sért; sinds augustus verdient hij niet méér maar wel ~ (maar ook niet minder): er ogust do rinne noi vluf tur iftam alt; »zelfde.

hetzij:: (emfatische tegenstelling) ~ ... ~: wetér ... wetus {VG}; we komen ~ morgen, ~ overmorgen; kirro arfine wetér mas wetus mas-kura; ~ Elsa de tafel dekt, ~ ze de afwas doet, ze moppert er altijd bij: wetér Elsa caribe ef kelbra, wetus eup lukte ef toknufÿ, eup zurre riyfain luft ef.

heugen:: het ongeluk heugt me nog: gress fesbarite ef moplariy velk.

heuglijk:: (=onvergetelijk) iylftuberiy {I}; (=verheugend) gladoelira {I}.

heulen:: ~ met (samenspannen met: de vijand): kuralfe lef {U}; het ~ (samenspanning): kuralfos {A}.

heup:: hepfe {C}.

heur:: »haar B.

heuvel:: kryobiy {Cef}; hoge ~ (=berg): bergo {C}; met bomen begroeide ~: monny {C}; klein ~tje (op môliy): toh {C} (dl= Noord-Liftka/Noord-Brÿr); zie ook Heuvels in .

heuvelachtig:: (=heuvelig) kryobiy {I; [mv=enk]}.

heuvelig:: (=heuvelachtig) kryobiy {I; [mv=enk]}.

heuvelland:: kryobiy-šark {C}.

heuvellandschap:: kryobiy-šark {C}.

heuvelrug:: tolârkÿ {C}.

heuvelsein:: (spoorwegen) lârk-sÿn {C}.

heuveltje:: »heuvel.

heuveltop:: lârk {C}.

hevel:: gyf {C}.

hevig:: (=heftig) cÿrâx {I}, ÿiy {I; mv=enk}; (zwaar: ziekte/straf/misdaad/ademhalen) lotiy {I; [mv=enk]}; (als bepaling bij intrans ww dat weersgesteldheid of menselijk gedrag uitdrukt) oras {III}; het waait ~: ef omeleche oras; het stormt ~: ef mónse cÿrâx (erger dan oras).

hevigheid:: orasten {C}.

hiaat:: bÿm {C}; (=leemte) kurafartiy {C}.

hiel:: (v voet) hyliy {C}.

hier::

  1. (bw/bv) kusami {I}; k'mi {III} (spr), gy {III} (spr); kijk ~ eens!: zerfe-tûe k'mi/gy!; ~ zijn, zie ~: k'mije {E; gst= k'mit} (spr); kijk, ~ is/gaat een kameel, zie ~ een kameel: k'mije eft kamo; de boeken moeten HIER zijn/liggen: ef mimpits k'mitûs; hij mag ~ niet zijn/komen: do k'mitog noi; ~ waar ...: kaf ef sÿrt, kaf té ...; kusamiss, kaf té ...; kusamiss ÿr ... (spr); de takkenbossen liggen ~ waar het ijs dun is: ef grâtyliys melde kusamiss, kaf té ef pica melde fyg; Spokaniërs komen niet ~ waar trollen wonen: ef Spooksôls nert vende kaf ef sÿrt, kaf té ef ratles zâre; (in spr ook:) ... kaf ef sÿrt, ÿr ef ratles zâre;
  2. (px bij vz) hier• (... dit): ... pana {ZV; rs= panae} (enk: contextueel); •pann {SX.vz} (gereduceerde vorm v pana; dl= Zuid-Liftka/Tigof/Lomky); ... panas {ZV; rs= panases of panses} (mv: contextueel); •pass {SX.vz} (gereduceerde vorm v panas; dl= Zuid-Liftka/Tigof/Lomky); hierop: kaf pana = kafpann; kaf panas = kafpass; de kerk met ~naast twee beuken: ef korda lef perdÿr quitas kusamat pana (kusamatpann); twee huizen, en ~tegenover de school: perdÿr sérts, ur âst panas (âstpass) ef koles.

hierbij:: (in verband hiermee: fig) kusamiluft {I}; ~ verklaar ik de tentoonstelling voor geopend: kusamiluft gress declare ef eksposišo lo tuffes.

hierboven:: (in het vorige stuk tekst) kusamifuttof {I}; ~ genoemd[e]: kusami kimor/kimorâx/kimorer (afk= k.k.) (vooral jur; in contracten ed); de ~ genoemde bepalingen: ef qurtosz k.k.; »bovengenoemd.

hierheen:: (hier naar toe) hân {III}.

hiermee:: (wat betreft het zojuist besprokene) fes pip serten (afk= f.p.s.); [in verband] ~ (hierbij): kusamiluft {I}; ~ verklaar ik de tentoonstelling voor geopend: kusamiluft gress declare ef eksposišo lo tuffes.

hiernaast:: zat {I}.

hiernamaals:: gref {SC}; het ~: ef lelpiru wertlâ {C}.

hierom:: (om deze reden) tenne {III} (refereert aan iets dat onmiddellijk voorafgaand expliciet is genoemd); juist ~ (precies om déze reden): tenne bloirâ; »daarom.

hieronder:: (in het volgende stuk tekst) kusamintof {I}; (wat betreft het zojuist besprokene) fes pip serten (afk= f.p.s.).

hiervoor:: (voor dit doel, om dit te doen/bereiken) frópjÿ mittof; (desbetreffend) antrôn {I}; vraag het formulier ~ (voor dit doel) aan: prÿme-gôrse furt ef antrôn fôrmeler.

hifi:: hifi {C}.

hij:: (pv; 3enk-mnl)

1niv {PV} pass. verbaal
mnl
C
A/SC
do
ef/mittof/kâ*
ef/kâ
dôe
ófe
ófe
doere
efere
efere
* bij concr zn'n is vrnl spr

(idioom) ~ ziet Petriy: do zerfe Petriy; Elsa en ~: do Elsa = Elsa ur do; ~ die aardig is: flifados do; ~ die lacht: obezjerelira do; (als samenvatting v familieleden:) ~, de broer van Elsa: ef do frera rifo Elsa (do is hier een soort add); (passief:) ~ wordt geplaagd: blul vâpjelije dôe; (consideratief/indirecte imperatief:) laat ~ het boek [eens] lezen: trempe-dôe ef mimpit; (verbalisatie:) ~ was het; dat was ~: ef doero; ~ is de dief: ef zâft doere; ~, mijn broer: kost doerelira frera; ~, mijn vroegere baas: kost doeror nurp; (benadrukt:) HIJ wil wel helpen: ef doere, té cÿrtiravy iftam; (algemene bewering, samen met inf:) ~ is er niet voor om zulke karweitjes op te knappen: ef nert doere beri nie sest qundrés; (arch: met object:) ~ met/en zijn vriendin: ef doere sener frinta; (concr zaken:) ~ (= de schuur) moet nodig geschilderd worden: ef/mittof mennirre eft lamir verfutos.

hijgen:: šuffe {E}; hard ~: ulliye {E}.

hijsen:: (alg) gyfare {K}; (v vlag) poirare {K}.

hijskraan:: cran {C}; (=bok) gyfe-stippô {C}.

hijslast:: (dat wat opgehesen wordt) dojelpos {C}.

hijsvermogen:: dres-gyf {C}.

hik:: tecc {C}.

hiking:: hiking |Eng.| {C}; zie ook Hiking in .

hikken:: tecce {U}.

hinde:: (vrw hert) rull {C}.

hinder:: (het hinderen) hindros {C}; (=overlast) jâlt {C}; (fig: =stoornis) tygtjauberos {C}; (=last) colârt {C}; ~ ondervinden van: ef cente ef colârt pai.

hinderen:: hindre {K; gst= hinder}; (vrnl fig) tygtjaubere {K}; niets ~ (niets geven): lôke {E}; het hindert niets dat je het boek vergeten hebt: tuex lufegos enn ef mimpit lôke.

hindering:: hindros {C}.

hinderlaag:: grûs-ulân {C}.

hinderlijk:: hindriy {I}.

hindernis:: (lett: obstakel; iets dat in de weg ligt/staat) nertuitiyn {C}; (fig: =obstakel) zennt {C}; met ~sen (ongebaand): lâzenntor {I}.

Hindi:: (taal in India) indise {C}.

hinkelen:: kive {U}.

hinken:: kenje {U; gst= kent}; (mank lopen) blâcse {U}; op twee gedachten ~: ef kenje ja miyparosz (1 Koningen 18:21).

hinniken:: hinjece {U}.

hint:: (=tip/wenk) jûx {C}.

historicus:: historicy {C}.

historisch:: historise {I}.

hit:: (=pony) šetliy {C}.

hitte:: (erge warmte) kjuptiy {S}, kjupt {Cef}; verzengende ~: fjâros {C}.

hittegolf:: kjuptek {C}.

hitteschild:: kjuptiypaaf {C}.

ho:: ~! (=stop!) stôp!.

hobbelen:: tensce {U}; (v wagen/kar) prûpe {U}.

hobbelig:: (oneffen: v terrein) greppiy {I}; (mbt wagen/kar) prûpp {I}; een ~e weg: eft prûpp weg; een ~e tocht: eft prûpp poh.

hobbelpaard:: rilblof {C} (ondanks deze naam heeft een Spok hobbelpaard meestal meer weg ve kameel).

hobby:: (=liefhebberij) hôby {C}, ÿzebbe {C}.

hockey:: hôky {C}.

hoe::

  1. ([in]directe vraag) kol {VR}; •ecco {SX.gst} (vraagsx); ~ behandelt zij haar man?: eup reverte sener merater kol? = eup revertecco sener merater?; ~ lang zijn jouw tenen?: vilt liriys melde kol mintepot? = vilt liriys meltecco mintepot?; hij vraagt ~ ik het verhaal ken: do linne, gress tiffât ef storâs kol = do linne, gress tiffeco ef storâs; ~ heet je?: tu pe kluft?; ~ is uw naam?: gert quanka melde kluft?; ~ is de stand?: ef gifiy meltatéf?; ~ laat is het?: ef kloppa reppatéf?;
  2. (bijzin: op welke wijze/in welke mate) kol {VG}; syniy {DT}; hij weet niet ~ ik het verhaal ken: do nert tiffe, kol gress tiffe ef storâs = do nert syniy tiffe, gress tiffilóme ef storâs; ik zeg niet ~ duur het boek is: gress nert reppe, kol ef mimpit melde mikar; ik moet nog aan Jân vragen, ~ ik de kapotte stortbak kan repareren: gress linnât velk ón Jân, kol gress reparerecû ef tirdus sôglot = gress syniy linnât velk ón Jân, gress kurrilóme beri reparere ef tirdus sôglot;
  3. (perceptief) âl {VG}; ik zie ~ het hangt = ik zie het hangen: gress zerfe, âl ef menkerate; hij hoort ~ ze de trap opkomt = hij hoort haar de trap opkomen: do nute âl eup arfine-kaf ef mittors;
  4. ~ veel?: kol pert; •upe {SX.gst} (vraagsx: samen met obj); ~ veel vriendinnen heb jij?: tu lelperre kol pert frintÿ? = tu lelperrupe ef frintÿ?; hij vraagt ~ veel boeken ik in de vakantie gelezen heb: do linne, gress kol pert mimpits trempe lóf ef zirrot = do linne, gress ef mimpits trempupe lóf ef zirrot;
  5. ~ langer ~ ...: riyfain {III}; leltiy {III; mv=enk} (arch/dl= Peg); ~ langer ~ groter (steeds groter): riyfain hupster terat = leltiy hupster terat = leltiy hupsterr (rs!); ~ ... ~: šo ... ÿje {III}; ~ meer hij eet, ~ dikker hij wordt: do larde šo pert, do pónze ÿje keša; ~ sneller je rijdt, ~ groter de kans op ongelukken: tu ufire šo vita, ÿje hupster ef moplariy-chânt; ~ dan ook (in ieder geval): nyšonami {III}; ~ moeilijker het boek, ~ minder graag het gelezen wordt: ef mimpit melde šo diffiyk, stus trempe ef ÿje noi tevi;
  6. ~ vaak, ~ dikwijls: pertót {VR/VG}; ~ vaak ga je naar de bioscoop?: tu quardere ef dokerat pertót?; ze vraagt, ~ vaak ik het boek gelezen heb: eup linne, gress ef mimpit trempât pertót; zij weet niet ~ vaak ik het boek gelezen heb: eup nert tiffe, pertót gress enn ef mimpit trempe; »vaak;
  7. ~ ... dan ook: geldre šo ...; ~ behulpzaam hij [dan] ook mag zijn, ik vind hem niet aardig: do geldre šo cÿrtiriy, gress nert cônsiderelira do lo flifados; ~ dan ook (=sowieso): fara fit trufô; ~ dan ook, ~ het ook zij: fara fit meltât; (als inleiding ve zin) ~ dan ook, ik ben het er niet mee eens: declarelira, gress sen nert vone ef = ijâk, gress sen nert vone;
  8. (uitroep) ~ is het mogelijk!: syn ef posiblae!.

hoed:: ÿršar {C; mv= ÿršara}; ~je (kapje: zonder rand): ðiynts {C}; hoge ~: tôp {C}; (naar boven breed uitlopende hoge ~ vd Reelâ, donkerrood met lila bies) herg {C}; onder één ~je spelen (fig: samenspannen): ðônos-trekke {U}.

hoedanigheid:: in de ~ van (op de manier van): zÿtâ {VZ} (betrekking).

hoede:: zôr {SC}; onder ~ van: fes ef zôr rifo (vz-uitdr) (afk= f.z.r.); op je ~ zijn: qugmare {U}; ef melde luft ef zôr; wees op je ~!: wencate ef zôr!; onder je ~ hebben (beheren: in opdracht ve ander): stÿrðe {K}.

hoeden:: (weiden v vee) crazare {K}.

hoedendoos:: ÿršarlot {C}.

hoedenmaker:: ÿršar-riffent {C}.

hoedenplank:: (=hoedenrek) ÿršar-sÿrt {C}.

hoedenrek:: (=hoedenplank) ÿršar-sÿrt {C}.

hoedje:: (kapje: zonder rand) ðiynts {C}; onder één ~ spelen met iemand: ef lejonye fes finstraiy lef rast (2niv!).

hoef:: (v hoefdier) huff {C}.

hoefblad:: groot ~: kiygt-lofa {C} (L. Petasites hybridus); klein ~: huff-lofa {C} (L. Tussilago farfara).

hoefijzer:: kycve {C}.

hoefijzerneus:: (vleermuis) kycve-grûmiyl {C} (L. Rhinolophus); grote ~: hupster kycve-grûmiyl (L. R- ferrumequinum); kleine ~: belt kycve-grûmiyl (L. R- hipposideros).

hoefsmid:: kycver {C}.

hoek::

  1. (binnenhoek: in de kamer ed) eka {C};
  2. (buitenhoek) koern {C}; afgeronde ~: slaquðos {C}; om de ~: blef ef koern;
  3. (hoekje; afgeschermd/beschut plekje) eskô {C};
  4. (geïsoleerd liggende landstreek) manta {C}; de zuidoost~: ef opper-zutter manta;
  5. (meetkundig) gonija {SC}; met een ~ van 90° (haaks): ver {I}.

hoekig:: (=rechthoekig) ekaiy {I}; (met hoeken) koerniy {I}; hard en ~ voorwerp: krun {C}.

hoeksteen:: (lett/fig: stut) mótos {C}.

hoekstuk:: (=knik) tegtos {C}.

hoen:: (alg) jâlp {C}.

hoender:: (alg) jâlp {C}.

hoepel:: kruma {C}.

hoer:: lofân {C}; tregg {C} (pop); wiff {C} (arch).

hoera:: ~!: hurrâ!.

hoerig:: (=wulps) trege {I}.

hoes:: (v papier: omhulsel) envlôp {C}; (=overtrek) pétempos {C}; (=étui/foedraal) simm {C}.

hoest:: hiystos {C}.

hoestdrank:: hiyste-nôšy {C}.

hoesten:: hiyste {U}.

hoeve:: (boerderij) keldus {C}; (grote boerderij) rens {C}; op een ~: luft eft keldus.

hoeveel:: kolpert {VR/VG}; ~ inwoners heeft Bôrâ?: Bôrâ lelperre kolpert olimannas?; hij vraagt ~ boeken er in mijn kast staan: do linne, kolpert mimpits meltûs fes kost feldariy; ik weet niet, ~ boeken ik heb: gress nert tiffe, kolpert mimpits gress lelperre ef = (arch/schr) gress nert tiffe, kolpert gress lelperre ef mimpits; ~ verdient ze?: eup rinne kolpert?; ~ krijg je van me? (mag ik even afrekenen?): kolpert zjol? (pop); ~ keer? (hoe vaak?): •ótâ {SX.gst} (vraagsx); ~ keer heeft hij zich vergist?: do errótâ?; (in hoeverre) arðiyg {VR/VG}, plâksót {VG}; het lukt de minister niet om de Volksvertegenwoordiging te overtuigen, ~/hoezeer zij het ook probeert: ef menestera nert eftarse beri klate ef Zâmporementec, arðiyg/plâksót eup trace ef ijâk.

hoeveelheid:: ðârlotiy {C}; een ~ zand: eft ðârlotiy rifo pleko.

hoeven::

  1. (behoeven; nodig hebben) mennirre {K}; we ~ hulp: kirro mennirre cÿrtiyr;
  2. (nodig zijn; meestal met ontkenning) nestiye [beri] {U}; je hoeft niet zo te schreeuwen: tu nert nestiye beri scemre lo kâ; Mârje hoeft niet te werken (heeft niet de plicht om te werken, of het is niet nodig dat ze (nu) werkt): Mârje nert perke beri ÿrôme; »moeten; »nodig;
  3. (bij ontkenning: moeten) •ât {SX.gst}, •ûs {SX.gst} (modaal sx); ik hoef geen belasting te betalen: gress nert kaftât tâx; we ~ geen belasting te betalen: kirro nert kaftûs tâx;
  4. (op prijs stellen) hij hoeft dat verhaal niet te horen: do nert stârófe den nute dena storâs (hij stelt het niet op prijs); (vgl) do nert nestiye beri nute dena storâs (het is niet nodig/gewenst dat hij het hoort).

hoeverre:: in ~ (in welke mate): arðiyg {VR/VG}, plâksót {VG};

  1. (directe vraag) in ~ liegt hij?: do merfe arðiyg?; in ~ heeft hij gelijk?: do melde preazy plâksót?;
  2. (indirecte vraag) ik vraag, in ~ hij liegt: gress linne, do merfât arðiyg;
  3. (bijzin) ik weet niet, in ~ hij liegt: gress nert tiffe, arðiyg/plâksót do merfe.

hoewel:: (=ofschoon: positieve toegeving) taufen {VG}, os {VG} (arch), ker {DT}; Elsa doet mee aan de Jareucâ-loop, ~ ze haar enkel verzwikt heeft: Elsa paine-ral fes ef Jareucâ-fartos, taufen eup lelperre eft stuke-gelp = Elsa ker paine-ral fes ef Jareucâ-fartos, eup lelperrilóme eft stuke-gelp; Drys maakt alweer een fles sektâ open, ~ de eerste nog niet leeg is: Drys ker gyre eft brôepwet sektâ-liskos, ef értef tiyn velpilóme strâe.

hoezeer:: »hoeveel.

hoezo:: ~?: kol kâ?, brâ kâ? (als vraag om erachter te komen waarom iemand iets vraagt; argwanend, ongelovig); ~ mag ik hier niet parkeren?: brâ kâ gress nert garagog gy?; ~ niet? (waarom niet?): brân't {VR} (spr) (= brâ + nert).

hof:: (hofhouding) korsamm {C}; aan het ~: korsamÿr {I}.

hofauto:: (=hofwagen) kornolac {C}.

hofdame:: korsjeus {C}.

hoffelijk:: korsamen {I}; (=beleefd) slamestiy {I; [mv=enk]}.

hoffelijkheid:: korsamen {Cef}.

hofhouding:: (in "instituut") korsamm {C}; (de personen) tokorsammÿ {C}, korsamm-painos {C} (arch).

hofmeester:: (=purser: v schip/vliegtuig) korsarater {C}.

hofwagen:: (=hofauto) kornolac {C}.

hoger:: »hoog 1.

hogerhand:: van ~: (=officieel) ðekmâc {I}; (door een instantie) agrutiy {I}.

hogeschool:: (vroeger: universiteit met een beperkt aantal vakken) nefuniversitiy {C}; (tegenwoordig: instituut voor hoger beroepsonderwijs) hardlap akademiy {C}, hardlap instituša {C}; zie ook Hogescholen in .

hok:: (ook: =kooi) môlarres {Crs}; (klein kamertje) lômðe {C}; (voor kolen/hout als brandstof) ruk {C}; »hokje.

hokje:: (=vakje) tromlot {C}; (klein [houten] gebouwtje) keste {C}; iedereen in een ~ plaatsen (op negatieve wijze indelen vd maatschappij): ef miype nâltiyne tiyns fes eft biy-korfe.

hokjespeul:: (plant) boert-plûfer {C} (L. Astragalus glycyphyllos); Deense ~: jakâm-plûfer (L. A- danicus).

hol::

  1. (zn) (=grot) celf {C}; (verblijfplaats v dieren) hola {C}.
  2. (zn) (rennen v paarden) op ~ slaan: ef vende fes nuos.
  3. (bv) hónto {I}; niet ~ (massief): nehónto {I}; hojjentoe {I} (dl= Liftka).

holenduif:: hola-quratjen {C} (L. Columba oenas).

Holland:: (westelijk deel v Nelandes) Hôlandes {G}.

Hollander:: Hôlando {Cef}.

Hollands:: (bv) hôlandes {IIef}; ~e vrouw: Hôlanda {Cef}.

hollen:: (=hardlopen) farte-hups {U}; (=rennen; sneller dan farte-hups) inue (nue) {E; gst= inut (nut)}.

hologram:: hologramos {C; mv= hologramosz}.

holpijp:: (plant) mâsta {S} (L. Equisetum fluviatile).

holte:: holaiyn {C}.

holwortel:: tôbemt-huron {C} (L. Corydalis bulbosa).

homeopathisch:: homeopatise {I}.

homepage:: hoff-pracâ {C}; zie ook Homepages in .

hommel:: lÿr {C} (L. Bombus).

homo:: »homofiel 1.

homofiel::

  1. (zn) (mnl) homofyliy {C}; (mnl+vrw) homo {C}; (=nicht) âgy {C} (pop), dvâfâ {C} (pej), vult {C} (pej); (vrw) homofyla {C; mv= homofylas};
  2. (bv) homofylo {I}.

homoseksueel:: »homofiel.

homp:: ~ brood: ryx {C}.

hond:: (ntr) hurt {C}; (mnl: =reu) hâst {C}; (vrw: =teefje) myl {C}; jonge ~ (puppy): hônt {C}; klein ~je (klein v stuk, maar niet jong): helk {C} (pop); ~ die veel/hard blaft: heldertos {C} (pop); (sprkw) men moet geen slapende ~en wakker maken: stus nert armtmôquât ef verkatos; (sprkw) blaffende ~en bijten niet: scemrelira ebesz sako-zolle ef texo ("schreeuwende vissers houden hun mes op zak").

hondenbelasting:: hurt-jabincos {A} (eig hondenvergunning; bestaat niet in Spok); zie ook Hondenbelasting in .

hondenhok:: hurt-celf {C}.

hondenleven:: bône-poiros {A}.

hondenweer:: bône-wónzol {C}.

honderd:: pérsa {TW}, tenrân-tenerg {TW} (=72+28); (rekenkundig) pérsa {TW}; (in samenstellingen wordt alleen pérsa gebruikt); (alg entiteit met "100" als kenmerk; ihb bankbiljet v 100 ): apérsa {C}.

honderddelig:: (=centesimaal) sentesimalo {I}.

honderdduizend:: lôki {TW}.

honderdduizenden:: (fig) lôkerst {I}.

honderdduizendtal:: alôki {C}; de kosten zijn 200.000 herco (vgl "2 ton"): ef ðôpecc melde ten alôkis.

honderden:: (fig) perst {I}.

honderdtal:: pérsaerÿ {I}.

hondsbrutaal:: kainelira {I}.

hondsdol:: [hurt-]lôc {I}.

hondsdolheid:: hurt-lôc {Cef}; (jagersterm) knerf {C}.

hondsdraf:: qulcur {S} (L. Glechoma hederacea).

hondshaai:: môntrazen-haje {C} (L. Scyliorhinus canicula).

hondskruid:: môliy-brâst {C} (L. Anacamptis pyramidalis).

hondspeterselie:: fâkomm-perselle {S} (L. Aethusa cynapium).

hondsroos:: [hurt-]paðegtan {C} (L. Rosa canina).

hondsrozenspons:: paðegtan-nâf {C}; »paðegtan-nâf SN.

hondstong:: (plant) hurt-ingoch {C} (L. Cynoglossum officinale).

hondsviooltje:: hurt-vjoly {C} (L. Viola canina).

Honduras:: Hôndurâs {G}.

Hondurees::

  1. (zn: bewoner) Hôndurâso {Cef};
  2. (bv) hôndurâs {IIef}; Hondurese vrouw: Hôndurâsa {Cef}.

honen:: (=smaden) feshustae {K}.

honend:: (=smadelijk) pémah {I}.

Hongaar:: Magery {Cef}.

Hongaars::

  1. (zn: taal) magerise {C};
  2. (bv) mager {IIef}; ~e vrouw: Magera {Cef}.

Hongarije:: Mager {G}.

honger:: ~ en/of dorst: verstôlé {C}; ~ en dorst hebben: verstôlée {U}; ~/trek hebben: ef perke lardelira {tdw}; de ~ stillen: lardemflute {U}; iemand die ~ heeft (hongerige): verstôler {C}.

hongerig:: lart {II}; zeer ~ en dorstig: blof-verstôlé {I}.

hongerige:: (iemand die honger heeft) verstôler {C}.

hongersnood:: famiyn {C}.

Hongkong:: Hônkôn {G}.

honing:: ylsa {S}, my {S} (dl= Lomky/Garos).

honingbij:: ylsa-biy {C} (L. Apis mellifera).

honingdrank:: (=mede) ylsa-slofaro {S}.

honingklaver:: (alg) ylsa-xejafiy |X| {S}; gele ~: kolaylsa-xejafiy (L. Melilotus altissimus); witte ~: blakylsa-xejafiy (L. M- albus); akker~: [agen-]ylsa-xejafiy (L. M- officinalis).

honingraat:: ratiy {C}.

honingzwam:: [honinggele] ~: ylsa-chént {C} (L. Armillariella mellea).

honorarium:: tâgtsmurf {S}.

hoofd::

  1. (=kop) nurp {C}, frobâl {C} (vulg); (met haar bedekte deel) krunn {C}; het ~ loopt me om: gress mitapaine ef mârip; de ~en bij elkaar steken: ef are ef nurps; (sprkw) zoveel ~en zoveel zinnen: lo pert ef nurps lo ef mefrâs; fitpert tiyns fitpert miyparosz; het ~ bieden aan (trotseren): fanare {K};
  2. (=directeur) prest {C}; (=chef; afdelings~) cÿrater {C};
  3. (belangrijkste) menn• {PX}; (zie samenstellingen);
  4. (met vz) aan het ~ (aan de kop: vooraan/de baas/boven iedereen ed): nurpaniy {I}; hoog in het ~ hebbend (hoogmoedig): dres-cijazut {I}; uit het ~ (van buiten): kir {I}; niet uit het ~ (maar van een papiertje): fest {I}; hij draagt het gedicht uit zijn ~ (van buiten) voor: do wuxe-furt ef poitiyn lo kir; do nert wuxe-furt ef poitiyn lo fest; uit ~e van: gâšâ paine pai (vz-uitdr).

hoofdambtenaar:: (=commies) mennhut {Crs}.

hoofdartikel:: mennârtycla {Crs}.

hoofdcommandant:: (hoge rang bij politie en brandweer) értef cômendantiy {C}.

hoofdcommissaris:: (v politie) direkter {C}.

hoofddoek:: ~[je]: {C; rs= oât}; (kanten ~, gedragen door een bruid) kélziy {C}.

hoofdeiland:: (in Spok) mennileset {Crs}.

hoofdelijk:: nurpiy {I}.

hoofdgebouw:: mennhuflif {Crs}.

hoofdgerecht:: mennkerna {Crs}.

hoofdkussen:: pôsk {C}.

hoofdletter:: (=kapitaal) mennroji {Crs}; in ~s: lâmennrojior {I}.

hoofdofficier:: mennofeserr {C} (een na hoogste officiersrang); voor militaire rangen, zie .

hoofdpijn:: nurp-ÿkatle {C}.

hoofdprijs:: (in loterij ed) mennpriss {Crs; mv= mennprisa}.

hoofdrol:: (toneel) lyde-rôl {C}; de ~ spelen (lett/fig): ef merre ef lyde-rôl.

hoofdrolspeler:: mennstâgatjen {Crs}.

hoofdschudden:: hôslebe {U}; het ~ (geschud met je hoofd): hôslebos {C}.

hoofdspoorweg:: mennarânka {Crs}.

hoofdstad::

  1. (alg) hurdog {C}; ~• (hoofdstedelijk): hurdogâme {I};
  2. (bestuurlijke begrippen in Spok) (v land, waar de regering zetelt) tangotsÿr {C} (de officiële hoofdstad v Nederland wordt hurdog genoemd, maar Den Haag kan de tangotsÿr genoemd worden); (v eiland) mennhurdog {Crs}, hôzessÿr {C}; (v district) suhurdog {C}, leblâsÿr {C}; zie ook Hoofdsteden in .

hoofdstedelijk:: (hoofdstad•) hurdogâme {I}.

hoofdstuk:: âvlo {C}; (in roman, of toneelbedrijf) molâfti {C}.

hoofdverkeersweg:: šarkweg {C}.

hoofdweg:: šarkweg {C}.

hoofdwerkwoord:: mennpainer {Crs}.

hoofdzaak:: jojelkim {C}.

hoofdzakelijk:: (=voornamelijk) jojelkimiy {I} (afk= jj.); (=overwegend) na miyparos {A} (afk= n.m.).

hoofs:: korsamiy {I}.

hoog::

  1. hardlap {I}; (hoger gelegen: geografisch) sat {I}; 3 m ~: lef eft hardlapiy rifo 3m; een ~ aantal: eft hardlap nûmp; op zijn ~st (hoogstens): vûlt {III}; ~ water (=vloed): fluta {C}; een tafel van 1 m ~: eft kelbra kaf 1m; eft kelbra âfry 1m hardlapiy;
  2. (=hoogstaand; v beter gehalte) yrsmÿriy {I};
  3. hoog||laag: ÿzja {Iid}; .

hoogachtend:: (onder aan brief) icâriyn {I}; (minder formeel) hânclabiy {C}.

hoogdravend:: (taal) ullât {I}.

hooggeacht:: miltef-qupp {I}; (v personen: =gerespecteerd) mor {I} (arch).

hooggebergte:: hardlap-tobergÿ {C}.

hooggeboren:: (aanspreektitel) Hooggeboren Heer/Vrouwe X-Y:

  1. (graaf/gravin) Ÿrslâfer X-Y (afk= Ÿrs.); Ÿrslâfera X-Y (afk= Ÿrsa.);
  2. (burggraaf/burggravin) Manter X-Y (afk= Mt.); Mantera X-Y (afk= Mta.);
  3. (markies/markiezin) Marcess X-Y (afk= Mc.); Marcessa X-Y (afk= Mca.).

hooghartig:: jabiy {I; [mv=enk]}; (zoals boeren kenmerkend vinden voor stadsbewoners) gót {I} (dl= Peg); (=verwaand) kugt {I}.

hooghartigheid:: jaber {A; mv=enk}; (zoals boeren kenmerkend vinden voor stadsbewoners) gótiy {A; mv=enk} (dl= Peg); (=verwaandheid) kugtiy {A; mv=enk}.

hoogheid:: morte {C}; Zijne Koninklijke ~: Mortetarpu {C} (afk= Mt.); Hare Koninklijke ~: Morterepir {C} (afk= Mr.), Mortepir {C} (arch/poe).

Hooglied:: (bijbel) Chafostener Chafost {N} (afk= Cha).

hoogmoed:: dres-cijazutiy {A; mv=enk}; (sprkw) ~ komt voor de val: ef dres-cijazutiy melde futtof ef overcho.

hoogmoedig:: (hoog in het hoofd hebbend) dres-cijazut {I}.

hoognodig:: (wat ~ gedaan moet worden) lamir {I}; een ~e schilderbeurt: eft lamir verfutos.

hoogoven:: smelte-furnako {C}.

hoogspanning:: (in Spok officieel meer dan 600 volt) elcrâf {C}.

hoogspanningskabel:: rôry {Cef}.

hoogspanningsleiding:: rôry {Cef}.

hoogstaand:: (=edel) yrsmÿriy {I}.

hoogstens:: (op zijn hoogst) vûlt {III}.

hoogte:: hardlapiy {C}; een ~ van 3 m: eft hardlapiy rifo 3m; met een ~ van (maat): kaf {VZ}; een tafel met een ~ van 1 m (een tafel van 1 m hoog): eft kelbra kaf 1m; (lett) in de ~: hardlap hogorit {III}; (v hoeveelheid) hupsteriy {C}; de ~ van het inkomen/de belasting: ef fes-jalos-hupsteriy/tâx-hupsteriy; op een ~ van: kaf ÿzja rifo; de stad ligt op een ~ van 400 m: ef sÿrt locâteše kaf ÿzja rifo 400m; ter ~ van (geografisch): luft ef pilo rifo (vz-uitdr); een kleine/grote ~: eft portâ/mintepot hardlapiy; tot op zekere ~ (in enige mate): tukst eft qurtiy fini; op de ~ zijn van iets (bekend zijn met iets): tâgare flaju {K}; cÿrme frópjÿ flaju {U}; hij is ervan op de ~ (hij weet ervan): do melde fesdu ef šôts; iemand van iets op de ~ stellen: tâgkette flaju ón rast {K}.

hoogtepunt:: (fig) luere-ponto {C}; (belangrijke gebeurtenis) pâlta {C}.

hoogtevrees:: hardlapiy-baniylos {C}.

hoogvlakte:: nômðe {C}.

hoogwater:: (=vloed: tegengesteld v eb) preiptjek {C}.

hoogwelgeboren:: (aanspreektitel) Hoogwelgeboren Heer/Vrouwe X-Y:

  1. (baron/barones) Jolarater X-Y (afk= Jl.); Jolasjeus X-Y (afk= Jla.);
  2. (adellijke ridder) Câblân X-Y (afk= Cb.); Câblâna X-Y (afk= Cba.);
  3. (jonkheer/jonkvrouw) Ylarater X-Y (afk= Yl.); Ylasjeus X-Y (afk= Yla.).

hooi:: hôsta {S}; balen ~ opstapelen: ziynðe {K}; het opstapelen van ~: ziynðos {C}.

hooibeestje:: (vlinder) fiyreâ-eiter {C} (L. Coenonympha pamphilus).

hooiberg:: lelk {C}, marše {C}.

hooikoorts:: hôsta-febbe {C}.

hooiland:: (grasland bestemd voor hooi) hôster {C}.

hooimijt:: »hooischelf.

hooischelf:: ziynt {C}; hooischelven neerzetten: ziynðe {K}; het neerzetten van schelven (als werk gezien): ziynðos {C}.

hooischuur:: hôsta-kul {C}, lelk-otôp {C}.

hooivork:: (met 2 tanden: in Y-vorm) yflo {C}; (met 3 of 4 tanden) snat {C}.

hooiwagen:: (insect) stippô {C} (L. Phalangium opilio).

hooizolder:: (v Peg boerderij) kratjo {C}.

hoon:: (=smaad) pémah {Aef}.

hoop::

  1. (lett: berg v stenen ed) trovôctiyn {C}; (lett/fig: stapel/opeenhoping/berg) tnÿr {C}; een ~ zand: eft tnÿr rifo pleko; een ~ (boel) werk: eft tnÿr rifo ÿrôm; een ~ herrie: eft tnÿr rifo muts; ~je stenen: trovôc {C}.
  2. (fig) (=verwachting) chentos {A}; (het hopen) esperos {A}, rajiytos {A}; zijn ~ vestigen op: ef kette ef rajiytos ón; er is nog ~: eft rajiytos melde velk; de ~ uitspreken dat ...: ef reppe, rajiytelira den ...; dat heeft de ~ op herstel de bodem ingeslagen: pana ef rajiytos frópjÿ ef nios wéle.

hoopvol:: esperecc {I}.

hoorbaar:: nutatt {I}.

hoorder:: (luisteraar) nuter {C}.

hoorn::

  1. (punt op dierenkop; muziekinstrument) hôrna {C};
  2. (materiaal) jâlðo {Sef}; van ~ gemaakt (hoornen): jâlðo {I}.

hoornaar:: (alg: horzel) sûms {C} (L. Vespa crabro).

hoornbloem:: gewone ~: Quper-huron {C} (L. Cerastium fontanum ssp. triviale).

hoorndrager:: (bedrogen echtgenoot) cucert {C}.

hoornen:: (van hoorn gemaakt) jâlðo {I}.

hoornpapaver:: gele ~: pleko-pôpfe {C} (L. Glaucium flavum).

hoorspel:: nute-stâgos {C}.

hop:: (plant) hâp {C} (L. Humulus lupulus).

hopeloos:: (=wanhopig) nerajiytiy {I}.

hopen:: rajiyte {U}; ~ [op]: espere |..ÿje| [beri/den] {K}; ~ op: rajiytare {K}; ik hoop morgen te komen: gress espere beri arfine mas = gress rajiyte, den [gress] arfine mas; ik hoop dat hij morgen komt: gress rajiyte, den do arfine mas; we ~ op goed weer: kirro espere quista wónzol = kirro rajiytare quista wónzol; ik spreek de hoop uit dat ...: gress reppe, rajiytelira den ...; stiekem ~ [op] (stilletjes wensen): liycespere [beri/den] |..ÿje| {K} (met leedvermaak: plezier beleven aan iets wat anderen niet op prijs stellen); ik hoop stiekem op hevige regen bij de demonstratie: gress liycespere eft graviy bidalos lóf ef demonstrašo; het ~ (hoop): rajiytos {A}, esperos {A}.

hopklaver:: hâp-durlofa {C} (L. Medicago lupulina).

horde::

  1. (groep/troep: mensen ed) tizjyr {C}.
  2. (in sport; ook fig) hûrdel {C}; een ~ nemen (lett/fig): ef putte eft hûrdel; de 400 m ~n voor mannen: ef merater-hûrdels lóf 400m.

horeca:: kullarpliyjeren {C}.

horecavoorzieningen:: lurfel-cÿrbatts én câðy-ôc.

horen::

  1. (mbt geluid) (luisteren [naar]) nute {K}; tot het einde toe ~ (uithoren): dÿfo-nute {K}; laten ~ aan: mâšecce ón {K}; ik laat Elsa de nieuwe cd ~: gress mâšecce ef kleter CD ón Elsa; niet goed kunnende ~ (slecht van gehoor): slénutiy {I};
  2. (jur: wat een advocaat, minister ed te vertellen heeft) nutare {K}; de rechter heeft de advocaat gehoord: ef dekeniy ef lacsater nutare (dus geluisterd naar het pleidooi om vervolgens zijn conclusies te kunnen trekken);
  3. (mbt levensteken/bestaan) iets van je laten ~ (een levensteken geven): lôpe {K}; ik zal Jân iets van me laten ~ (ik zal Jân een berichtje sturen): lôpe gress Jân; men hoort nooit meer iets van de beroemde schrijver: ef huldufit otôr melde sefa mote; ik krijg nooit iets te ~: gress pónze kvâ eft nute-tiyn ón flaju;
  4. (=behoren) bij elkaar ~: fûðe {Upr}; niet zoals het hoort (niet te pas komend): quazjoðelira {I}; het ~ bij (het bijbehoren): ÿrylos {C}; dat hoort niet! (dat is tegen de etiquette/regels!): zafts melde kirðiyk!; »behoren.

horizon:: gÿp {C}, horizônt {C}; (bomen aan de ~; strook land in de verte) runt {C}.

horizontaal:: likkô {I}.

horloge:: (=polshorloge) criaklop {C}.

horlogemaker:: (=klokkenmaker) klopparif {C}.

hortensia:: hortensiy {C} (L. Hydrangea).

hortsik:: ~! (mars!, vooruit!): hihu! (aansporingsroep, vooral tegen trekdieren).

horzel:: (alg: hoornaar) sûms {C} (L. Vespa crabro); (ihb) schapen~ (L. Oestrus ovis); (ihb) runder~ (L. Hypoderma bovis).

horzelvlinder:: sûms-flyddere {C} (L. Sesia apiformis).

Hosea:: (bijbel) Hosea {N} (afk= Hos).

hospita:: nâlpa {C}.

hospitaal:: [militair] ~ (legerziekenhuis): verestâ-hôspitalo {C} (afk= VH).

hostie:: hôstiy {C}.

hot:: »her.

hotel:: (pension: particulier) hotela {C}; (niet-particulier: aangesloten bij een toeristenorganisatie) mindistiy {C}; zie ook Hotels in .

hotelwezen:: kulloseren {C}.

houdbaar:: (v levensmiddelen) wencatamiy {I}; lang ~: liyrswencatamiy {I}.

houdbaarheid:: wencatamer {A; mv=enk}.

houdbaarheidsdatum:: wencatamer-datumas {C; mv= ..-datumâse}.

houden::

  1. (niet wegdoen, niet verliezen; situatie onveranderd laten) wencate {K}; ze houdt haar zoon thuis: eup wencate sener waler lo fesért; je moet de soep warm ~: tu wencatât ef šupa lo scrâl; woord ~: ef ubere ef mux; zich ~ aan (nakomen): cÿrupjôce {K}; iets voor zich ~ (er niet over praten): ef wencate flaju fes ef skrenn;
  2. (op een bepaalde wijze beschouwen) gehouden worden voor (doorgaan voor): mitaamifftûre {K}; iets ~ voor X: ef putte flaju na X; hij houdt het voor gezien: do putte ef na dÿfo; ik houd het voor gezien: kost nâcarolija (mededeling dat je niet langer aanwezig wil zijn of mee wil doen, en vertrekt); iets erop ~: ef ularâfe ef šôt; laten we het erop ~ dat ...: ularâfe-kiyro ef šôt, den ...;
  3. (verwisselen) niet uit elkaar kunnen ~ (verwisselen met: v personen): hédânte ón {K}; ik kan jou en Tek nooit uit elkaar ~: gress hédânte tu ón Tek riyfain; niet uit elkaar kunnen ~ ([per ongeluk] verwisselen: ook v mensen): noftatsÿrte {K};
  4. (beminnen) ~ van (alg: beminnen): lye {K}; (beminnen/prettig vinden) affionnose [beri/den] {K}; ik houd van je: gress lye/affionnose tu; Elsa houdt niet van noga: Elsa nert affionnose noga; we ~ van wandelen: kirro affionnose beri mirre = kirro affionnose ef mirre;
  5. (organiseren; v feest/tentoonstelling/bijeenkomst ed) qugle {K; gst= qugg} (nadruk op het organiseren); wencate {K} (nadruk op het faciliteren/gelegenheid geven/het aan de gang zijn); een vergadering ~: ef wencate eft gadros;
  6. (v toespraak ed) paine {K}; (deftig) manne {K}; hij houdt een toespraak: do paine/manne eft quariy;
  7. (v dieren) wencate {K}; ze ~ kippen: óps wencate vults.

houder:: (gas-, pen- ed) lelder {C}; (=bezitter) spâklân {C}, wencater {C} (v pas, rijbewijs, bedrijf ed); (bijv) kennelhouder: kaniyl-wencater.

houding:: wencatos {C}; (=stand) utiyf {C}; in de ~ staan: hude {U}; het in de ~ staan: hudos {C}.

house:: »open 1.

hout:: cÿrot {Sef}; (=brandhout) bures {S} (spr); van ~ gemaakt (houten): cÿrot {I}; op ~ lijkend; ~ geworden (zoals een stengel: houtachtig): cÿrotiy {I}; ~ stoken: cÿrotare {U}; een stoomlocomotief die met ~ gestookt wordt: eft cÿrotarelira fradâs; blok ~: blô {C}; stuk afgezaagd ~: krâtstiyn {C}; »houtje.

houtachtig:: (op hout lijkend) cÿrotiy {I}.

houtbewerker:: présizatjen {C}.

houtduif:: vildul-quratjen {C} (L. Columba palumbus).

houten:: (van hout gemaakt) cÿrot {I}.

houterig:: ~ persoon: olp {C}.

houthakker:: axarater {C}.

houthakkersgeest:: axarater-nâf = axarater-ÿndvotiy {S} (kruidenbitter v bitter gekruide bosbessenlikeur met whisky-aroma).

houthok:: (ook: kolenhok) ruk {C}.

houtje:: op eigen ~: na dres ékupiy; blef sener ðÿr léeja[s].

houtkachel:: cÿrot-lôx {C}.

houtknotszwam:: zjol-quf {C} (L. Xylaria polymorpha).

houtkrul:: beltpâks {C}.

houtnerf:: cÿrot-nerfiy {C}.

houtrot:: (vermolmd hout) pesk {S}.

houtskool:: oiyg {S}; stuk ~: nestebaros {C}.

houtsnijder:: (beroep) vasulftatjen {C}.

houtsnijwerk:: vasulftos {C}; ~ maken: vasulfte {K}.

houtsnip:: nése {C} (L. Scolopax rusticola).

houtsplinter:: triyt {C}.

houtvlotter:: rotter {C}, tjâkaer {C}; atertatjen {C} (dl= Peg).

houtvoorraad:: (voor 1 winter, om te stoken) dius {C}.

houtwesp:: reuzen~: hupster cÿrot-ÿvâna {C} (L. Urocerus gigas).

houtzaagmolen:: krâts-môjôl {C}.

houtzagerij:: krâts {C}, krâtšâs {C}.

houvast:: (lett: grip) éa {C; rs= éte}; (fig) uber {C}.

houw:: ritt {C}.

houweel:: (=hak) riðât {C}.

houwen:: (=hakken) riðe {K}.

hoveling:: sértobâ {C}.

hozen:: (hard regenen) tiyste {U}.

hu!:: (uitroep v schrik) pÿ!.

hufter:: (=klootzak; in toenemende vulgariteit:) fék {C}, fras {C}, zestiyc {C}, blof-studer {C}, slâf-krûler {C}; (zowel mnl als vrw).

hufterig:: (bot: gedrag) sékótiy {I}.

huichelarij:: létos {A}.

huichelen:: léte {Upr}.

huid:: (=vel) (alg) mut {C}; (vrnl v mens) flaros {S}; van ~ gemaakt: mutiy {I}; van de ~ ontdoen (villen): idemute {K}.

huidarts:: (=dermatoloog) dermatolôche {C}.

huidig:: (=hedendaags) wyzenn {I}, xny {I}; (wat nu ter sprake komt, getoond wordt ed) wyzenn {I}; de ~e webpagina: ef wyzenn fiyrk-pracâ (de pagina die nu op het scherm staat).

huifkar:: xobina-abôlg {C}.

huig:: sfég |svég| {C}.

huilbui:: (ook lachbui) tûrg {C}; beginnende ~: tyros {C}.

huilen:: (alg) arkette {E}; arkette {Epr} (arch); (=wenen) zatyre {U}; (v wolven) wale {U}; ~ om: arkettare {K}; ~ om (bewenen): lâhâle {K}; gauw geneigd tot ~ (huilerig): arkettkinn {I}; op het punt staan te ~; bijna ~: tyre {U}.

huilend:: ~/snikkend zeggen of vertellen: pvente {K}.

huilerig:: (v stem/klank) flotarûs {I}; (gauw geneigd tot huilen) arkettkinn {I}.

huis:: sért {C}; laag ~ zonder verdiepingen (bungalow): rastobos {C; mv= rastobosz}; eenvoudig klein ~ (huisje): elp {C}; klein ~je (hut): jerp {C}; ~ aan de kust: xijesért {C}; in/naar ~ (thuis): fesért {I}; in ~ blijven (thuisblijven): ef wencate ef sért; het [ouderlijk] ~ verlaten (met de bedoeling niet meer terug te keren): ef jûmpre sért; van het ~ (eigengemaakt, eigen specialiteit): sértiy {I}; wijn van het ~ (=huiswijn): sértiy weinô {S}; ~ en haard: sért ur flecs; hij gaat naar ~: do vende fesért; het staat als een ~: ef melde fest kaf sener stent; dat is dicht bij ~ (fig: vertrouwd, in de buurt, direct betrokken ed): ef melde tarô ef sért; (sprkw) het is niet om over naar ~ te schrijven: eft dragatjen nert ripje sener néng furt ef; ~ van bewaring: leldast-sért {C}; zie ook Eenzame huizen in .

huisarts:: stafiy medikiy {C}.

huisbaas:: (=huiseigenaar: iemand die een huis/huizen bezit om te verhuren) sért-spâklân {C}.

huisdier:: sértbelp {C}.

huiseigenaar:: (iemand die het huis bezit waarin hij woont) sértater {C}; (=huisbaas: iemand die een huis/huizen bezit om te verhuren) sért-spâklân {C}.

huiselijk:: (in huis) sértane {I}; (=knus) kittianer {I}.

huiselijkheid:: fesértindos {C}.

huishoudbeurs:: sért-farr {C}.

huishoudelijk:: ~e apparatuur: sért-dreuts {Cmv}; ~e hulp (werkster): sért-yrgtina {C; mv= ..-yrgtinas} (euf).

huishouden::

  1. (zn) korsamm-painos {C}; het ~ doen: ef qugle ef korsamm-painos;
  2. (ww: tekeergaan: storm ed) fesksenpe {U}.

huishouding:: (het huishouden) korsamm-painos {C}.

huishoudschool:: (alg) paine-koles {C}; (gezien als Spok onderwijsinstituut) Paine-Koles {N}.

huishoudster:: korsamm-painera {C}.

huisje:: (eenvoudig klein huis) elp {C}; (hut) jerp {C}.

huiskamer:: sértmit {C}.

huisknecht:: (bediende) harber {C}, koryrgtâ {C}.

huismoeder:: (vlinder) kolai bof-ÿtiner {C} (L. Noctua pronuba).

huismuis:: sért-rât {C} (L. Mus musculus).

huismus:: urzôg {C} (L. Passer domesticus); een ~ (ong: iemand die altijd thuis zit/zich nooit in het openbaar vertoont): eft mote veldur.

huisraad:: (=[in]boedel) sértiynstes {S}.

huisschilder:: verfuto {C}.

huisspitsmuis:: sért-nes-rât {C} (L. Crocidura russula).

huis-tuin-en-keuken•:: (dagelijks/heel gewoon) sértsÿrt {I}.

huisvader:: korsamm-follus {C} (vader ve gezin; nadruk op eerzaam gedrag).

huisvesten:: sérette {K}; ~ bij/in (onderbrengen bij/in): luftpaine tukst |lufp..| {K}.

huisvesting:: (=onderdak) sérettos {C}; (het verschaffen v onderdak) zâraje {C}.

huisvrouw:: korsamm-sientur {C} (moeder/vrouw die het huishouden doet [en de kinderen verzorgt]).

huiswerk:: koles-togany {C}; je ~ maken: ef paine sener koles-togany.

huiswijn:: (=wijn van het huis) sértiy weinô {S}.

huiszwaluw:: [jôrm-]zvâlp {C} (L. Delichon urbica).

huiveren:: (=sidderen) pakate {U}; (=rillen) laice {U}; ~ voor (fig: terugdeinzen voor): šappe {K}.

huiverend:: (vrnl lett) pakat {I}; (vrn fig) gûfren {I}.

huivering:: (=siddering) pakatos {C}; (=rilling/siddering) laicos {C}; (fig) šappos {A}.

huiveringwekkend:: pakatenniy {I}.

huizen:: (wonen: v dieren in een nest ed) hoerke {U}.

huizenbeurs:: zléftiyns-farr {C} (beurs gericht op aankoop/verkoop/onderhoud/financiering/inrichting ed ve eigen huis).

huizenblok:: tosértÿ {C}.

huizenhoog:: (=torenhoog) tary {I}.

hulde:: tâgt {C}, šovos {C}.

huldigen:: iemand ~: ef qugle tâgt ón rast.

hulp:: cÿrtiyr {C}; (=toedoen) painos {A}; ~ inroepen: ef rupke furt cÿrtiyr; met ~ van [iemand]: lef ef cÿrtiyr pai [rast] (vz-uitdr).

hulpbehoevend:: cÿrtiyrblaff {I}.

hulpbehoevende:: cÿrtiyrblaffer {C}.

hulpeloos:: vypljâce |vyplâce| {I}.

hulpje:: (=knecht) yrgtâ {C}, (vrw) yrgtina {C; mv= yrgtinas}.

hulpmiddel:: cÿrtiros {C}.

hulpvaardig:: cÿrtire-sponûtiy {I}; ~e bejegening: armtganos {C}.

hulpvaardigheid:: cÿrtire-sponûter {A; mv=enk}.

hulpwerkwoord:: nefpainer = supainer {C}; modaal ~ (taalk: "moeten"/"mogen"/"kunnen"/"willen"): vrôk-nefpainer = vrôk-supainer {C}.

huls:: (=koker) cocanâ {C}, beltjéns {C}.

hulst:: trimachô {C} (L. Ilex aquifolium).

human:: ~ resources: veldur-wÿrtôsta {Cmv}.

humeur:: goed ~: welmut {C}; slecht ~: slémut {C}; zeer slecht ~: epðaos {C}; uit zijn ~ (prikkelbaar, kregelig): eterrenx {I}.

humeurig:: (aan buien lijdend) rûl {I}; (slecht gehumeurd) pôrtina {I}; (fig: ongenietbaar) epða {I}; ~ zijn (fig: ongenietbaar zijn): epðae {U}.

humor:: humor {C}; gevoel voor ~: humor-mybbe {SC}.

humoristisch:: humoristise {I}.

hun::

  1. (pv) »hen A.
  2. (bz)
    1. (3mv-mnl/ntr/concr/stoff) hift {BZ}; (3mv-vrw) hort {BZ}, hift {BZ}; (3mv-abstr/semc) ust {BZ}; (reflexief) sener {BZ}, seners {BZ} (arch) (met [deel v] zinskern als antecedent); ik lees ~ (mnl/ntr) boeken: gress trempe hift mimpits; ik lees ~ (=haar: vrw) boeken: gress trempe hort/hift mimpits; zij lezen ~ [eigen] boek: óps/belt trempe sener mimpit; zij blijven thuis omdat ~ moeder ziek is: óps/belt tinde fesért, janof sener sientur kinure;
    2. (nominalisatie) (mnl/ntr/concr/stoff) hiftiy {Cef; mv=enk}; (vrw) hortiy {Cef; mv=enk}; (abstr/semc) ustiy = usseiy {Cef; mv=enk}; (reflexief) seniy {Cef; mv=enk}, sensiy {Cef; mv=enk} (arch); de/het ~ne; die/dat van hen: ef hiftiy; ef hortiy; ef ustiy; ef usseiy; ef seniy; ef sensiy; mijn boeken en de ~ne: kost mimpits ur ef hiftiy/hortiy; ik lees mijn boek en zij lezen het ~ne: gress trempe sener mimpit ur óps/belt paine ef seniy; zij denken er het ~ne van: óps/belt miype ef sen[s]iy; de stoelen zijn oud – Jân wil ~ zittingen bekleden: ef ferdus melde liftkar – Jân lâfâstoavy hift felts;
    3. (samentrekking) ~ ene: hift ére = hifté {BZ}; hort ére = horté {BZ}; ust ére = usté {BZ} (als slechts 1 exemplaar bedoeld wordt ve lichaamsdeel/orgaan/kledingstuk waarvan we er meer dan 1 bezitten:) hij knijpt in ~ [ene] arm: do chiype armt hift/hort ére milâs (mv!) = do chiype armt hifté/horté milâs (mv!).

hunebed:: (=dolmen) dôlmen {C}.

hunkeren:: ~ naar: rootamðe {K}.

hunkering:: rootamðos {A}.

hunne:: »hun B.

huppelen:: ziylpe {U}.

huren:: mite {K}; het ~: mitos {C}; te huur! (als opschrift op woning ed): mitaros!.

hurken:: hôke {U}; hij zit op zijn ~ te zingen: do chafoste ur hôke; (gehurkt zitten; op je ~ zitten) ef feldre fes hôkos {C}.

hut:: (klein huisje) jerp {C}.

huur:: (het huren/huurbedrag) mitos {C}.

huurbedrag:: mitos {C}.

huurder:: mitatjen {C}.

huurkazerne:: mitbûnk {C}.

huursubsidie:: mite-jÿšedos {C}.

huwbaar:: aziy {I; [mv=enk]}.

huwelijk:: (alg) ÿmarianos {C}; (in Erg-kerk) mariy {C}.

huwelijksaanzoek:: demandiy {C}.

huwelijksdag:: mariantof {C}.

huwelijksreis:: sucro-tupplip {C}.

huwen:: ~ met: marianare armt/ón {U} (ón is dt); gehuwd zijn [met]: mariane [ón] {U} (ón is vz).

huzaar:: blofer {C}.

hyacint:: hyjasent {C} (ihb: L. Hyacinthus orientalis hybride); wilde ~: wuma-kósto {S} (L. Scilla non-scripta); (witte/roze soort) blakker wuma-kósto; (blauwe soort) blotter wuma-kósto.

hydra:: groene ~ (zoetwaterpoliep): mesâ hydra {C} (L. Hydra viridissima).

hydraulisch:: hydrolise {I}.

hydrologie:: hydrolôiy {C}.

hyena:: hijena {C}.

hygiëne:: hygienn {C}.

hypercorrect:: pâlthudelira {I}.

hypercorrectie:: pâltquâfos {C}.

hypnose:: toessaros {C}; onder ~ zijn (Erg: in trance zijn: ve medium tijdens bep rituelen): ef poire fes ef wâlfyccsoliy.

hypnotiseren:: toessare {K}.

hypnotiseur:: toessarer {C}.

hypotheek:: (geldlening) smurflu'ettos {A}; (onderpand) sért-hakéf {C}.

hypotheekgarantie:: smurflu'ettos-xômarstos {C} (in Spok: verplichte spaarrekening waarvan de bank geld kan afschrijven als iemand zijn hypothecaire verplichtingen niet nakomt).

hypothese:: kurazjoffos {A}; als ~ aannemen (poneren): kurazjoffe {K}.

hysterie:: hysteriy {C}.

hysterisch:: hysterise {I}.

 

© (2000) De Twee Hanen v.o.f. • Kimswerd • The Netherlands

DICTIO