Woordenboek
Spokaans-Nederlands | Nederlands-Spokaans

Spokaans—Nederlands     A B C D E F G H I J K L M N O P Q R S T U V W X Y Z

 

Nederlands—Spokaans     A B C D E F G H I J K L M N O P Q R S T U V W X Y Z
 

k:: (naam vd letter K) kaji {C}.

kaai:: »kade.

kaak:: jugg {C}; iets aan de ~ stellen: ef sÿrte flaju kaf ef hecrân.

kaal::

  1. (vrnl zonder haar; ook zonder verf, zonder begroeiing ed) gôl {I}; met een ~ hoofd: fara Stentkô (dl= Brÿr/Oost-Liftka); (iro) persoon met een ~ hoofd: cûrlâgy {C}; een bijna kale man; een bijna ~ hoofd: eft riyn merater/nurp (pop/iro);
  2. (v boomtak) xnep {I};
  3. (=onherbergzaam: v land) réjiy {I; mv=enk}; niet geheel ~ (enigszins begroeid: v terrein): riyn {I};
  4. (v prijs ed) de kale huur/prijs (huur zonder gas, water ed; prijs zonder btw ed): ef gôl mitos/ðÿny.

kaalheid:: (=onherbergzaamheid: v land) réjiy-tiyn {C}.

kaalscheren:: (hoofd ed) râše ... lo gôl {K}; ze scheert haar hoofd kaal: eup râše ef nurp lo gôl.

kaap:: capû {C}; zie ook Kapen in .

Kaapkolonie:: Capû-colonje {G}.

Kaapstad:: Capûsÿr {G}.

kaapstander:: trek-pak {C}.

Kaapverdië:: Capûverdiy {G}.

Kaapverdiër:: Capûverdiyny {Cef}.

Kaapverdisch:: (bv) capûverdiy {IIef; mv=enk}; ~e vrouw: Capûverdiyna {Cef}.

kaarden:: plos-trekke {K}; gekaarde wol: rÿterx {S}.

kaardenbol:: plos {C; mv= plôse} (L. Dipsacus); wilde ~: otlôgt plos (L. D- fullonum).

kaars:: ðak {C}.

kaarslicht:: ðak-armtâ {C}.

kaarsrecht:: ðiynk-krono {I}.

kaart:: (klein formaat: briefkaart) fjatôniy {C}; (plastic pasje) kârta {C}; (=landkaart) kinner {C}; (speelkaart) karte {C}; een ~ van Nederland: eft kinner furt/rifo Nelandes; in ~ brengen: kinnare {K}; het in ~ brengen: kinnaros {C}; zie ook Landkaarten in .

kaarten:: (=kaartspelen) kartmerre {U}.

kaartje:: (=biljet) tiycet {C}, lofa {C}.

kaartspel:: (spel dat met kaarten gespeeld wordt) kartmert {C}; (pakje speelkaarten) tokarteÿ {C}.

kaartspelen:: (=kaarten) kartmerre {U}.

kaartsysteem:: tokinnerÿ {C}.

kaas:: blarâs {S}; stuk ~: sârf {C}; [gehele] ~: tosârfÿ {C}; lichte/milde ~ (met milde smaak): pjerf/njabo blarâs; zachte ~: (soort): wâvet blarâs; (consistentie): vjent blarâs; harde ~ (soort): jûntiy blarâs; stevige ~ (niet week/zacht): styp blarâs; scherpe/pittige ~: riyps/nôts blarâs; (zachte, cheddar-achtige kaassoort uit Tjemp) pârtâ {C/S}; ze verkopen hier belegen/oude ~: stus póbare kusami blarâs kaf ef grâty; »rijpen.

kaasjeskruid:: [groot] ~: [wuma-]mâlva {C} (L. Malva sylvestris); klein ~: presÿr mâlva (L. M- neglecta).

kaasschaaf:: blarâs-râšer {C} (weinig gebruikelijk in Spok, omdat er nauwelijks kaas bestaat die zich in dunne plakjes laat snijden, en ook omdat dunne plakjes ongebruikelijk zijn); de ~ of de botte bijl (mbt bezuinigingen: overal voorzichtig een beetje minderen, of hier en daar onbeheerst heel veel; ong) ef froknyfo oft ef vlemót-texo.

kaatsen:: (lett: =terugkaatsen) pallesimue {K}.

kabaal:: cyrés {C}; (=herrie) râftâf {C}, ludosiy {C} (pej: wordt niet door katholieken gebruikt, voor wie het luiden v klokken een religieuze betekenis heeft, dit in tegenstelling tot Erg-gelovigen).

kabbelen:: klurše {U}; ~d golfje: onô {C}.

kabbelend:: kluršiy {I}; ~e golfjes, ~ beekje: kluršynne {S} (poe).

kabel:: répiyt {C}; (=snoer/draad: elektrisch) patio {C; rs= patie}.

kabelbaan:: répiytnolac {C}; zie ook Kabelbanen in .

kabelgoot:: patio-lijerc {C}.

kabeljauw:: bakaljô {C} (L. Gadus morhua).

kabinet:: (regering) ÿrtâness {C; mv= ÿrtânester}; het ~-Nestafie: ef Nestafie-ÿrtâness (genoemd naar premier Nestafie); het ~ is gevallen: ef ÿrtâness bôna; zie ook Kabinetten in .

kabouter:: bózâg {C}, trôl {C}.

kachel:: lôx {C}, warmohit {C; mv= regelm.}.

kachelpook:: rakel {C}.

kadaster:: kadâster {C}.

kadaver:: (dierenlijk) ficc {C}.

kade:: (=wal) tént {C}; op/aan de ~: tekaha {I}; (vrnl bij haven ed) kah {C}; (=oever) klarbÿr {C}; aan/op de ~: kaf ef klarbÿr.

kader:: (rand ergens omheen: lett) hâm {C}; (lett/fig) tolânt {C}; het valt buiten het ~ (buiten het onderwerp): ef farte cupp ef klarbÿrs; in het ~ van: mrâ {VZ}; in het ~ van de bezuinigingen: mrâ ef huarosz; in het ~ blijven van (lett/fig: passen in): mrâtare {K}.

kadetje:: (broodje) kôpa {C}.

kaf:: corqug {S}.

kaft:: labân {C}; (=omslag) caribos {C}.

kaftpapier:: [stuk] ~: caribos-kornin {C/S; mv= ..-kartafiy}.

kajak:: kajâk {C}.

kajuit:: (met nadruk op ruimte in schip) kajutt {C}; (met nadruk op opbouw op schip: =roef) hôc {C}; hij zit in de ~: do feldre fes ef kajutt; hij staat op [het dak van] de ~: do giffe kaf [ef zillepip rifo] ef hôc.

kak:: (=stront) chÿt {S} (spr), skés {S} (spr), pék {S} (vulg), st[r]ÿf {S} (vulg); kale ~ (deftigdoenerij): epestrÿf {C}.

kakelen:: tâke {E}.

kakken:: (=schijten) péje {U} (vulg), péke {U} (vulg).

kakkerlak:: grulót {C}.

kalender:: kâlendert {C}; zie ook Ergynne-kalender in .

kalf:: (ntr: jong rund) kâlf {C}; (mnl: jonge stier) stuft {C}; (vrw: jonge koe) piâ {C; rs= piât}; (sprkw) als het ~ verdronken is, dempt men de put: stus mâdriye ef pât mintof ef ÿtassos/mintof en mynall biyrðo.

kalfsoester:: (rond stukje kalfsvlees) scalôpiy {C}.

kalfsvlees:: kâlftiyse {C}.

kaliber:: kaliber {C}.

kalium:: kalym {S}.

kalizout:: kali-sel {Sef}.

kalk:: câlko {S}; gebluste ~: tyrâhor câlko; ongebluste ~: netyrâ-câlko {S}; van ~ gemaakt; met ~: câlkiy {I}; tot ~ worden (verkalken): kâlke {U}.

kalkhoudend:: (hard: v water) kolini {I}.

kalkoen:: ucha'occ {C} (L. Meleagris).

kalkoven:: câlko-furnako {C}.

kalksteen:: câlkane {S}; van ~ gemaakt (kalkstenen): câlkana {I}.

kalkstenen:: (van kalksteen gemaakt) câlkana {I}.

kalligraaf:: (in Erg-commune of klooster) stindatjen {C}.

kalm:: (=rustig) câlm {I}, nebuch {I}.

kalmeren:: câlme {K}, nebuce {K}.

kalmering:: nebucos {A}.

kalmte:: câlmiy {C}.

kalven:: (v koe) kâlfette {E}; de boer helpt haar (= de koe) bij het kalven: ef kelte kâlfette-épe.

kam:: (om haar te kammen) kômpiy {C}; (v haan) litôt {C}.

kameel:: (mnl/ntr) kamo {C}; (vrw) kamoa {C}; (ntr: veulen) kâlf {C}; ("schip van de woestijn") dester-karé {C}.

kameleon:: kameljonn {C}; gekieuwde ~: cii-kameljonn (L. Camaeleon felix) (komt alleen in natuurreservaat Ef Xoemanas op Lomky voor).

kamer:: mittus {C; mv= omittus}, •mit {SX > c}; (klein: =hok) lômðe {C}; (groot: =vertrek) rabost {C}; (v vuurwapen) lattlot {C}; Eerste Kamer: Senatiy {N} (bestaat in Spok niet); Tweede Kamer: Zâmporementec {N} (is in Spok de Volksvertegenwoordiging); Kamer van Koophandel: Lebet-Buro {N}; zie ook Kamers van Koophandel in .

Kamer:: »kamer.

kameraad:: tôvarrs {C}; (=metgezel) lyk {C}.

kamerazalea:: sért-azalje {C} (L. Rhododendron simsii of Azalea indica).

Kamerlid:: (lid v volksvertegenwoordiging) zâmrater {C}.

kamermeisje:: mittus-'nin {C}.

kamermuziek:: rabost-musiyc {C}.

Kameroen:: Cameruny {G}.

Kameroener:: Cameruno {Cef}.

Kameroens:: (bv) cameruny {IIef}; ~e vrouw: Cameruna {Cef}.

kamfer:: câmert {S}.

kamgaren:: hazâkiy {Sef}; van ~ gemaakt: hazâkiy {I; [mv=enk]}.

kamgras:: hurt-trunn {C} (L. Cynosurus cristatus); stekel~: brâst-trunn (L. C- echinatus).

kamille:: anurfÿ {C/S} (L. Matricaria [chamomilla]); echte ~: presÿr anurfÿ (L. M- recutita); reukloze ~: koffon anurfÿ (L. M- maritima inodora); valse ~: anurfÿ-mârgretta {C} (L. Anthemis arvensis).

kammen:: cye {K; gst= cyt}; het ~: cyos {C}.

kamp:: (ook zeilkamp, skikamp, vakantiekamp ed, waar scholieren of jonge mensen in groepsverband leren zeilen, skiën ed) kâmpos {C}; militair ~: necân {C}.

kampeerauto:: oto-sért {C}; zie ook Weggebruikers in .

kampeerterrein:: (=camping) kâmpaliy {C}; zie ook Kampeerterreinen in .

kampen:: ~ met iets: jesfare ón flaju {U}.

kamper::

  1. (bewoner ve woonwagenkamp) zârnolacer {C};
  2. (iemand die aan een kamp meedoet, zoals een zeil-, vakantie- of skikamp) kâmposer {C}.

kamperen:: kâmpe {U}; het ~: kâmpalos {C}; zie ook Kamperen in .

kamperfoelie:: ~[struik]: mitré-lofa {C} (L. Caprifolium); wilde ~: ÿrra-zléfer {C/S} (L. Lonicera periclymenum).

kampioen:: (=overwinnaar) lores-pârser {C}; (lett/fig) wâp-ÿtiner {C}; (sport) priss-ÿtiner {C}.

kampioenschap:: huchô {C}.

kan:: (=kom) câne {C}; (=kom/schaal) knurf = knuf {C}; het is in ~nen en kruiken: ef feldre ja ef krurs.

kanaal:: kanol {C}; (=vaart) vija {C}; (bedoeld als "vaarwater") wâks {C}; (fig) vÿn {C}; Het Kanaal: Ef Kanoliy {G}; zie ook Kanalen in .

Kanaaleilanden:: de ~: Kanoliy-ilesets {Gef}.

kanarie:: canariy {C} (L. Serinus).

kanariegras:: canariy-kles {S} (L. Phalaris canariensis).

kandelaar:: ðak-kronâm {C}; tweearmige ~: kélbÿ {C}; ~tje (plant): blakker hentliriy {C} (L. Saxifraga tridactylites).

kandidaat:: ifâm {C}.

kaneel:: fysa {S}.

kaneelboom:: tofysaÿ {C} (L. Cinnamomum verum).

kangoeroe:: (mnl/ntr) kânguru {C}; (vrw) kângurua {C}.

kanis:: (=hoofd) frobâl {C} (vulg).

kanker:: kânks {C}; ef kinâ rifo Neeftôs (euf); ze kunnen de ~/tyfus krijgen!: óps preltiyses ef defôliyas! (vulg).

kankeren:: ~ op iets: bzenne flaju {K}; ~ op iemand/iets: ef simue medriy sumâ rast/flaju.

kankerlijer:: mara-muter {C} (vulg) (zeer vervelende vent/vrouw).

kano:: cano {C; mv= canôe; rsmv= canott}.

kanoën:: canobope {U}.

kanoetstrandloper:: (vogel) grist xifart {C} (L. Calidris canutus).

kanon:: gun {C; mv= gûne}.

kanovaarder:: canoboper {C}.

kanovaren:: canobope {U}.

kans:: chânt {SC}; hartiy {C}; er is een kleine ~ dat ...: ef hartiy zirde blef ef argerat, den ...; een ~ gunnen (de gelegenheid geven): cirre {K}; de ~ hebben om: hartiye beri/den {U}; gelijke ~en hebben: quimatere {U}; de ~ krijgen [om]; ~ lopen [om]: hartiyare [beri/den] {K}; een ~ op iets: ef hartiy furt flaju; een ~ op ongelukken (enz): eft moplariy-chânt; neem je ~ waar: embaraše-tûe ef hartiy.

kanselier:: kânseler {C}.

kant::

  1. (=zijde/zijkant) ovap {Cef}; andere ~: (=achterzijde) gep {C}; (v straat/rivier ed) ponta {C}; aan de ~; aan de zij~: fes ef ovap; aan beide ~en (aan weerszijden): perdÿrovap {III}; aan beide ~en van/langs: perdÿrovap {VZ} (plaats/richting); aan beide ~en van de grens: perdÿrovap ef fini; het water stroomt aan weerskanten langs het rotsblok: ef knurfel vende perdÿrovap ef lôbâ; aan beide ~en omgeven (ingeklemd): jater {I}; aan deze ~, aan de ene ~ (lett): kusamivap {I}; aan die ~, aan de andere ~, aan gene ~ (lett): kusamavap {I}; ieder aan een ~ van de tafel: perdÿrs kusamivap én kusamavap ef kelbra; aan de andere ~ van: kusamavap {VZ} (plaats/richting); aan de andere ~ van de Atlantische Oceaan: kusamavap ef Atlânto-zee; aan alle ~en; alle ~en op: cradefovap {III}; aan de ene ~ (vrnl fig: enerzijds): eftovap {III}; aan de andere ~ (fig: =anderzijds): lelpirovap {III}; aan de ene ~ was de lezing heel interessant, maar aan de andere ~ duurde deze veel te lang: eftovap ef wuxos-furt meldo terat mesÿa ki, tur lelpirovap pana zurrero jazy bertert; van de ~ van (fig): mip ef ovap rifo (vz-uitdr); ~ en klaar: hent-klótarus {I}; »rand 4.
  2. (fijn borduursel) natorfâ {S}; van ~ gemaakt (kanten): natorfiy {I}.

kanteel:: latterân {Crs}.

kantelen:: (=wentelen) ta'ole {K}.

kanteling:: (=wenteling) ta'olos {C}.

kanten:: (van kant gemaakt) natorfiy {I}.

kantine:: tolurfel {C}, cobuss {C; mv= cobusa}.

kantklosster:: natorfatjen {C}.

kantlijn:: (op papier) marâs {C}; (lett/fig: marge) mârg {C}.

kanton:: (in Zwitserland) canton {C}.

kantongerecht:: (in Spok: lokale rechtbank) sÿrt-korsamen {C}; (in Spok: districtsrechtbank) distrycc-korsamen {C}; (gezien als Spok instantie) Distrycc-korsamen {N}.

kantoor:: (=bureau) buro {C}, ofiss {C; mv= ofiser}.

kantoorbediende:: (=klerk) ofisser {C}.

kantoorboekhandel:: scrÿfkt-misan |..ft-| {C}.

kanttekening:: (fig) mârg-roji {C}; ~en zetten: ef ðobiyre mârg-rojis.

kantwerk:: (fijn borduursel) natorfâ {S}.

kap:: (=capuchon) almuss {C; mv= almuše}; (=dak: v auto) ro'i {C}; (groot dak: v station ed) huf {C}.

kapel:: (kleine kerk, vrnl Chr) kapela {C}; (in Peg: met altaar) hÿkot {C}.

kapelaan:: kapela-pryst {C}.

kapen:: (v schip/vliegtuig) lenabe {K}.

kaper:: lenabatjen {C}.

kaping:: lenabos {C}.

kapitaal:: (vrnl geld) câpitalo {C}; (=hoofdletter) mennroji {Crs}.

kapitalistisch:: câpitalistise {I}.

kapitein:: (alg) câpytenn {C}; (land- en luchtmacht) câpytenn {C}; voor militaire rangen, zie .

kapitein-luitenant-ter-zee:: câpytenn-blaffatjen {C}; voor militaire rangen, zie .

kapitein-ter-zee:: karé-câpytenn {C}; voor militaire rangen, zie .

kapittel:: (geestelijken ve kerk) kapitla {C}.

kapje:: (hoedje, zonder rand) ðiynts {C}.

kaplaars:: mintohós {C}.

kapmes:: axyfo {C}.

kapok:: capôc {S}; van ~ gemaakt: capôciy {I}; met ~ gevuld: capôca {I}.

kapot:: (=stuk) tirdus {I}, frûx {I}; (niet meer werkend) koffon {I} (spr); een ~te computer: eft koffon cômputer; ~ zijn: tirduse {U}; ~ gaan: »kapotgaan.

kapotgaan:: (=stukgaan) tirdusare {U}; ef farte lo tirdus (spr); (=begeven) kirturÿne {U}; de auto is kapotgegaan: ef oto kirturÿno; (fig: er geestelijk/lichamelijk aan onderdoor gaan) hij gaat aan zulk werk kapot: do tjonde-tijâ lef sest ÿrôm.

kapotmaken:: (=stukmaken) tirdusriffe {K}.

kappen:: (v haar) pevutre {K; gst= pevutt}; (v bomen: omhakken) axe {K}.

kapper::

  1. (haarverzorging) koifur {C}.
  2. (specerij) ~s, ~tjes: capris {S}.

kapperszaak:: koifurâs {C}.

kapplaats:: (aankap) axos {C}.

kapsalon:: pevutrâs {C}.

kapsel:: mir-quzÿr {C}; (soms) pevutros {C}.

kapstok:: helbimunk {C}.

kapucijn:: (mnl lid v RK kloosterorde) capusino {C}.

kapucines:: (vrw lid v RK kloosterorde) capusina {C; mv= capusinas}.

kar:: (alg: =wagen) wagen {C}, •nolac {SX > c}; (met 2 grote [massief] houten wielen) estû {C}; (met 4 kleine wielen, door 1 of 2 paarden getrokken) abôlg {C}.

karaat:: karatt {C}.

karaf:: oofiy |wofiy| {C}.

karakter:: carakterr {SC}; vast ~ (onkreukbaarheid): cÿromfô {C}.

karakterisering:: (=typering) carakterros {C}.

karakteristiek:: carakteristiyc {I}.

karate:: karatiy {S}.

karavaan:: karavân {C}.

karbonade:: (varkensvlees) ubôrt {C}.

karbonkel:: carbunks {C}.

kardemom:: kârmoma {S} (L. Elettaria cardamomum).

kardinaal:: kârdenall {C}.

Karelsbrug:: (in Praag) Kârle-pônt {N}.

karig:: oss {I}; (=schraal) jejûn {I}.

karigheid:: (=schraalheid) jejûniy {A; mv=enk}.

karkas:: mûlst {C; mv= mûlsta}.

karmeliet:: (mnl lid v RK kloosterorde) kârmeliter {C}.

karmelietes:: (vrw lid v RK kloosterorde) kârmelitera {C; mv= kârmeliterÿ}.

karnemelk:: fjéros {S}.

karnen:: fjére {K}.

karnton:: fjérlot {C}.

karper:: kârpiy {C} (L. Cyprinus carpio).

karrenspoor:: chanert {C}, nevrÿcc {C}.

karrenwiel:: wagenklan {C; mv= wagenklâne}.

kartelblad:: (plant) rifiy-almuss {C; mv= ..-almuše} (L. Pedicularis).

kartelen:: (gekarteld zijn) ynte {K}.

kartelrand:: yntos {C}.

karton:: (materiaal) fjatôn {S}; stuk ~: fjatôniyn {C}; van ~ gemaakt (kartonnen): fjatôna {I}.

kartonnen:: (van karton gemaakt) fjatôna {I}.

kartuizer:: (mnl lid v RK kloosterorde) cârtuso {C}.

karwei:: prytusto {C}; een ~tje opknappen (fig): ef nie eft qundré; ~tjes opknappen (klussen): scvÿze {U}.

karwij:: (=kummel) cârvi {S} (L. Carum carvi).

kas:: (geld) câs {C}; (=geldkistje) smurf-skrenn {C}; (=oogkas) celf {C}; (voor bloemen/groente) zaloos {C; mv= zaloosz}.

kasboek:: câsmip {C}.

kassa:: câs {C}.

kassei:: (basalten straatsteen: =kinderhoofdje) tôff {C}; (vrnl West-Berref) pôk {C}.

kassier:: câser {C}, dlofatjen {C}.

kast:: (alg) feldariy {C}; (ingebouwd in de muur) horp {C}; grote ingebouwde ~ (inloopkast; hok): lômðe {C}; (op zolder) drûft {C}; metalen ~ (kist): metalo-quola {C; mv= ..-quolâe; rs= ..-quolatt).

kastanje::

  1. (vrucht) ðâft {C}, ÿramôk {C; mv= ÿrâmpo};
  2. (boom) ðâftyiy {C; rs= ðâftyte}; tamme ~: Urapas-ðâftyiy (L. Castanea sativa); [witte] paarden~: blof-ðâftyiy {C} (L. Aesculus hippocastanum).

kastanjeboleet:: ÿc-chént {C} (L. Xerocomus badius).

kastanjeboom:: »kastanje 2.

kasteel:: (=slot) husof {C}; zie ook Kastelen in .

kasteelheer:: husofater {C}.

kastelein:: pónteler {C}.

kastijden:: (=tuchtigen) strâfe {K}.

kastijding:: (=tuchtiging) strâfos {C}.

kastje:: (klein wandmeubel) pâlriy {C}; (sprkw) van het ~ naar de muur gestuurd worden: ef ierquelije blul ja qundré ur reltakô.

kat:: (ntr) chat {C}; (ntr: gecastreerd) cullt {C}, prôlt {C}; (ntr: jong) pûp {C}; (mnl: =kater; niet gecastreerd) prôta {C}; (vrw: =poes) dôf {C}; verwilderde ~: hâbâr chat (L. Felis domestica); wilde ~: gâm-chat {C} (L. Felis sylvestris); (sprkw) je moet de ~ niet op het spek binden: stus nert ufegât ef cvoa luft ef blof; (sprkw) de ~ uit de boom kijken: ef quÿare mipenn ef omeleche.

katapult:: catapulta {C}.

kater::

  1. prôta {C}; (ntr: gecastreerd) cullt {C}, prôlt {C}; krolse ~: serster {C}; »kat.
  2. (na te veel alcohol) grenurp {C}; een ~: eft tâk rifo ef ryje.

katheder:: kuber {C}.

kathedraal:: câtedralo {C}.

katholicisme:: câtoliysmiy {C}.

katholiek:: (zn: persoon) câtoliycer {C}; (bv) câtoliyc {I}.

katje:: (v wilg es/berk enz) bipp {C}.

katoen:: katona {Sef}; van ~ gemaakt (katoenen): katona {I}; geef 'm van ~! (zet 'm op!): ôtosme-tûe ef knyfos!.

katoenen:: (van katoen gemaakt) katona {I}.

katrol:: (=blok) portre {C}; (=takel) kârnt {C}.

kattendoorn:: giffelira onones {C} (L. Ononis spinosa).

kattenpis:: (lett) chat-sât {S}; dat is geen ~! (dat is niet mis!): eft blotter nodâ.

kattenstaart:: gewone ~ (plant): bârÿr-kroff {C} (L. Lythrum salicaria); tropische ~ (kamerplant): kjupt chat-trunn (L. Acalyph hispida).

katwilg:: rechâpja {C} (L. Salix viminalis).

kauw:: (vogel) kaja {C} (L. Corvus monedula).

kauwen:: yache {U}; (op onbehouwen wijze) cenne {K}; het ~ (gekauw): yachos {C}.

kauwstaafje:: (voor honden) yache-riyt {C}.

kavel:: šarkanastiyn {C}.

kaviaar:: kavjerr {S}.

Kazachstan:: Kazakstân {G}.

kazerne:: (gebouw) ôressért {C}; (militair kamp) necân {C}.

kazuifel:: bamico {C} (Erg: met veters gesloten, mouwloos gewaad tot de grond, tijdens Erg-plechtigheden door de Reelâ gedragen).

keel:: jôrm {C}; het gezeur hangt me de ~ uit: ef senjos qugle eft côšos ón gress.

keelgat:: jôrm-celf {C}.

keel-, neus- en oorarts:: (=KNO-arts) nurp-medikiy {C}.

keelpijn:: jôrm-ÿkatle {C}; eft klôrt jôrm {C} (pop).

keep:: (=sleuf) quke {C}.

keeper:: coler {C}.

keer:: (=maal) tim {C}; (bij vermenigvuldigen) tuf {VZ}; drie ~ vier is twaalf: dur tuf fâr kette tesen; voor de ...e keer: •tefar {SX.tw > add III}; kaf tim ...; (bijv) voor de derde ~: durtefar {III}; kaf tim dur; voor de tweede ~ (andermaal): tertefar {III}; kaf tim ten; voor de zoveelste ~: kaf tim érpâf; voor de laatste ~: kaf tim aðiyk; één ~ per dag/maand/...: ér toftiy/herteltiy/... tim; twee ~ per jaar: ten zempertiyn tims; het is de eerste/laatste ~: ef melde tim ér/aðiyk; het is de eerste ~ dat ...: ef értef tim melde den ...; op een ~ (zowel in de verre toekomst als in het verleden): érpâf {III}; deze ~ (=ditmaal): kaf ef wyzenn tim; iedere ~ als (telkens als): plôt {DT}; iedere ~ als ik in bad zit, gaat de telefoon: ef telefonos plôt rupke, gress feltilóme fes ef wik; het is niet de eerste ~, dat ...: ef melde noi tim ér, den ...; »hoeveel.

keerpunt:: (lett) grare-ponto {C}; (fig) krose-ponto {C}.

keet:: (=loods) knoiyt {C}; (=bouwkeet) sak {C}; (=troep/bende) rippe {C}.

kefbeest:: (kefferig hondje) rege-helk {C} (pop), rege-chat {C} (pej).

keffen:: rege {U}.

kefferig:: ~ hondje (=kefbeest): rege-helk {C} (pop), rege-chat {C} (pej).

kegel:: (v spel) ebirr {C}; (meetkundig) tévet {C}; houten ~tje/stop (plug): jeskô {C}.

kegelbaan:: [ebirr-]rutt {C}, ebirr-vâliy {C}.

kegelen:: ebirrmerre {U}.

kegelmorielje:: (paddenstoel) ponto-munt-vildul {C} (L. Morchella conica).

kegel-mycena:: quiff-mysena {C} (L. Mycena oblonga).

kegelrob:: (grijze zeehond) rûp {C} (L. Halichoerus grypus).

kegelspel:: ebirrmert {C}.

kegelspeler:: ebirrmerr {C}.

kegelzwam:: quiff-chént {C} (L. Strobilurus); milde ~: wâvet quiff-chént (L. S- tenacellus); sparren~: quista quiff-chént (L. S- esculentus).

kei:: (=steen) tôff {C}; (grote steen) tach {C}.

keihard:: (v materiaal, beweging, geluid, actie) astyl-hups {I}.

keizer:: (alg) kindis {C}; de ~s [en keizerinnen]: ef kindisz.

keizerin:: (alg) kindista {C; mv= kindistas}.

keizerlibel:: kindis-tyvjâ {C} (L. Anax imperator).

keizerlijk:: (alg) kindisiy {I}.

keizerrijk:: (alg) kindisté {C}.

keizersmantel:: (vlinder) qursa-gvârcer {C} (L. Argynnis paphia).

kelder:: kelâr {C}; (souterrain) chucern {C} (arch).

kelderen:: (snel in waarde zakken) flûfe {U}; de aandelen ~ met 10 procent: ef fôrmlers flûfe kura 10 prosent.

kelk:: (=bloemkelk) kelg {C}; (beker/glas) oûs {C}.

kelkzwam:: rode ~: Koronalistaex ef wôt {C} (L. Sarcoscypha coccinea).

kelner:: (=ober) harber {C}.

Kelt:: Câlde {C}.

Keltisch:: câldiy {I}; ~e vrouw: Câlda {C}.

kemphaan:: (vogel) piyrstatjen {C} (L. Philomachus pugnax).

kenbaar:: tiffamiy {I}; iets ~ maken: ef qugle flaju lo tiffamiy.

kengetal:: (netnummer: v telefoon) interhor {C}.

Kenia:: Kenja {G}.

Keniaan:: Kenjany {Cef}.

Keniaans:: (bv) kenja {IIef}; ~e vrouw: Kenjana {Cef}.

kenmerk:: nâzja {C}.

kenmerken:: nâzjae {K}.

kenmerkend:: nâzjasót {I}; (=typisch) nâzjaelira {I}.

kennel:: (asiel: voor honden; vaak (ook) fokkerij) kaniyl {C}.

kennelhouder:: kaniyl-wencater {C}; kynolôche {C} (iro).

kennelijk:: qufrâ {I}.

kennelijk:: râgta {I}.

kennen:: (alg) tiffe {K}; (bekend zijn met) vlûme {K}; leren ~ (te weten komen; kennis nemen van): tiffare {K}; iemand leren ~: knôfose ón rast; hij heeft haar in de bus leren ~: do knôfosa ón eup fes ef gerlas; die/dat gekend moet worden: tiffaren {I}; een lied dat we allemaal moeten ~: eft tiffaren chafost; we moeten allen de wet ~: ef toqudexÿ meltât tiffaren furt pipar; ik weet dat je hem kent: gress tiffe, den tu tiffe do; Korif kent veel kerken (in Korif zijn veel kerken): Korif tiffe pert kordas; de koppigheid die we van hem ~: ef porforiy, kirro tiffelira frópjÿ do.

kenner:: tiffatjen {C}.

kennis::

  1. (bekend persoon) knôfatjen {C};
  2. (het weten) tiff {C}, tiffos {A}, tibân {C} (arch); ~ van zaken (zaakkennis): tiyn-tiff {C}; ~ geven: yrune {K}; het ~ geven (kennisgeving): yrunos {C}; ~ nemen van (te weten komen): tiffare {K}; ~ nemen van (=vernemen): gane {K}; het ~ nemen van (kennisneming): tiffaros {A}; waarvan men ~ kan nemen (cognitief): ganeiy {I}; iemand in ~ stellen van iets: ÿmattremoâne flaju ón rast {K}; »kennismaken; »koop.

kennisgeving:: (=memo/kort briefje) yruna {C}; (het kennis geven) yrunos {C}.

kennismaken:: ~ met iemand: knôfose ón rast {U}; ~ met iets/iemand: ÿmatere flaju/rast {K}, matere flaju/rast {K} (arch); aangenaam kennis [met u] te maken: eft trojo ÿmateros (zeer formele frase).

kennismaking:: ÿmateros {C}.

kennisneming:: (het kennis nemen van) tiffaros {A}; (=verneming) ganeta {Aef}.

kenschetsen:: (fig) kuratyre {K}; het ~ (kenschetsing): kuratyros {A}.

kenschetsing:: (het kenschetsen) kuratyros {A}.

kenspreuk:: (=motto/devies) lédo-avis {C}.

kenteken:: (=merkteken/keurmerk) lédo {C}; (v auto: kenteken[plaat]) hormâ {C}; zie ook Kentekens in .

kentekenbewijs:: (v auto) hormâ-kornin {C; mv= ..-kartafiy}; .

kentekenplaat:: (v auto ed) hormâ {C}.

keramiek:: (=aardewerk) travint {S}, totravintÿ {S}.

kerel:: (=knul/vent) talle {C}, hânc {C} (pop); (louche, onbetrouwbaar) strém {C}; rare ~: pjén {C}; stoere ~: lôbâ {C}; een vervelende ~: eft iftšormt hânc.

kereltje:: (=ventje) géncres {C}; (sullig mannetje: krom/oud/gebrekkig enz) belt-merater {C}.

keren:: gre {K; gst= gret}; dat keert zich tegen hem: ef efa wencate vûk do; »wenden.

kerf:: zjôdelos {C}; (=sleuf) quke {C}.

kerfstok:: (lett) machiyg {C}; veel op zijn ~ hebben: ef lelperre pert pôrtjôsta fes sener crót.

kering:: (=[stuw]dam) bâra |bÂra/bârA| {C; mv= bâraes}.

kerk:: (kerkgebouw: Chr/Erg) korda {C}; kleine ~ (kapel: Chr): kapela {C}; (gebouw: Erg) fjegas {C} (alg), fentiy {C} (in Peg) (fjegas en fentiy worden gebruikt ter onderscheiding ve Chr ~ die korda heet); (fig: als Chr instituut) kordaos {C}; (sprkw) ben je in de ~ geboren? (tegen iemand die de deur achter zich open laat): aftel vilt yrgtâ tinde dalotoje?; zie ook Kerken in .

kerkbank:: crôgtu {C; mv= crôgtutu}.

kerkdeur:: korgerat {C}.

kerkdienst:: (Chr) kordamis {C}.

kerkdistrict:: (Erg: bestuurd door een ryltiy; vgl bisdom) ryltiyeren {C}.

kerkelijk:: kordame {I}.

kerker:: denjen {C} (daar vele archaïsche woorden op het gebied vd krijgs- en bouwkunde op het sx •ân eindigen, komt ook de variant denjân voor; het gebruik v deze hypercorrecte vorm is af te raden).

kerkganger:: korda-quardaliy {C}.

kerkgebouw:: (Chr/Erg) korda {C}; (Erg-kerk: alg) fjegas {C}; (Erg-kerk in Peg) fentiy {C}.

kerkhof:: (begraafplaats bij kerk) korda-arâbe {C}.

kerkklok:: bamico {C}.

kerkraam:: (v gekleurd/bewerkt glas) kormiflif {C}.

kerktijding:: korda-tÿden {C}.

kerktoren:: (op kerk) kordatern {C}; (aan kerk, los v kerk) korda-taris {C}; (Erg kerken hebben GEEN toren).

kerktuin:: (tuin bij/rond een kerk, maar NIET "kerkhof") korarâbe {C}.

kerkuil:: blakker-ojel {C} (L. Tyto alba).

kermen:: klagde {U}; (=janken) fire {U}.

kermis:: (=lunapark) ollstovy {C}.

kermisexploitant:: ollstovyer {C}.

kern:: (alg) kerna {C}; (=kiem) svus {C}; (fig: =wezen/binnenste) iyc {SC}.

kernachtig:: iyciy {I}.

kernbegrip:: kerna-xâros {A}.

kernbom:: »atoombom.

kerncentrale:: (elektriciteitsopwekking) atomm-eleksentraliy {C}.

kernenergie:: »atoomenergie.

kernfysica:: atomm-fysika {C}.

kers::

  1. (vrucht) huldu {C}; zoete ~ (=kriek): riôsta-huldu {C};
  2. (boom) huldus-vildul {C}, tohulduÿ {C}; zoete ~: riôsta {C} (L. Prunus avium).

kersenboom:: huldus-vildul {C}, tohulduÿ {C}.

kersengelei:: huldu-albifan {S}.

kersenrood:: huldu-marâsiy {I}.

kerspruim:: huldu-tozuffuÿ {C} (L. Prunus cerasifera).

kerstavond:: (avond vóór Kerstmis) Kriystâs-lók {C}.

kerstboom:: kriystâdul {C}.

kerstdag:: eerste ~: (alg) kriystâstof {C}; (als RK feestdag) Kriystâstof {N}, Kriystâs-tof {N}; tweede ~: kriystâs-pirtof {C} (lett: de dag na Kerstmis; dit is geen feestdag in Spok); Stefân-tof {N} (alleen in RK gebieden); prettige ~en en gelukkig nieuwjaar: quista Kriystâs ur huresent kleterzemp.

Kerstmis:: Kriystâs {N}; zo goed als elk jaar met ~: kriystâsas {III}; elk jaar met ~: riyfain kriystâsas; met de komende ~: lelmo Kriystâs.

kerstpastei:: (in RK delen v Spok) halfâmpiyya {Crs}.

kerstster:: (plant) Kriystâs-kursuus {C} (L. Euphorbia pulcherrima).

kersvers:: zâmzâm {I}; zâm lo eft svimelira fors.

kervel:: (alg) kârfol {C/S}; echte ~: ponto-kârfol (L. Anthriscus cerefolium); fijne ~: pleko-kârfol (L. Anthriscus caucalis); roomse ~: aniso-kârfol (L. Myrrhis odorata); dolle ~: hiymlek {S} (L. Chaerophyllum temulum).

kerven:: (=griffen) zjôdele {K}.

ketel:: derrs {C}; (=stoomketel) béliy {C}, tâmplot {C}.

ketelhuis:: béliy-kul {C}.

keten:: (ketting) (lett/fig) nópân {C}; (lett) kryva {C}.

ketter:: hertiyk {C}.

ketting:: šann {C}; (=keten) (lett/fig) nópân {C}; (lett) kryva {C}; (halsketting) tolâftÿ {C}.

kettingbotsing:: qutva-puos {C}.

kettingroken:: jÿrðen-uokke {U}.

keu:: (biljartstok) kuiy {C; rs= kute}.

keuken:: kokmit {C}; ~tje: tjiynde {C}.

keukendeur:: (=achterdeur) temperat {C}.

keukengerei:: (alles wat in een keuken aanwezig is) tokokÿ {C}; ([professionele] gereedschappen voor de keuken) kokmittjaga {C/S}.

keukenmeisje:: ðont {C}.

keukentje:: tjiynde {C}.

Keulen:: Kojelen {G}.

keur:: (het uitgelezene) kóvâtiy {Cef}.

keurbende:: (=lijfwacht) tonarânÿ {C}.

keuren:: (alg) ópiyre {K}; het ~ (keuring): ópiyros {C}; (v personen: door bedrijfs-/legerarts) ópiyrare {K}.

keurig:: (=smaakvol) ôjÿt {I}; (=netjes/behoorlijk/gepast) penða {I}.

keuring:: (alg: het keuren) ópiyros {C}; (v producten) ópiyðe {C}; (v personen: voor militaire dienst ed) ópiyr {C}.

keurmerk:: (=kenteken/merkteken) lédo {C}.

keurslijf:: (fig) gârp-kas {C}.

keurteken:: blâtiy {C}.

keus:: »keuze.

keuterboertje:: beltkelt {C}.

keuze:: cos {C; mv= cosz}, foolos {A}; ~ uit twee dingen (dilemma): indos {A}; een ~ in iets: eft cos/foolos na flaju; ~ maken uit (kiezen uit): foole {K}; naar ~: âfry foolos; de beste ~ maken: ef paine ef guldâ cos; van de beste ~ (wat je het beste kunt kiezen): mip olegiy {A}; onze wijn is de beste ~ (er is geen betere wijn dan de onze): kult sectâ melde mip olegiy.

kever:: (=tor) snerf {C}.

kibbelen:: totrubele {U}, leppetepe {E} (pop); (=bekvechten) pike {U}.

kidnappen:: (=ontvoeren) kidnape {K}.

kidnapping:: (=ontvoering) kidnapos {C}.

kiekendief:: maquijy {C} (L. Circus); blauwe ~: blotter maquijy (L. C- cyaneus); grauwe ~: grist maquijy (L. C- pygargus); bruine ~: miterus maquijy (L. C- aeruginosus).

kiel::

  1. (v schip) kyl {C; mv= kiyle}.
  2. (loshangend hemd) kames {C}; ([wam]buis) doytô {C}.

kielzog:: kyl-trek {C}.

kiem:: (=spruit) pjâp {C}; (=kern) svus {C}.

kier:: ajer {C}; op een ~ staan (v deur): ajeruffe {U}.

kies::

  1. (zn: om te kauwen) ksvurf {C}.
  2. (bv: =fijn) rûsaly {I}.

kiesdistrict:: coše-areû {C; rs= ..-areût}.

kiesgerechtigd:: ~e leeftijd: vote-zemperas {C}.

kieskauwen:: [zitten te] ~: ef larde ef bjôlns rifo ef ÿksanera.

kieskeurig:: indonkinn {I}.

kieskring:: vote-arr {C}.

kiespijn:: ksvurf-ÿkatle {C}; (=tandpijn) ynt-ÿkatle {C}; (sprkw) lachen als een boer die ~ heeft: ef tarrzjere lef gârpjor ÿrliriys.

kiesschijf:: (=draaischijf: v telefoon) hor-disc {C}.

kiesstem:: vott {C}.

kietelen:: krige {K}, tsyne {K}.

kieuw:: cii {C; rs= citt}.

kieuwkameleon:: cii-kameljonn {C}.

kievit:: keftiy {C} (L. Vanellus vanellus); (bep soort met groene borst) fjurdâff {C} (L. Vanellus smaragdus).

kiezel:: hildi {S}.

kiezelsteen:: hildi {S}, snta |N| {C; rs= sntat}; ~[tje]: hilditiyn {C}.

kiezen:: coše {K}; (verkiezen: ve persoon) nole {K}; ("draaien": telefoonnummer) gre {K; gst= gret}; ~ uit (keuze maken uit): foole {K}; ~ voor (verkiezen): cošare {K} (nadruk op de keuze tussen meerdere dingen); lânole {K} (nadruk op de voorkeur; ook personen); het ~ (verkiezing): cošos {C}; hij kiest links/neoliberaal: do coše ef rilko/neoliberala loin (als het om een politieke richting gaat).

kiezer:: cošatjen {C}.

kijf:: dat staat buiten ~: ef melde ef pâx mip ef wÿsÿr.

kijk:: een ~ op iets (kritische beschouwing): eft torkos kaf flaju {A}; een verfrissend nieuwe ~ op iets: eft zâm kleter torkos kaf flaju; een rare ~ op de dingen hebben (vreemde ideeën hebben): ÿrmete {E}.

kijken:: (=zien) zerfe {K}; ~ naar iets/iemand (alg): zerfe helkara flaju/rast; ~ naar (aankijken): lâzerfe {K}; ~ naar (tv/film/toneel): lutterafe {K}; ~ naar (onderzoeken, controleren): zerfe kura {U}; [uit]~ over (vanaf een hoogte over een dal ed): luere {K}; omlaag ~ (met geloken ogen): kâne {U}; met opengesperde ogen ~ (staren): tóste {U}; met een verwrongen gezicht ~: teldoe {U}; ik ga even ~ waar hij blijft: zerfe gress dus, ÿr do mrâtare; kijk eens! (alsjeblieft!: bij geven): k'mije! (spr); het ~: zerfos {A}.

kijk- en luistergeld:: (omroepbijdrage; in Spok) Kofano-reelvâseren-tâx {C} (afk= Koreeltâ).

kijker:: (persoon: naar tv film ed) lutterafatjen {C}; »verrekijker.

kijkgaatje:: eit-klafas {C; mv= ..-klafâse}.

kijkgat:: tufeit {C}.

kijkje:: (bezichtiging) lutt {C} (pop).

kijklustig:: (alles graag willen bekijken/bezichtigen; vrnl uit interesse) lutteraerôx {I}.

kijven:: ~ [tegen]: hâgte {K}.

kikker:: fors {C}; bruine ~: presÿr fors (L. Rana temporaria).

kikkerbeet:: (waterplant) fors-ort {C/S} (L. Hydrocharis morsus-ranae).

kikkervisje:: pitsi {C}.

kikvors:: »kikker.

kil:: (=klam) cÿrm {I}; ~ zijn: cÿrme {U}.

kilo:: »kilogram.

kilogram:: kilogrâma {C} (afk= kg), kilog {C} (pop).

kiloliter:: (10 hectoliter) kilolitriy {C} (afk= kl).

kilometer:: kilometer {C} (afk= km), kilom {C} (pop).

kilometerpaal:: (grenssteen) nupp {C}.

kin:: és {C; mv= essa}.

kind:: (zowel mnl als vrw) efanty {C}, nino {C} (dl= Tigof/Lomky); klein ~ (kleuter): belt-efanty {C}; (van eigen ouders) hûnp {C}; de ~eren die Elsa opvoedt zijn niet van haarzelf: ef efantys, Elsa zetentelira, nert melde hûnps; ze heeft een ~ van een ander (niet v haar eigen man): eup lelperre eft efanty lÿ ef rÿ; van een ~ (kinderlijk): efantyiy {I}; mijn ~ (aanspreekvorm): 'fanty {C}; »badwater.

kinderachtig:: (als van een kind) efantina {I}; (=flauw) jûxiy {I}.

kinderbijslag:: (ook kindertoeslag) efanty-xlaðÿn {C}.

kinderboek:: efanty-mimpit {C}; (pop) 'fantymip {C}.

kinderfilm:: efantoiy-film {C} (bestemd voor kinderen).

kinderhoofdje:: (=kassei) tôff {C}; (v basalt, vrnl West-Berref) pôk {C}.

kinderlijk:: (van een kind) efantyiy {I}; (=naïef) prôlaqut {I}.

kindermeisje:: knegina {C; mv= kneginas}.

kinderschoen:: ~[tje]: efanty-must {C}.

kindertoeslag:: »kinderbijslag.

kinderverlamming:: (polio) polio {S; rs= poliot}, efanty-héfos {C}.

kinderwagen:: efantynolac {C}.

kinderziekte:: (lett/fig) efanty-kinâ {SC}.

kindje:: ~ lief (aanspreekvorm): 'fanty {C}.

kinds:: lâprófâ {I}.

kindsbeen:: van ~ af: hurtos ef efanty-musts.

kinine:: kinynn {S}.

kink:: (in touw) wervos {C}; ~en bevatten: werve {U}; (fig) er zit een ~ in de kabel: eft ytâf melde kaf ef krâtše-lÿnt.

kinkhoest:: ûeme-hiystos {C}.

kinkhoorn:: kinkhorn {C}, tmustâ {C}.

kiosk:: kijosk {C}.

kip:: (ntr) vult {C}; (mnl: haan) netâs {C}; (vrw: hen) hennen {C}; (~penvlees) hennentiyse {C/S}.

kippengaas:: vult-râf {S}.

kippenladder:: (alg: schuin oplopende plank met dwarslatten) hyliy-ârg {C}.

kippenren:: noji {C}.

kippensoep:: [znét] vult-šupa {C/S}.

kippenvlees:: hennentiyse {C/S}.

kippig:: (=bijziend) tarôzerfa {I}; ~ persoon: tarôzerfi {C}.

Kirgizië:: Kirgiziy {G}.

Kiribati:: Kiribati {G}.

kirren:: nystre {U; gst= nyster}.

kist:: (=krat/doos: dicht) quola {C; mv= quolâe; rs= quolatt}; (=krat: v open latwerk) velt {C}; metalen ~ (kast): metalo-quola {C; mv= ..-quolâe; rs= ..-quolatt}.

kistje:: (voor geld, sieraden ed) skrenn {C}.

kitsch:: kiyts {S}.

kitscherig:: tokûrata {I}.

kittig:: (=vlot) fendriy {I; mv=enk}.

kiwi:: (vrucht) kivi {C}; (vogel) kivi-vult {C}, kive-vult {C} (pop).

klaaglied:: belsanâ {C}.

Klaagliederen:: (bijbel) Belsanâs {N} (afk= Bel).

klaar:: (=gereed) klótarus {I}; (=afgerond/voltooid) zett {I}; ~ hebben (=af/gereed hebben): klótaruse {K}; ik heb het werk ~: gress klótaruse ef ÿrôm; ~ zijn [met iets]: klótare [lef flaju] {U}; ik ben ~ met het werk: gress klótare lef ef ÿrôm; ~ zijn (gereed/afgerond zijn): klótaruse {U}; het werk is ~: ef ÿrôm klótaruse; ~/gereed staan voor: tryunne armt {U}; ~ staan voor de start: ef melde jelp {III}; zo ~ als een klontje: ef lo ÿrðaage, eft vult [feltilóme] kaf eft tustu; ~ is kees!: ef rât bzaéjer!.

klaarblijkelijk:: (=blijkbaar) moerf {III}.

klaarkomen:: (=gereedkomen) klótarusare {U}; ~ met: klótarie {K}; het ~: klótarios {C}; (seksueel: orgasme hebben) mipbautoe |mipa..| {Upr}, idekasole {U} (vulg); het ~ (orgasme): mipbautoos |mipa..| {C}.

klaarliggen:: tryunne {U}; de bestelling ligt voor u klaar: ef ojelstos tryunne armt kirnem.

klacht:: gûfqu {C}; een ~ indienen: ef fespilde eft gûfqu.

klad:: (=vlek) splâk {C}.

kladblaadje:: šmeste-scrÿfkt |smeste-..ft/šeste-..ft| {C}.

kladblok:: šmeste-scrÿfkt |smeste-..ft/šeste-..ft| {C}.

klagen:: (=zeuren) zycesike {U}; ~ tegen iemand over iets: gûfque ón rast kura flaju {E}.

klagend:: elegise {I}.

klam:: (=klef) méltriy {I; [mv=enk]}; (=kil) cÿrm {I}; ~ zijn: cÿrme {U}.

klamp:: (=klem) âkep {C}; (om touw te bevestigen) chént {C}.

klank:: (=geluid) mabys {C}; (v spraak/zang/muziek) grâr {C}; ([muziek]toon) cek {C; mv= ceky}; (het klinken) druos {C}, fliynkos {C}.

klankkast:: grârlot {C}.

klankkleur:: (=timbre) gâlbâr {C}.

klant:: (=cliënt) morg {C}.

klantcontactcentrum:: morg-noftate-armt-sentrym {C} (afk= MNaS).

klap:: st[r]ek {C}; (hard: =slag) fjâs {C}; daverende ~ (geluid; =dreun): gedrômta {C}; (harde slag: met hand/stok/hamer ed) prâc {C}; iemand een ~ geven: ef qugle eft strek ón rast; harde ~ geven (met hand/stok/hamer ed): prâcte {K}; »uiteenspatten.

klapband:: cecc-râk {C}.

klaploper:: korp-velper {C}.

klappen:: (zweep ed) tepke {K}; het ~ (geklap): tepkos {C}; (met handen) tâtle {E; gst= tâtt}.

klapperen:: (v luiken ed) dûmkene {U}.

klappertanden:: ðele {U}.

klaproos:: [ruige] ~: dérma {C} (L. Papaver argemone); gewone ~: presÿr dérma (L. P- rhoeas); kleine ~: belt-dérma (L. P- dubium).

klapstoel:: (=vouwstoel) pakra-ferdu {C}.

klarinet:: qularynt {C}.

klas:: (op school) cÿrt {C}.

klasse:: teps {C}; (=categorie) kafkanas {C}, klâs {C}; van ~ (uitmuntend): klâsiy {I}; in zijn ~: fes groft klâs.

klassenonderscheid:: (=standsverschil) tobo'efytÿ {C}.

klassiek:: clasiyc {I}.

klateren:: (=kletteren) klâche {U}.

klatergoud:: (fig) eft jôl quâstiy.

klauteren:: hosiyle {U}; tegen een helling op ~, waarbij er stenen omlaag rollen: zurme {U}; pas op dat er geen stenen omlaag rollen!: nert zurme-tûe!.

klauterpartij:: (=geklauter) hosiylos {C}.

klauw:: rašes {C}.

klavecimbel:: clavesinn {C}.

klaver::

  1. (plant) xejafiy {S} (L. Trifolium); durlofa {C} (vrnl in de samenstelling hâp-durlofa = hopklaver); kleine ~: kolai xejafiy (L. T- dubium); rode ~: littit xejafiy (L. T- pratense); witte ~: blakker xejafiy (L. T- repens); witte honing~: blakylsa-xejafiy |X| (L. Melilotus albus);
  2. (bij kaartspel) xejafa {C}.

klaveren:: »klaver 2.

klavervreter:: (plant) xejafiy-rapa {C} (L. Orobanche minor).

klaverzuring:: witte ~: simut-krutt {C/S} (L. Oxalis acetosella).

klavier:: (=toetsenbord) totutsÿ {C} .

kleden:: helbe {K}; het ~: helbios {C}; anders ~ (verkleden): nâs-helbe {K}; ze gaat in het zwart/wit/rood gekleed: eup farte fes doffiyens/blakkerens/mindaens (enz).

klederdracht:: (traditioneel) helbiblo {C}.

kleding:: (alg) helbi {C}; (=toilet) bloos {C}.

kledinggarneersel:: (=garnituur) kafkâlos {C}.

kledingstuk:: helbitiyn {C}; [deftig] ~ (=gewaad): ômhûls {C; mv= ômhûlsen}; gebreid ~: pâtros {C}; flodderig ~: weðos {C}.

kleed:: (gehele vloer bedekkend [vast] kleed/tapijt) kósto {C}; (los kleed/losse mat op deel v vloer) quât {C}; ([losse] mat, ihb gehele vloer bedekkend) mâte {C}; (alg: doek) •fâsto {SX > c; mv= •fâstôe; rsmv= •fâstott}; tafel~: kelbrafâsto.

kleedcabine:: (bij zwembad ed) helbicaf {C} (groter); helbikeste {C} (kleiner).

kleedhokje:: »kleedcabine.

kleedkamer:: (=garderobe) helbimit {C}; (bij toneel) pevutrelmit {C}; ~tje (=kleedcabine: bij zwembad ed): helbicaf {C}.

kleefkruid:: uas-kleser {S} (L. Galium aparine).

kleefparasol:: grote ~ (paddenstoel): keldest-âng-ÿra {C} (L. Limacella guttata).

kleerborstel:: helbirâg {C}.

kleermaker:: helbirif {C}.

klef:: (=klam) méltriy {I; [mv=enk]}.

klei:: klao {S; rs= klae}; van ~, met ~ (kleihoudend): klaiy {I}; (=leem) mjâst {S}; van ~ gemaakt, met ~ besmeurd: mjâsta {I}.

kleibosrussula:: bittere ~: Heeriys-verkât {C} (L. Russula pseudointegra).

kleigrond:: klao-pazzosti {Crs}.

kleihoudend:: klaiy {I}.

klein::

  1. (alg) belt {I}; (=onbeduidend) prôx {I}; (ook Ned diminutief:) een autootje: eft belt oto; ~[er] maken (verkleinen): belte {K}; de weg is een ~e 10 km lang: ef weg melde litel 10km lo mintepot;
  2. (id) klein||groot: bôlf {Iid}; .

kleindochter:: nennðe {C}, liftûsto {C}.

Kleine Beer:: (sterrenbeeld) Belt Honn {N}.

kleingeestig:: trisket {I}.

kleingeestigheid:: trisket {Aef}.

kleingeld:: (=wisselgeld) todrurÿ {C}.

kleinigheid:: (iets kleins) beltôc {C}; (=nietigheid) flâjûter {C}, fitajutiy {Aef; mv=enk}; een ~ (niet belangrijk): eft belt tiyn.

kleinkind:: pyzô {C}.

kleinschalig:: naracc {I}.

kleinzerig:: ÿkatta {I}.

kleinzoon:: tôgt {C}, liftaler {C}.

kleitablet:: klao-tjable {C}.

klem::

  1. (zn) (=tang) gârp {C}; (vossenklem/voetangel) ékupiy {C}; (=klamp) âkep {C};
  2. (bv) (=knel) migt {I}; ~ of vast aan/op/tegen/onder (enz): zléf {VZ}; de la zit ~ in de kast: ef fselk melde zléf ef feldariy.

klemmen:: gârpje {K; gst= gârpt}; (v deur) vûkgre {U; gst= vûkgret}; de deur klemt: ef argerat gre fest; het ~ (lett): gârpjos {C}.

klemtoon:: grâros {C}.

klep:: (=deksel) decs {C}; (=afsluiter/kraan) scvÿs {C}; (v pet) gryde {C}; (in motor) decs {C}.

klepel:: (v klok) lutt {C}.

klepstoter:: (in motor) decs-strek {C}.

kleptomaan:: (zn) kuntiyrkinner {C}; (bv) kuntiyrkinn {I}, (euf) uberkinn {I}.

kleptuimelaar:: (in motor) wispel {C}.

klere•:: (=rot•) chÿt-• {PX.zn} (pop), missis-• {PX.zn} (vulg); wat een klere-weer!: chÿt-wónzol meldelira!; eft missis-wónzol!.

kleren:: (=plunje) tojelbi {C} (pej); afgedankte ~ (lorren): wepriyl {S}; zonder ~ (ongekleed): nucererÿ {I}; »kleding.

klerenhangertje:: munkast {C}.

klerk:: (=kantoorbediende) ofisser {C}.

kletsen:: (=zwetsen) râle {U}.

kletskous:: geweldige ~ (ouwehoer): pót {C}.

kletteren:: (=klateren) klâche {U}; (met lawaai kapotvallen) trâtse {E}.

kleur:: (alg) marâs {C}; (v speelkaart) kartiyn {C}; vol ~en (kleurig): marâsót {I}; met twee ~en (tweekleurig): ten-marâsiy {I}; met drie ~en (driekleurig): dur-marâsiy {I}; met veel ~en (veelkleurig): pertmarâsiy = pert-marâsiy {I}; in ~en en geuren (vertellen): gûg {I}; van ~ voorzien (ww: kleuren): coline {K}; zie ook Kleuren in het Spokaans in .

kleuren:: (van kleur voorzien) coline {K}.

kleurencombinatie:: (=kleurstelling) colinos {C}.

kleurenspel:: marâs-teatriy {C}.

kleurentelevisie:: marâs-televišo {C}, marâs-TV {C}, M-TV {C}.

kleurig:: (vol kleuren) marâsót {I}; (fig) gûg {I}.

kleuring:: colinos {C}.

kleurloos:: (zonder kleur(en)): nemarâsót {I}.

kleurstelling:: (=kleurencombinatie) colinos {C}; (=coloriet/kleursysteem) marâseren {C}.

kleursysteem:: (=kleurstelling) marâseren {C}.

kleuter:: (zowel mnl als vrw) dyne {C}; (klein kind; zowel mnl als vrw) belt-efanty {C}.

kleuterschool:: dyne-koles {C}.

kleuterschoolleerling:: dyne-koleser {C}.

kleven:: (=plakken: kleverig zijn) uûxe {U}.

kleverig:: somôn {I}.

kleverigheid:: (=plakkerigheid) uûxos {C}.

kliek:: (=etensrest) xomiyftâ {C}; (=meute) togvârcÿ {C}.

klier:: (orgaan) laes {C}.

klieven:: (=kloven) terpare {K}.

klieving:: (=kloving) terparos {C}.

klik:: (geluid) kliyk {C}.

klikken::

  1. (geluid "klik" laten horen) kliyke {E}; ~d geluid (geklik): kliykos {C};
  2. (verklikken) eggote {K};
  3. ~ tussen (goed samengaan): tygtjalire {Upr}; het klikt niet tussen hen: óps sena nert tygtjalire.

klim:: satentos {C}.

klimaat:: ityro {C}.

klimaatsverandering:: ityro-palleuberos {Ars}.

klimatologisch:: ityro-zintes {I}.

klimmen:: fle {U; gst= flet}, satente {U}; ~ op/over ([be]klimmen): cremale {K}.

klimop:: ciyso {C} (L. Hedera helix); (bep soort met geel-rode bladeren) lûnters {C/S; mv= lûnteori} (L. Hedera lenta).

klimplant:: (alg) fle-ardekir {C}; fleter {C} (vrnl in samenstellingen als moziy-fleter = bosrank of avyro-fleter = rankende helmbloem); zléfer {C/S} (vrnl in samenstellingen als ÿrra-zléfer = wilde kamperfoelie).

kliniek:: kliniyc {C}.

klinisch:: klinise = clinise {I}.

klink:: (sluitijzer: v deur) tôk {C}.

klinken::

  1. (geluid) ~ [als]: drue [fara] {E}; het ~ (klank): druos {C};
  2. (v woorden/stem) fliynke {U}; het ~: fliynkos {C};
  3. laten ~ (laten schallen): liynbe {K}; het laten ~: liynbos {C}.

klinker::

  1. (straatsteen) kârf {C}; (bep soort roze ~, zeshoekig v vorm, vrnl voor straten in Peg steden) dynby {C}.
  2. (taalk: =vocaal) vokel {C}.

klinkerweg:: kârf-mirra {C}.

klinknagel:: nâk {C}.

klinkspeer:: (bepaald soort Spok speer; 16e eeuw) iyxekliynk {C}.

klip:: (=rotspunt) ûcs = ûx |ks| {C; mv= ÿcs of ÿx}.

kliplipvis:: ûcs-zârer = ûx-zârer |ks| {C} (L. Ctenolabrus rupestris).

klis:: (=klit: plant) yrâ {C} (L. Arctium); gewone ~: presÿr yrâ (L. A- pubens); grauwe ~ (alleen in Spok): grist yrâ (L. A- incolor); grote ~: hupster yrâ (L. A- lappa); kleine ~: belt yrâ (L. A- minus).

klit:: (plant) »klis.

klitten:: aan elkaar ~: yrâje {E; gst= yrâs}.

klittenband:: yrâje-bjelt {C}.

klodder:: tjôp {C}.

kloek::

  1. (zn: kip met kuikens) st[r]iymâ-hennen {C}.
  2. (bv: =fiks/flink) miyrtiy {I; [mv=enk]}, lenp {I}; een ~ besluit: eft styp cicÿralos.

klok::

  1. (uurwerk) kloppa {C};
  2. (alg: =bel) zeft {C}; (bel v kerk) bamico {C}; aan de grote ~ hangen dat ... (van de daken schreeuwen dat ...): ef berrare toyclómmôsta, den ...; (sprkw) hij heeft de ~ horen luiden, maar weet niet waar de klepel hangt: do zerfe ef ÿrras, tûre ef moftosz; het is daar alles Engels wat de ~ slaat: kusama ef partes póbare enelant.

klokje:: (plant) bamico {C} (in samenstellingen, zoals grasklokje = kles-bamico); cônp {C} (vrnl in samenstellingen, zoals lenteklokje = Jastaf-cônp); breedbladig ~: flacÿr-bamico (L. Campanula latifolia); Chinees ~ (struik): kolai plinker-vildul {C} (L. Forsythia) (ihb: hangend Chinees ~ = L. F- suspensa); ruig ~: wuma-bamico (L. Campanula trachelium).

klokjesgentiaan:: (plant) arkettelira efanty {C} (L. Gentiana pneumonanthe).

klokkengelui:: ludos {C}.

klokkenluider:: (lett) ludatjen {C}; (iemand die misstanden openbaar maakt) fesrupker {C}.

klokkenmaker:: (horlogemaker) klopparif {C}.

klokkenmolen:: (windmolen die kerkklokken laat beieren; vroeger bij RK-begraafplaatsen op Tigof en Lomky) bamico-môjôl {C}, ezédông {C} (dl= Tigof/Lomky).

klokkenspel:: (=carillon) tobamicoÿ {C}.

klomp::

  1. (blok: v zwaar metaal) qurtyff {C}; ~ materie (massa): praji {C};
  2. (alg: houten schoen) pÿtmust {C}; (bep soort houten klomp) ârtak {C}.

klont:: (=brok) lep {C}; (=kluit) sânga {C}.

klontje:: (ihb v suiker) wik {C}; zo klaar als een ~: ef lo ÿrðaage, eft vult [feltilóme] kaf eft tustu.

kloof:: (lett/fig: =gaping) kegt {C}; (in de huid) brech {C}.

klooien:: (=rotzooien) ÿpûle {E} (pop).

klooster:: covent {C}; zie ook Kloosters in .

kloosterling:: (alg: lid ve kloostergemeenschap) coventer {C}; (RK broeder) frater {C}.

kloosterorde:: covent-wâlka {C}; zie ook Kloosterordes in .

klootzak:: (=hufter; in toenemende vulgariteit:) fék {C}, fras {C}, zestiyc {C}, blof-studer {C}, slâf-krûler {C}; (zowel mnl als vrw).

klop:: (het kloppen) bytos {C}.

kloppen::

  1. (op deur) (met knokkels slaan) pâte {U}, zâgte {U}; (een deurklopper bewegen) clenpe {U}; binnen zonder ~!: nÿf pâtôsta!; er wordt [op de deur] geklopt!: eft bytos melde!;
  2. (room, hart) byte {K}; het ~: bytos {C};
  3. (uitkomen: v som) quanke {Upr}; ~ met: quanke fes {U}; (in orde zijn) lenne {U}.

klopper:: »deurklopper.

klos:: (=spoel: opgewikkeld garen ed) gmul {C}; (=spoel: elektrisch) bobynn {C}; (voorwerp met de vorm hiervan) ÿmâstiy {C}.

klote•:: (=rot•) chÿt-• {PX.zn} (pop), missis-• {PX.zn} (vulg); wat een kloteweer!: chÿt-wónzol meldelira!; eft missis-wónzol!.

klotsen:: sôte {U}; (plassend geluid maken) chese {E}.

kloven:: (=klieven) terpare {K}.

kloving:: (=klieving) terparos {C}.

klucht:: hépasgôt {C}.

kluifjeszwam:: stiyjâp-missis {C; mv= ..-missisa}; witte ~: fómiy stiyjâp-missis (L. Helvella crispa); zwarte ~: grist stiyjâp-missis (L. H- lacunosa); reuzen~: o'icrâ stiyjâp-missis (L. Gyromitra gigas).

kluis:: (=safe) hantlot {C}, monylot {C}.

kluister:: (=boei) jûfquf {C}.

kluisteren:: (fig) aan het ziekbed gekluisterd zijn: ef prap binde zléf ef ontroâ.

kluit:: (=klont) sânga {C}; (loden gewicht om coulissen vast te zetten) plûmbôra {C}, plûm[p] {C} (pop); ~je aarde (graspol): fers {C}.

kluiven:: ~ [op]: spimuzre {K; gst= spimuss; wst= spimuz•}; het ~: spimuzros {C}.

kluizenaar:: mainkel {C}; (=heremiet) ermitiy {C}.

klungel::

  1. (algemeen scheldwoord: =kluns/stommerik) plûtâ {C}, zollû {C}, fék {C}, strût {C} (in oplopende grofheid: plûtâ is mild, strût is sterk pej);
  2. (=sukkel: onhandig persoon; zowel mnl als vrw) tâde {C} (neutrale omschrijving); pârp {C} (pop).

klungelig:: (=onhandig) stiirt {I}; (slecht in elkaar zittend) pârpiy {I}.

kluns:: »klungel.

klus:: prytusto {C}.

klussen:: (karweitjes opknappen/scharrelen) scvÿze {U}; het ~ (opknappen van karweitjes): scvÿzos {C}.

klutsen:: pâkse {K}.

kluut:: ret {C} (L. Recurvirostra avosetta) (in Spok ook grauwe ~); grauwe ~: âše-ret (L. R- cineraria).

kluwen:: (=knot: wol) werviy {C}.

kluwenklokje:: blufk-bamico |blufba..| {C} (L. Campanula glomerata).

knaagdier:: riykatjen {C}.

knaagkever:: bonte ~: koffoner-kjônder {C} (L. Xestobium rufovillosum).

knaap:: (=jongen) hajajan {C}, knapiy {C} (pop/pej/iro), ðar {C} (arch/dl= Centraal-Berref).

knabbelen:: ynte {K}.

knagen:: ~ [aan]: riyke {K}.

knak:: (breuk) tnâkiy {C}; (breuk, plaats waar het geknakt is) stâcctiyn {C}; knak!: tnâk!.

knakken:: (ihb geluid) tnâke {U}; (lett: [af]knappen) stâcce {K/U}; het ~: stâccos {C}; (=kraken: geluid v stijf gewricht) pecce {U}.

knal:: cecc {C}, tâpa {C}.

knaldemper:: (knalpot: aan auto) mabyslot {C}.

knallen:: cecte {U; gst= cecc}, krâlte {U}.

knalpot:: (knaldemper: aan auto) mabyslot {C}.

knap::

  1. (alg: v uiterlijk) pleffy {I}; (=bekoorlijk; vrnl v vrouwen) lovaniy {I}, hirr {I}; ~ zijn; er ~ uitzien: hirre {E};
  2. (=kunstig) hóc {I}; (=wijs) viss {I}.

knapheid:: (=schoonheid: het mooi/knap zijn) lovanai {C}.

knappen:: (plotseling breken) stâcce {K/U}.

knapperen:: (geluid v houtvuur) tnâke {U}.

knarsen:: (alg) gereste {U}; (v deur ed) krenše {U}; (v deur ed: =piepen) rÿge {U}, gnycheme {U}.

knarsetanden:: gâge {U}.

knecht:: (=dienaar) knegg {C; mv= knega}, ender {C} (arch); (=hulpje) yrgtâ {C}, (vrw) yrgtina {C; mv= yrgtinas}; de ~ zijn van: azje ón {U; gst= azjet}; de ~ van (in dienst van): azjelira ón (evt als vz-uitdr).

knechten:: (als slaaf behandelen) azjare {K}.

kneden:: (alg) prâne {K}; (vrnl v deeg) efrue {K}; het ~ (gekneed): prânos {C}.

kneep:: chiyp {C}, chiypos {C}; (het knijpen) press {C; mv= pressres}.

knel:: (=klem) migt {I}.

knellen:: (=drukken) migte {U}.

knetteren:: knytre {U; gst= knytt}; (vuur) tjiytse {U}.

kneu:: (soort vink) jakâm-lâkmtiy |kMt| {C; rs= ..-lâkmtiyt} (L. Acanthis cannabina).

kneuzen:: fâlmpare {K}.

kneuzing:: fâlmparos {C}.

knevel:: (=klem) gârp {C}.

knevelen:: (fig) gârpjare {K}.

knie:: (lichaamsdeel) kniy {C}; (=knik: scherpe bocht) tegt {C}; op je ~ën zitten: tegtare {U}; iets onder de ~ krijgen: ef veve flaju mitai ef liff.

knielen:: (op de knieën gaan zitten) kniy-kafblôfe {U}; (op de knieën gezeten zijn, geknield zitten) kniy-feldre {U; gst= ..-felt; wst= ..-feld•}.

knieschijf:: patela {C}.

kniesoor:: gôrnatjen {C}.

kniezen:: gôrnare {U}.

knijpbril:: (=lorgnet) chiypzerfi {C}.

knijpen:: chiype {K}; ~ in: chiype armt {U}; (=samendrukken) preše {K}; het ~: press {C; mv= pressres}; er tussenuit ~ ('m smeren): bautoe {K; vdw= bauter} (pop).

knijper:: (=wasknijper) chiyper {C}.

knik:: (knikje: met hoofd) xorôm {C}; (=breuk) tnâkiy {C}; (=hoekstuk) tegtos {C}; (=knie: scherpe bocht) tegt {C}.

knikje:: (met hoofd) xorôm {C}.

knikken:: (=buigen) tegte {K}; (met hoofd) xorôme {U}.

knikker:: cirrô {C}.

knip:: (geluid) klep {C}; (met schaar) tex {C}; je bent geen ~ voor je neus waard: tu nert la'yciye goe tâmlek.

knipmes:: mopân {C}.

knipogen:: wenpe {U}.

knipoog:: wenp {C}.

knippen:: (met schaar) texe {K; vdw= texâ of regelm.}; het ~ (geknip): texos {C}; (met ringvinger tegen muis vd hand slaan) pecce {U}.

knipperen:: (vrnl v licht) fliyce {U}.

knippering:: (geknipper: vrnl v licht) fliycos {C}.

knipperlicht:: fliycâtat {C}.

kniptor:: kliyke-snerf {C} (L. Agriotes lineatus).

KNO-arts:: (=keel-, neus- en oorarts) nurp-medikiy {C}.

knobbel:: (alg) sékót {C}; (=bult, knobbel) quc {C} (groot en hard).

knobbeltje:: (bobbeltje) pvâla {C}.

knobbelzwaan:: nes-sven {C} (L. Cygnus olor).

knoeien:: (slordig werken) riðe {U}; (bedrieglijk werken) vâgte {K}.

knoeier:: (beunhaas: die zijn vak niet verstaat) iyper {C}.

knoeierij:: (slordig knoeiwerk) riðos {C}; (bedrieglijk geknoei) vâgtos {C}.

knoeiwerk:: »knoeierij.

knoest:: ytâf {C; mv= ytefe of regelm.}.

knoflook:: gârlis {S} (L. Allium sativum).

knokig:: knociy-xôtelira {I}.

knokkel:: (v vinger) moch {C}, beltknociy {C}.

knol:: (paard) mÿ {C}; (eetbaar) ÿpe'ôs {C}; (gewas) tôbemt {C}.

knolamaniet:: giftige ~ (ihb groene knolamaniet): râfsôrgt {C}; groene ~: cartôlk-missis {C; mv= ..-missisa} (L. Amanita phalloides); gele ~: kolai cartôlk-missis (L. A- citrina).

knollathyrus:: tôbemt-vycc {S} (L. Lathyrus linifolius).

knollenwitje:: (klein koolwitje) tôbemt-flyddere {C} (L. Pieris rapae).

knolsteenbreek:: tôbemt-kolinixog {C} (L. Saxifraga granulata).

knoop::

  1. (aan kleding) cnô {C};
  2. (=strik) tejôn {C};
  3. (in touw) nót {C}; een ~ leggen (knopen): nóte {U}; het leggen van een ~: nótos {C}; slecht gelegde ~ (die op het punt staat om los te raken; zeilterm): idenótos {C};
  4. (plant) blauwe ~: bârÿr huru-larder {C} (L. Succisa pratensis).

knoopkruid:: [echte] ~: mindawyger (mindayger) {C} (L. Centaurea jacea).

knoopmier:: rode ~: mindefit miyrûs {C} (L. Myrmica ruginodis).

knooppunt:: nótos {C}.

knoopsgat:: tufcnô {C}.

knop:: (v boom) knô {C}; (deur-/bedieningsknop) cnô {C}.

knopen:: (=strikken) tejône {K}; (een knoop leggen) nóte {U}; (v tapijt) nótare {K}.

knopherik:: (plant) Brÿr-flyddere {C} (L. Raphanus raphanistrum).

knoptaxus:: nurp-tâxus {C} (L. Cephalotaxus harringtonia).

knorhaan:: (poon: vis) gûnker {C} (L. Trigla).

knorren:: gôrne {U}; (varken) gûnke {U}; »maag.

knorrig:: lui en ~ (vadsig): grelfel {I}.

knot:: (=kluwen: wol) werviy {C}.

knots:: quf {C}; (=knuppel: met dik uiteinde) nurpzorâ {C}.

knotsvoettrechterzwam:: grist trygtâ-chént {C} (L. Clitocybe clavipes).

knotwilg:: (=schietwilg) knurfel-iextô {C} (L. Salix alba).

knuffel:: (=pakkerd) riyer {C}.

knul:: (=kerel) talle {C}; (jonge jongen) dvâf {C}.

knuppel:: zân {C}; (=knots: met dik uiteinde) nurpzorâ {C}.

knuppelweg:: (gevlochten takken op boomstammen in moerassig gebied) cÿramirra {C}; ânka {C} (Peg).

knus:: (=gezellig) kittianer {I}; kittian {I} (arch).

knutselaar:: (=sleutelaar) kéer {C}; (=doe-het-zelver: als hobby) iypiyp {C}.

knutselen:: (=sleutelen) kée {U}; (=prutsen) friylpe {U}.

knutselen:: iype {K}.

kobold:: knem {C; mv= knema}.

koddig:: (=komisch) móp {I}.

koe:: (vrw) boert {C}, vaca {C} (dl= Cheetuc); jonge ~ (vrw kalf): piâ {C; rs= piât}; jonge ~ (maar ouder dan piâ = kalf): vrala {C}; drachtige ~: kvé {C}; ~ die nodig gemolken moet worden: pâlta-boert {C}; met ~ien het bos in gaan: niyxe {U}; ~ien uit het bos [gaan] halen: ideniyxe {U}; oude ~ien uit de sloot halen (iets vertellen wat iedereen al weet; clichés gebruiken): ef rafane na ef kôbo égde; (sprkw) men kan niet weten hoe een ~ een haas vangt: ef kôbo égtecû zôft armt wefot; ef rélvâs tentecû ef mebare-yclómm rifo ef koffoner.

koeienstal:: boert-ferrÿ {C}.

koek:: (=gebak) rafeo {C; rs= rafette}; (fig) dit is oude ~: mittof melde kÿpony gÿtliy.

koekje:: belt-rafeo {C; rs= ..-rafette}.

koekoek::

  1. (vogel) cucer {C} (L. Cuculus canorus).
  2. (lichtkoepel) lankotat {C}.

koekoeksbloem:: [echte] ~: cucer-huron {C} (L. Lychnis flos-cuculi); [dag]~: [mindefit] hélfer {C} (L. Melandrium rubrum); nacht~: kolai hélfer (L. M- noctiflorum).

koekoeksklok:: Sanoprof-cucer {C}.

koel:: šege {I}; erg ~ (=fris): frot {I}; (fig: onaandoenlijk/geen emoties of vriendelijkheid tonend) tiympiy {I}.

koelbloedig:: šegoffon {I}.

koelcel:: šegelot {C}.

koelen:: šege {K}.

koelheid:: (=koelte) šegtiyn {C}.

koelhuis:: pica-sért {C}, šege-sért {C}.

koelkast:: frigidara {C}.

koelte:: (=koelheid) šegtiyn {C}.

koeltoren:: (voorwerp met de vorm hiervan: als een diabolo of klos) ÿmâstiy {C}.

koepel:: lanko {C}; (binnen: koepelvormig plafond) lanko-tlafo {C}.

koepelvormig:: ~ plafond: lanko-tlafo {C}.

koeren:: (v duif) qure {U}; (geluid v ~de duiven) ququr {!}.

koerier:: (=bode: vrachtrijder) tupp {C}.

koers:: (v geld/schip) qurs {C}; het schip ligt uit de ~: ef karé sen wencate kusamat ef qurs; zie ook Wisselkoersen in .

koest:: ~! (tegen hond/druk kind): xéx |ksés| {!}; zich ~ houden: xéxe {Upr}.

koestal:: boert-ferrÿ {C}.

koesteren:: (met zorg bewaren) plâge {K}, tamðe {K}; (fig: omarmen): embaraše {K}.

koestering:: plâgos {A}.

koets:: (alg: =paard-en-wagen) blofnolac {C}; (eenvoudig type: =paard-en-wagen) rótnolac {C}; (=rijtuig) quts {C}.

koetsier:: qutser {C}.

koevinkje:: (vlinder) zutter kles-flyddere {C} (L. Aphantopus hyperantus).

Koeweit:: Quvet {G}.

Koeweiter:: Quveto {Cef}.

Koeweits:: (bv) quvet {IIef}; ~e vrouw: Quveta {Cef}.

koffer:: (=valies) sviba {C}, vrÿkyr {C}, vryft-kyr {C} (arch); je ~s gaan pakken (voorbereidingen voor je reis maken): ef melde fes ef kotupplip.

koffie:: cafer {S}; een kop[je] ~: eft cafer {C}.

koffiebar:: »koffiehuis.

koffiehuis:: cafer-póntel {C} (café waar men voornamelijk koffie en frisdranken gebruikt, hoewel er ook alcohol geschonken wordt).

koffiemolen:: cafermôjôl {C}.

koffiepot:: cafer-câne {C}.

koffietijd:: cafer-fort {C} (het moment dat men koffie drinkt: in Spok om 11 uur 's ochtends).

kogel:: xleg |X| {C}; (sprkw) de ~ is door de kerk: Petriy menkerate zléf ef yrmévriy; (sprkw ong) de ~ is door de kerk (het ijs is gebroken: als een pijnlijke kwestie op tactvolle wijze tot een oplossing gebracht is): blul enn ef chénts riffelije niyn ral.

kogelgat:: (bres: in muur) hégg {C}.

kok:: tjondatjen {C}, tjônt {C}.

koken:: (=bereiden: v voedsel) riffe {K}; (zieden: zeep/zout) tjondere {K}; (intrans) tjonde {Upr}; het water kookt: ef knurfel sen tjonde; (trans: aan de kook brengen) tjonde {K}; ik kook het water: gress tjonde ef knurfel; gekookte aardappels: tjondor cartôlks; eten ~ voor iemand: ef riffe lart furt rast; het ~ (het aan de kook brengen): tjondos {C}.

koker:: (holle pijp) cocanâ {C}; ~[tje] (om iets in op te bergen: naalden, bril, pijlen) silint {C}.

koket:: šovabariy {I}.

kokhalzen:: ruegte {U}.

kokkel:: (schelp) chiqurser {C} (L. Cerastoderma edule).

kokkerd:: (grote dikke neus) lâsiynes {C}.

kokmeeuw:: tolomkâ-meve {C} (L. Larus ridibundus).

kokos:: coces {S}.

kolen:: »kool B.

kolenbak:: (=kolenkit) zjollot {C}.

kolenhok:: (ook: =houthok) ruk {C}.

kolenkit:: (=kolenbak) zjollot {C}.

kolenmijn:: uet {C}.

kolenschop:: zjol-zeze {C}.

kolibrie:: colibri {C}.

kolibrievlinder:: (=pijlstaartvlinder) grist vogily-flyddere {C} (L. Macroglossum stellatarum).

kolk:: (=put) kréa {C; rs= krée}.

kolken:: (wervelen) mée {U; gst= mét}.

kolkend:: (v water) pén {I}.

kolom:: (=pilaar) zull {C}, môlt {C}; (=zuil) mipper {C; mv/rsmv= mipperper}; (in krant) izequff {C}.

kolonel:: konell {C}; voor militaire rangen, zie .

koloniaal:: colonjerÿ {I}.

kolonialisme:: (neutraal) colonjerÿ opjÿgos {C}; (pej) colonjerÿ toopjÿgos {C}.

kolonie:: colonje {C}.

kolonisatie:: colonisašo {C}.

kolos:: granô-lep {C}.

kolossaal:: (reusachtig [groot]) granô-hupster {I}.

Kolossenzen:: (bijbel) Colôsers {N} (afk= Col).

kom:: (=schotel) alstrah {C}; (=kan) câne {C}; (=kan/schaal) knurf = knuf {C}; bebouwde ~: toâlbosÿ {C}.

komedie:: (=blijspel) komediy {C}.

komeet:: trunn-star {C}.

komen::

  1. (lett: beweging) arfine {U}; lorake {U} (pop); binnen~: arfine fes {U}; hij komt de kamer binnen: do arfine fes ef mittus; ik kom morgen [bij je langs]: gress lorake mas; hij komt uit Amahagge: do melde mešanô Amahagge; van elders ~ (óverkomen): k'mamešane {E}; eraan ~ (komen aanlopen): fartmešane {U} (zie ook »aanrijden); iemand/iets nabij ~, dichter bij iemand/iets ~: ilbaje luft rast/flaju {U}; laten ~ (toestemming/opdracht geven om te ~): usfrake {K}; de streek, waar veel appels vandaan ~: ef manta, qualostiyelira pert geffys; kom!, kom hier!: yss!; dit gerucht komt van hem: dena yelles melde mešanô do; ze ~ morgen eten: mas óps arfine tsazi ef ÿlardos; ik kan je niet ~ helpen: gress nert arfinecû tsazi ef ÿcÿrtiros enn tu; (sprkw) die het eerst komt, het eerst maalt: vilt bent hâpyja melde ef bent tÿfos/tyfos. eone {Eid}; ;
  2. (aanzetten tot handelen/denken) kom op! (aansporing om te gaan/iets te beginnen/moed te houden): fes ôgjélen!; ga je mee? – natuurlijk niet, hoe kom je daar nou bij?: vende tu rala? – cônsidere tu jazy?; ~ met iets: arfine lef flaju; kom eerst maar eens met een concreet plan: arfine-tûe raliy fiy lef eft cônkrett plan;
  3. (ontkomen aan/geraken in contact/invloed) ~ bij (bereiken met je hand): šâstare {K}; hij kan niet bij de bel [komen]: do nert šâstarecû ef zeft; iets te boven ~ (v problemen ed): ef sterne flaju armt ef wÿt; eraf ~ met een standje: ef fafine eft wâriy; ik kom er niet aan toe: gress nert ejelife; ik kom er niet uit (ik zie geen oplossing): gress nert ucôgare; ~ uit (een probleem ed): arfine cupp {U}; we ~ er wel uit: arfine kirro cupp ef;
  4. (het resultaat zijn) hoe kom je daaraan? (waar heb je dat vandaan?): tu pâre kâ ÿr?; dat komt ervan (dat is je eigen schuld): ef melde ÿrs kaf ef; Y komt door X: X melde nalalôvelira Y {=tdw v nalalôve}; de vele ongelukken ~ door het slechte weer: ef tildâ wónzol melde nalalôvelira ef pert moplariys; de hoge prijzen ~ door het nieuwe beleid: ef kleter aupross melde nalalôvelira ef hardlap ðÿnys; ik kom tot de volgende conclusie: ...: gress ejelife ef sompat cicÿralos: ...; erbij ~ (zich eraan toevoegen): luftÿzjale {U}; er is een vierde attractie bij gekomen: eft fârtef raptre-tiyn luftÿzjala;
  5. (geven, tonen) hij komt telkens met een nieuwe theorie: do arfine plôji lef eft kleter teoriy;
  6. (aftakeling) ~ tot (vervallen/raken tot): gre helkara {U; gst= gret};
  7. (plotseling/onverwacht optreden) het komt als een schok: ef mešane fitfara eft chycos.

komende:: (bij tijdsbepalingen) pir• {PX.c > c}; de ~/volgende maand: ef pirhertel.

komfoor:: kjupter {C}.

komiek:: (zn) móper {C}.

komijn:: cumyn {S} (L. Cuminum cyminum).

komijnzaad:: cumyn {S}; ~je: cumyniyn {C}.

komisch:: (=koddig) móp {I}; (=grappig) komise {I}.

komkommer:: kukumes {C}.

komma:: (,) côma {C}.

kommavlinder:: côma-flyddere {C} (L. Hesperia comma).

kommer:: (=armoede) ôlkstiy |ôlstiy| {A; mv=enk}.

kommerlijk:: ôlkst |ôlst| {I}.

kompas:: cômpass {C; mv= cômpasses}.

komst:: arfinos {C}.

Kongo:: Kongo {G}.

Kongolees::

  1. (zn: bewoner) Kongony {Cef};
  2. (bv) kongo {IIef}; Kongolese vrouw: Kongona {Cef}.

kongsie:: (kliek) tomreinnÿ {C}.

konijn:: (mnl/ntr) râbity {C} (L. Oryctolagus cuniculus); (mnl: ram) flûjet {C}; (vrw: voedster) tyšu {C}; (jong) pûp {C}.

koning::

  1. (buiten Spok) jabâr {C; mv= jabâra of regelm.}; (mv-vormen refereren ook aan evtl koninginnen; jabâra refereert aan overleden koningen [en koninginnen]; jabârs aan [voormalige] koningen [en koninginnen] die nog in leven zijn, of van wie er nog minstens één in leven is:) de Nederlandse ~en [en koninginnen]: ef nelandes jabârs; de Franse ~en [en koninginnen] (historisch gezien): ef frakas jabâra; de Zweedse ~en [en koninginnen] uit de 18e eeuw: ef sveden jabâra lÿ pÿr 18;
  2. (in Spok) kindis {C}; de ~en [en koninginnen]: ef kindisz; zie ook Spokanische koningen in .

Koningen:: (bijbel) Jabârs {N} (afk= Jab).

koningin:: (buiten Spok; ook bijen) jabârina {C; mv= jabârinas}; (in Spok) kindista {C; mv= kindistas}; zie ook Spokanische koninginnen in .

koninginnekruid:: mindefit zvâmp-lânðÿr {C} (L. Eupatorium cannabinum).

koninginnepage:: (vlinder) zvâlp-trunner {C} (L. Papilio machaon).

koningshuis:: (in Spok) kindisért {C}; (buiten Spok) jabârsért {C}; zie ook Koningshuis in .

koningskaars:: (plant) kôbo-sproa {C; rs= ..-sprót} (L. Verbascum thapsus).

koningsvaren:: jabâr-ferre {C/S} (L. Osmunda regalis).

koninklijk:: (mbt vorsten buiten Spok) jabârt {I}; (in Spok) kindisiy {I}; Koninklijk Gezag (Kroon: in Spok): Ecrono {N}; het ~ paar: ef kindis-marianten (in Spok: de koning en koningin).

koninkrijk:: (buiten Spok) jabârstat {C}; (Spok) kindisté {C}; [het] Koninkrijk Spokanië: Kindistee Spooksoliy {N}.

kont:: (=reet) bôrs {C} (pop), stâgt {C} (pej), xûk {C} (vulg); (=achterste) blef-tiyn {C}.

kooi:: (alg) caf {C}; (=hok) môlarres {Crs}.

kook:: aan de ~ brengen (trans: koken): tjonde {K}; ik breng het water aan de ~: gress tjonde ef knurfel; het aan de ~ brengen (het koken): tjondos {C}.

kookboek:: tjontmip {C}.

kookgelegenheid:: (klein keukentje) tjiynde {C}.

kookkunst:: kokecur {C}.

kooktoestel:: tjonde-dreut {C}.

kool::

  1. (groente) ÿry {C/S}; groene ~: mesâ-ÿry; rode ~: mindefit-ÿry; witte ~: blakker-ÿry {C/S}.
  2. (=steenkool/kolen) zjol {S}; stuk ~: zjoliyn {C}; [met] ~ stoken: zjolare {U}; een kolengestookte locomotief: eft zjolarelira fradâs; kolen opgooien (kachel/locomotief): luft-éne |lUfténe| {U}; ik zit op hete kolen (voel me niet op mijn gemak): gress wypelira lo kâ (pop).

koolhydraten:: cârbohydratiy {S}.

koolmees:: tôra-helk {C} (L. Parus major).

koolraap:: plomoscrôg {C}.

koolstof:: cârbon {S}; van/met ~ (koolstofhoudend): cârboniy {I}.

koolstofhoudend:: cârboniy {I}.

koolvis:: koðer {C} (L. Pollachius virens).

koolwitje:: groot ~: ÿry-flyddere {C} (L. Pieris brassicae); klein ~ (=knollenwitje): tôbemt-flyddere (L. P- rapae).

koolzaad:: râps {S}, vren {S} (dl= Bloi) (L. Brassica napus).

koolzuur:: cârbonasitt {S}; met ~ (koolzuurhoudend): cârbonasita {I}.

koolzuurgas:: cârbogaza {S}.

koolzuurhoudend:: cârbonasita {I}.

koop:: lorerdos {A}; te ~ aanbieden: ef qualostiye fara póbaros; een ~ beslissen; zeggen dat je met de ~ akkoord gaat: ðôpecce {K}; op de ~ toe nemen: ef lelde luft ef lorerdos; te ~! (als opschrift): póbaros!; te ~: fes póbaros; het huis staat te ~: ef sért melde fara póbaros; de vis is op de markt te ~: ef gÿtliy melde fes póbaros kaf ef stovy; hij loopt te ~ met zijn culturele kennis: do lelperre eft utfin mimpitblef.

koophandel:: lorerdebet {C}; Kamer van Koophandel: Lebet-Buro {N}; zie ook Kamers van Koophandel in .

koopje: (voordelige aanschaf) nerikariy {C}.

kooplustig:: lorerbariy {I}.

koopman:: (=aankoper) lorerdater {C}; (=handelaar) lebeter {C}.

koopvaardij:: ÿrânter-njebopiy {C}.

koopvaardijvloot:: ÿrânter-flôte {C}.

koopwaar:: (=handelswaar) lebetiyns {Cmv}.

koor:: (ruimte in kerk) koriy {C}; (=rei: zanggroep) lûmpa {C}.

koorbank:: koriy-bankres {C}.

koord:: strén {C}.

koorddanser:: strén-farter {C}.

koorhek:: koriy-barera (koriy-bârera) {C}.

koorknaap:: koriyatjen {C}.

koorts:: febbe {C}.

koorzang:: lûmpa-hyrr {C}.

kootje:: (botje in vinger of teen) akbô {C}.

kop::

  1. (=hoofd) nurp {C}, frobâl {C} (vulg); ~ op! (moed houden): lef fera nurp!; aan de ~ (aan het hoofd: vooraan/de baas/boven iedereen ed): nurpaniy {I}; de ~pen bij elkaar steken: ef colye ef nurps; mijn ~ eraf (ik mag doodvallen) als het waar is: gress wufe ef flâ, fara ef trufôe; over de ~: slinâr {I}; de auto gaat over de ~: ef oto pónze slinâr; de auto komt op zijn ~ in de rivier terecht: ef oto fonise lo slinâr fes ef prusot; op zijn ~ (omgekeerd): tenurpe {I}; (fig) op zijn ~ staan: ef sen ta'ole kafonn ef nurp;
  2. (=kroes/beker) wôt {C; mv= wete}; ~[je] (in Spok meestal ZONDER oor): tašâ {C}.

kopen:: lorerde {K}; iets ~ voor € 35,-: ef lorerde flaju kaf 35€; iets ~ voor iemand: lâlorerde rast armt flaju {K}, lorerde flaju ón rast {K}.

Kopenhagen:: Kopehagg {G}.

koper::

  1. (die iets koopt) lorerdatjen {C}.
  2. (metaal); »geelkoper; »roodkoper.

koperen:: »geelkoperen; »roodkoperen.

kopergravure:: cupra-styfos {C}.

kopergroenzwam:: rékóf-missis {C; mv= ..-missisa} (L. Stropharia aeruginosa).

koperuil:: (nachtvlinder) miskofojel {C} (L. Diachrysia chrysitis).

koperwiek:: (vogel) mindazelfÿer {C} (L. Turdus iliacus).

kopie:: copiy {C}.

kopiëren:: copiere |..ÿje| {K}; (=overschrijven) kerrstinde {K}.

kopij:: rojitafiy {C}.

kopje:: (in Spok meestal ZONDER oor) tašâ {C}.

koplamp:: (v auto) mennarmâtat {Crs}.

koppakking:: (in motor) nurp-cjolos {C}.

koppel:: (kudde) slés {C}; (leren riem) telc {C}.

koppelen:: (aan elkaar verbinden) cempe {K}.

koppeling:: (verbinding) cempos {C}; (v auto) uberos {C}.

koppelstreepje:: filâsto {C} (in Spok scheidbaar samengestelde woorden, zoals in fijânta-kerna).

koppelwerkwoord:: cempe-painer {C} (in Spok: melde "zijn", tinkere/pónze "worden", tinde "blijven").

koppig:: (=vasthoudend) tygtjaklâmiy {I}; (=eigenzinnig) porfor {I}; (=steegs/niet van zijn plaats willend: paard/geit) siléntiy {I; [mv=enk]}.

koppigheid:: (=vasthoudendheid) tygtjaklâmer {A; mv=enk}; (=eigenzinnigheid) porforiy {A; mv=enk}.

koprol:: (=buiteling) spegos {C}.

kopstation:: (eindstation: v trein) nurp-garrent {C}.

kopvoorn:: rošes {C} (L. Leuciscus cephalus).

koraal::

  1. (in zee) korojel {C/S}; van ~ gemaakt (koralen): korojeliy {I}.
  2. (kerkgezang) koriyta {C}.

koraalachtig:: (=koraalkleurig) korojelerÿ {I}.

koraalkleurig:: (=koraalachtig) korojelerÿ {I}.

koraalzwam:: (alg) korojeler {C}; bleke ~: helt-korojeler (L. Ramaria mairei); gouden ~: jôl-korojeler (L. Ramaria aurea); kleverig ~metje: béln-korojeler (L. Calocera viscosa); witte ~: sima-korojeler (L. Clavulina cristata).

koralen:: (van koraal gemaakt) korojeliy {I}.

Korea:: Korea {G}.

Koreaan:: Koreann {Cef}.

Koreaans::

  1. (zn: taal) korenise {C};
  2. (bv) korea {IIef}; ~e vrouw: Koreana {Cef}.

koren:: carûn {S}.

korenaar:: carûn-ðiynk {C}.

korenbloem:: frâns {C} (L. Centaurea cyanus).

korenschuur:: carûnkul {C}.

korenveld:: carûnrâpo {C}; door regen of storm verwoest ~: dester {C} (dl= Centraal-Berref).

korf:: (=mand) efrech {C}; (rieten mand) kanâstriy {C}; (tenen krat) krof {C}.

korfballen:: (=korfbalspelen) efrechbâlmerre |efrek..| {U}.

korfbalspel:: efrechbâlmert |efrek..| {C}.

korfbalspelen:: (=korfballen) efrechbâlmerre |efrek..| {U}.

korfbalspeler:: efrechbâlmerr |efrek..| {C}.

korhoen:: frumbiyl jâlp {C} (L. Lyrurus tetrix).

koriander:: korjândriy {S} (L. Coriandrum sativum).

Korintiërs:: (bijbel) Corinters {N} (afk= Cor).

kornet:: (vaandrig) fanreg {C}; voor militaire rangen, zie .

kornoelje:: gele ~: kôbo-cornes {C} (L. Cornus mas); rode ~: kursuus-cornes (L. C- sanguinea).

korporaal:: (alg) kôrprell {C}; voor militaire rangen, zie .

korps:: (politie ed) xôlah {C}.

korrel:: skât {C}, labiy {C}; ~s (grof soort poeder): la {S}.

korrelhoed:: (paddenstoel) tâmlek-nurp {C} (L. Cystoderma); okergele ~: kolai tâmlek-nurp (L. C- amianthinum); vleeskleurige ~: littit tâmlek-nurp (L. C- carcharias).

korrelig:: laiy {I}.

korrelvorm:: stof in ~ (grof soort poeder): la {S}.

korset:: fromécarô {C}.

korst:: (ihb v brood/gebak) akro {C}; (NIET v brood/gebak ed) crûst {C}.

korstmos:: gele ~: muriyta {S} (L. Rhizocarpon).

korstzwam:: crûster {C} (L. Stereum); gele ~: kolai crûster (L. S- hirsutum); paarse ~: bârÿr crûster (L. S- purpureum).

kort::

  1. (lett: lengte) portâ {I}; kort||lang: pot {Iid} (arch); »lang 2);
  2. (fig: tijdsduur/omvang) qum {I}; om ~ te gaan, ~ en goed (=kortom): por'bec {III}; ~ geleden: lâst litel; heel ~ geleden: terat lâst ki litel; in een ~ tijdsbestek: kurof belt fort; het duurt ~: ef zurrere litel; »aangebonden;
  3. (fig: tijdsduur) kort||lang: uzer {Iid}; ;
  4. (ontoereikend) te ~ aan (te weinig van): beritel {I/OV}; het is 2 m te ~ (op 2 m na): ef melde tukst mip 2m; te ~ schieten: ÿrovvite {U}; het te ~ schieten (tekortkoming[en]): ÿrovvitos {A}; de maatregelen schieten te ~ (zijn ontoereikend): ef xatjesmés melde zjentiyn furt ef zrytacc; »weinig 2.

kortademig:: šufadermiy {I}.

kortaf:: ux {I}; (zonder omwegen) ðÿm wâms {C}.

kortetermijndenken:: qum-fort-miypos {A}.

korting:: oibâniy {C}; 15% ~: 15% lo oibâniy; 15% ~ op iets: 15% oibâniy kaf flaju.

kortom:: (om kort te gaan) por'bec {III}.

kortsluiting:: tohant {C}.

kortstondig:: trâft {I}.

kortweg:: ux {I}.

kortzichtig:: narzerfiy {I}.

korzelig:: uxezurriy {I}; ~e opmerking: uxezurrer {C}.

korzeligheid:: uxezurrer {A; mv=enk}.

kosmisch:: côsmise {I}.

kosmografie:: côsmografijâ {C}.

kosmos:: côsmos {SC}.

kost::

  1. (=voedsel) ubara {S}; (=eten: meer abstract dan lardos) lart {S};
  2. (wat iets kost); ten ~e van: miyr ef lort rifo (vz-uitdr); »kosten B.

kostbaar:: (=waardevol) la'ymôr {I}.

kostbaarheid:: (=schat) mony {C}.

koste:: »kost 2.

kostelijk:: róziy {I}.

kosten::

  1. (ww: =bedragen) melde |melde| {K}, meldare {K}; (fysiek/geestelijk eisen/vergen) scemre ón {U; gst= scemm} (ón is vz); hoeveel kost dat boek?: mittof mimpit melde kolpert smurf?; een 95.000 herco ~de verbouwing: eft 95.000 hercos-âlbos-kest; het kost inspanning: ef scemre ón ef salbos; het kost moeite: ef kikiare {U}.
  2. (zn mv: wat iets kost) ðôpecc {C}, lort {A} (arch); extra ~ (onkosten): xlaðôpecc {C}; ~ koper: lef tuffes lorerdepecc (afk= T/L) (bij prijzen v onroerend goed: notariskosten, kadastrale inschrijfkosten enz. zijn voor rekening vd koper).

kosten-batenanalyse:: mâncros-ur-mul-analyss {C; mv= ..-analyses} (afk= MuMA).

koster:: (alg: Chr/Erg) kordarater {C}; (die de kostbaarheden in de kerk bewaakt: Erg) ké-zoller {C}; (die de kerk onderhoudt, maar geen religieuze verplichtingen heeft: Erg) korda-gert {C}.

kosterij:: (Erg: woonhuis vd "koster") ké-sért {C}.

kostganger:: (=eter) lardatjen {C}.

kostschool:: »internaat.

kostumeren:: lâsute {K}.

kostuum:: (=pak: herenkleding) sut {C}.

kot:: (=varkenshok) spônutiy {C}.

kotelet:: (vlees: ribstuk) rebbe {C}.

kots:: (=braaksel) mipruos {S}, côšos {S}.

kotsen:: (=overgeven) côše {U}.

kotter:: (schip) cutter {C}.

koud:: martel {I}; ik heb het ~: gress melde martel; ~ zijn: martele {U} (ook v weer); het is ~ vandaag: ef martele lelmo tof; (verandering in temperatuur) het koud||warm worden: to'eff {Cid}; .

koude:: (zn) marteltiy {C}.

koulijder:: (iemand die het koud heeft) paker {C}.

kous:: (=sok) kors {C}; [lange] ~: mintokors {C}; lange wollen ~: lyfa {C} (door boerenvolk gedragen in de ârtaks = klompen).

kousenvoet:: op ~en: kaf lâkorsor tiffugs.

kozak:: kozacc {C}.

kozijn:: (=raamwerk) ramiy {C}.

kraag:: ozÿrtiy {C}; (=boord) kol {C}.

kraai:: [zwarte] ~: crager {C} (L. Corvus corone corone); (bep soort in Spok: "kuifkraai": kraai met kuifje) ûc {C; mv= ûca} (L. Corvus graliykii).

kraaiheide:: rikroe {S; rs= rikroet} (L. Empetrum nigrum).

kraailook:: (plant) finjâr-lék {S} (L. Allium vineale).

kraakbeen:: ekre {S}; uit ~ bestaand (kraakbenen): ekriy {I}.

kraakbenen:: (uit kraakbeen bestaand) ekriy {I}.

kraal:: (v ketting) staiyn {C}; kralen (mv): stay {S; rs= stae}; van kralen gemaakt, met kralen versierd: stane {I}.

kraam:: (=marktstalletje) plânkiy {C}.

kraambed:: mebarsat {C}.

kraamvrouw:: mebarsjeus {C}.

kraan:: (v water/gas ed) hek {C; mv= hÿke}; (alg: =afsluiter) closeft {C}, scvÿs {C}, closs {C}.

kraanleertje:: hek-grent-riyn {C}.

kraanvogel:: crana {C} (L. Grus grus).

krab::

  1. (dier) chertân {C}.
  2. (=haal/kras: v kat ed) pâps {C}.

krabbelen:: (=krabben) raše {K}; op je hoofd ~: prûðe {U} (dl= Noord-Ales).

krabben:: (=krabbelen) raše {K}; op je hoofd ~: prûðe {U} (dl= Noord-Ales).

kracht:: crâf {C}, ôgjélen {C}; ~ geven (sterken): ôgjéle {K}; zijn ~/sterkte/nut tonen: ofe {U}; terugwerkende ~ (fig): tÿrtjuftos {C}; op ~en komen: ôgjéle {Upr}; uit ~ van: mitai crâf rifo (vz-uitdr).

krachtens:: (op aandrang van) tu {VZ2n} (betrekking); (=op grond van) fes kvâmpos armt (vz-uitdr) (afk= f.k.a.).

krachtig:: (=machtig) ôgjél {I}; (=straf: v wind) pitâ {I}.

krachtmeting:: (zijn sterkte/nut/kracht tonen) ofos {C}.

krak:: ~! (geluid): tnâk!.

krakeend:: gadvel {C} (L. Anas strepera).

krakeling:: (baksel/voorwerp in de vorm ve 8) krumer {C}.

kraken::

  1. (v hout ed) croðe {E}; het ~ (gekraak): croðos {C}; (v dor hout) krôtke {U; gst= krôtt}; het vriest dat het kraakt: glaza-tâts cryre;
  2. (v stem) cherre {U};
  3. (=knakken: geluid v stijf gewricht) pecce {U};
  4. (huis bezetten) kuranyxemje {K; gst= kuranyxemm}.

kraker:: (huisbezetter) kuranyxemjer {C}.

kram:: tsem {C}.

kramp:: prófa {C}, pûrta {C}, râf {C}, tiyft {C}; met ~[en] (lett: krampachtig): tiyftiy {I}.

krampachtig:: (lett: met kramp[en]) tiyftiy {I}; (=aanstellerig/geforceerd) meggor {I}.

kranig:: torp {I}; (=flink) vliyn {I}.

krankzinnig:: (lett) slébrenkâiy {I}; (=bar) noðiy {I; [mv=enk]}; (onmogelijk: als versterking) nert-miypelira {I}, nâlmecelira {III}; een ~ duur huis: eft nâlmecelira mikar sért.

krankzinnigheid:: slébrenkâer {A; mv=enk}.

krans:: pârs {C}; ~ van rozen (lett: rozenkrans): roza-pârs {C}.

krant:: (=dagblad) quiyrda {C}; hij stond in de ~: do sen jikata fes ef quiyrda; zie ook Kranten in .

krantenbericht:: quiyrda-tÿden {C}.

krantenknipsel:: quiyrda-texos {C}.

krap:: zloff {I}.

kras::

  1. (zn) (=schram) griyše {C}; (=haal/krab: v kat ed) pâps {C}; vol ~sen (bekrast): pâpsót {I}; (=haal/streep) zjâf {C}; een ~ door het woord: eft zjâf kura ef wufta; een ~ in/op de grammofoonplaat: eft zjâf kura ef plata.
  2. (bv) (v grijsaard) nâšÿ {I}; (=grof: opmerking) agren {I}.

krassen:: (met pen of scherp voorwerp) scâše {U}; (kraai) râchete {U}.

krat:: (=kist/doos) quola {C; mv= quolâe; rs= quolatt}; (=kist: v open latwerk) velt {C}; (tenen korf) krof {C}.

krater:: (v vulkaan ed) krater {C}; [kleine] ~ (gat in de grond): pazzotuf {Crs}.

krediet:: krediyt {C}; (=tegoed) idešâfros {A}.

kredietwaardig:: armtstindât {I}.

kreeft:: (rivierkreeft) krefet {C} (L. Astacus astacus).

Kreeft:: (sterrenbeeld) Krefet {N}, Cânser {N}.

kreek:: klóc {C}; ([brede en ondiepe] baai) pénk {C}.

kreet:: crett {C}; loze kreten: velp rupkôsta.

kregelig:: (prikkelbaar; uit zijn humeur) eterrenx {I}.

krekel:: [bos]~: stéâ {C; rs= stétt} (L. Nemobius sylvestris).

kreng:: (dierenlijk, kadaver) ficc {C}; (etter: vervelende vent, vervelend wijf) frÿtâs {C}; (slecht voorwerp; vals mens) tolekk {C}.

krenken:: lajete {K}.

krenking:: lajetos {C}.

krenten:: (=rozijnen) quilart {S}.

krentenbrood:: cryjazelitt {C}.

krenterig:: knist {I}; tegen het ~e aan zijn: ef sivve ef niyft ur kârek.

kreukel:: foltaros {C}.

kreukelen:: tomare {K}, foltare {K}.

kreun:: ru'ûr {C}, ÿreu (ÿr-reu) {C; rs= ÿree of ÿr-ree}; zachte ~: sikk {C}.

kreunen:: ÿrue (ÿr-rue) {U}; zachtjes ~: sike {U}; ik hoor een zacht ~/gekreun: gress nute eft sikksik (red!).

kreupel:: blâcs {I}, st[r]óftiy {I; [mv=enk]}; (=mank) krupel {I}; ~e gang (kreupel lopen): sléfart {C}.

kreupele:: (=manke: persoon) blâcser {C}; (iemand die op krukken loopt) kuter {C} (iro).

kreupelhout:: dekir {S}, kôrakir {S}; (=bosje) trek {C}; bos met dicht ~: uoff |woff| {C}.

krib:: (ledikant) bjeg {C}; (in rivier) temp {C}.

kribbig:: grÿqust {I}.

kriebelen:: zecye {U}.

kriek:: (=zoete kers) (vrucht) riôsta-huldu {C}; (boom) riôsta {C} (L. Prunus avium).

krielkip:: gónerm-vult {C}.

krieltje:: (kleine aardappel) potafy {C}.

krijgen::

  1. (alg) iets ~ van iemand: pónze flaju na rast {K}; hij krijgt een boek van mij: do pónze eft mimpit na gress; wat ~ we toe? (als dessert): kirro pónze kluft luft ef?; we ~ regen (het gaat regenen): ef pónze bidalos; iets/iemand zo ver ~ dat: ef pónze flaju/rast fes ef situašo, den .../..lira; hij krijgt zijn huis niet verkocht (het lukt hem niet om zijn huis te verkopen): do nert eftarse beri póbare sener sért; Lerdu krijgt de reiskosten niet vergoed: (het lukt Lerdu niet om de reiskosten vergoed te krijgen) Lerdu nert eftarse, den [do] armtganelitâ enn ef tupplip-ðôpecc; (de reiskosten worden aan Lerdu niet vergoed) ef tupplip-ðôpecc nert armtganelije ón Lerdu; de ouders ~ hem niet aan het studeren: ef fosies nert eftarse den do finne beri stûdere; (met inspanning in een toestand of op een plaats brengen) painare {K} (spr; altijd met "kunnen"); hij kan de deur niet dicht ~; hij krijgt de deur niet dicht: do nert painarecû ef argerat lo ilba; we ~ die zware stoel wel in de auto: kirro painarecos jazy dena ihyt ferdu fes ef oto; (in schr wordt de voorkeur aan eftarse (lukken) gegeven:) het lukt hem niet om de deur dicht te doen: do nert eftarse beri ilbaje ef argerat; het zal ons wel lukken om die zware stoel in de auto te zetten: eftarse beri paine jazy kirro dena ihyt ferdu fes ef oto;
  2. (id) krijgen||verliezen: nolare {Kid}; ;
  3. (id) krijgen||geven: kette {Kid}; .
(de betekenissen "krijgen" en "worden" kunnen ook samengaan:) de stations worden schoner en ~ betere verlichting: ef garrents pónze sâvriy terat ur gulder armâtatos; »worden.

krijgsgevangene:: wÿsÿr-leldast {C}.

krijgstucht:: (discipline) fesoaros {A}.

krijsen:: (meeuwen) stôrgte {U}.

krijt:: kâlk {S}, sima {S}; stukje ~ (krijtje): sima {C}.

krijtbakje:: (doosje met krijtjes) simalot {C}.

krijtje:: (stukje krijt) sima {C}; doosje met ~s (krijtbakje): simalot {C}.

krik:: (=dommekracht) gyfer {C}.

krimp:: (het krimpen) trôlos {C}.

krimpen:: trôle {U}; »inkrimping.

krimpvrij:: ânt-trôl {I}.

kring:: (=cirkel) rônter {C}, zicc {C}; (fig) siyclo {C}; in adellijke ~en: fes knitegiyn siyclos; in [de] betere ~en: fes fianites siyclos; in betere ~en verkeren: ef melde fianites {I}; hij verkeert in betere ~en dan wij; hij komt uit betere ~en dan wij: do melde fianites âst kirro.

kringloop:: (=omloop) mitakôltos {C}.

krioelen:: ~ van: mizzaðe pai {U}; ~d van: mizzaðelira pai (evtl vz-uitdr).

kristal:: cristal {S}; ~len voorwerp; stuk ~: cristal {C}; van ~ gemaakt (kristallen): cristaliy {I}.

kristallen:: (van kristal gemaakt) cristaliy {I}.

kritiek:: critiyc {C}; vernietigende ~: xÿjos {A}; een punt van ~: eft critiyc-ponto; »toets.

kritisch:: critise {I}.

Kroaat:: Kroato {Cef}.

Kroatië:: Kroatiy {G}.

Kroatisch:: (bv) kroatiy {IIef}; ~e vrouw: Kroata {Cef}.

krodde:: witte ~ (plant): ajirta {C} (L. Thlaspi arvense); gele ~ (moerasvariëteit v witte krodde): zvâmp-ajirta (L. Th- palustris).

kroeg:: (=café) pânk {C} (pop); (in grote stad) witt {C} (niet gebruikelijk op Berref en in Amahagge en omgeving); (=bar) flerrt {C; mv= regelm.} (pop).

kroegentocht:: trottos {C}.

kroes:: (=beker, meestal zonder oor) {C}, wôt {C; mv= wete}; (v metaal, met oor) itâk {C}.

kroeshaar:: (één haar) gremir {C}; (haardos) gremirs (mv).

krokodil:: krôcodyl {C}.

krokus:: krokûs {C} (L. Crocus vernus hybride).

krols:: (kat) râliy {I; [mv=enk]}, serst[r]iy {I; [mv=enk]}; ~e kater: serster {C}.

krom:: flectriy {I}; (=gebogen) lutt {I}; ~me [lijn] (=curve): kûrf {C}.

kromhals:: (plant) kell-kelg {C} (L. Anchusa); gewone ~: blotter kell-kelg (L. A- arvensis); paarse ~: bârÿr kell-kelg (zeldzaam op Noord-Liftka (L. A- hucÿrii)).

kromtrekken:: flecfutsie {U}.

kronen:: ~ tot (koning): ecronare fes {K}.

kroniek:: fÿtafiy {C}; zie ook Kronieken en geschriften in .

Kronieken:: (bijbel) Fÿtafiys {N} (afk= Fÿt).

kroning:: ecronaros {C}.

kronkelen:: winde {E}, wÿsge {U; gst= wÿss}.

kronkelend:: (=kronkelig) wint {I}.

kronkelig:: wÿsgiy {I}; (=kronkelend) wint {I}; (=bochtig) krumiy {I}; lang en slap en ~ (=slangachtig): habry {I}.

kronkelweg:: windos {C} (spr).

kroon:: ecron {C}; Kroon (Koninklijk Gezag: in Spok): Ecrono {N}; klein ~tje (diadeem): qulta {C}.

kroonprins:: ecron-prens {C}.

kroonprinses:: ecron-prensa {C}.

kroontjeskruid:: fiyreâ-dufja-helt {S} (L. Euphorbia helioscopia).

kroonvogeltje:: (vlinder) koffon-lofa {C} (L. Ptilodon capucina).

kroos:: ÿystos {S} (L. Lemna).

kroot:: ([rode] biet) lijamalâse {C}.

krop:: (v vogel) sake {C}; ~ sla: slajiyn {C}.

kropaar:: (grassoort) hâlm-krutt {C/S} (L. Dactylis glomerata).

krot:: (=krotwoning) ÿrpô'as {C}.

krotwoning:: ÿrpô'as {C}.

kruid:: krutt {C/S}; (ook als aanduiding in veel plantennamen, zoals ÿrkô-krutt = liggende vetmuur); ~en (medicinaal/culinair): pégen {S}.

kruiden:: (ww: v voedsel) lâšiyle {K}.

kruidenazijn:: kiguh {S}.

kruidenboter:: krutt-bâr {S}.

kruidendrankje:: (medisch) pégen-nôšy {C}.

kruidenier:: (in Spok meer een kruidenhandel dan een winkel die elementaire levensmiddelen verkoopt) kruttater {C}; (winkel v levensmiddelen) poirestater {C}.

kruidenierswaren:: poirestâs {Cmv}.

kruidenpotje:: kruttlot {C}.

kruidenthee:: miyna {S}, bruos {S} (pop); een kop ~: eft miyna {C}, eft bruos {C} (pop).

kruidentuin:: šiyl {C}.

kruidig:: (sterk gekruid) péga {I}.

kruidje-roer-me-niet:: tuše-quÿer {C} (L. Mimosa pudica).

kruidkoek:: (bep soort gekruide koek, soort speculaas) krutt-rafeo {C; rs= ..-rafette}.

kruidnagel:: nelk {C}.

kruidnagelboom:: tonelkÿ {C} (L. Syzygium aromaticum).

kruien:: (vervoeren) werenðe {K}; (v ijs) šefce {U; vdw= regelm.}; het ~ (v ijs): šefcos {C}.

kruier:: ÿtiner {C}.

kruiing:: (vervoer per kruiwagen) werenðos {C}.

kruik:: (voor water) loresâ {C}; (schaal/pot ed v aardewerk) zâps {C}.

kruimel:: âkrô {C}.

kruin:: (op hoofd) ru'ât {C}; (v boom) jiys {C/S}; (met haar bedekte deel v hoofd) krunn {C}.

kruipen:: blacroe {U; vdw= blacret}; de gevangene die onder het hek door gekropen is: ef leldast, blacret rys ef râffe; ~ over/langs: blacroare {K}; de kat kruipt over het dak: ef chat blacroare ef zillepip; het ~ (gekruip): blacroos {C}; het ~ als een worm: ulliyos {C}.

kruiperig:: (fig) losiy {I; [mv=enk]}, tûgtencatriy {I; [mv=enk]}.

kruiperigheid:: (fig) loser {A; mv=enk}, tûgtencatrer {A; mv=enk}.

kruis:: uza {C; mv= ûzâ}; (in muziek) quke {C}; (vooral RK) crusa {C}; (bepaald soort ~ in de heraldiek) cralfof {C}; Het Rode Kruis: Mindefit Uza {N}.

kruisbeeld:: crusifiyx {C}.

kruisbes:: nokkâzétiy {Crs}.

kruisboog:: roitârc {C}.

kruisen:: ðôrce {K}; het ~ (kruising): ðôrcos {C}; (v benen ed) uze {K}.

kruiser:: (oorlogsschip) véerka {C}.

kruisgewelf:: uza-róta {C}.

kruisigen:: crusare {K}.

kruising:: (alg) uzaos {C}; (alg: het kruisen) ðôrcos {C}; (=kruispunt: v wegen) ðôrcel {C}.

kruiskruid:: klein ~: [presÿr] pazzozirdos {C/Srs} (L. Senecio vulgaris).

kruispunt:: (=kruising: v wegen) ðôrcel {C}.

kruisspin:: uza-ÿrstippô {C} (L. Araneus diadematus).

kruit:: (=buskruit) reftâmlek {S}.

kruiwagen:: werentenolac {C}; vervoer per ~ (kruiing): werenðos {C}.

kruk:: (hoge stoel) hajôlen {C}; (=slinger) sgros {C}; (voor invalide) pakk {C}; met/op ~ken: tjâg pakks; zich op ~ken voortbewegen: ef féle tjâg pakks; persoon die op ~ken loopt: pakk-farter {C}.

krukas:: sgre-spil {C}.

krukje:: (laag stoeltje) rôt {C; mv= rôta}.

krul:: (haarlok) cûrle {C}; (in snoer/touw) wervos {C}.

krullen:: (ww) cûrle {U; gst= cûrr}.

krullenbol:: (hoofd met krullen) cûrlemir {C}; (kind met krullen) cûrlâgy {C}.

krulorchis:: "roze ~": littit cûrle-ôrgidé {C} (L. Dactylorhiza palustris) (zeldzaam, in moerassen).

krultang:: cûrle-tânk {C}.

krulzoom:: gewone ~ (giftige paddenstoel): fâkomm-missis {C; mv= ..-missisa} (L. Paxillus involutus).

krulzuring:: šârmuty-âgt {C} (L. Rumex crispus).

kubiek:: ~e (bij maten): •-krain {SX} (afk= -kr); (bijv) ~e meter (m³): meter-krain (afk= m-kr); (ook bij Spok maten) ~e ins (42,24 cm³): 1 ins-krain (afk= 1:kr).

kubieke:: »kubiek.

kubus:: (blok) kramô {C}, kubûs {C}.

kubusvormig:: (blokvormig) kram {I}.

kuch:: ~[je]: hôg {C}.

kuchen:: hôge {U}.

kudde:: (vee) cûsalo {C}, tebbel {C}; tobelpÿ {C} (arch); geleide ~ (jur): lydor tebbel {C}; zie ook Weggebruikers in .

kuddedier:: (lett) cûsaler {C}; (fig: persoon) tebbel-frint {C}.

kuif:: (v vogel) litôt {C}; (bij menselijk kapsel) xicca {C}.

kuifaalscholver:: litôt-cermrent {C} (L. Phalacrocorax aristotelis).

kuifduiker:: (vogel) kolai-litôt-plônsatjen {C} (L. Podiceps auritus).

kuifeend:: nydanurp-dôlze {C} (L. Aythya fuligula).

kuifkraai:: (bep soort in Spok: kraai met kuifje) ûc {C; mv= ûca} (L. Corvus graliykii).

kuifmeeuw:: gevlekte ~: liyt litôt-meve {C} (L. Larus cristatus).

kuiken:: (jonge kip/haan) st[r]iymâ {C}; šiykû {C} (pop/dial: Liftka).

kuil:: cul {C}; (ihb gegraven) delper {C}.

kuip:: (=vat/ton) lup {C; mv= lûps}; (=vat) sytt {C}.

kuiper:: (maker v houten vaten) kylprif {C}.

kuiperij:: (waar houten vaten gemaakt worden) kylprifâs {C}.

kuis:: (=eerbaar) kuss {I}; (=zedig) troja {I}.

kuit:: (deel v been) léerho {C}; (v vis) jiÿt {S}.

•kunde:: (=•kunst) •ecur {C}; (bijv) kookkunst: kokecur {C}; bouwkunde = bouwkunst: âlbecur {C}.

kummel:: (=karwij) cârvi {S} (L. Carum carvi).

kundig:: kûr {I}.

kundigheid:: kûriy {A; mv=enk}.

kunne:: (bekwaamheid) primitâiy {A; mv=enk; rs= primitâe}.

kunnen::

  1. (in staat zijn tot; geleerd hebben) kurre [beri/den] {U}; hij kan niet lezen (omdat het te donker is, of omdat hij het nooit geleerd heeft): do nert kurre beri trempe; ik kan jou niet laten vertrekken: gress nert kurre[n] tu beri prate; kan jij dat?: aftel tu kurre mittof? (spr: zonder infinitief; vgl •ecû bij 2); ik kan niet bij de lamp: ef litalu trefe ón gress; ik kan niet zonder jou: gress nert zerfe ðÿm tu;
  2. (modaal sx: in staat zijn tot) •ecû {SX.gst} (bij enk zinskern); •ecos {SX.gst} (bij mv zinskern); morgen kan ik niet komen: gress nert arfinecû mas; wij ~ hem op het dak zien: kirro zerfecos do kaf ef zillepip; kan jij dat?: aftel tu painecû mittof? (dummy-ww paine, als "suffix-drager"; vgl kurre als hoofdww in 1);
  3. (soms: gedwongen zijn) perke [beri/den] {U}; en dan ~ wij voor de schulden opdraaien: ur dus kirro perke beri arfine-kaf furt ef šâfts;
  4. (potentialis: misschien is het [wel] mogelijk) •ecûte {SX.gst} = •ecû {SX.gst} (spr) (bij enk zinskern); •ecose {SX.gst} = •ecos {SX.gst} (spr) (bij mv zinskern); misschien kan/wil hij wel komen: do arfinecûte = (spr) do arfinecû curmel; misschien ~/willen ze wel komen: óps arfinecose = (spr) óps arfinecos curmel;
  5. (uitdrukking v mogelijkheid: mogen) kirture beri {Epr}; het kan wel waar zijn ...: ef sen kirture beri trufôe ...;
  6. (voorzichtige veronderstelling) frute [beri/den] {K}; hij zou wel eens ~ liegen (misschien liegt hij wel): do frute beri merfe; het zou misschien wel eens ~ gaan regenen: ef frute âtemelira beri bidale; Moffain zou wel eens de dief ~ zijn: Moffain frute ef zâft;
  7. (niet in staat zijn tot; terwijl men dat wel zou verwachten) pû•iy {PX/SX.gst > add}; pû•iyte {PX/SX.gst > intrans}: geverbaliseerde vorm); de auto die niet toeteren kan (omdat de toeter kapot is): ef pûwoclaxiy oto; de vogels die niet ~ vliegen (bijv omdat ze verlamde vleugels hebben): ef pûzôliyn vogilys; de fiets die niet kan rijden (omdat de band lek is): ef pûufiriy pitter; hij kan niet schrijven (bijv omdat hij zijn arm gebroken heeft): do melde pûstintiy = do pûstintiyte; (vgl) hij kan niet schrijven (omdat hij het nooit geleerd heeft): do nert stintecû; (bij een PERMANENT gebrek liever de geverbaliseerde vorm dan een koppel-ww:) Elsa is doof (is doof geboren; kan niet horen): Elsa pûnutiyte; (pû•iy[te] geeft een GEBREK aan; de volgende voorbeelden zijn dus NIET correct:) het kind dat niet vliegen kan: ?ef pûzôliy efanty; de fiets die niet toeteren kan: ?ef pûwoclaxiy pitter;
  8. (afstand nemen van) er vanaf ~: dlofe {K}; we ~ niet meer van die overeenkomst af: kirro dlofecos éfti ef lu'ettos.

kunnende:: (capabel) loh {I} (schr).

kunst:: kûra {C}; beeldende ~: fjy-kûra {C}; toegepaste ~ (=kunstnijverheid): chalfe-kûra {C}; uit de ~! (hartstikke goed!): eft jyma! (pop); »•kunde; zie ook Kunst en cultuur in .

•kunst:: »•kunde.

kunstenaar:: (=artiest) kûrater {C}.

kunstgebit:: toékig {C}.

kunstgeschiedenis:: kûra-pirâmer {C}.

kunsthandel:: (=galerie) galeriy {C}, rôrra {C}.

kunstig:: kûrata {I}; (=knap) hóc {I}.

kunstlicht:: totat {C}.

kunstmatig:: kûratiy {I}.

kunstnijverheid:: (=toegepaste kunst) chalfe-kûra {C}; maker v ~sproducten (fraaie gebruiksvoorwerpen; die hij meestal zelf ook verkoopt): criazener {C}.

kunstrichting:: kûra-loin {C}; zie ook Kunstrichtingen in .

kunstschilder:: platiraner {C}.

kunststof:: (zn: plastic) plastic {Sef}.

kunstuiting:: (lett: voorwerp dat uiting geeft aan iemands creativiteit) kûra-mipa {C}.

kunstwerk:: jyma {C}, kûratiyn {C}; (artistiek) qummertiyn {C}.

kunstzijde:: tosÿt {S}; van ~ gemaakt: tosÿta {I}.

kunstzinnig:: (=artistiek) kûraiy {I}.

kuren:: (therapie volgen) prôsunte {U}.

kurk:: crûrc {S}; (kurken voorwerp) crûrc {C}; van ~ gemaakt (kurken): crûrciy {I}.

kurkeik:: crûrcer {C} (L. Quercus suber).

kurken:: (van kurk gemaakt) crûrciy {I}.

kurkentrekker:: crûrc-fiys {C}.

kus:: (=zoen) xedira {C; mv= xediren}, ichizos {C}, mopp {C}; vluchtige ~ (kort contact met de wangen; wordt in Spok als min of meer intieme groet beschouwd): chizos {C}; iemand een ~ geven: ef paine eft xedira furt rast.

kusgraag:: kusgrage mond: ichizotrik {C}.

kussen::

  1. (zn) (=peluw) beldrast {C; mv= beldrusts}; (=hoofdkussen) pôsk {C}; (gevuld met hooi) jert {C} (dl= Centraal-Liftka).
  2. (ww: =zoenen) xedirie {K}, ichize {K}; vluchtig ~ (elkaar even met de wangen aanraken): chize {K}.

kussensloop:: simm {C}.

kust:: xijera {C}, xije• {PX} (gereduceerde vorm v xijera); (soms) rivo {C}; kust• (strand•): litoraliy {I}; (langs de grote zeestraten tussen de Spok eilanden, dus alles wat geen oceaan is: "binnenkust") fesxijera {C}; ~ met veel rotsen (scherenkust): ûcsijera = ûxijera |ks| {C}; aan de ~: kaf/fes ef xijera; aan/langs de ~ (maar IN het water): kusamat ef xijera.

kustbewoner:: xijereldur {C}.

kustden:: xijera-sparot {C} (L. Pinus contorta).

kusteiland:: xijeileset {C}, nefileset {C} (ihb kleiner eiland voor de kust ve hoofdeiland in Spok); »eiland; zie ook Kusteilanden in .

kustgebied:: xijeareû {C; rs= xijeareût}.

kustlijn:: xijera {C}, toxijeraÿ {C}.

kustpolitie:: (=grenspolitie: in Spok) zykrÿntôm {C}; (gezien als officiële Spok instantie) Zykrÿntôm {N}.

kustsprinkhaan:: ošo-klesjumper {C} (L. Chorthippus albomarginatus).

kustvaarder:: (=coaster) xijeraka {C}.

kustverdediging:: xijenarân {C}, rivo-narân {C}.

kustwacht:: xijegert {C}.

kustwater:: xijeknurfel {C} (ihb zeestraten, inhammen en delen vd zee vlak langs de Spok kust); zie ook Kustwateren in .

kustweg:: xijemirra {C}.

kut:: môlk {C} (vulg), zif {C} (vulg), smurf-vult {C} (pop/vulg).

kuur:: (therapie) prôsuntos {C}; (rare streek) bu {C}; vol kuren (vol rare streken): buiy {I}; rare ~ (=gril): dóvârda-lappos {C}; de wasmachine gaat steeds meer kuren vertonen: ef luktâparatâ jikate vufâfâ bus.

kuurbad:: prôsuntik {C} (Spok "sauna": met hete stoom, modderbaden, massage ed); zie ook Kuurbaden in .

kuuroord:: afacha {C} (plaats met geneeskrachtige bronnen, genoemd naar Afacha in Crona-gebergte).

kwaad::

  1. (zn: het kwade) pelatiy {A; mv=enk}; een noodzakelijk ~: eft nestiy méjoa {SC}; ~ kunnen (schadelijk/gevaarlijk zijn): lÿchimône {E}; »kwade;
  2. (bv) (=nijdig) aingry {I}; (=euvel) pelat {I}.

kwaadaardig:: kwaadaardig||goedaardig: dist {Iid}; .

kwaadspreken:: ~ over (iemand, om er zelf beter van te worden): kafóst[r]e {Krs; gst= kafóster}; (sprkw) spreek geen kwaad van degene die jou eerst geholpen heeft: nert dirte-tûe ef bajuftô, parinnolira luft tu.

kwaal:: yefna'ef {C}; (=gebrek) kvâlo {C}.

kwab:: (lob) dacu {C}.

kwabaal:: (kwab-aal: vis) lota {C} (L. Lota lota).

kwade:: (zn) tafysto {SC}, pelatiy {A; mv=enk}; (=boze) méjoa {SC; rs= méjóte}.

kwadraat:: cadrat {C}; vijf ~ is vijfentwintig: vÿr helkara cadrat kette tensa-vÿr.

kwajongen:: wyde-'jan {C}.

kwajongensstreek:: wyde-'jan-tach {C}.

kwaken:: (v kikkers) wekke {E}; (v eenden) kvâke {E}.

kwakzalver:: toflomer {C}.

kwakzalverij:: toflome-mannos {C}.

kwal:: (weekdier) cvôl {C}; (etter: vervelende vent, vervelend wijf) frÿtâs {C}.

kwalificatie:: (benoeming) egetiyn-luftiffos {A}; (het geschikt maken) tiynâpos {A}.

kwalificeren:: (benoemen) lufttiffare (luftiffare) {K}; (geschikt maken) tiynâpe {K}.

kwalijk:: synt {I}; iemand iets ~ nemen: oquarre flaju ón rast {K}; dat wat je iemand ~ neemt: oquarros {A}; neemt u me niet ~!: elleria!; eller! (spr/dl= Berref).

kwalitatief:: ~ goed (goed v kwaliteit): rûsaly {I}; (betreffende de soort) wétriyniy {I}.

kwaliteit:: (met nadruk op het product zelf) menah {C}; (=soort) wétriyn {C}; van goede ~: rûsaly {I}.

kwantitatief:: (wat betreft de hoeveelheid/grootte) ÿnechepp {I}.

kwantiteit:: quantitÿ {C}.

kwark:: (soort yoghurt/wrongel) griyt {S}.

kwart:: (tijdsaanduiding) korter {C; mv=enk}; het is ~ over acht: ef melde âke ur korter; het is ~ voor negen: ef melde âke [ur] holfe korter; ef melde âke, holfe ur korter; (breuk) een ~ (één vierde deel): ér mip fârtef.

kwartaal:: (drie maanden) durtel {C}.

kwartel:: quacra {C; mv= quacrâe; rsmv= quacratt} (L. Coturnix coturnix); doof als een ~ (stokdoof): deff lo ef prens rifo ef knurfel.

kwartelkoning:: jôl-runp {C} (L. Crex crex).

kwartet:: (muziek) kortett {C}; (kaartspel) fârgrup {C}; ~ spelen: fârgrupmerre {U}.

kwartetspel:: fârgrupmert {C}.

kwartetten:: fârgrupmerre {U}.

kwartier:: (tijdsduur) kortarr {C; mv=enk} (afk= krr); ik heb een ~ gewacht: gress quÿo lóf eft kortarr; van ~ tot ~: ja kortarrs; eerste ~ (maan): égde-arr {C} (afk= é/rr); laatste ~ (maan): ÿrslompe-arr {C} (afk= ÿ/rr).

kwartiermeester:: (marinerang) sukôrprell {C}; voor militaire rangen, zie .

kwarts:: cârts {S}; van ~ gemaakt; met ~: cârtsiy {I}.

kwast::

  1. (grote penseel) brâst {C}; (om muur/plafond te schilderen) ogét {C};
  2. (aan muts) fjóper {C};
  3. (in hout) nót {C};
  4. (rare vent) topak {C};
  5. (citroendrank: in Spok met mineraalwater, honing en evtl whisky) sitrona-sido {S}.

kwastje:: (=penseel) klômpi {C}.

kwebbelkous:: (vrw) jâstepjôlera {C; mv= jâstepjôlerÿ}.

kweek::

  1. (teelt: met zorg: bacteriologisch ed) paquriy {C};
  2. (grassoort) Teujan-dârnel {S} (L. Elytrigia repens).

kweekbed:: paquriy-bet {C}.

kweekbelasting:: (geheven op de [geschatte] opbrengst v agrarische producten) paqure-tâx {C} (afk= PaT).

kweken::

  1. (=telen) leldâe {K}; (v koren) riffe {K}; [met zorg] ~: paqure {K};
  2. (fig: uitlokken: v onrust ed; fig) kafkette {K}.

kweker:: (=teler) paquratjen {C}.

kwekerij:: paqurâs {C}.

kwelder:: »schor A.

kwellen:: (pijn doen) feskvâle {K}; (=plagen) defôliye {K}.

kwelling:: (iets wat pijn doet) feskvâlos {C}; (het plagen) defôliyos {A}.

kwestie:: (vraagstuk, probleem) tolinnosÿ {C}; een heikele ~: eft drâgt tolinnosÿ.

kwetsbaar:: pakriy {I}; ~ zijn: pakriye {U}.

kwetsen:: (vooral fig) pakre {K; gst= pakk}; het ~: pakros {C}.

kwetsend:: (lelijk) plafûf {I}; ~e opmerking: pakros {C}; eft plafûf remarcos.

kwiek:: (=snel) ÿpf {I}.

kwijl:: mlobe {S}, mloberros {S}.

kwijlen:: mloberre {U}; ~d dier (vrnl hond): mloberros {C}.

kwijt:: iets/iemand ~ zijn: umpkette ón flaju/rast {U}.

kwijtraken:: perdare {K}; iets ~ aan iemand: ef pónze-tijâ flaju ón rast {K}.

kwijtschelden:: mipreppe {K}; gedeeltelijk ~ (en de rest [af]betalen): friyme {K}.

kwijtschelding:: mipreppos {A}; voor fiscale termen, zie .

kwik:: (kwikzilver) kvik-šifer {S}.

kwikstaart:: (vogel) wyper {C} (L. Motacilla); grote gele ~: grist-wyper (L. M- cinerea); Engelse gele ~: kolai-wyper (L. M- flava flavissima).

kwikzilver:: kvik-šifer {S}.

kwinkeleren:: (vogels) sâlme {U}, clynke {U}.

kwinkslag:: (geestige opmerking) mâmp {C}, bedâ {C}.

kwispelen:: (=kwispelstaarten) trunnôave {U}.

kwispelstaarten:: (=kwispelen) trunnôave {U}.

kwistig:: (=royaal) jiyxelira {I}.

kwitantie:: register {C}; (bon/bewijsbriefje) quistarafiy {C}.

kynologie:: kynolôiy {C}.

kynologisch:: kynologise {I}.

kynoloog:: kynolôche {C}.

 

© (2000) De Twee Hanen v.o.f. • Kimswerd • The Netherlands

DICTIO